Plan: | Nieuwe Sloot - Zuid |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0484.Anieuweslootzuid-VA01 |
Op 1 april 2020 zijn de gronden en opstallen op de locatie Nieuwe Sloot van de Stichting Alphense Tennispark (SAT) aangekocht door de gemeente. De gemeente is voornemens om in dit gebied woningbouw te realiseren.
In eerste instantie zijn voor het gebied invullingen verkend waarin woningbouw en sportfaciliteiten gecombineerd zouden worden. Uitwerking en vervolgonderzoek hebben ertoe geleid dat is gekozen voor een invulling met uitsluitend woningbouw. Voor het tennissport wordt een nieuwe locatie gezocht.
Ten behoeve van de invulling van het gebied met woningbouw is een stedenbouwkundig kader opgesteld en op 23 november 2023 -als ruimtelijk kader- vastgesteld door de gemeenteraad. Daarin is ruimte voor maximaal 350 woningen. Om die woningbouw planologisch-juridisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk en het voorliggende plan opgesteld. Het stedenbouwkundig kader ligt aan de basis van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan vormt het planlogisch-juridisch uitgangspunt voor de selectie van een marktpartij voor de doorontwikkeling, uitwerking en realisatie van het gebied.
Het plangebied is gelegen in het oostelijke deel van Alphen aan de Rijn en wordt omsloten door de Rembrandtlaan, de President Kennedylaan, de Kees Mustersstraat en de Max Euwesingel. Het betreft de volgende percelen, kadatsraal bekedn gemeente Oudshoorn, Sectie C, nummers 9864, 8113, 7734, 8114, 8115, 11385 (gedeeltelijk) en 4301 (gedeeltelijk). De totale opervlakte van het plangebied bedraagt circa 3,66 hectare.
De onderstaande afbeeldingen 1 en 2 tonen de globale ligging en begrenzing van het gebied.
Afbeelding 1: Globale ligging in Alphen.
Afbeelding 2: Begrenzing plangebied.
De volgende bestemmingsplannen zijn vigerend in het plangebied:
1. Alphen Stad (geconsolideerd)
2. Parapluplan Archeologie
3. Bestemmingsplan Cultuurhistorie
De bestemmingsplannen worden hieronder inhoudelijk kort toegelicht.
Het bestemmingsplan Alphen Stad is op 22 februari 2018 door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn vastgesteld. Op 28 maart 2019 is de eerste herziening van het bestemmingsplan vastgesteld. Daarna heeft de gemeenteraad, op basis van een bestuurlijke lus, op 26 maart 2020 het bestemmingsplan Alphen Stad opnieuw vastgesteld met enkele wijzigingen. Tijdens de einduitspraak op 16 september 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nog één wijziging doorgevoerd aan de regels. Dit is verwekrt in een geconsolideerde versie.
Voor het plangebied van dit bestemmingsplan gelden op basis van het plan Alphen Stad (geconsolideerd) de bestemmingen 'Sport', 'Maatschappelijk', 'Verkeer-verblijfsgebied' en 'Water'. Zie daarvoor ook de navolgende afbeelding 3.
Afbeelding 3: uitsnede bestemmingsplan Alphen Stad (geconsolideerd), in rood begrenzing plangebied.
De bestemming 'Sport' (lichtgroen kleur) geldt voor het overgrote deel van het gebied. Binnen deze bestemming is het gebruik voor sportvoorzieningen (met ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel), maatschappelijke voorzieningen en verkeers-, water-, groen-, speel-, parkeer-, geluidwerende- en nutsvoorzieningen toegestaan. Het te bebouwen oppervlak binnen de bestemming bedraagt 9.600m² b.v.o.. Daarnaast zijn onder andere lichtmasten met een bouwhoogte van 27 m¹ toegestaan.
Nabij de kruising van de Kees Mustersstraat met de President Kennedylaan geldt de bestemming 'Gemengd' (oranje kleur). Hierin is een grote variatie aan functies mogelijk zoals maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, binnensport, maar geen woningen. Binnen deze bestemming mag tot 20m¹ hoogte worden gebouwd.
De bestemming 'Water (blauwe kleur), geldt voor de slootjes aan de westzijde van het sportpark en de waterpartij langs de President Kennedylaan. Aan de zijde van de President Kennedylaan geldt voor een klein deel de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' (grijze kleur).
Het voorgenomen plan met maximaal 350 woningen past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Ten behoeve daarvan is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
2. Parapluplan Archeologie
Het parapluplan Archeologie is op 28 maart 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van Alpen aan den Rijn. In het bestemmingsplan Alphen Stad (geconsolideerd) zijn de regels van dit parapluplan van toepassing verklaard voor wat betreft het aspect archeologie.
Voor het plangebied geldt op basis van het parapluplan Archeologie een hoge verwachtingswaarde in opgehoogd gebied ( Archeologie - 3a). Op welke wijze met deze verwachtingswaarde is omgegaan in dit bestemmingsplan is verantwoord in hoofdstuk 5.2.
3. Bestemmingsplan Cultuurhistorie
Het parapluplan Cultuurhistorie is op 27 januari 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Alpen aan den Rjn. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan Cultuurhistorie.
Ter plaatse van het plangebied is ingevolge het parapluplan Cultuurhistorie geen sprake van cultuurhistorische waarden. Op welke wijze het plan zich verhoudt tot cultuurhistorische waarden in de omgeving van het plangebied is verantwoord in hoofdstuk 5.2.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie en in hoofdstuk 3 een beschrijving van het voorgenomen plan/ontwikkeling. De daaropvolgende hoofdstukken vormen de verantwoording van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. In hoofdstuk 4 wordt het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt inzicht gegeven in diverse planologische aspecten die van belang zijn voor het voorliggende bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 is de juridische toelichting op de planopzet gegeven. In het laatste hoofdstuk komen de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de naoorlogse uitbreiding van Alphen aan den Rijn in noordwestelijk richting die vanaf de jaren 70 vorm kreeg. In eerste instantie ontstaat de wijk Ridderveld en blijft het plangebied en omgeving onderdeel van een onbebouwde taartpunt tussen deze nieuwe wijk, de Lage Zijde en de President Kennedylaan.
In de jaren 80 wordt in het plangebied de sporthal gerealsieerd en daarna uitgebreid. Het politiebureau en het Scala college worden in de periode 2005-2010 gerealiseerd. Vanaf 2010 starten de voorbereiding voor woningbouw in het noordelijk deel van de taartpunt. Zie ook afbeelding 4.
Afbeelding 4, topografische kaart in vier perioden (bron Topotijdreis.nl).
Het plangebied (zie ook afbeelding 1 en 2) ligt aan de President Kennedylaan, een belangrijke ontsluitingsas voor Alphen aan den Rijn en is onderdeel van het gebied Nieuwe Sloot. Een gebied dat op korte afstand van het centrum van Alphen aan de Rijn ligt.
Ten noorden en ten westen van het plangebied liggen bestaande woongebieden, aan de noord-oost kant ligt een meer gemengd gebied met woningenbouw, het poltiebureau en het Scala college. Ten oosten van het plangebied en de President Kenndylaan bevindt zich het Zegersslootgebied, met daarin aan de zijde van het plangebied, sportpark De Bijlen, een moskee, sportschool en bowlingcentrum.
Het plangebied zelf is nu grotendeels ingericht als sportpark. Langs de noord- en westrand liggen de parkeerplaatsen. Aan de zijde van het Max Euwepad ligt een binnensportvoorziening, voor onder andere tennis en squash. Een deel van de tennishallen wordt door de GGD gebruikt. Daarnaast zijn er 14 (gravel) buitenbanen en een padelbaan. In de noordoosthoek van het plangebied staan tijdelijke woonunits voor vluchtelingen. De locatie blijft hiervoor tot eind 2024 in gebruik.
Het plangebied wordt voor autoverkeer ontsloten op de Kees Mustersstraat. Voor het langzaam verkeer vormt ook het Max Euwepad een ontsluitingsroute richting zowel de Max Euwesingel als de hoek President Kennedylaan / Willem de Zwijgerlaan.
Het plangebied is eigendom van de gemeente en biedt daarmee een unieke kans om op deze locatie een impuls aan de woningbouwopgave van Alphen aan de Rijn te geven. Ook is de invulling een kans voor een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad en biedt het de mogelijkheid om op deze binnenstedelijke locatie een mix van (betaalbare) grondgebonden en gestapelde woningen te realiseren. Doel is om de gebiedsontwikkeling via een niet-openbare Europese aanbestedingsprocedure in de markt te zetten.
Deze ontwikkelstrategie brengt met zich mee dat er nog geen sprake is van een uitgewerkt plan. Die volgt later en dient plaats te vinden op basis van de gestelde kaders. Ten behoeve van de invulling van het gebied met woningbouw is een stedenbouwkundig kader opgesteld en zijn andere kaders in voorbereiding, waaronder voorliggend bestemmingsplan. In dit hoofdstuk worden de kaders voor de invulling van het gebied toegelicht.
Het stedenbouwkundig kader (zie afbeelding 5) geeft in ruimtelijke zin de contouren weer waarbinnen de gebiedsontwikkeling kan plaatsvinden en is op 23 november 2023 vastgesteld door de gemeenteraad.
Voor de stedenbouwkundige invulling van het gebied wordt uitgegaan van maximaal 350 woningen. De bestaande verkeer-, groen en waterstructuren om het gebied blijven in de basis in stand. Binnen het gebied is gekozen voor deel met grondgebonden woningen een een deel waarbinnen gestapelde woningbouw is toegestaan. Het deel met grondgebonden woningen ligt aan de noordwestzijde van het gebied en sluit daarmee aan op de maat en schaal van de woonbebouwing van de aangrenzende buurten.
De gestapelde bouw is voorzien aan de zijde van de President Kennedylaan en hoek met de Kees Mustersstraat. In combinatie met de uitbreiding van het oppervlaktewater vormt de gestapelde bouw aan de zijde van de President Kennedylaan een nadrukkelijke begeleiding van deze belangrijke ontsluitingsroute. Hier zijn in de basis zes verdiepingen toegestaan. Voor wat betreft de ter plaatse aanvaardbare bouwhoogtes is rekening gehouden met de mogelijkheden om daaronder halfverdiepte gebouwde parkeervoozieningen te realiseren. De toegestane bouwhoogte neemt in oostelijke richting toe en nabij de hoek met de Kees Mustersstraat is voorzien in de mogelijkheid voor twee hoogte-accenten, die het (plan)gebied als het ware te markeren. Aan de zijde van de Kees Mustersstraat is gestapelde woningbouw toegestaan tegenover het politiebureau en wordt de toegestane bouwhoogte in noordelijke richting trapsgewijs verlaagd.
De contouren waarbinnen de gestapelde bouw mogelijk is zijn vrij strikt bepaald zodat gewaarborgd wordt dat steeds begeleing van de infrastructuur (laanvorming) aan de orde blijft. De contouren zijn wel zodanig ruim dat daarbinnen schuifruimte voor de bouwmassa's bestaat. De bouwhoogtes in de strook langs de President Kennedylaan zijn afgestemd op het aantal verdiepingen (rekenhoogte 3,25m) en een halfverdiepte parkeergarage. (rekenhoogte 2m). Langs de Kees Mustersstraat op het aantal verdiepingen.
De situering van de bebouwing in het deel met grondgebonden woningen is niet vastgelegd, anders dan dat dit binnen het aangegeven vlak moet plaatsviden. Daarmee wordt de nodige flexibiliteit voor de toekomstige indeling en inrichting van het gebied beoogt.
Naast de te bebouwen delen dient in het gebied voldoende ruimte te worden gereserveerd verkeer, parkeren en verblijven. Een rijke groenstructuur van groenere dekken, groene daken, bomenrijen, groene taluds, laantjes met bomen en oevers met rietkragen zijn de ambitie met het oog op een goed prettige leefomgeving, klimaatadaptie en duurzaamheid.
Afbeelding 5: Stedenbouwkundig kader.
In het plangebied is voorzien in maximaal 350 woningen. Een deel wordt gestapeld uitgevoerd en een deel betreft grondgebonden woningen. Van een exacte toedeling in aantallen is nog geen sprake. Wel is in het stedenbouwkundig kader vastgelegd waar de gestapelde woningen kunnen komen en waar uitsluitend grondgebonden woningen zijn toegestaan. Dit is vertaald in de planregels van voorliggend bestemmingsplan.
De Woonvisie 2021-2025 is maatgevend voor de verdeling in woningcategorieen in het gebied. De beoogde woningverdeling is conform de Woonvisie 2021 – 2025 en gaat uit van 25% sociaal, 20% middelduur en 15% betaalbare koop. De overige woningen komen in de vrije sector. Hierbinnen geldt als uitgangspunt onderstaande verdeling (maar is een andere verdeling ook mogelijk):
De sturing op het defintieve programma en de woningbouwverdeling wordt in het privaatrechtelijke spoor ( de aanbesteding en contractering) geborgd. Het minimale aandeel aan sociale woningbouw is daarnaast in de regels geborgd.
De ontsluiting voor het autoverkeer (en langzaamverkeer) is, net zoals nu, voorzien via de Kees Mustersstraat. De exacte locatie(s) waar de ontsluiting of ontsluitingen van het plangebied komen zijn nog niet bekend en zal mede afhangen van het uiteindelijke ontwerp voor de invulling van het gebied.
