direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eikenlaan 255, Alphen aan den Rijn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het plangebied aan de Eikenlaan 255 in Alphen aan den Rijn is al ruim 40 jaar in gebruik als trainingsveld voor het trainen en africhten van honden van de Alphense Hondenclub (hierna: AHC). Sinds 2013 wordt er binnen de gemeente gesproken over de herontwikkeling van het terrein. Hierbij zal circa 1 hectare van het terrein worden ingericht als oefenterrein met een clubhuis voor de hondenclub. Het andere gedeelte van het terrein zal worden herontwikkeld als bedrijfsterrein met daarop een bedrijfsverzamelgebouw.

De bouw van het clubhuis voor de AHC past niet geheel in het geldende bestemmingsplan. Dit geldt eveneens voor het beoogde bedrijfsterrein en bedrijfsverzamelgebouw. Het doel van het nieuwe bestemmingsplan is om de beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

De planlocatie is gesitueerd aan de Eikenlaan en maakt deel uit van het bedrijventerrein Rijnhaven. Het plangebied ligt in het westelijke deel van het bedrijventerrein. Op figuur 1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing is weergegeven op de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0001.png"

Figuur 1: globale ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt de beheersverordening 'Hoorn West Alphen aan den Rijn 2018', dat op 15 maart 2018 door de gemeenteraad is vastgesteld. In de beheersverordening heeft de locatie de bestemmingen 'overheidsvoorzieningen' (MO). Een aanduiding 'afwijkend gebruik toegestaan' (zwarte driehoekje in cirkel) regelt dat het gebruik ten behoeve van trainen en africhten van honden is toegelaten. In het bouwvlak met de afmetingen 50 meter bij 50 meter geldt een maximaal bebouwingspercentage van 10% en een maximale bouwhoogte van 4 meter. Een aanduiding 'grenslijn als bedoeld in artikel 7 lid 3 onder c' (de bolletjeslijn) regelt dat er buiten het bouwvlak alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd.

Daarnaast geldt er het bestemmingsplan 'Geluidzone Industrieterrein Oude Rijn', dat op 13 oktober 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld. Ook is het bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren" van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0002.png"

Figuur 2: uitsnede plankaart

1.4 Opzet van het plan

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen. Dat zijn de toelichting, de regels en de verbeelding (plankaart). Van deze drie delen zijn de regels en de verbeelding juridisch bindend. De toelichting bevat de achtergronden en het ruimtelijk beleid voor het gebied. Het geeft inzicht in de gekozen bestemming. De regels geven per bestemming een omschrijving van de doeleinden, het gebruik en de bouwmogelijkheden. De verbeelding geeft de bestemmingen weer van de betreffende gronden.

De toelichting bevat de volgende onderwerpen. Hoofdstuk twee gaat in op de inventarisatie van het plangebied. Hoofdstuk drie bevat de beschrijving van het plan. Hoofdstuk vier beschrijft het geldende beleidskader. De aspecten op het gebied van milieu en planologie staan in hoofdstuk vijf. De juridische- en bestuurlijke aspecten staan in hoofdstuk zes. Hoofdstuk zeven besteedt aandacht aan de economische uitvoerbaarheid van het plan. Inspraak en vooroverleg komen in hoofdstuk acht aan de orde.

Hoofdstuk 2 Inventarisatie plangebied

2.1 Ruimtelijke structuur

Het bedrijventerrein Rijnhaven ligt aan de westzijde van de woonkern van Alphen aan den Rijn en is opgedeeld in West, Midden en Oost. Het plangebied ligt in het westelijke deel, tegen het middendeel aan, in een noordzuid georiënteerde maatschappelijke voorzieningenzone. Het plangebied ligt direct ten zuiden van de penitentiaire inrichting.

Wat betreft de verkeersstructuur is van belang dat het plangebied direct is gelegen aan de Eikenlaan. Voor het bedrijventerrein Rijnhaven zijn de Hoorn en de Eikenlaan namelijk de centrale oost-west gerichte verkeersassen. Wat betreft de groenstructuur ligt iets ten zuiden van het plangebied een groene as genaamd Weteringpad. Deze scheidt het bedrijfsterrein Rijnhaven en Molenwetering van elkaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0003.png"

Figuur 3: luchtfoto ligging plangebied in relatie tot omgeving (bron: bing.com/maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0004.jpg"

Figuur 4: Eikenlaan met aan rechterzijde oefenveld hondenclub

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0005.jpg"

Figuur 5: zicht op huidig oefenveld hondenclub met clubhuis vanaf Eikenlaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0006.jpg"

Figuur 6: toegangsweg (Genielaan) vanaf Eikenlaan naar oefenterrein hondenclub

2.2 Functionele structuur

Het plangebied ligt op een bedrijventerrein, in een maatschappelijke voorzieningenzone. Het plangebied ligt direct ten zuiden van de penitentiaire inrichting. Aan alle andere zijden grenst het terrein aan bedrijven. De locatie wordt al sinds lange tijd gebruikt voor het trainen en africhten van honden door de AHC.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0007.png"

Figuur 7: luchtfoto plangebied

Hoofdstuk 3 Beschrijving plan

Het bedrijfsverzamelgebouw zal worden gesitueerd aan de noordzijde van het perceel aan de Eikenlaan. Het gebouw telt 4 units met een verdieping en heeft als geheel een strakke uitstraling. Het gebouw heeft een totale oppervlakte van ruim 2.178 m² (87,53 m x 24,98 m). De hoogte van het gebouw bedraagt 8,60 m. Elke unit bestaat uit een entreedeur met toegangshal, met daarachter de werkruimte en op de verdieping kantoorruimte.

Aan de voorzijde (noordzijde perceel) van het gebouw wordt parkeeruimte gereserveerd die wordt ontsloten via de Eikenlaan. Voor een impressie van het gebouw wordt verwezen naar figuur 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0008.png"

Figuur 8: Artist impression bedrijfsverzamelgebouw De Eijk vanaf Eikenlaan (bron: verkoopbrochure)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0009.png"

Figuur 9: dwarsdoorsnede bedrijfsunit in bedrijfsverzamelgebouw (bron: verkoopbrochure)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0010.png"

Figuur 10: situering

Het zuidelijke gedeelte van het terrein blijft ingedeeld als oefenterrein van de hondenclub. Ten oosten van het beoogde bedrijfsverzamelgebouw - ter hoogte van de rooilijn - zal het nieuwe clubgebouw van de hondenclub worden gebouwd. Ten tijde van onderhavig bestemmingsplan was er nog geen concreet bouwplan bekend van het clubgebouw. Het huidige parkeerterrein van de hondenclub aan de zuidoostzijde blijft bestaan, evenals de huidige ontsluiting met parkeerplaatsen via het Geniepad. Het gehele perceel zal worden afgeschermd met een (bestaande) groenzone.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Met deze structuurvisie zet het Rijk het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Verder wil het kabinet de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven brengen door hen centraal te stellen. Ook laat het kabinet meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren bereikbaarheid: Slim Investeren, Innoveren en Instandhouden

  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Geconcludeerd wordt dat onderhavig plan conform de uitgangspunten van de SVIR valt onder de bevoegdheid en het belang van de gemeente en geen relatie heeft met rijksbelangen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • rijksvaarwegen
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • elektriciteitsvoorzieningen
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • ecologische hoofdstructuur
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt er van uitgegaan dat deze niet strijdig is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit artikel 3.1.6 Bro volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. In paragraaf 4.1.4 wordt een en ander onderbouwd.

4.1.4 Ladder duurzame verstedelijking
4.1.4.1 Algemeen

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt sinds 1 juli 2017 als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De 'nieuwe ladder' vergt niet meer dat de 'actuele regionale behoefte' wordt beschreven, volstaan kan worden met de 'behoefte'. Relevant is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Artikel 1.1.1, lid 1 Bro geeft de volgende definitie aan stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Formeel is er geen ondergrens opgenomen of een project al dan niet een stedelijke ontwikkeling is. De geldende Afdeling-jurisprudentie ten aanzien van dit aspect is erg casuïstisch. De voorziene functies leiden tot nieuw ruimtebeslag binnen bestaand stedelijk gebied ten opzichte van het voorgaande planologische regime. Er was geen bedrijfsverzamelgebouw toegestaan. Onderhavig bestemmingsplan voorziet derhalve in een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.