Om vanaf de President Kennedylaan langs de zuidkant van de Kees Mustersstraat een vrijliggend fietspad te kunnen realiseren tot aan de splitsing op de Kees Mustersstraat wordt de woonbebouwing op enige afstand geplaatst. Hierdoor ontstaat tussen het politiebureau en de nieuwe (gestapelde) woningbouw in het plangebied voldoende profielruimte om dit te kunnen realisereren, zonder dat dit ten koste gaat van huidige weginrichting ter plaatse.
Voor het langzaam verkeer vormt het Max Euwepad een andere belangrijke onsluitingsroute. Het pad grenst over de hele westgrens aan het plangebied en vormt een verbinding tussen de President Kennedylaan/Willem de Zwijgerlaan en de Max Euwesingel. De route functioneert ook als als (extra) calamiteitenroute. Vanuit het plangebied kan hierop worden aangesloten. In aanvulling hierop wordt van het Max Euwepad nog voorzien in een brug richting de Rembrandtlaan, ongeveer ter hoogte van de Ten Harmsestraat. Dit zorgt voor een meer fijnmazig netwerk aan langzaamverkeersroutes voor de ontsluiting van het plangebied.
De parkeerbehoefte voor auto's en fietsen die de herontwikkeling met zich mee brengt dient geheel te worden opgevangen in het plangebied. Het stedenbouwkundig kader gaat er daarbij vanuit dat onder een aanzienlijk deel van de gestapelde woningbouw in het gebied een gebouwde (halfverdiepte) parkeervoorziening wordt gerealiseerd om die opgave fysiek in te kunnen passen.
De ontwikkeling van dit woongebied biedt kansen voor duurzaamheid en kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Alphen aan den Rijn om in 2050 fossiele brandstofvrij, energie- en CO2-neutraal en klimaatbestendig te zijn.
De gemeente voert zelf de bodemsanering (kleine spot) en draagt zorg voor het verwijderen van de aanwezige opstallen, voor zover mogelijk, via circulaire sloopwerk. Voor het overige voert het regie op de ontwikkeling via een gefaseerde aanbestedingsstrategie. Via een taakstellende aanbesteding zal een ontwikkelende partij voor het plangebied rekening moetenhouden met:
Ten behoeve van de beeldkwalitiet is een beeldkwaliteistplan opgesteld. Daarin zijn de kaders, ambties en referenties opgenomen ten aanzien van architectuur en materiaal gebruik voor zowel de bebouwing als ook de inrichting van de openbare ruimte. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 1 toegevoegd aan de plantoelichting. Het beeldkwaliteitsplan is daarnaast (gelijktijidg met dit bestemmingsplan, maar separaat) vastgesteld door de gemeenteraad als aanvulling op de Welstandsnota en vormt een welstandstoetsingskader voor toekomstige vergunningaanvragen in het plangebied.
In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.
In het kader van de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking treedt, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Deze is vastgesteld op 9 september 2020. De NOVI is vastgesteld op grond van de huidige regelgeving (dus als structuurvisie) en zal bij inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden als Nationale omgevingsvisie in de zin van de Omgevingswet. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die met uitzondering van paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone is komen te vervallen. Daarnaast vervangt de NOVI delen van het Nationaal Waterplan, de Natuurvisie en het Nationaal Milieubeleidsplan.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Doorwerking plangebied
De in dit plan voorgenomen ontwikkeling treft geen nationaal belang. Wel moet de toets Ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 4.1.3) worden doorlopen.
De Novi heeft als omgevingsvisie geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de NOVI die juridische borging vragen, zijn geborgd in het Barro. Het Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (Barro) is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Doorwerking plangebied
Zoals reeds in paragraaf 4.1.1 is geconcludeerd treft onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen en levert het Barro geen beperkingen op voor de in dit plan voorgenomen ontwikkeling.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: "De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zee-haventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn.
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).
Een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling daarnaast bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Specifieke voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die 'Ladderplichtig' is.
Doorwerking plangebied
Het voorliggende plan voorziet in maximaal 350 woningen. De Laddertoets dient te worden doorlopen. De nieuwe stedelijke ontwikkeling is voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Hieronder wordt verstaan 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied bevindt zich in de stad Alphen aan den Rijn, nabij het centrum en is omringt door stedelijke functies zoals woningen, maatschappelijke voorzieningen, infrastructuur en sportfaciliteiten. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt.
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De beoogde ontwikkeling bestaat uit maximaal 350 woningen. Om die reden dient er nader getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Uit de geactualiseerde 'Woningbehoefteraming 2021' van de provincie Zuid-Holland blijkt voor de regio Holland Rijnland een hogere woningbehoefte van 27.450 woningen tot en met 2030. Specifiek in Alphen aan den Rijn is er tussen 2017 en 2030 een behoefte aan 4.810 woningen. Er kan dan ook gesteld worden dat er een grote behoefte aan woningen is in de regio Holland Rijnland en de gemeente Alphen aan den Rijn. Het plan is ten behoeve van de woningbouwopgave met 300 woningen reeds opgenomen in de regionale planlijst van de regio Holland Rijnland, die is aanvaard door de provincie Zuid-Holland. De 50 extra woningen die nu in het plan worden voorzien wordn in de eerst volgende actualisatie van de planlijst toegevoegd. Die extra woningen blijken op basis van de actuele regionale woonagenda ook nodig.
Uit deze 'Regionale Woonagenda' die in 2023 is vastgesteld en in deze toelichting in paragraaf 4.2.3 wordt behandeld, blijkt dat er de woningbehoefte in de regio zelfs uitkomt op 30.500 nieuwe woningen. Dat komt neer op de toevoeging van 3.000 woningen per jaar in de periode tussen 2021 en 2030. Van deze woningen moeten er in subregio Oost (Alphen aan den Rijn, Kaag en Braassem en Nieuwkoop) tussen de 9.500 en 11.000 woningen worden gerealiseerd. Tot slot blijkt dat ook na 2030 nog voldoende woningen nodig zijn. Daarvoor moet voor 2025 extra capaciteit worden toegevoegd voor naar verwachting 20.000 woningen na 2030.
De behoefte aan 350 woningen, waarin dit plan voorziet, is daarmee voldoende onderbouwd.
De actuele versie van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is de geconsolideerde versie van 1 februari 2023. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen.
De visie bestaat uit vier onderdelen; de ruimtelijek hoofdstructuur, Ambties en sturing, omgevingskwaliteit en beleidskeuzen.
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.
De visie omvat geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in zes ambities:
Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. De omgevingskwaliteit bestaat uit de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland, het toepassen van de leefomgevingstoets (beleidscyclus en monitoring) en een nadere uitwerking van het provinciale beleid. Dit laatste gebeurt door middel van een 'kwaliteitskaart' en bijbehorende 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
Doorwerking plangebied
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief. De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling. Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' staat aangegeven dat het plangebied ligt in een rivierdetltacomplex. Eend eelw aarin het emselijke handelen grote invloed heeft gehad opde geomorfologie. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.
Ontwikkelingen houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar.Het plangebied bevindt zich als zodanig geheel in een rivierkomvlakte. In de huidige situatie is het plangebied voor een groot gedeelte verhard en bebouwd. De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op het landschap en het behoudt van onderscheid van komgroden en oeverwallen
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in het 'Veen(weide)landschap'. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). De diversiteit aan verkavelingspatronen dient behouden te worden. De lengtesloten zijn beeldbepalend en dienen ook behouden te worden. Nieuwe bebouwing wordt gebouwd binnen de bestaande structuren.
Het plangebied is reeds in cultuur gebracht en ligt in de stad Alphen aan den Rijn. De hiervoor genoemde kenmerken zijn niet meer aanwezig in het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kenmerken van het 'Veen(weide)landschap'.
Laag van stedelijke occupatie
Op de kaart van de 'Laag van stedelijke occupatie' staat het plangebied aangegeven als 'Steden en dorpen'. Voor steden en dorpen gelden de volgende in onderhavig geval relevante richtpunten. Ontwikkelingen in stad, kern of dorp dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit daarvan. Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur. Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
Het initiatief is passend in de omgeving omdat in de directe omgeving van het plangebied reeds woningen zijn gelegen. De ontwikkeling zal zo veel als mogelijk aansluiten op de identiteit van Alphen aan den Rijn en tast bestaande structuren niet aan. De ontwikkeling bevat hoogteaccenten op afstand van de lagere woonbebouwing is voorzien en samenvalt met de ruimtelijke begeleiding en accentuering van hoofinfrastructuur in Alphen aan den Rijn en valt daardoor amen met de interactiemilieus in de stedelijke structuur. Het voorgenomen invulling tast de bestaande stedelijke (hoofd)groen- en waterstructuur niet aan en vertrekt deze. Daaraanst zal ook de invulling van het gebied als zodanig bijdragen aan de stedelijke groen- en waterstructuur.
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 25 oktober 2022 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van aanpassen (sub b). De ontwikkeling maakt woningbouw mogelijk binnen de bestaande structuren van Nieuwe Sloot. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 4.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling (artikel 6.10)
In artikel 6.10 van de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen die samenhangen met stedelijke ontwikkelingen. Op de relevante artikelleden worden hieronder weegegeven.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 6.10)
In paragraaf 4.1.3 is ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Hieruit is gebleken dat de beoogde ontwikkeling is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Omdat de ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stads- en dorpsgebied is sub b niet van toepassing. Bovendien betreft het hier geen locatie groter dan 3 hectare. Daarnaast wordt voorzien in voldoende sociale huurwoningen conform de gemeentelijke woonvisie. Er wordt daarmee voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
Parkeernorm sociale huur (artikel 6.10b)
Hierin is bepaald dat:
Voor parkeren is het gemeentelijk parkeerbeleid van toepassing. Dit beleid reguleert de parkeernormering en maakt daarbij onderscheidt op basis van verschillende woningcategorieen en woningomvang. Toetsing aan het beleid is geborgd via de regels van het voorliggende bestemmingsplan. Er wordt voldaan lid 2 van artikel 6.10b.
Bereikbaarheid (artikel 6.10d)
Als voorwaarde is gesteld dat een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkeersonderzoek uitgevoerd waarin onder andere is gekeken naar de verkeersgeneratie en bereikbaarheid van de locatie met verschillende modaliteiten. Hieruit komt naar voren dat het plangebied voor wat betreft de bereikbaarheid goed is gelegen voor alle modaliteiten. Voor wat betreft de effecten van de ontwikkeling op de omgeving komt naar voren dat de verkeersgeneratie zich op de President Kennedylaan verdeeld in diverse richtingen en mede gelet op de daar reeds bestaande verkeersbewegingen geen substatiele effecten tot gevolg heeft. Daarmee is voldoende rekening gehouden met de bereikbaarheid.
Functiemenging (artikel 6.10f)
Een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functies wonen of bedrijven, houdt rekening met de mogelijkheden voor functiemenging.
In het plangebied is voorzien in een invulling met woningbouw om daarmee een deel van woningbehoefte binnen het bestaande stads en dorpsgebied op te vangen. Behoudens de in Alphen aan den Rijn gebruikelijke mogelijkheden voor activiteiten aan huis is niet voorzien in (mogelijkheden voor) andere gebruiksfuncties in het gebied. In de directe omgeving is reeds sprake van een grote divertiteit aan functies en gelet op de ligging nabij de grote voorzieningenclusters (centrum Alphen aan den Rijn 700m en winkelcentrum Ridderhof 750m) bestaat er planologisch ook geen aanleiding om functiemenging als zodanig in dit gebied voor te staan.
Kansen voor biodiversiteit (artikel 6.10h)
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, betrekt daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit.
Zoals in paragraaf 3.4 is aangegeven zal biodiversiteit een van de aspecten zijn die in het kader van de duurmzaamheidsaspecten in de taakstellende aanbesteding wordt meegenomen. Het plan staat het vergroten van de biodiversiteit van de bestaande of nieuw aan te leggen water- en vergroeningselementen niet in de weg.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.
Wateroverlast
Uit de klimaatatlas blijkt dat bij extreme regenval met name in de noordoosthoek van de buitenetennisbanen kans is op wateroverlast bij extreme neerslag. Verwacht wordt dat dit geen belemmering vormt na de herontwikkeling. De tennisbanen blijven ter plaats niet gehandhaafd. Door grondverbetering/ophoging/egelisering en maatregelen ten behoeve van het vasthouden en vertraagd afvoeren van hemelwater is het mogelijk om hemelwater gecontroleerder af te voeren. Bij een extreme regenbui wordt het overtollige hemelwater eerst zoveel mogelijk geïnfiltreerd in de bodem en tenslotte afgevoerd naar de nabijgelegen sloot. Er wordt voldaan aan richtlijnen met betrekking tot waterberging.
Overstroming
Het plangebied is beperkt kwetsbaar voor de gevolgen van overstromingen waterkeringen. Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat er een kleine kans is op overstroming (1/300 tot 1/3.000 per jaar). Bij overstroming bedraagt de waterdiepte tussen de 0 en 1,5 m. Het aspect overstroming is niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Hitte
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat het in de huidige situatie in het plangebied en in bijzonder de verharding en tennisvelden warm zijn. Het ontbreekt op basis van functionalitiet bijvoorbeeld aan bomen op/nabij de tennisbanen die de hittestres zouden kunnen verminderen. In de nieuwe situatie zal het verhard oppervlak per saldo niet toenemen en zal de inrichting van het plangebied en de openbare ruimte bijdragen aan het verlagen van de hittestress ten opzichte van de huidige situatie .