4.1.4.2 Motivering behoefte

Het gehele terrein is thans in gebruik voor de trainingen van de Alphense Honden Club (AHC). In de nieuwe situatie zal dat ook het geval zijn, maar dan voor een kleiner gedeelte. Het gebruik voor de trainingen is op grond van het geldende planologisch kader toegestaan. Tevens is een bouwvlak opgenomen voor een gebouw, met een maximaal bebouwingspercentage van 10. De beoogde bouw van het clubhuis overschrijdt echter het bouwvlak. Omdat het ruimtebeslag op het perceel wordt gewijzigd wordt hieronder onderbouwd waarom er behoefte is aan het clubhuis.

De club huurt het terrein al meer dan 40 jaar via kortlopende huurcontracten en heeft geen zekerheid dat zij het terrein kunnen blijven gebruiken. Om te kunnen blijven bestaan moet er dringend geinvesteerd worden in de inrichting van het terrein en het huidige clubhuis is aan vervanging toe. Investeren kan alleen als er zekerheid bestaat over een locatie waar zij zich definitief kunnen vestigen. De AHC is een van de belangrijkste en succesvolste hondenclubs van Nederland. De hondenclub dient een maatschappelijk belang, namelijk gedrag en gehoorzaamheidstrainingen voor honden, waardoor overlast van honden in het openbaar gebied gunstig beinvloed wordt. Tevens bevorderen hondentrainingen het welzijn van die dieren. De club wacht al jaren op duidelijkheid om de voor, het succesvol voortbestaan, dringend noodzakelijke investeringen te kunnen doen. Met onderhavig bestemmingsplan wordt hieraan tegemoet gekomen.

Vanwege de huidige economische omstandigheden is de vraag naar bedrijfsverzamelgebouwen weer toegenomen. Het gebouw is geschikt voor bedrijven die behoefte hebben aan een showroom, werkplaats. kantoor en opslag. Het beoogde bedrijfsverzamelgebouw "De Eik" speelt hier op in. Het perceel ligt tussen bestaande bedrijfspercelen- en gebouwen in en past derhalve goed in de omgeving van de locatie, zijnde een bedrijventerrein. Verder betreft het nieuw ruimtebeslag binnen bestaand stedelijk gebied.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Algemeen

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving op 1 april 2019 samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot één integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie Zuid-Holland voor op de Omgevingswet. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd.

4.2.2 Omgevingsvisie

Zoals in voorgaande paragraaf staat aangegeven is het Omgevingsbeleid alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. De vier rode draden uit het beleid zijn:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De provincie zet onder meer in op het beter benutten van het bestaande stads- en dorpsgebied. Op onderhavige locatie wordt een nieuw clubhuis voor een hondenvereniging mogelijk gemaakt en een bedrijfsverzamelgebouw. Deze ontwikkeling past binnen voornoemd uitgangspunt van 'beter benutten en opwaarderen wat er is'. De ontwikkeling vindt plaats op een bedrijventerrein binnen een gebied dat is aangeduid als 'bestaande bebouwde ruimte'. Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen voornoemd provinciaal uitgangspunt.

4.2.3 Omgevingsverordening

In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van het provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsvisie. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen. Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling dient primair plaats te vinden binnen BSD.

Voornoemde ontwikkeling vindt plaats binnen BSD. Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen voornoemd provinciaal uitgangspunt.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031

In de visie wordt het ruimtelijk beeld voor Alphen aan den Rijn in 2031 geschetst. Daarbij is niet alleen gekeken naar ruimtelijke ordening maar zijn ook componenten vanuit een sociale, maatschappelijke en economische invalshoek meegenomen. In de toekomstvisie is onderscheid gemaakt tussen de Intense Stad, de Vitale Dorpen en het Waardevol Landschap. Deze drie elementen vormen een drie-eenheid waarbij sprake is van een contrastrijk samenspel. In de toekomstvisie wordt dit als volgt verwoordt: In 2031 is Alphen aan den Rijn een gemeente die zich onderscheidt door het contrastrijke samenspel tussen de intense stedelijkheid van Alphen aan den Rijn, de bijzondere leefmilieus in haar vitale dorpse kernen en het grote economische en recreatieve potentieel van een waardevol landschap. Door intensivering van de bebouwing in bestaand stedelijk gebied hebben meer mensen op korte afstand toegang tot dagelijkse voorzieningen die lopend of per fiets bereikbaar zijn. Ook neemt de bebouwingsdruk op het groene buitengebied af waardoor het beschikbaar blijft als natuurgebied, productie- of recreatielandschap. Hoewel de structuurvisie niets concreets zegt over het plangebied, kan wel worden geconcludeerd dat het plan past binnen het uitgangspunt van intensivering van bestaand stedelijk gebied.