Droogte
Het plangebied is niet erg gevoelig voor droogte en omgeven door oppervlaktewater. In dit gebied is de drooglegging ca. 1,22m. Door middel van grondverbetering zijn er goede kansen om water tijdelijk op te vangen en te ïnfiltreren, zodat droogte ook in de toekomst geen risico vormt. Naast gebouwde maatregelen zoals groen daken en waterbuffers in gebouwen valt te denken aan concrete inrichtsmaatregelen zoals verlaagde groenvakken met voorziening of verlaagde banden (banden zonder zicht) langs sloten.
Bodemdaling
Gezien de locatie en ondergrond zijn vooruitlopend op de uitvoering van het bouwrijpmaken geotechnische analyses uitgevoerd om inzicht te krijgen van eventuele maatregelen. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het risico op bodemdaling beperkt is en is geconcludeerd dat met zettingsversnellende maatregelen voldaan kan worden restzettingseis. De risco's op bodemdaling zijn daarmee voldoende in beeld gebracht.
Conclusie
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening Zuid Holland.
De regio ambieert met de Regionale Woonagenda 2023 een actuele, kwalitatieve koers te schetsen voor een goed functionerende woningmarkt; op regionaal, subregionaal en lokaal niveau. Er is behoefte aan woningen van vrijwel alle typen en segmenten. De regionale woonagenda spreekt vooral van een extra behoefte aan levensloopbestendige huurappartementen in het sociale segment en vrije sector. Daarnaast is er behoefte aan koopwoningen van boven de €250.000,- en koopappartementen van boven de €200.000,- . In de regionale woonagenda staan vier thema's centraal die elk hun opgaven kennen:
1. Woningbouw versnellen
De woningbehoefte in de regio komt uit op 30.500 nieuwe woningen in plaats van 22.800 in de vorige prognose, daarom is afgesproken:
2. Betaalbaar wonen
Er moet sterker in worden gezet op de betaalbaarheid van de woningvoorraad:
3. Mensen tussen wal en schip
Naast de reguliere woningzoekende zijn er voor de woon-agenda ook een aantal aandachtsgroepen waar extra ruimte voor gecreeerd moet worden op de woningmarkt:
4. Langer (en weer) zelfstandig wonen
Mensen met een zorg- of ondersteuningsbehoefte blijven steeds langer zelfstandig thuis wonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan levensloopgeschikte woningen in de reguliere woningvoorraad:
Doorwerking plangebied
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan in ieder geval het eerste en tweede thema en bijbhorende afspraken uit de regionale woonagenda 2023. Door de realisatie van maximaal 350 woningen wordt een bijdrage geleverd aan de opgave om tot 2030 voldoende woningen te realsieren. Naast deze kwantitatieve bijdrage wordt ook in kwalitatieve zin bijgedragen. Voorzien wordt in een gevarieerd woningaanbod met sociale huurwoningen, middendure woningen (koop en huur) en vrije sector als ook aan typologieen. Een substantieel deel valt daarmee in de betaalbare categorie. Daarnaast wordt op deze inbreidingslocatie voorzien in programma met gestapelde en grondgebonden woningen en voorziet daardoor ook in huisvestingsmogelijkheden voor kleine en grote(ere) huishoudens en zal deels levensloopbestedig zijn. Deze voorgenomen mix draagt bij aan gevarieerde en toekomstbestendige buurt. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de opgaven uit de Regionale Woonagenda.
Op 27 januari 2022 is de omgevingsvisie voor de gemeente Alphen aan den Rijn vastgesteld. Alphen aan den Rijn is een "Groene Gemeente met Lef". In het kader van de Omgevingswet is in deze omgevingsvisie beschreven welke kwaliteiten (zoals het groene karakter) de gemeente wil borgen en aan welke ontwikkelingen ze (met lef) ruimte willen bieden, om zo de leefomgeving toekomstbestendig te maken.
In de omgevingsvisie worden 10 kernkwaliteiten beschreven en daarna 10 trends en ontwikkelingen. Vervolgens is aan de hand van vijf ontwikkelrichtingen de visie op de toekomst beschreven. In de ontwikkelrichtingen zijn de belangrijkste richtinggevende keuzes uiteengezet. Dit resulteert in 20 doelen en de daarbij horende belangrijkste opgaven en prioriteiten van de omgevingsvisie. Dit zijn de doelen waar men de komende jaren hard aan gaat werken. Deze 5 ontwikkelrichtingen luiden als volgt:
De visiekaart staat centraal in de omgevingsvisie. Daarnaast is, omdat er gestreefd wordt naar zo inzichtelijk en voorspelbaar mogelijk beleid in de omgevingsvisie, voor diverse typen gebieden en kernen een nadere uitwerking gemaakt. De gebiedsgerichte vertaling biedt de benodigde detaillering voor doorwerking in onder andere het omgevingsplan en is essentieel voor de functionaliteit als afwegingskader.
Doorwerking plangebied
Het plangebied wordt in de Omgevingsvisie aangewezen als onderdeel van de 'woonwijken'. Hoge kwaliteit van leven en woonomgevingen staat in de woonwijken centraal. Daarbij hoort ook een hoge mate van sociale verbodenheid, groene ruimtes en voorzieningen om in te bewegen en lokale centra voor dagelijkse behoeften. gestuurd wordt op bevordering van gelijke kansen, sociaaleconimsche nieveau's en een inclusieve en toekomtsbestedenige openbare ruimte. Voor het plangebied relevante uitgangspunten zijn onder andere:
Randvoorwaarden daarbij zijn:
De herontwikkeling van het plangebied met woningbouw sluit binnen de genoemde randvoorwaarden aan bij de uitgangspunten en zorgt voor een nieuwe gevarieerde en gediferentieerd woonmilieu in deze nieuwe buurt. Het plangebied is strategisch gelegen nabij het Zegerplasgebied en goed ontsloten, onder andere met het openbaar vervoer. De totale herontwikkeling maakt het mogelijk om op basis van de actuele inzichten en ambtities te komen tot een duurzame en groene invulling en structureel nieuwe woonruimte creert. De toevoeging van woningbouw draagt bij aan de sociale veiligheid in het gebied, zorgt voor levendigheid en biedt mogelijkheden het gebied onderdeel te laten zijn van de andere delen van Nieuwe Sloot. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn.
De gemeenteraad heeft op 27 januari 2022 de Alphense 'Woonvisie 2021 - 2025' vastgesteld. Daarin is de visie voor de komende vier jaar op het woonbeleid neergelegd. De gemeente Alphen aan den Rijn wil zich ontwikkelen tot een knooppunt van landschap en stad met vitale kernen. Door de toenemende druk op de woningmarkt in zowel de grotere kernen als de dorpen komt de vitaliteit van de gemeente onder druk te staan. Ook zorgt de schaarste op de woningmarkt ervoor dat niet iedereen een passende woning kan vinden. Door de strategische ligging in het Groene Hart is de gemeente een populaire woonplek voor jonge gezinnen. Dit verhoogt de druk verder en zorgt voor verdringing van woningzoekenden die nog geen plek hebben, zoals starters op de woningmarkt. Dit vraagt daarom snel extra woningen in alle kernen van de gemeente. Naast de druk op de markt zijn er ook nieuwe opgaven rond van wonen en zorg, nieuwe doelgroepen die zich aandienen, en het verduurzamen en klimaatadaptief maken van de bestaande woningvoorraad. Om adequaat in te kunnen spelen op deze opgaven stelt de gemeente prioriteiten:
De woonvisie is een uitwerking en verdieping van de Omgevingsvisie. De ambities en opgaven uit de Omgevingsvisie worden op het thema wonen nader uitgewerkt. Vier thema's vormen de speerpunten van de Woonvisie, te weten:
De woonvisie is daarnaast vooral actiegericht met concrete opgaven voor de komende jaren (looptijd tot en met 2025, met een doorkijk naar 2030). Aan deze opgaven is in de woonvisie een uitvoeringsagenda gekoppeld.
Addendum Woonvisie 2021-2025
Om aan te sluiten bij veranderingen op de woningmarkt, rijks- en regionaal beleid heeft de gemeente met het vaststellen van het ‘Addendum Woonvisie 2021-2025’ op 24 november 2022 de minimale vereisten voor het woningbouwprogramma aangepast. Met dit addendum bij de Woonvisie 2021-2025 wordt deze in lijn gebracht met het coalitieakkoord en de ambitie van het Rijk. Voor woningbouwprojecten die reeds planologisch zijn vastgesteld, er een anterieure overeenkomst is getekend of in een ver gevorderd stadium verkeren, zoals voorliggend plan worden geen andere eisen gesteld dan eerder is afgesproken. In het geval van Nieuwe Sloot - Zuid geldt daarom de Woonvisie 2021-2025.
Doorwerking plangebied
In het gemeentelijk woonbeleid ligt de prioriteit bij het bouwen binnen de bestaande stads- en dorpsgebieden. De gemeente heeft de ambitie om de komende jaren voldoende woningen te bouwen en hierbij ook betaalbare woningen in het huur- en koopsegment te realiseren. Het plan draagt hieraan bij door 60% van de woningen in de categorie betaalbaar wordt gerealiseerd. Daarnaast is voorzien in zowel getappelde als grondgebonden woningbouw, waardoor ruimte becshikbaar komt voor veel doelgroepen. Kleinere woonvormen, voor starters/kleine huishoudens, gestapelde woningbouw die levensloopbestedig is en grondgebonden woningebouw voor grotere huishoudens. Er kan geconcludeerd worden dat wordt aangesloten op de uitgangspunten van de Woonvisie 2021-2025 van Alphen aan den Rijn.
De gemeenteraad heeft op 15 december 2022 de Intensiveringsvisie vastgesteld. In deze visie wordt aangegeven waar verdichting in de gemeente denkbaar is en welke uitgangspunten daarbij van toepassing zijn. Deze intensiveringsvisie biedt hiermee een helder en uitnodigend afwegingskader voor initiatiefnemers, inwoners, ambtenaren en het gemeentebestuur.
Steeds meer woningzoekenden, ondernemers en recreanten kiezen voor de gemeente Alphen aan den Rijn om te wonen, werken en recreeren. Dit leidt tot een groeiende vraag naar woon- en werkruimte en (recreatie)voorzieningen. Tegelijkertijd wil de gemeente als groenblauwe gemeente ook nadrukkelijk ruimte bieden aan vraagstukken als klimaatadaptatie, biodiversiteit, duurzame mobiliteit en energie. Al deze ruimtevragende opgaven wil de gemeente in goede banen leiden.
Zowel de Nationale Omgevingsvisie als het Provinciaal Omgevingsbeleid geven de voorkeur aan binnenstedelijke ontwikkeling, voordat de randen van de stad en buitenstedelijke locaties worden ontwikkeld. Daarom kiest de gemeente voor een verstedelijkingsstrategie, waarbij in eerste instantie ingezet wordt op het toevoegen van substantiele woningaantallen in de nabijheid van HOVknooppunten, voorzieningencentra en langs de grotere doorgaande stedelijke wegen. Hierbij wordt gezocht naar plekken, die kansen bieden om waarde toe te voegen. Enerzijds door duurzame woningen te realiseren en anderzijds door de kwaliteit van het openbaar gebied een impuls te geven.
Verdichten en vergroenen van bebouwd en openbaar gebied moeten hand in hand gaan. Tegelijkertijd wil de gemeente ruimte blijven bieden aan ondernemers en niet ieder bedrijventerrein transformeren tot woongebied. Hetzelfde geldt voor de groengebieden. Om een gezonde en leefbare stad te blijven wordt ervoor gekozen om de belangrijkste groenstructuren en -gebieden te behouden en in principe niet te benutten voor wonen of werken. Gelet op de grote behoefte aan woon- en werkruimten zal de gemeente daarom binnen een aantal jaar ook voorbij de stadsranden moeten kijken om in deze behoeften te kunnen voorzien.
Alphen aan den Rijn kent een grote behoefte aan stedelijk wonen voor diverse doelgroepen. De behoefte aan appartementen kan vooralsnog binnenstedelijk worden ingepast. Daarnaast blijft de vraag naar woonvormen voor gezinnen onverminderd hoog. De noodzaak om binnenstedelijk verder te verdichten leidt tot een zoektocht naar nieuwe woonconcepten, die de geliefde kenmerken van een eengezinswoning en -woonomgeving combineren met compacte stedelijkheid die past bij de maat en schaal van Alphen aan den Rijn. Inspelen op behoefte aan gezinswoningen in het stedelijk gebied vraagt daarom om een nieuwe Alphense stedelijkheid: een nieuwe kwalitatief hoogwaardige leefomgeving met ruimte voor diverse duurzame woonvormen en een goed ingerichte en aantrekkelijke openbare ruimte. Zowel binnen bestaand stads- en dorpsgebied als aan de randen daarvan.
De grootste verdichtingsopgave ligt in Alphen-stad. De gemeente onderscheidt hierbij vijf richtingen (zie afbeelding 6) , waar verdichting denkbaar is:
Afbeelding 6: Intensiveringszones.
Doorwerking plangebied
De Intensiveringsvisie beschrijft drie zones die van belang zijn voor het plangebied. Het plangebied sluit aan op de 'Integrale ontwikkelingszone’, ligt aan/in een stedelijke as en bij een knooppunt. Het plangebied ligt als zodanig nagenoeg geheel in het gebied van de hoogbouwzonering (figuur 7).