4.3.2 Economisch Actieprogramma 2016-2019

Met het Economisch Actieprogramma werkt de gemeente samen met het (lokale en regionale) bedrijfsleven, onderwijs en (maatschappelijke) instellingen aan een sterke, vitale en groene economie. In het Economisch Actieprogramma staan de economische ambities nader beschreven en zijn deze uitgewerkt in concrete en waar mogelijk meetbare doelstellingen. In het Economisch Actieprogramma staat ook beschreven op welke wijze de gemeente de doelstellingen samen met haar partners wil realiseren en hoe de gereserveerde middelen in de kadernota besteed gaan worden. Tevens zijn de spelregels rondom het toekennen van cofinanciering aan goede projecten beschreven.

Met de activiteiten en projecten vanuit het Economisch Actieprogramma streven we er naar dat onze gemeente concurrerend en daarmee de aantrekkelijkste keuze blijft voor bestaande en nieuwe bedrijven, dat de werkgelegenheid groeit (meer banen) en we toewerken aan een sterke, duurzame economische structuur waar ruimte is voor ondernemerschap en innovatie.

Hoofdstuk 5 Milieu- en andere planologische aspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten aan de orde gesteld. Hierbij dienen in ieder geval de volgende onderdelen aan de orde te komen:

5.1 Bedrijvigheid

5.1.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) (en Wabo), is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen, ter plaatse van de woningen een aanvaardbaarheid woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat tevens rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende milieuhyiënische functies.

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Voor milieuzonering bestaat geen wettelijke normstelling.

Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt meestal gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). Deze brochure is in beginsel alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties. Ter vergelijking wordt de brochure ook wel toegepast op bestaande situaties. De brochure bevat onder meer lijsten met richtafstanden van diverse milieuhinderlijke activiteiten en stappenplannen voor concrete situaties. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn indicatief voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat van die richtafstanden - mits onderbouwd - kan worden afgeweken. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure gaat uit van een rustige woonwijk. Indien er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' kan de richtafstand terug gebracht worden met één afstandsstap, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het onderstaande geeft inzicht in het verband tussen de milieucategorie, kwalificatie van het gebied en de aanbevolen richtafstand.

milieucategorie   rustige woonwijk   gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden uitgeoefend, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

De omgeving van het plangebied kan gekwalificeerd worden als een bedrijventerrein. Er komen nagenoeg geen andere functies dan bedrijven voor. Het plan maakt geen gevoelige functies mogelijk zoals wonen. Het plan leidt evenmin tot beperkingen in het woon- en/of leefklimaat van omwonenden omdat er geen woningen in de omgeving voorkomen. Hoewel de VNG-brochure geen betrekking heeft op eventuele hinder die bedrijven onderling kunnen ervaren, is in het bedrijfsverzamelgebouw maximaal bedrijfscategorie 2 mogelijk. De hondentrainingen vinden evenals thans het geval is, voornamelijk in het weekend plaats. Mocht er al enige overlast ondervonden worden in de vorm van hondengeblaf, dan zal dit gering zijn omdat doorgaans in het weekend niet gewerkt wordt bij de nabijgelegen bedrijven. Door de week worden er voornamelijk aan het einde van de middag/begin avond trainingen gegegeven. Gezien de reguliere werktijden tussen 8.00 - 18.00 uur bij de meeste bedrijven, zal er ook in dat geval weinig overlast ondervonden worden. De conclusie luidt dan ook dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

5.2 Bodem

Bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen gelden ander normen dan voor, bijvoorbeeld, de bestemming bedrijven. Met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van het bestemmingsplan dient bodemonderzoek te worden verricht.

In maart 2017 is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd voor de deellocatie van het hondentrainingsveld (gebied exclusief bedrijfsverzamelgebouw) door Antea (zie bijlage 1 van de toelichting). Uit het onderzoek blijkt dat de locatie nooit eerder is onderzocht. Naar verwachting zijn er hooguit licht verhoogde gehaltes uit het standaardpakket aanwezig. Dit geldt zowel voor de bovengrond, ondergrond als het grondwater. Uit het onderzoek blijkt dat er geen vervolgonderzoek nodig is.

Op 3 augustus 2017 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de beoogde locatie van het bedrijfsverzamelgebouw. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2 van de toelichting.

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt samengevat dat de ondergrond met sporen baksteen ter plaatse van de oostelijk gedempte sloot ten hoogste licht verhoogde gehalten aan kwik en lood bevat. In de overige grondmonsters van de boven- en ondergrond op de locatie werden geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters aangetoond. Er zijn hooguit lichte verontreinigingen aanwezig in het grondwater. Verder onderzoek is in dit geval niet noodzakelijk. Op basis van het beoordeelde onderzoek zijn er geen bodemhygienische redenen, die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde ontwikkelingen op de locatie.

5.3 Geluid

5.3.1 Wet geluidhinder

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt welke geluidsbronnen in het plangebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden:

  • wegverkeerslawaai
  • spoorweglawaai
  • industrielawaai
  • overige geluidsbelasting.

De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven.

Onderhavig plan omvat een bedrijfsverzamelgebouw en voorzieningen voor hondentrainingen, waaronder een clubhuis. Deze gebouwen zijn niet te beschouwen als 'geluidgevoelig' of 'ander geluidsgevoelig gebouw' in de zin van de Wgh. Er hoeft derhalve geen akoestisch onderzoek plaats te vinden ingevolge de Wgh.

5.3.2 Een goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect geluid aan de orde te komen. De omgeving van het plangebied kan gekwalificeerd worden als een bedrijventerrein, meer specifiek betreft het een gezoneerd industrieterrein. Er komen nagenoeg geen andere functies dan bedrijvigheid voor. Het plan maakt geen gevoelige functies mogelijk zoals wonen. Het plan leidt evenmin tot beperkingen in het woon- en/of leefklimaat van omwonenden omdat er geen woningen in de omgeving voorkomen. Het bedrijfsverzamelgebouw maakt maximaal milieucategorie 3.1 bedrijvigheid mogelijk. Dit betreft lichte bedrijvigheid die niet voor overlast zal zorgen en is passend in de omgeving.

De hondentrainingen vinden, evenals thans het geval is, voornamelijk in het weekend plaats. Mocht er al enige overlast ondervonden worden in de vorm van hondengeblaf, dan zal dit gering zijn omdat doorgaans in het weekend niet gewerkt wordt bij de nabijgelegen bedrijven. Door de week worden er voornamelijk aan het einde van de middag/begin avond trainingen gegegeven. Gezien de reguliere werktijden tussen 8.00 - 18.00 uur bij de meeste bedrijven, zal er ook in dat geval weinig overlast ondervonden worden. De conclusie luidt dan ook dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavige ontwikkelingen.

5.4 Trillingen

Op zo'n 185 meter ten oosten van het plangebied ligt de spoorlijn Leiden - Alphen aan den Rijn. Hierbij kan het aspect trillingen een rol spelen vanwege treinverkeer. Dergelijke trillingen kunnen hinder en slaapverstoring veroorzaken. Van rijkswege is beleid in voorbereiding dat betrekking heeft op trillingen vanwege treinverkeer: 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen'. Dit beleid is opgesteld om omwonenden nabij spoorlijnen te beschermen tegen nadelige effecten van spoortrillingen.

Onderhavig plan heeft geen betrekking op een woonfunctie. Nog afgezien of er al dan niet sprake is van onevenredige hinder, zal er gezien de functie derhalve geen slaapverstoring plaatsvinden. Het trainingsveld voor de AHC is ruim 40 jaar ter plaatse aanwezig. Op een deel van het terrein zal een nieuw clubhuis worden gebouwd. De trainingen en het verblijf van personen in het clubhuis zal niet voor een groot gedeelte van de dag plaatsvinden. Gezien de beperkte tijdsduur van het verblijf van personen op het terrein of in het clubhuis zal de verwachte hinder derhalve niet onevenredig zijn, mocht er al sprake zijn van enige hinder.