Nieuwe (middel)hoogbouw aanvullend op de 'Alphense laag' is denkbaar in de integrale ontwikkelzone, langs stedelijke assen en bij knooppunten. Binnen de intensiveringszones wordt een nader onderscheid gemaakt in het maximaal aantal toegestane bouwlagen:
Afbeelding 7: Hoogbouwzonering
Het voorligegende bestemmingsplan past goed bij de voorgestane bouwhoogtes en uitgangspunten van de Intensiveringsvisie . De Alphense Laag geeft een indicatie van de basishoogte langs doorgaande wegen. Voor de invulling van het gebied is na overleg met omwonenden gekozen om de gestapelde bouwmassa zoveel als mogelijk te concentreren aan de zijde van President Kennedylaan. Daarbij is dat ingevuld met een basis van zes bouwlagen (en een hafverdiepte parkeergarage), die in noordoostelije richting oploopt naar zeven bouwlagen en twee hoogte accenten van 10 respectievelijk 12 bouwlagen aan de noordoostkant. Aan de zijde van de Kees Mustersstraat is sprake van een getrapte afbouw in bouwhoogten. De grotere bouwhoogtes in het plangebied liggen daarmee op ruime afstand van bestaande omliggende woningen.
In het afwegingskader van de Intensveringsvisie zijn diverse richtinggevende principes en beoordelingscriteria opgenomen. Een aantal daarvan zijn van belang voor het plangebied:
De voorgenomen invulling sluit aan bij bovenstaande criteria. Door de grotere bouwhoogte aan de zeer brede President Kennedylaan zal deze open ruimte meer als een laan gaan ogen wat versterkt wordt door de aanleg van een stevige waterstructuur. Ook de 'binnenkant' krijgt een rijke groenstructuur van groenere dekken, bomenrijen, groene taluds, laantjes met bomen en oevers met rietkragen. Tevens zal worden gestimuleerd om groen in en op de gebouwen aan te brengen. De ambities om dit in de inrichting, vormgeving en architectuur tot uiting te laten komen zijn vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 1). Tot slot zijn vanwege de voorgenomen hoogbouw de gevolgen voor bezonning en wind voor de omgeving in beeld gebracht en gelden aanvullende voorwaarden voor wat betreft bezonning en windhinder (zie hoofdstuk 5) zodat het plan ook op deze aspecten voldoet aan de uitgangspunten van de Intensiveringsvisie.
De gemeenteraad heeft op 24 september 2020 de nota 'Parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 gemeente Alphen aan den Rijn' vastgesteld. Hierin ligt het beleid vast om bij ruimtelijke ontwikkelingen te voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor auto's en opstelplaatsen voor fietsen. Het beleid omvat daarvoor zowel kwantitatieve als kwalitatieve eisen. De normering voor de benodigde aantallen zijn mede afhankelijk van de ligging van een planlocatie als ook het te realiseren (woon)programma.
Doorwerking plangebied
Het te realiseren programma heeft een specifieke parkeerbehoefte. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een globaal karakter en daarmee flexibiliteit voor het uiteindelijke programma. De parkeer- en stallingsbehoefte hangt daar nou mee samen. Het vastgestelde parkeerbeleid is uitgangspunt en toetstingskader voor de herontwikkeling van het gebied. In paragraaf 5.12 wordt verder op dit aspect ingegaan.
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft de ambitie om in 2050 fossiel brandstofvrij, energie- en CO2-neutraal en klimaatbestendig te zijn. In het Duurzaamheidsprogramma 2021 - 2030 zijn deze ambities uitgewerkt:
De gemeente heeft zich aangesloten bij het Convenant klimaatadaptief bouwen Provincie Zuid-Holland en het Convenant netwerk betonketen Groene Hart. Voor de uitvoering van beide convenanten in bouwontwikkelingen zijn standaard bestekken en programma's van eisen beschikbaar.
Alphen aan den Rijn heeft het Energieakkoord Holland Rijnland 2017 - 2025 en het convenant Regionale energiestrategie 2018 - 2025 Midden-Holland ondertekend. Beide streven naar een energieneutrale, klimaatbestendige en fossiele energie vrije regio, waarin ruimte is gereserveerd voor het opwekken van duurzame energie.
Doorwerking plangebied
In de kaderstellende aanbesteding voor de herontwikkeling van het plangebied worden aan de marktpartijen duurzaamheidseisen gesteld. Met het oog op de klimaat adaptieve inrichting is binnen het plangebied voorzien in bestemmingen 'Groen' en 'Water'. Is voorzien in voeldoende wateroppervlakte en is binnen de bestemming 'Woongebied' ruimte voor de aanleg van (extra) water en groen. Als voorwaarde is gesteld dat ten minste 20% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak wordt ingericht als groen(voorziening).
In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten beschreven. Allereerst wordt ingegaan op de MER-beoordeling. Daarna volgen de overige aspecten. Hiervoor is een alfabetische volgorde gehanteerd. Per aspect wordt ingegaan op het kader, onderzoek en/of verantwoording en een conclusie. Indien een specifiek onderzoek is uitgevoerd of een notitie is opgesteld worden daarvan relevante resultaten samengevat beschreven. De onderzoeken zijn als geheel steeds als bijlage bij de plantoelichting opgenomen en onderdeel van de plantoelichting.
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.
Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D van het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen). Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden. Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit wordt een vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
Met het voorliggende bestemmingsplan worden maximaal 350 woningen mogelijk gemaakt. Daarmee wordt de drempelwaarde van 2.000 woningen of meer niet overschreden en is de activiteit niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is noodzakelijk.
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage moet het bevoegd gezag, ook voor activiteiten die beneden de m.e.r-beoordelingsdrempel liggen, bepalen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft en of al dan niet een MER opgesteld dient te worden.
Dit dient te gebeuren aan de hand van de criteria genoemd in bijlage III bij de EU-richtlijn milieueffectbeoordeling (2011/92/EU en 2014/52/EU). Deze criteria omvatten:
Als uitgangspunt geldt dat alleen een MER hoeft te worden opgesteld, indien het bevoegd gezag van oordeel is dat dit noodzakelijk is vanwege belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben.
Zoals de in dit hoofdstuk beschreven milieuaspecten en -onderzoeken aantonen, heeft het plan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen ‘belangrijke nadelige gevolgen’ voor het milieu. Bij deze beoordeling is tevens gebruik gemaakt van alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn ‘betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten’. Het plan is door de Omgevingsdienst Midden Holland (ODMH) getoetst aan onder meer de volgende kenmerken:
Kenmerken van het project
Er is sprake van een geringe omvang van het project. Tevens is er geen sprake van cumulatie met eventuele initiatieven in de omgeving. Voor de bouw worden de reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal, zoals hout, beton en metaal. Als gevolg van de ingebruikname van de nieuwe woningen zal er mogelijk een toename van de productie van afvalstoffen ontstaan. In lijn met de landelijke tendens ten aanzien van het scheiden van afval zal ook hier het afval in toenemende mate gescheiden worden afgevoerd.
Plaats van het project
Het plangebied bevindt zich niet in beschermde natuurgebieden, andere kwetsbare gebieden of in een gebied waar milieunormen worden overschreden. Ook heeft het project, zoals ook blijkt uit de uitegvoerde onderzoeken geen effect op omliggende natuurgebieden. De locatie bevindt zich in het bebouwde kom van Alphen aan den Rijn. Voor de ligging van het plangebied wordt verder verwezen naar toelichting paragraaf 1.2.
Kenmerken van het potentiële effect
Voor het project geldt dat er diverse zaken zijn onderzocht, waaronder ook de milieueffecten van verschillende aspecten. Er is gebleken dat geen aanzienlijke milieueffecten worden veroorzaakt vanwege de beoogde ontwikkeling.
De ODMH heeft op basis van deze criteria en de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, die hierna ook separaat worden behandeld, in beeld gebracht. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De uitgevoerde onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggend bestemmingsplan te nemen. Het opstellen van een m.e.r.(-beoordeling) zal geen verder inzicht verschaffen in de relevante milieuaspecten.
Het college heeft in dat kader besloten dat het opstellen an een milieueffecterapportage niet nodig is. Het besluit is bijgevoegd als bijlage 2. Het aspect 'M.e.r.' staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld. Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft in 2017 het archeologiebeleid van de drie voormalige gemeenten (Alphen aan den Rijn, Rijnwoude en Boskoop) geharmoniseerd. De nieuwe archeologische waardenkaart is vervolgens verwerkt in een parapluplan Archeologie. Deze is in 2019 vastgesteld en geldt als het vigerende beleid op het gebied van archeologie.
Aan de hand van de archeologische waardenkaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.
Voor het plangebied geldt op basis van het parapluplan Archeologie een hoge archeologische verwachting. Voor het plangebied is vanwege die verwachtingswaarde door de ODMH een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 3. Het doel van het onderzoek was het opstellen van een gespecifieerde archeologische verwachting.
Een gespecifieerde archeologische verwachting gaat in op de mogelijke aanwezigheid, het complextype en aard, de omvang, de datering en de (eventuele mate van) verstoring van archeologische waarden binnen het plangebied. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek kunnen aanbevelingen worden gedaan over de noodzaak van een toetsing in het veld door middel van bijvoorbeeld een verkennend booronderzoek, of over de omgang met eventueel aanwezige archeologische resten. Het bureauonderzoek is uitgevoerd volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (versie 4.1).
Geconcludeerd is dat voor alle perioden een lage archeologische verwachting in het plangebied. Vanwege de lage archeologische verwachting is geadviseerd het plangebied vrij te geven van verder onderzoek.
Ten behoeve van het (behoud) van erfgoed in de gemeente en specifiek bestemmingsplan opgesteld. Het doel van het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' (vastgesteld d.d. 27 januari 2022) is het behouden van de kenmerken van al het erfgoed die bijdragen aan de identiteit en het eigen karakter van de gemeente. Het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' heeft niet ten doel ontwikkelingen tegen te gaan, maar juist ontwikkelingen toe te staan, met oog voor de cultuurhistorische waarden.
Ter plaatse van het plangebied zijn in het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' geen specifieke erfgoedwaarden opgenomen. Aan de Vermeerstraat is een blok geschakelde arbeiderswoningen aan de Vermeerstraat aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol en dat geldt ook voor de zaalkerk aan de Ten Harmsenstraat. Deze objecten liggen op 80 meter afstand van het plangebied en zijn van het plangebied gescheiden door tussenliggende stedelijke bebouwing. De cultuurhistorische waarden van deze objecten worden door de ontwikkeling in het plangebied niet aangetast.
Uit het bureauonderzoek Archeologie blijkt dat voor het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. Voor de werkzaamheden/herinrichting betekent dit dat er geen vervolg archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Gelet op de resultaten van het bureauonderzoek bestaat er ook geen aanleiding (meer) om een dubbelbestemming met een archeologische verwachtingswaarde op te nemen.
In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig en door het plan worden geen cultuurhistorische waarden in de omgeving aangetast. Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat bedrijven hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Scheiding van functies versus functiemenging
Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het de voorkeur om functiescheiding binnen een gemengd gebied niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Richtafstanden
In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Omgevingstype
Er zijn twee omgevingstypes, namelijk een rustige woonwijk en gemengd gebied. Volgens de VNG-brochure is een rustige woonwijk, een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. De VNG-publicatie omschrijft een gemengd gebied, als een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstypen gemengd gebied. In de VNG-brochure is vermeld dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verlaagd indien sprake is van een gemengd gebied.
Met het voorliggende plan verdwijnen voor de omliggende woonomgeving een aantal (in potentie) hinder veroorzakende functies die op grond van het nu geldende bestemmingsplan zijn toegestaan. De nieuwe invulling bestaat uit woningbouw. Hiervoor gelden in het kader van 'Bedrijven en milieuzonering' geen richtafstanden ten opzichte van bestaande woningen.
De omgeving van het plangebied is te omschrijven als gemengd gebied. De nieuw invulling van het plangebied zelf betreft echter uitsluitend woningen (en daarbij behorende voorzieningen). Gelet hierop wordt uitgegaan van een rustige woonwijk en is getoetst aan de richtafstanden die daarbij horen. Hieronder wordt in tabel 1 ingegaan op de diverse voorkomende functies rondom het plangebied. De vermelde afstand is steeds gemeten vanaf de bestemmingsgrens van de functie tot het bestemmingsvlak 'Woongebied' in dit bestemmingsplan. Tussen haakjes staat de maatgevend aspect (geluid, geur of stof).
Functie | Locatie | Richtafstand | Afstand |
Kerk | Ten Harmsenstraat 16 | 30m (geluid) | 80m |
Moskee | Sportlaan 2a | 30m (geluid) | 70m |
Bedrijvigheid /sportschool | Sportlaan 2b | 50m (geluid) | 65m |
Bowling | Sportlaan 1-3 | 30m (geluid) | 125m |
Politiebureau (openbaar bestuur (kantoren e.d.) met SBI-2008 code 84) | K. Musterstraat 2-4 | 10m (geluid) | 20m |
Bedrijvigheid / tankstation (zonder lpg) | W. de Zwijgerlaan | 30m (geluid) | 65m |
AWZI (70.000 inwoners equivalent ) | P. Kennedylaan 10 | 200m (geur) | 120m |
Sport | Sportpark De Bijlen | 50m (geluid) | 80m |
Tabel 1: richtafstanden en werkelijke afstanden
Op basis van bovenstaande overzicht blijkt dat steeds aan de richtafstand wordt voldaan met uitzondering van de AWZI aan de President Kennedylaan 10. Nader onderzoek kan in de situaties waarin wordt voldaan achterwege blijven. De werkelijke afstand tussen het plangebied en de bedrijfsbestemming waarbinnen de AWZI is toegestaan is kleiner dan de richtafstand. Maatgevend is in dit geval geur. De richtafstand bedraagt 200 meter. Voor geluid en stof bedragen de richtsafstanden respectievelijk 100 meter 10 meter en wordt voldaan. Er is daarom nader naar de geurcontouren gekeken van de AWZI. Zie hiervoor afbeelding 8. Hieruit blijkt dat de relevante geurcontour niet tot over het plangebied reikt.