Op het noordelijke gedeelte van het plangebied zal een bedrijfsverzamelgebouw worden gesitueerd. Hier zullen gedurende een werkdag (circa 8 uur op een dag) personen verblijven. De omgeving van het plangebied als bedrijventerrein met reeds bestaande kantoorgebouwen. Bij de gemeente zijn geen klachten bekend over spoortrillingen die aanleiding geven voor nader onderzoek. Mocht hier onverhoopt wel sprake van zijn, dan zal met het ontwerp van het gebouw hiermee rekening moeten worden gehouden. Dit betreft een bouwtechnisch aspect dat in onderhavig bestemmingsplan niet verder onderbouwd behoeft te worden, tenzij er sprake is van een onevenredige overlast als gevolg van trillingen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening speelt het aspect trillingen voor onderhavig plan geen belemmering.

5.5 Niet gesprongen explosieven

Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden. Er is een historisch vooronderzoek uitgevoerd om te bepalen voor welke gebieden in de gemeente Alphen aan den Rijn een verhoogd risico geldt op achtergebleven CE (rapport Vooronderzoek Conventionele Explosieven gemeente Alphen aan den Rijn, Saricon bv, 16S140-VO-02, 12 juli 2016). De verdachte gebieden zijn ingetekend op de Risicokaart CE. Hieruit blijkt dat het plangebied verdacht is voor wat betreft het voorkomen van CE. Ten behoeve van de bouw is verder onderzoek naar CE noodzakelijk. Dit aspect dient bij de aanvraag om omgevingsvergunning (bouw) verder onderzocht te worden.

5.6 MER en/of m.e.r.-beoordeling

5.6.1 Algemeen

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. In het milieueffectrapport (MER) worden de effecten van een ontwikkeling voor alle relevante milieuaspecten systematisch in beeld gebracht. Tevens wordt nagegaan of er alternatieven of maatregelen zijn waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden verminderd of voorkomen. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken.

De verplichting een MER op te stellen is van kracht sinds 1 september 1987 en is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken. In het Besluit m.e.r., in het bijzonder in de zogenoemde C- en D-lijsten, is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.

Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid in m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een m.e.r. moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen.

In onderdeel D van de bijlage is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.- procedure noodzakelijk is. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij'-principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.6.2 Planspecifiek

De activiteiten in het plangebied bestaan uit hondentrainingen en de bouw van een clubhuis en bedrijfsactiviteiten en de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw. De activiteiten van de AHC worden niet specifiek genoemd in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Dit geldt eveneens voor de activiteiten inzake het bedrijfsverzamelgebouw.

In categorie 11.3 in onderdeel D wordt het volgende project genoemd: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. Gelet op de omvang (een bedrijfsverzamelgebouw met klein parkeerterrein), de locatie en ruimtelijke inpasbaarheid valt het plan niet onder de reikwijdte van categorie 11.3, onderdeel D van het Besluit m.e.r. Het plan blijft verder ruim onder de drempelwaarden (75 hectare) en is daarmee niet rechtstreeks planMER, projectMER of m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In categorie 11.2 in onderdeel D wordt het volgende project genoemd: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

In dit geval is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject in voornoemde zin. Gelet op de omvang (één gebouw met klein parkeerterrein) blijft het plan daarmee ruim onder de drempelwaarden en is daarmee niet rechtstreeks planMER, projectMER of m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft. Dit is een "vormvrije" m.e.r.-beoordeling. Er is in dit geval echter sprake van dusdanig kleinschalige activiteiten met niet of nauwelijks effecten op het milieu. Op grond van het vorenstaande wordt dan ook geconcludeerd dat voor het project geen m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR wordt door middel van een bestuurlijke afweging verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

5.7.2 Lokaal beleid

In de raadsvergadering van 21 april 2016 is de Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn 2016-2020 vastgesteld. In deze beleidsvisie zijn concrete kaders opgenomen hoe om te gaan met externe veiligheid bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen bepaalde zones van risicobronnen. Voor plannen die buiten deze specifieke zones zijn gelegen geldt een standaard verantwoordingsparagraaf welke opgenomen is in paragraaf 4.3.3. van de Beleidsvisie EV.

5.7.3 Provinciaal groepsrisicobeleid

De provincie Zuid-Holland heeft een 'Beleidsregel groepsrisico en ruimtelijke ordening' (Provinciaal Blad, nr. 168, 14 januari 2015) vastgesteld. De hoogte van het groepsrisico speelt in deze beleidsregel een belangrijke rol. Het beleid is met name erop gericht om te voorkomen dat door ruimtelijke ontwikkelingen het groepsrisico toeneemt en in de eindsituatie boven de oriëntatiewaarde ligt (of als er aanleiding is om dat te verwachten). Daarnaast heeft de provincie Zuid-Holland in haar beleidsregel aangegeven dat 'bereikbaarheid' en 'bluswatervoorzieningen' (voor de hulpdiensten) en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid minimaal op orde moeten zijn om het groepsrisico bij ruimtelijk plannen te kunnen verantwoorden.

5.7.4 Planspecifiek

De beoogde ontwikkelingen (bedrijfsverzamelgebouw en clubhuis) kunnen als beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Bevi worden beschouwd. Onderzocht is of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0011.png"

Figuur 11: risicokaart en ligging plangebied (paars kader) (bron: www.risicokaart.nl)

De rode onderbroken lijnen in figuur 11 zijn buisleidingen, de rode punten zijn risicobronnen. Zoals te zien is in figuur 11 is er nabij het plangebied geen transportroute van gevaarlijke stoffen, zoals de N11 en N209 gelegen.

Op een afstand van ongeveer 600 meter ten westen en ruim 700 meter ten zuiden van de planlocatie ligt een hogedruk gasleiding. In het vigerende bestemmingsplan voor deze leiding ("Van Rijksweg 11 tot Rijn") is een beschermingszone opgenomen. Deze zone ligt ver buiten het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour van de leidingen ligt volgens de risicokaart op de leidingen en is daarmee niet relevant voor het plangebied.

Op zo'n 280 meter ten noordwesten van de planlocatie bevindt zich een LPG-installatie. Het invloedsgebied is 150 meter. Gezien de feitelijke afstand valt het plangebied buiten het invloedsgebied.

De in figuur 11 aangegeven bedrijfspercelen binnen rode kaders zijn vergunningplichtige Wm-inrichtingen. Op een afstand van ongeveer 220 meter ten zuidoosten van de planlocatie ligt het bedrijf Avery Dennison Materials B.V. Het invloedsgebied van dit bedrijf is volgens het vigerende bestemmingsplan 1700 meter. De planlocatie ligt binnen dit invloedsgebied. In het bestemmingsplan "Molenwetering" is ten aanzien van EV met betrekking tot deze inrichting het volgende opgenomen:

Bij Avery worden gevaarlijke stoffen opgeslagen en in het productieproces gebruikt. Uit een uitgevoerde kwantitatieve risicoanalyse (QRA)'' blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 tot net buiten de inrichtingsgrens reikt. Aan de westzijde van de inrichting valt deze contour over naastgelegen bebouwing; dit zijn bedrijfsgebouwen waar een bedrijfsbestemming op ligt. In de zin van het Bevi is sprake van beperkt
kwetsbare bestemmingen. Aan de andere zijden ligt de PR=10-6 contour binnen de inrichtingsgrens danwel over openbaar gebied of openbaar water. Er wordt voldaan aan de eis van het Bevi dat er geen kwetsbare bestemmingen binnen de PR=10-6 contour mogen liggen. Wel liggen er beperkt kwetsbare bestemmingen binnen de PR=10-6 contour. Het gaat hier om enkele bestaande bedrijfsgebouwen, waar slechts een beperkt
aantal personen aanwezig zijn. Om deze reden is dit een acceptabele situatie. Uit de QRA blijkt verder dat de inrichting een invloedsgebied voor het groepsrisico heeft van ca. 1.700 meter. Het plangebied valt geheel binnen dit invloedsgebied. Het berekende groepsrisico bedraagt 0,006 * oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van een calamiteit bij de inrichting is 40. Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie valt het groepsrisico vanwege Avery in niveau 3.

Onderhavig plan maakt geen (forse) toename van verblijf van personen mogelijk. Om deze reden is dit een acceptabele situatie.

Op ruim 120 meter afstand ten noordwesten van de planlocatie ligt het bedrijf Hoogvliet B.V. Als hoofdactiviteit staat genoemd: opslag (niet in tanks, koelhuizen e.d.). Volgens het vigerende bestemmingsplan is het invloedsgebied van dit bedrijf 1670 meter. De planlocatie ligt binnen dit invloedsgebied. Ook ten aanzien van dit bedrijf geldt dat onderhavig plan geen (forse) toename van verblijf van personen mogelijk maakt. Om deze reden is dit een acceptabele situatie.