Afbeelding 8: Geurcontour AWZI
In het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt die hinder veroorzaken bij om het plangebied gelegen woonfuncties. Het plangebied dat wordt ingevuld met woningen ligt wel nabij (in potentie) milieubelastende activiteiten. De relevante milieubelastende activiteiten (functies/bestemmingen) vormen echter geen hinderbron voor toekomstige bewoners van het plangebied omdat deze op voldoende afstand liggen. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Voor de beoordeling van bezonning van woningen gelden geen landelijke normen. Om een indruk te krijgen van de bezonningssituatie wordt in de praktijk voor een bestemmingsplan vaak gebruik gemaakt van de 'TNO- normen'. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen een 'lichte' en 'strenge' (c.q. zware) TNO-norm.
De 'lichte' TNO-norm gaat uit van ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden ) in midden vensterbank binnenkant raam. De 'strenge' TNO-norm gaat uit van ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari - 22 november (gedurende 10 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam. Deze normen worden toegepast op gevels die zon kunnen ontvangen. Noordgevels ontvangen immers - hoogbouw of niet - nooit direct zonlicht.
Met het vaststellen van de Intensiveringsvisie op 15 december 2022 heeft de gemeenteraad ook de uitgangspunten voor bezonningsonderzoek vastgelegd op basis van deze TNO-normen. Een bezonningsonderzoek wordt uitgevoerd om inzicht te krijgen in de effecten op van de bebouwing op de daglichttoetreding en schaduwwerking op de omliggende omgeving. Voor de bezonningseisen wordt uitgegaan van beide normen. De lichte TNO-norm is van toepassing op de intensiveringszones zoals vastgesteld in de Intensiveringsvisie, met uitzondering van de gebieden waar alleen acupunctuur kan plaats vinden. De 'strenge' TNO-norm is van toepassing op de overige gebieden.
De bezonning (en schaduwwerking) is relevant voor de bestaande woonomgeving rondom het plangebied en de woningbouw in het plangebied zelf.
Het merendeel van de woonbebouwing rondom het plangebied ligt buiten een intensiveringszone waardoor de 'strenge' TNO-norm het uitgangspunt is. Het plangebied zelf ligt grotendeels in een zogenaamde intensiveringszone zodat hiervoor in principe aan de lichte TNO-norm moet worden voldaan.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een globaal karakter en biedt in zoverre ruimte en flexibiliteit voor de invulling en uitvoering. De exacte locatie en vormgeving van de te realiseren bebouwing ligt daarmee nog niet vast en is wel relevant voor de bezonning.
Om de bezonningssituatie voor de om het plangebied heen gelegen woonbebouwing in beeld te brengen is een zonnestudie uitgevoerd (bijlage 4). Dit op basis van de integrale en maximale invulling van het stedenbouwkundige kader voor wat betreft positionering van gebouwen en bouwhoogtes. Daarmee is uitgegaan van een worst-case scenario om de effecten in de planstadium in beeld te brengen. De situatie is onder andere in beeld gebracht op de momenten die relevant zijn voor de 'lichte' en 'strenge ' TNO norm (21 januari, 19 februari, 21 oktober en 22 november) en steeds voor 6 momenten op de dag, afhankelijk van de zonsopkomst na 08.00 uur is en de zondergang voor 18.00 uur.
Op basis van deze studie blijkt dat geen van de omliggende woningen langdurig en/of grote delen van de dag schaduwhinder ondervindt van het plan. Er blijft in elk seizoen in alle gevallen ten minste een dagdeel (3 uur) vrij van schaduw. Daarmee wordt met dit worst-case scenario voldaan aan de 'strenge' TN-norm en is afgezien van nader specifiek onderzoek.
De bezonningssituatie in het plangebied zelf zal afhangen van de te realiseren invulling. Om te waarborgen dat ook in het plangebied sprake is van voldoende zonuren per woning conform de normen is hiervoor in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Op basis van de concrete vergunningaanvraag c.q. ontwerp kan dan worden beoordeeld of voldaan kan worden aan de relevante norm.
Bij een maximale invulling van de bebouwingsmogelijkheden in het plangebied leidt dit niet tot onaanvaardbare schaduwhinder voor woningen rondom het plangebied. Voldaan wordt aan de 'strenge'-TNO norm. Voor de bezonning/schaduwwerking binnen het plangebied is in de regels van het bestemmingsplan een regeling opgenomen die bepaald dat door middel van onderzoek wordt aangetoond dat met de vergunningaanvraag voldaan wordt aan de van toepassing zijnde normering. Het aspect bezonning en schaduw vormt daardoor geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat onder andere voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit in een plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming (Wbb) is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Derhalve is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 richtlijnen noodzakelijk.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming een (historisch) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Alphen aan den Rijn beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet moet worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).
In het kader van de voorgenomen gebiedsontwikkeling is door Sweco verkennend onderzoek verricht naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Het onderzoek is als bijlage V toegevoegd aan de plantoelichting.
Uit het onderzoek blijkt onder andere het volgende:
Het onderzoek is beoordeeld ten behoeve van de bestemmingswijziging en de herinrichting van het gebied. Ten aanzien van de geplande bestemmingsplangherziening is de bodem van de locatie voldoende onderzocht.
De locatie is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem echter plaatselijk ongeschikt voor het beoogde doel (wonen) omdat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Afhankelijk van de toekomstige herinrichtingsplannen is het noodzakelijk om bodemsanerende werkzaamheden uit te voeren.
Daarnaast zijn tijdens het bodemonderzoek geen boringen ter plaatse van de aanwezige sporthal geplaatst. Indien tijdens de toekomstige herinrichtingswerkzaamheden blijkt dat hier bodemvreemde bijmengingen aanwezig zijn anders dan hetgeen beschreven in de boorstaten van de nabijgelegen boringen, moet rekening gehouden worden met eventuele onvoorziene verontreinigingen. Aanvullend onderzoek moet in dat geval uitwijzen of er sprake is van eventuele risico's.
Eventueel grondverzet moet plaats vinden conform de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van de gemeente.
Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. In het kader van de uitvoerbaarheid zijn in de vastgestelde grondexploitatie middelen gereserveerd voor aanvullende bodemwerkzaamheden, zodat ter plaatse van de geconstateerde verontreinging de locatie/bodem geschikt gemaakt kan worden voor het toekomstige gebruik.
De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.
Wettelijke gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
Conform artikel 1.12 van de Wnb dragen Gedeputeerde Staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen. Daarnaast wordt binnen de provincie Zuid-Holland ook de Groene contour beleidsmatig beschermd. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Soortenbescherming
De Wnb onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wnb drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten:
Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is in 2020 een verkennend flora- en faunaonderzoek (quickscan) uitgevoerd door de ODMH. Het onderzoek richtte zich met name op het westelijk deel van het plangebied. Nadien is in oktober 2021 door de ODMH een aanvullend briefrapport opgesteld voor het gehele plangebied. Het briefrapport is als bijlage 6 toegevoegd aan de plantoelichting. Hierin ten aanzien van gebiedsbescherming geconcludeerd dat:
Ten aanzien van de soortenbescherming is geconcludeerd aanvullend onderzoek nodig is naar het voorkomen van vleermuizen en de rugstreeppad in het plangebied.
Het aanvullende onderzoek naar vleermuizen en rugstreeppad is uitgevoerd en opgesteld door Habitus. Zie bijlage 7 van de plantoelichting. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat vleermuizen (gewone en ruige dwergvleermuizen) en de rugstreeppad niet voorkomen in het plangebied. Vanwege 2 paarverblijfplaatsen buiten maar nabij het plangebied geldt dat ten behoeve van de uitvoering en werkzaamheden in het gebied een ecologisch werkprotocol moet worden opgesteld, waardoor verstoring van de paarverblijfsplaatsen wordt voorkomen.
Het plangebied ligt buiten beïnvloedingsafstand van het meest nabijgelegen onderdeel van het Natuur Netwerk nederland en belangrijk weidevogelgebied. Aantasting en/of compensatie voor die provinciaal beschermde gebieden is niet aan de orde, omdat er geen oppervlakteverliezen optreden.
Op enige afstand van het plangebied zijn drie (stikstofgevoelige) Natura 2000-gebieden gelegen, te weten: De Wilck, Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en Broekvelden, Vettenpolder & Polder Stein. Andere effecten dan stikstofdepositie zijn vanwege de afstand (> 2,5 km) uitgesloten.
Door middel van een Aeriusberekening (bijlage 8) voor de aanleg en gebruiksfase is aangetoond wat de effecten voor stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn. Hierbij is ook gekeken of een kleine toename aan stikstofuitstoot kan leiden tot een toename aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Hieruit blijkt dat dit bij de berekeningen ongeveer het geval is bij een toename aan stikstofuitstoot van tussen de 10 en 20%.
In het onderzoek zijn de aanleg en gebruiksfase in beeld gebracht op basis van de maximale invulling en er is geen rekening gehouden met een eventuele verrekening vanwege de nu in het plangebied aanwezige functies (saldering) die gaan verdwijnen.
Uit de Aeriusberekening volgt dat een toename aan stikstofdepositie door de nieuwbouw uitgesloten kan worden zolang tijdens de werkzaamheden de uitgangspunten van de berekening aangehouden worden. In verband met de actualsiatie van de Aeriusberekingsmethode zijn op 20 december 2023 de projectberekingen voor de bouw- en aanlegfase opnieuw opgesteld (zie ook bijlage 8). De resultaten blijven voor dit project ongewijzigd. Er is geen sprake van stitstofdepositie op voor stikstof op een Natura 2000-gebied.
Het aspect 'Ecologie' staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke wet- en regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Via het plaatsgebonden risico wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd. Bij het groepsrisico wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als "harde" afstandseis" voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Om inzicht te krijgen in eventuele risicobronnen in de omgeving kan gebruik worden gemaakt van de Risicokaart. In afbeelding 9 is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Afbeelding 9: Uitsnede risicokaart, (plangebied blauw)
Op basis van de Risicokaart kan worden gesteld dat:
Situatie onder de Omgevingswet
De Omgevingswet (Ow) treedt op 1 januari 2024 in werking. Met de inwerkingtreding wordt anders omgegaan met het groepsrisico. Relevante risicobronnen (activiteiten) krijgen onder de Omgevingswet zogenaamde aandachtsgebieden. Deze aandachtsgebieden geven aan dat mensen binnen deze aandachtsgebieden onvoldoende veilig zijn, ook binnenshuis.
Voor het plangebied geldt dat er geen risicovolle activiteiten in de omgeving aanwezig zijn die zorgen voor een aandachtsgebied over het plangebied. Op grond van de Ow is het een verplichting is (ongeacht of er sprake is van een aandachtsgebied) om nieuwe woningen uit te voeren met de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te kunnen schakelen (lid 4 artikel 4.124 Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL)). Hiermee wordt voorkomen dat bij een incident in de omgeving waarbij giftige (rook)gassen vrijkomen, deze gassen naar binnen worden gezogen.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen, spoor(wegen), vaarwegen of buisleidingen gelegen die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen. Het aspect 'externe veiligheid' staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg. De voorwaarde om woningen uit te voeren met de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te kunnen schakelen, wordt opgenomen in het bestemmingsplan als een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. De Wet geluidhinder verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden langs gezoneerde geluidsbronnen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (art. 1 Wgh):
Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. Als uit onderzoek blijkt dat hier niet aan voldaan kan worden en maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Ter bepaling of deze Hogere Waarde inderdaad kan worden vastgesteld heeft de gemeente Alphen aan den Rijn op 12 maart 2019 de Beleidsregel Hogere waarden, 2018 regio Midden-Holland vastgesteld. In onderstaande tabel 2 zijn de voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden ten aanzien van wegverkeer, railverkeer en industrie weergegeven.
Bestemming | Geluidsbron | Geluidsbelasting Lden in dB | |
Voorkeurs- grenswaarde |
Maximale grenswaarde |
||
Nieuw te bouwen of het bestemmen van geluidsgevoelige bestemmingen | Wegverkeer (binnenstedelijk) | 48 | 63 |
Railverkeer | 55 | 68 | |
Industrie | 50 | 55 |
Tabel 2: Overzicht voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden in dB voor weg-, railverkeer en industrielawaai
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied. De cumulatieve geluidsbelasting geeft een indicatie voor de te verwachten geluidhinder. Voor cumulatie van geluid is in Bijlage I, hoofdstuk 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 een methodiek gegeven voor het bepalen van de gecumuleerde geluidsbelasting. Hierin wordt de geluidsbelasting geclassificeerd en beoordeeld op basis van klassen van 5 dB. Voor bepaling van de milieukwaliteitsmaat is de gangbare rekenmethode Miedema gehanteerd. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidsbelasting is gekwantificeerd volgens tabel 3.
Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden in dB |
Milieukwaliteitsmaat MKM |
< 50 | Goed |
50-55 | Redelijk |
55-60 | Matig |
60-65 | Tamelijk slecht |
65-70 | Slecht |
> 70 | Zeer Slecht |
Tabel 3: Milieukwaliteitsmaat (Miedema)
In dit bestemmingsplan worden nieuwe geluidsgevoelige functies (woningen) mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt uitsluitend binnen de wettelijke geluidszone van wegen waarvoor akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een spoorlijn of een industrieterrein of een zone vanwege vliegtuiglawaai.
Het plangebied ligt in de onderzoekszones van de Willem de Zwijgerlaan en President Kennedylaan. De 48 dB(A) contouren van deze wegen liggen over het zuidelijk deel van het plangebied, maar de contouren van de maximale grenswaarden van 63 dB liggen niet in het plangebied. Om de geluidswaarden op de grens van de bouwvlakken waar woningen zijn toegestaan te berekenen is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 9 toegevoegd aan deze plantoelichting.
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat aan de gevels van twee 'bouwblokken' sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de Willem de Zwijgerlaan en de President Kennedylaan / Oranje Nassausingel. De maximale grenswaarde wordt nergens overschreden. Geconcludeerd is dat maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig zijn. Er dienen hogere waarden verleend te worden. De gecumuleerde geluidsbelasting staat het verlenen van hogere waarden niet in de weg.
Er dienen hogere waarden verleend te worden van maximaal 55 dB. De voorwaarden uit de beleidsregel gelden voor de woningen waarbij de geluidsbelasting meer dan 53 dB bedraagt. Deze woningen dienen uitgevoerd te worden met een geluidsluwe gevel en buitenruimte. Afhankelijk van waar de buitenruimten komen en hoe de gebouwen ingedeeld worden zijn maatregelen nodig om aan de voorwaarden te voldoen. Aangezien het plan nu nog globaal van aard is dient bij de omgevingsvergunning voor bouwen aangetoond te worden dat de woningen beschikken over een geluidsluwe gevel en buitenruimten. Dit is als voorwaarde opgenomen in het besluit hogere waarden en de regels bij het bestemmingsplan.
In het onderzoek is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook gekeken naar de overige wegen (30 km/h). Uit de berekeningen blijkt dat de maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Rembrandtlaan 33 dB bedraagt. Hier wordt de voorkeurswaarde van 48 dB niet overschreden. Ten gevolge van het verkeer op de Kees Mustersstraat / Max Euwesingel bedraagt de maximale geluidsbelasting 50 dB. Hier wordt de voorkeurswaarde overschreden maar de maximale waarde van 63 dB niet. Deze geringe overschrijding is hier aanvaardbaar.
Door de bouw van de woningen in het plangebied zal het verkeer op de Kees Mustersstraat toenemen. Uitgaande van dit extra verkeer (1.713 mvt/weekdagetmaal) is in het kader van een goede ruimtelijke ordening, de toekomstige geluidsbelasting op de bestaande woningen berekend in het akoestich rapport. Ook hierbij is uitgegaan van de maximale nieuwe invulling in hte plangebied. Uit de berekeningen blijkt dat op de bestaande woningen het dichts bij de Kees Mustersstraat de maximale geluidsbelasting in de toekomstige situatie 57 dB zal bedragen. Deze geluidsbelasting is aanvaardbaar. Wanneer wordt aangesloten bij de Wet geluidhinder is 63 dB de maximale waarde. Op de gevels van de bestaande woningen langs de Max Euwesingel bedraagt de maximale geluidsbelasting 53 dB. Ook deze geluidsbelasting is aanvaardbaar, aangezien deze geluidsbelasting ruim onder de maximale waarde van 63 dB ligt.
Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat in het plangebied sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeer. Omdat maatregelen bij de bron en in het overdrachtsgebied om de geluidsbelasting te reduceren niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig zijn dienen hogere waarden verleend te worden. Het (ontwerp)besluit is als bijlage 1 toegevoegd aan de regeks van het plan.
Er dient voldaan te worden aan de voorwaarden ten aanzien van een geluidsluwe gevel en buitenruimte conform de beleidsregel. Dit is als voorwaarde opgenomen in het besluit hogere waarden en de regels in dit bestemmingsplan. Vanwege het extra verkeer vanwegde wonngen neemt op de Kees Mustersstraat het aantal verkeersbewgeingen toe. Dit leidt voor de bestaande woningen niet tot een geluidsbelasting die niet aanvaardbaar is.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect "Geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
Kabels en/of leidingen kunnen zorgen voor belemmeringen in of nabij het plangebied of van invloed zijn op de planvorming en uitvoerbaarheid. Het gaat dan op bijvoorbeeld zoals straalpaden, planologisch relevante kabels en/of leidingen (zoals hoogspanningstracés, hoofdwaterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones van kabels of (ondergrondse leidingen) en dergelijke.
Binnen het plangebied komen blijkens de Risicokaart en blijkens de verbeelding van het geldende bestemmingsplan geen straalpaden, leidingen, kabels of beschermingszones van leidingen of kabels voor met een dusdanige planologische-juridische beschermingszone dat deze een belemmering vormen voor de beoogde invulling van het plangebied.
Het aspect 'Kabels en leidingen' staat de vatstelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide en fijn stof. De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in onderstaande tabel 4.
Tabel 4: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden, te weten:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen zal middels een berekening moeten worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
De luchtkwaliteit ter plaatse van de locatie Nieuwe Sloot / Rembrandtlaan is inzichtelijk gemaakt aan hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK.nl). De concentraties geven een indruk van de luchtkwaliteit langs de drukke wegen (intensiteit meer dan 10.000 m.v.t./etmaal). Hieruit volgt dat de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2.5 van 40, 40 en 25 µg/m3 in 2021 niet worden overschreden. Omdat in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook in de toekomstige situatie het geval zijn. De concentraties zullen de komende jaren namelijk afnemen.
Verder blijft de locatie ruim onder de getalsmatige grens voor woningbouw uit de Regeling Niet In Betekenende Mate. Daarom draagt deze ontwikkeling "niet in betekende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen
De concentraties NO2 en PM10 liggen rond de 18 µg/m3. Hierbij wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 µg/m3. De WHO advieswaarden van respectievelijk 10 en 15 µg/m3 worden wel overschreden. De concentraties PM2,5 liggen rond de 10 µg/m3. Hierbij wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarde van 25 µg/m3. De WHO advieswaarde van 5 µg/m3 wordt wel overschreden.
Afbeelding 10: Concentraties NO2 en PM10
Afbeelding 11: Concentraties PM2,5
Uit de monitoringstool blijkt dat langs de maatgevende wegen in de nabijheid van de locatie aan de wettelijke grenswaarden voldaan wordt.
Een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied leidt in geen geval tot een overschrijding van wettelijke grenswaarden. Deze plannen kunnen conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) dan ook toelaatbaar worden geacht en staan de vaststelling niet in de weg.
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de munitie uit de Tweede Wereldoorlog niet tot de gewenste uitwerking kwam en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Op grond van Arbowetgeving moet in alle gevallen waarin gevaar voor de veiligheid of gezondheid van de werknemers kan bestaan door de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten een oriënterend onderzoek worden gedaan voordat werkzaamheden kunnen starten. Op basis hiervan kan vervolgens nader onderzoek nodig blijken.
Het vooronderzoek naar niet ontplofte oorlogsresten, dat door Onderzoeksbureau Saricon BV in 2017 voor het gehele grondgebied van de gemeente Alphen aan den Rijn is uitgevoerd, geeft weliswaar een klein verdacht gebied (voormalige wapenopstelling), maar er is reden om daar van af te wijken, zoals blijkt uit de Notitie Noodzaak maatregelen Ontplofbare Oorlogsresten. Deze notitie is als bijlage 10 toegevoegd. Een aanleg van tennisvelden is naar haar aard te beschouwen als het plegen van na-oorlogse nieuwbouw en er mag worden aangenomen dat eventuele munitieresten bij de inrichting reeds zijn verwijderd.
Ontplofbare oorlogsresten zijn voldoende onderzocht, beschermende maatregelen zijn niet nodig. Meer algemeen geldt het advies om in het werk (de uitvoering) volgens de bijgevoegde werkinstructie "spontaan aantreffen explosief" te handelen, indien er toch iets wordt geconstateerd. Het aspect 'Niet-gesprongen explosieven' vormt daardoor geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteiten. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteiten mogelijk maakt, te worden verantwoord dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.
Specifiek voor wat betreft parkeren zijn de gemeentelijk beleidsregels relevant en toetsingskader. De beleidregels zijn in 2020 door de gemeenteraad vastgesteld en omvatten parkeerregels voor auto's en eisen voor parkeervoorzieningen voor fietsen.
Ten behoeve van verkeer is het memo verkeerssituatie ontwikkeling Nieuwe Sloot opgesteld (bijlage 11). Het memo geeft inzicht in de verkeersgeneratie, verkeersafwikkeling, bereikbaarheid met het openbaar vervoer en fiets, de verkeersveiligheid en de effecten op het omliggende wegennet. Ten behoeve van de planontwikkeling zijn in 2023 aanvullend fysieke verkeerstellingen uitgevoerd op de Kees Mustersstraat. Deze zijn gebruikt voor het memo.
Op basis van de normen van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) is de verkeersgeneratie van de voorgenomen ontwikkeling berekend op 1.713 (weekdaggimddelde)/1.901 (werkdaggemiddelde) verkeerbewegingen (weekdaggemiddelde). Per saldo is de daadwerkelijke toename, het netto effect, lager omdat de huidige functies en de daarmee samenhangende verkeersgeneratie verdwijnt uit het plangebied.
Verkeersafwikkeling en verdeling
Uitgangspunt voor de ontsluiting van het autoverkeer is dat het plangebied, net als nu, wordt ontsloten via de Kees Mustersstraat (30km/u) en verder richting de President Kennedylaan. In het memo is aangegeven dat over de Kees Mustersstraat in de toekomst maximaal circa 4.100 op een gemiddelde werkdag rijden. In de recente CROW-richtlijnen zijn geen intensiteiten genoemd die passend zijn bij een dergelijke erftoegangsweg. In het ASVV 2004 is een indicatie gegeven dat intensiteiten tussen de 5.000 en 6.000 motorvoertuigen per etmaal acceptabel zijn voor een erftoegangsweg, mits deze goed is ingericht.
In de ontwerpwijzer voor fietsverkeer is beschreven dat fietsverkeer gemend met overig verkeer op een erftoegangsweg kan rijden wanneer de intensiteiten beperkt blijven tussen de 3.500 en 5.000 mvt/etmaal. Daarbij dient het wegprofiel ideaal te zijn ingericht. Het huidige wegprofiel van de Kees Mustersstraat voorziet gezien haar breedte van circa 5,5 meter in een profiel dat de toekomstige intensiteiten op een acceptabele manier kan verwerken.
Het autoverkeer verdeelt zich vanaf de Kees Mustersstraat via de kruising met President Kennedylaan over het wegennet. Het effect op die omliggende gebiedsontsluitingswegen is beperkt. De kruispunten op de Willem de Zwijgerlaan hebben tijdens spitsperioden of brugopeningen in de huidige situatie zo nu en dan vertraging, dit zal zich ook in de toekomst voordoen. Het planeffect op deze kruispunten is gering en staat daarmee betrekkelijk los van eventuele vertraging op deze kruispunten.
Voor fiets- en overig langzaamverkeer vormt aanvullend op de ontsluiting via de Kees Mustersstraat het Max Euwepad nog een belangrijke alternatieve ontsluitingsroute.
Verkeersveiligheid
Richting het kruispunt van de President Kennedylaan, zijn er twee voorsorteerstroken op de Kees Mustersstraat. Dit vergroot de afwikkelingscapaciteit van dit kruispunt en voorziet in een vlotte afwikkeling vanuit de Kees Mustersstraat. Voor fietsers is hier een opvangfietspad die voorkomt dat voorsorterende auto's hier mengen met het fietsverkeer. In het verkeersmemo is opgemerkt dat dit opvangfietspad deels oneigenlijk wordt gebruikt door fietsverkeer. Ook het politiebureau Alphen aan den Rijn is gevestigd aan deze straat. Voor de hulpdiensten is het zaak dat zij op een snelle manier kunnen vertrekken vanuit hun uitvalsbasis. In overleg met de politie is aangegeven dat voldoende rijbaanbreedte geborgd moet blijven en dat er voldoende zicht is op de kruising met de planlocatie.
In dat kader wordt in het plangebied rekening gehouden met ruimte voor de aanleg van een vrijliggend fietspad in twee rijrichtingen aan de zuidkant van de Kees Mustersstraat. De grens waar bebouwing wordt toegestaan ligt op zodanige afstand dat een vrijligend fietspad mogelijk is en ook het bestaande wegprofiel van de Kees Mustersstraat als zodanig in stand kan blijven. Het vrijliggende fietspad vergroot de verkeersveiligheid en behoud van de bestaande profielbreedte is wenselijk voor de vlotte verkeersafwikkeling en wensen vanuit de politie.
De parkeerbehoefte die de ontwikkeling van de woningbouw in het plangebied met zich meebrengt dient in het plangebied te worden opgevangen. Om dit te waarborgen is in de planregels vastgelegd dat pas kan worden gebouwd als er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd confom het gemeentelijke beleid. Dat geldt ook voor opstelplaatsen voor fietsen. Het beleid vormt een toetsingskader bij de beoordeling van omgevingsvergunningen voor bouwen.
Omdat de exacte parkeerbehoefte pas kan worden bepaald op basis van de uiteindelijk invulling is geen specifiek onderzoek gedaan naar de parkeerbehoefte. Het parkeerbeleid relateert de parkeerbehoefte onder andere aan de gebruiksvloeroppervlakte (Gbo) van woningen en de ligging van het plangebied. Voor sociale huurwoningen geldt een afwijkende norm.
Het plangebied ligt voor wat betret het parkeerbeleid in de 'rest van de bebouwde kom, stad Alphen aan den Rijn'. Op basis van het parkeerbeleid is bij een maximale invulling met 350 woningen, sprake van 88 sociale huurwoningen (25%). Uitgaande van een hoog gemiddelde Gbo van per woning de indicatieve 'worst case' parkeerbehoefte berekend in onderstaande tabel 5.
Type | Aantal woningen | Gbo | Norm | Aantal |
Sociale huurwoning | 88 | 80-100 | 0,8 + 0,3 | 97 |
Woning | 262 | 100-130 | 1,4 + 0,3 | 446 |
Parkeerbehoefte | 543 |
Tabel 5: Parkeerbehoefte maximale invulling
Verwacht wordt dat het daadwerkelijke woonprogramma voor wat betreft de gbo's een meer gediffentieerd beeld zal laten zien dan in tabel 5 is opgenomen. Bij een belangrijk deel van de woningen zal sprake zijn van een kleiner gbo waarvoor een lagere norm geldt en de daadwerkelijke parkeerbehoefte daarmee ook lager zal zijn. Daarnaast geldt voor appartementen van 100 Gbo of meer dat de parkeernorm met 0,1 parkeerplaats mag worden verlaagd. Mogelijk zijn daarnaast mobiliteitsconcepten (zoals deelauto's) ook nog van postitieve invloed om de parkeerbehoefte. Dit zal echter moeten blijken bij de verdere planuitwerking.
Ruimte voor 543 parkeerplaatsen is binnen het plangebied fysiek aanwezig en kan worden gerealsieerd. In het plan is bovendien voorzien in de mogelijkheid om parkeren in gebouwde voorzieningen te realiseren. Daarmee wordt dubbel grondgebruik mogelijk.
Op basis van het beleid dient ook voldoende ruimte voor fietsparkeren te worden gerealiseerd. De normering is ook hier afhankelijk van de omvang van woningen. Het ruimtebeslag is aanzienlijk kleiner dan voor autoparkeren en er is fysiek voldoende ruimte beschikbaar in het plangebied. Het beleid stelt bovendien voorwaarden aan de wijze waarop fietsparkeren wordt georganiseerd, in het bijzonder bij gebouwde (collectieve) voorzieningen. Met name ter plaatse van de gestapelde woningbouw zijn er kansen voor gebouwde fietsparkeervoorziening en daarmee dubbelgrondgebruik. Het bestemmingsplan biedt daarvoor ruimte.
Het aspect 'Verkeer en parkeren' staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. In deze waterparagraaf is beschreven wat de gevolgen voor de waterhuishouding zijn van de ontwikkeling die in voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Achtereenvolgens komen de volgende aspecten aan de orde: het relevante waterbeleid, de effecten op oppervlakte en waterberging, de afvoer van hemel- en afvalwater, de eventuele effecten op grondwater.
In het Waterbeheerprogramma 6 (WBP6) geeft Rijnland weer hoe het waterbeheer en de plannen voor de periode 2022-2028 eruit ziet. In het visiegedeelte van WBP6 is beschreven hoe het toekomstbeeld van Rijnland eruit ziet en wat Rijnland hierin belangrijk vindt. Als waterexpert ziet Hoogheemraadschap van Rijnland mogelijkheden zijn kerntaken te koppelen aan 5 maatschappelijke opgaves:
In het programma van WBP6 staat beschreven hoe Rijnland zijn werkzaamheden hierop afstemt. De vijf belangrijkste onderwerpen die worden onderscheiden in het programma zijn:
Op 13 mei 2020 is de meest recente Keur van Rijnland in werking getreden. De Keur is een juridisch document (verordening) waarin Rijnland regelt stelt die nodig zijn om binnen het beheergebied waterveiligheid, droge voeten, voldoende oppervlaktewater en schoon oppervlaktewater te bieden. De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren.
Het compenseren van te realiseren verharding is belangrijk voor het functioneren van het watersysteem dat Rijnland beheert. Hemelwater kan ook tot overlast leiden voordat het watersysteem wordt bereikt. Deze overlast kan worden voorkomen door een klimaat adaptieve inrichting. In het Zuid-Hollandse "convenant klimaat adaptief bouwen" dat Rijnland ook heeft ondertekend zijn eisen, werkwijze en voorbeelden opgenomen die een leidraad bieden voor klimaat adaptieve inrichting niet alleen voor wateroverlast maar ook andere klimaatopgaven.
Bij nieuwe ontwikkelingen waarbij sprake is van een toename in het verhard oppervlak dient de versnelde afvoer van hemelwater te worden gecompenseerd. De algemene regel is van toepassing op het aanleggen van 500 tot 5.000 m². Bij kleine uitbreidingen (< 500 m2) van verharding zullen de negatieve effecten op de omgeving beperkt zijn. In die gevallen volstaat een zorgplicht. Bij uitbreidingen van het verharde oppervlak met meer dan 5.000 vierkante meter, kan het effect van de toename aan verharding op de omgeving aanzienlijk zijn. Bij deze grote oppervlakken is het belangrijk dat het verhard oppervlak wordt gecompenseerd. Er is geen compensatie benodigd wanneer er sprake is van een afname aan verharding.
Op 10 december 2020 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Watertaken Programma 2021-2024 vastgesteld als beleidsplan voor de invulling van de gemeentelijke watertaken. Deze drie wettelijke watertaken zijn het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater, het verwerken van hemelwater (neerslagwater), en een zorgplicht voor de grondwaterstand in stedelijk gebied. Deze watertaken staan nu nog in verschillende wetten, maar zijn vrijwel ongewijzigd overgenomen in de Omgevingswet. Een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) beschrijft het beleid voor de uitvoering van de watertaken die gemeenten volgens de wet hebben.
Dit GWP bevat de uitgangspunten voor aanleg en instandhouding van gemeentelijke riolering in brede zin, dus ook voorzieningen voor hemelwater en grondwater.
Stedelijk afvalwater is huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. Dit afvalwater wordt ingezameld en getransporteerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Gemeenten hebben op grond van de Wet milieubeheer een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater. Deze zorgplicht dient mede ter implementatie van de EU-richtlijn stedelijk afvalwater en sluit aan op de zorgplicht van de waterschappen om het stedelijk afvalwater te zuiveren alvorens het terug in het milieu wordt gebracht.
Vanuit de bouwregelgeving zijn ontwikkelaars verplicht om stedelijk afvalwater en hemelwater gescheiden aan te bieden. De initiatiefnemer is nadrukkelijk in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het benutten, dan wel bergen van het eigen hemelwater. Particulieren die niet de mogelijkheid hebben om het hemelwater op het eigen terrein te verwerken, kunnen de afvoer vanaf hun perceel op de gemeentelijke voorziening, indien aanwezig, aansluiten. In nieuwbouwgebieden legt de gemeente daarom altijd een gescheiden rioolstelsel voor afvalwater en hemelwater aan. Hemelwater wordt, daar waar mogelijk, direct door de perceeleigenaar in de bodem of het oppervlaktewater gebracht. Als dat niet mogelijk is, gaat de gemeente over op inzameling. Berging en afvoer vinden zoveel mogelijk lokaal plaats door directe lozing op een waterpartij of infiltratie in de bodem. Als dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt hemelwater in een buizenstelsel over een langere afstand getransporteerd om het elders in het milieu te brengen. Ook bij nieuwe aanleg is het ontwerp en de dimensionering berekend op zwaardere belasting door de klimaatverandering.
Het plangebied ligt op basis van de Keur niet in of nabij beschermingszones van waterkeringen, zodat in zoverre geen rekening hoeft te worden gehouden met beperkingen die daarmee samenhangen.
Het plangebied ligt binnen de polder Ridderveld en De Bijlen, peilgebied OR-4.15.1.1 met vastgesteld peil -2,22 m NAP. Het plangebied is grotendeels verhard. Er staan gebouwenen en verharding in de vorm van tennisbanen, een padelbaan, een toegangsweg, parkeerplaatsen en verblijfsgebied. In het zuidoostelijk deel van het plangebied heeft voorheen een dependance van het Scala college gestaan en staan nu (tijdelijk) woonunits.
De invloed van een ontwikkeling op het waterbergend vermogen van een gebied is een belangrijk aspect bij ruimtelijke planvorming. Voor de beoordeling hiervan is gekeken naar de toename van het verhard oppervlak, en dus de afname van onverhard oppervlak, als gevolg van de ontwikkeling. Als er per saldo een toename van verhard oppervlak is, waardoor het infiltrerend vermogen in het plangebied vermindert, dan zal dit moeten worden gecompenseerd. Ook als oppervlaktewater wordt gedempt, moet dit worden gecompenseerd.
Het terrein is op dit moment voor een belangrijk deel verhard (ruim 26.000m2). Verspreid over het plangebied ligt een aantal groenstroken. Deze worden aangemerkt als onverhard. Daarnaast zijn aan de westzijde van het plangebied enkele sloten aanwezig. De totale oppervlakte van het aanwezige onverharde terein bedraagt circa 4.100 m2 (exclusief water) en concentreert zich vooral aan de zijde van het Max Euwepad en de oever van de sloot ten noorden van het plangebied. De totale oppervlakte van het aanwezig oppervlaktewater binnen het plangebied bedraagt 580 m2 voor de slootjes aan de westzijde en 470 m2 voor de sloot langs de President Kennedylaan.
Compensatie demping oppervlaktewater
Als gevolg van de ontwikkeling worden de sloten aan de westzijde van het plangebied gedempt. Dit betekent dat hier 580 m2 oppervlaktewater verdwijnt. Dit wordt 1 op 1 in het plangebied gecompenseerd. De waterpartij aan de zijde langs de President Kennedylaan wordt verbreed en verlengd tot aan het Max Euwepad. Hierdoor wordt oppervlaktewater toegevoegd en ontstaat een aangesloten wateroppervlakte van minstens 1.660 m2. Daarmee is de compensatie van de demping volledig.
Compensatie toename verharding
In het theoretische geval dat al het onverharde terrein in de bestemming 'Woongebied' komt te vervallen ontstaat op basis van de keur een aanvullende compensatieplicht van 4.100m2 *15%, derhalve 615m2. Deze compensatie kan ook worden geffectueerd in de uitbreiding van het wateroppervlakte langs de President Kennedylaan. Ter plaatse wordt in totaal 1.190m2 toegevoegd. Op basis hiervan is aannemelijk dat met de nieuwe ontwikkeling een goede en voldoende waterberging kan worden gerealiseerd.
De bestemming 'Woongebied' biedt overigens ook ruimte voor de aanleg van groen en (extra) water. De exacte ligging van het groen binnen de bestemming is nog niet duidelijk. Daarom is gerekend met het scenario dat de complete bestemming wordt verhard. Gelet ook op de duurzaamheidsopgave zal een deel van de bestemming een onverharde groene en/of waterbergende (dubbel) functie krijgen. Daardoor zal de daadwerkelijk compensatieopgave voor de toename van verharding kleiner zijn dan waarmee nu is gerekend.
Waterafvoer
Conform gemeentelijk beleid zal sprake zijn van gescheiden afvoer. Het huishoudelijk afvalwater wordt via het riool ingezameld en getransporteerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Het huidige rioolstelsel in het plangebied moet voor de ontwikkeling aangepast worden. Er wordt een nieuw stelsel aangelegd, inclusief een rioolgemaal, dat het huishoudelijke afvalwater naar de Planetensingel pompt.
Het hemelwater wordt indien mogelijk vastgehouden, geinflitreerd en/of afgevoerd. Voor het vasthouden en infiltreren in het gebied zijn diverse mogelijkheden in de te realiseren gebouwen en de openbare ruimte. De omliggende (deels nog te realisreen waterpartijen bieden vervolgens goede kansen voor de afvoer van hemelwater.
De waterafvoer en waterberging en de voorwaarden die daaraan worden gesteld in het gebied komen nadrukkelijk aan de orde in de navolgende ontwerpopgave in het kader van het aanbestedelingsproces, waarbij bij het ontwerp en de dimensionering gerekend zal moeten worden met (zwaardere) belasting door de klimaatverandering. Uitgangspunt van het Hoogheemraadschap van Rijnland (vanaf 2024) is de 90 millimeter-regel: om ervoor te zorgen dat een gebied extreme neerslag aankan, moet een gebied een regenbui van 90 millimeter in 24 uur op kunnen vangen. Dat opvangen kan in de bodem, sloten, open water of andere vormen van wateropslag.
Waterkwaliteit
De te verbreden en te vergroten waterpartij aan de zijde van de President Kennedylaan wordt via een duiker onder het Max Euwepad door verbonden met de sloot tussen het Max Euwepad en de Rembrandtlaan. In combinatie met de aansluitingen van de hemelwaterleidingen op dit omliggende oppervlaktewater draagt dit bij aan de doorstroming en waterkwaliteit.
Het aspect 'Water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
Voor het aspect windhinder bestaat geen wettelijk kader. Hiervoor wordt in de praktijk aangesloten bij de Nederlandse Norm (NEN 8100). Om te bepalen of windhinder en/of windgevaar te verwachten is, kan in eerste instantie gebruik worden gemaakt van het beslismodel in de NEN 8100.
Met het vaststellen van de Intensiveringsvisie op 15 december 2022 heeft de gemeenteraad ook de kaders voor onderzoek naar windhinder vastgesteld:
Windhinder treedt op rond hoge gebouwen. Hier is sprake van verhoogde windsnelheden. Hierdoor kan het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk zijn.
In het plangebied wordt een bouwhoogte van 30m of meer enkel en beperkt toegestaan in de noordoosthoek. Ter plaatse is voor deze bouwhoogtes nog een zekere flexibiliteit over de exacte situering van de betreffende hoogteaccenten. Bovendien zal eventuele windhinder sterk afhangen van het ontwerp (vormgeving, materiaal en detaillering) van een gebouw.
Om in beeld te brengen wat de gevolgen voor de bestaande (woon)omgeving zijn is op basis van een maximale invulling van het totale gebied (dus niet enkel de gebouwen van 30m en hoger) een windhinderonderzoek uitgevoerd (bijlage 12). In het onderzoek zijn windhinder en windgevaar in beeld gebracht. Er is bij omliggende bestaande woningen geen sprake van windhinder of windgevaar. Het onderzoek laat wel een aantal gebieden zien direct aansluitend op de maximale bouwmassa's die in de planuitwerking aandacht behoeven als de betreffende gebieden voor slenteren en langdurig zitten worden ingericht. De inrichting en de defintieve situering van gebouwen en bijvoorbeeld entreepartijen is echter nog niet bekend.
Om te waarborgen dat dit nader onderzoek naar windhinder wel gaat plaatsvinden bij gebouwen met een bouwhoogte van 30m of meer is dit in de planregels geborgd, gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor bouwen en dient dit te worden uitgevoerd. Daarmee samenhangend kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen om windhinder te voorkomen.
Bij de bestaande woningen rondom het plangebied is geen sprake van windhinder of windgevaar. Het voorkomen van onaanvaardbare windhinder is voor het overige geborgd in de planregels van het bestemmingsplan en vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidigen, bouwvlakken enzovoorts. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en/of kadastrale kaart).
De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:
Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels' bevat de begripsbepalingen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2). De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgesomd en dienen als referentiekader voor de overige regels.
Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels' bevat de bestemmingen. Elk artikel heeft een vaste opbouw. Eerst wordt een bestemmingsomschrijving gegeven, vervolgens de bouwregels, eventuele nadere eisen en eventuele mogelijkheden voor ontheffing van de bouwregels danwel gebruiksregels.
Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' bevat regels die algemeen gelden en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn.
Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels' omvat de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan. Deze zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' en de 'Overgangs- en slotregels'.
In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen in alfabetische volgorde. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd (afhankelijk van het bestemmingsplan):
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel wordt een aantal in het plan voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatieruimte van de begrippen beperkt en daarmee de duidelijkheid en rechtszekerheid van het plan vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' is bedoeld voor (met name openbaar) gebied dat overwegend groen moet blijven. Binnen deze bestemming zijn daarom bijvoorbeeld geen parkeerplaatsen en wegen toegestaan. Wel zijn voorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer, zoals wandel- en fietspaden, toegestaan en kunnen watervoorzieningen en nutsvoorzieningen binnen de bestemming worden aangelegd.
In voorliggend bestemmingsplan is deze bestemming toegekend aan twee locaties. Eén strook aan de zijde van het Max Euwepad ter plaatse van de kopse zijde van de daar voorziene gestapele bouw. De bestemming sluit daar aan op de groenbestemming van het gebied tussen de Rembrantlaan en het Max Euwepad. De andere strook ligt aan de Kees Mustersstraat. Ter plaatse is onder andere een in het openbaar groen gelegen vrijliggend fietspad voorzien.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer- Verblijfsgebied is bedoeld voor het openbaar gebied dat een overwegende verblijfsfunctie heeft en geen doorstroomfunctie voor het verkeer. Binnen de bestemming zijn onder andere ontsluitingswegen en parkeerplaatsen, maar ook groen-, water-, en speelvoorzieningen toegestaan.
De bestemming komt voor aan de zuidzijde van het plangebied aan de zijde van de President Kennedylaan en in een smalle strook aan de zijde van Kees Mustersstraat ter plaatse van de beplanting rondom de tennisbanen. Ter plaatse is herinrichting ten behoeve van verkeer en groen voorzien. De bestemming sluit aan de bestaande verkeersbestemmingen aldaar.
Artikel 5 Water
De bestemming 'Water' is bedoeld voor water en daarbij behorende voorzieningen, zoals steigers, oevers, taluds, overbeschoeiing alsmede kunstwerken en bruggen (voor verkeersdoeleiden).
De bestemming is toegekend aan de waterpartij tussen de beoogde woonbebouwing en de President Kennedylaan. Ten opzichte van de bestaande sloot wordt het wateroppevlak substantieel uitgebereid en waarborgt dit onder andere de compensatie van het wateroppervlak dat door demping elders in het plangebied komt te vervallen.
Artikel 6 Woongebied
De bestemming 'Woongebied' faciliteert de ontwikkeling van woningbouw en de daarbijbehorende voorzieningen in het gebied. Deze ruime bestemming is toegekend aan het overgrote deel van het plangebied. Naast woningen zijn in deze bestemming ook wegen, parkeerplaatsen, sloten en bijvoorbeeld groen toegestaan. De bestemming biedt daardoor een zekere mate van flexibiliteit voor het uiteindelijke ontwerp.
Het maximaal aantal woningen is vastgelegd op 350 woningen. In de regels is bepaald welke percentages hiervan als sociale huur moet worden gerealiseerd.
De locatie en bouwmassa van de te realiseren woningen is niet specfiek vastgelegd, maar dient wel plaats te vinden binnen het bouwvlak. Aan de noord en oostzijde van het plangebied ligt het bouwvlak terug ten opzichte van de bestemmingsvlak. Hier mogen -buiten het bouwvlak- geen woningen worden gebouwd, maar is gebruik en inrichting ten behoeve van verkeer, parkeren, groen en water wel toegestaan.
Gestapelde woningbouw (appartementen) zijn in een deel van het plangebied toegestaan. Dat is met een bouwaanduiding 'gestapeld' begrensd. In het overige gebied zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte van de gebouwen daar is resp. 7m en 11m. Nadere regels zijn onder andere gesteld ten aanzien van de afstand tot zijdelingse perceelsgrensen.
Binnen het deel van de bestemming waar gestapelde woningbouw is toegestaan is via hoogteaanduidingen nader gespecificeerd tot welke maximale hoogte gebouwd mag worden. Daarbij is rekening gehouden met het faciliteren van een halfverdiepte (gebouwde) parkeervoorziening onder de gestapelde woningbouw. Ten behoeve van de hoogteaccenten in de zuidoosthoek van het gebied is via een bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoogte accent' een gebied aangefuif warabinnen twee op zich zelfstaande hoogte- accenten zijn toegestaan van respectievelijk 35m en 41m. Om de omvang van deze hoogte-accenten te beperken is hierbij per hoogte accent de maximale vloeroppervlakte per verdiepingsvloer vastgelegd.
Met het oog op een klimaat adaptieve inrichting is als voorwaarde gesteld dat minimaal 20% van het bestemmingsvlak moet worden ingericht voor groenvoorzieningen. Dat kan aanplant (zoals gras, mos, opgaand groen) en kan openbaar toegankelijk zijn, maar kan ook dakvlakken of collectieve voorzieningen betreffen (zoals een daktuin). Privetuinen bij grondgebonden woningen tellen niet mee.
Aanvullend zijn via voorwaardelijk verplichtingen specifieke regels opgenomen ten aanzien van mechanische ventilatie, bezonning, windhinder en geluid. Windhinder onderzoek dient plaats te vinden bij gebouwen hoger dan 30m. Voor bezonning is dit gekoppeld aan de 'lichte' TNO norm en van toepassing op de vergunningverlening bij gestapelde woningen. Aangetoond dient te worden dat er 'voldoende zon' blijft voor de overige woningen in het plangebied. Dat wil zeggen op ten minste 1 gevel van de woning dient sprake te zijn van ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam.Voor geluid is het besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder toestingskader. Het besluit hogere waarden is daarvoor als bijlage in de regels opgenomen.
Vanwege de flexibilitiet in de planregeling is via een 'Nadere eisen' bepaling geregeld dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan onder andere de plaats en afmeting van bebouwing, sitering van onsluitingen en groen en waterpartijen voor onder andere een samenhangend straat en bebouwingsbeeld, verkeersveiligheid, windhinder en bezonning.
Tot slot voorziet de regeling in enkele mogelijkheden om voor bouwen en gebruik binnen kaders en onder voorwaarden af te wijken van de gestelde regels.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn algemene regels opgenomen die van toepassing zijn op het gehele plangebied en daarin voorkomende bestemmingen.
Artikel 7 Parkeren
In dit artikel is een regeling met betrekking tot parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt verwezen naar beleidsregels.
Het betreft de beleidsregels 'Parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 Alphen aan den Rijn'. Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger van de voornoemde nota.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 9 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn algemene bepalingen opgenomen ten aanzien van het bouwen van geluidgevoelige objecten, ondergeschikte bouwdelen en technische installaties op daken.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de specifieke afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat met een 'reguliere omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan' kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van bouwwerken voor het openbaar nut in het openbare gebied.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is het strijdig gebruik gronden en/of opstallen geregeld.
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 en 13 Overgangsrecht
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
Artikel 14 Slotregel
In de slotregel is de officiële naamgeving van het bestemmingsplan vastgelegd. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
IIn artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd. Dit hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid, waarbij eerst de economische uitvoerbaarheid aan bod komt en vervolgens de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het onderhavige bestemmingsplan zijn bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:
De gronden in het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. Voor deze ontwikkeling wordt door de gemeente actief grondbeleid gevoerd en is op 23 november 2023 door de gemeenteraad een grondexploitatie vastgesteld. Het verhaal van de kosten van grondexploitatie is hierdoor anderszins verzekerd, namelijk via de gronduitgifte.
Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat het kostenverhaal anderszins is verzekerd en het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig. De kosten van de ontwikkeling worden gedekt uit de opbrengsten van de verkoop van bouwrijpe grond. De economische uitvoerbaarheid van de ontwikkelingen is daarmee aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Aanvullend is het gebruikelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Een concept van het bestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in oktober 2023 een concept van het bestemmingsplan toegezonden/aangemeld bij de volgende instanties:
Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid en regelgeving, zo volgt uit de aanmelding van het plan bij de provincie. Liander, Tennet, Gasunie N.V. en Oasen N.V. hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft aangegeven dat het plan voldoet aan de compensatieopgave en hiermee kan instemmen. Gewezen is op de nieuwe aanvullende regelgeving die vanaf 2024 van toepassing is op gebiedsontwikkeling. Om ervoor te zorgen dat een gebied extreme neerslag aankan, moet een gebied een regenbui van 90 millimeter in 24 uur op kunnen vangen. Dat opvangen kan in de bodem, sloten, open water of andere vormen van wateropslag. Dit is verwerkt in de waterparagraaf en vomt een aspect dat nader aan de orde komt bij de concrete planuitwerking.
De VRHM tot slotte constateert dat:
Aanvullend is aangegeven dat in het kader van de verdere planuitwerking rekening moet worden gehouden met:
De reactie van de VRHM geeft een aantal aandachtspunten voor de verdere planuitwerking, maar staat de vaststelling van het plan niet in de weg.
De plannen voor de herontwikkeling (her)ontwikkeling van het plangebied kennen een lange voorgeschiedenis. In de afgelopen jaren is intensief en veelvuldig gesproken met een klankbordgroep, bestaande uit betrokken omwonenden. Enerzijds is in die periode de visie op de herontwikkeling van de locatie meermaals gewijzigd. In het proces met de klankbordgroep leidde dit meermaals tot onbegrip. Anderzijds heeft de inbreng van de klankbordgroep in belangrijke mate bijgedragen aan het uiteindelijke stedenbouwkundige kader voor het plangebied dat nu de basis vormt voor dit bestemmingsplan. Zo is het gebied waar gestapelde bouw wordt mogelijk gemaakt verkleind en is een deel van de eerder voozien gestapelde bouw aan de zijde van de Rembrandtlaan komen te vervallen. Ondanks het participatietraject en de inbreng blijven diverse omwonenden kritisch over de aantallen woningen en de bouwhoogten voor de gestapelde bouw.
Daarnaast heeft in de voorbereidende fase afstemming plaatsgevonden met stakeholders in (de omgeving van) het plangebied zoals de tennisvereniging, politie en het Scala college.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Als onderdeel van deze procedure wordt een ontwerp van het bestemmingsplan gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelegd voor zienswijzen.
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft van 21 december 2023 tot 31 januari 2024 ter inzage gelegen. Het ontwerpbestemmingsplan, met overige relevante stukken, is in deze periode digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan -mondeling, schriftelijk of digitaal via een e-formulier- een zienswijze in te dienen. Gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn zienswijzen ontvangen In de Nota van beantwoording zienswijzen zijn deze reacties samengevat en beantwoord (bijlage 13). In de 'Nota van wijzigingen' is aangegeven tot welke aanpassingen de zienswijzen hebben geleid. In die nota komen ook de ambtshalve aanpassingen aan bod (bijlage 14).