Op ruim 350 meter ten zuiden van de planlocatie ligt het bedrijf Luiten (opslag in koelhuizen). In het vigerende bestemmingsplan "Molenwetering" is voor deze inrichting ten aanzien van EV het volgende opgenomen:

De risicobron wordt gevormd door een ammoniakkoelinstallatie. De risico's van een ammoniakkoelinstallatie beperken zich tot de directe omgeving. Dit bedrijf valt onder de werking van het Bevi. Volgens het Revi is sprake van een zgn. categoriale inrichting, waarvoor standaard afstanden gelden voor het plaatsgebonden risico PR=10-6 en voor het invloedsgebied. Deze afstanden zijn opgenomen in de bijlagen 1 en 2 bij het Revi.

Plaatsgebonden risico 

Volgens tabel 6 van bijlage 1 bij het Revi hoeft er voor het PR=10-6 geen afstand aangehouden te worden tot kwetsbare of beperkt kwetsbare bestemmingen buiten de inrichting.

Groepsrisico 

Volgens tabel 3 van bijlage 2 geldt voor deze installatie geen invloedsgebied. De invloed van een calamiteit bij deze installatie zal daarom niet tot slachtoffers buiten de inrichting leiden. Er is daardoor ook geen sprake van een groepsrisico. Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie valt het groepsrisico vanwege Brookland in niveau 3.

5.7.5 Beoordeling risico's

Transport over de weg

Op ruim 970 meter ten zuidwesten van het plangebied ligt de N11. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Gezien de afstand tot de N11 is voor EV alleen het toxisch scenario relevant (vrijkomen van giftige (rook)gassen). In de beleidsvisie EV van Alphen is voor deze situatie aangegeven dat nieuwe gebouwen waar mensen verblijven, voorzien moeten worden van ventilatie die uitgeschakeld kan worden. Hiermee wordt voorkomen dat bij een toxisch incident giftige (rook)gassen naar binnen worden gezogen.

Transport over het water

In de nabijheid van het plangebied is geen vaarwater gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Transport over het spoor

Ten zuiden van het plangebied ligt een spoorlijn voor Electrolux. Over dit spoor worden geen relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd en dit traject maakt dan ook geen deel uit van het landelijke basisnet spoor. De risico's in verband met het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor zijn niet relevant voor het plangebied. Ook zijn er geen risicovolle inrichtingen nabij het plangebied. Gezien het voornoemde vormt het aspect externe veiligheid derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Wettelijk kader

Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer gelezen in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder c van voornoemd artikel, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het plan niet leidt tot het overschrijden van een in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde of dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in die bijlage een grenswaarde is opgenomen.

Artikel 5.16, vierde lid, luidt: "Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het in betekenende mate bijdragen als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, waaronder begrepen het aanwijzen van categorieën van gevallen die in ieder geval al dan niet in betekenende mate bijdragen in de daar bedoelde zin."

Hieraan is uitvoering gegeven in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). In artikel 2, eerste lid, van dat Besluit is in dit verband een grens van 3% opgenomen voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof/zwevende deeltjes tot 10 micrometer (PM10). Bijlage 2 bij de Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor onder meer NO2 en PM10 en fijnstof/zwevende deeltjes specifiek tot 2,5 micrometer (PM2,5).

5.8.2 Beoordeling plan

Bij het bedrijfsverzamelgebouw worden 28 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op het terrein van de hondenclub - zuidzijde terrein - worden 40 parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de westelijke zijde van de Genieweg zijn dat 30 parkeerplaatsen.

Er is uitgegaan van een worstcase scenario: de parkeerplaatsen op het bedrijventerrein zullen vier keer per dag bezet zijn. Hiervan uitgaande is er sprake van (heen en terug) 224 verkeersbewegingen.

Voor het terrein van de hondenclub is van het volgende uitgegaan. Er zijn in totaal 70 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er zullen door de week in de avonduren lessen worden gegeven. In het weekend zal dat op zaterdag het geval zijn. Hierbij is ervan uitgegaan dat deze parkeerplaatsen twee keer per dag bezet zijn. Hiervan uitgaande is er sprake van (heen en terug) 140 verkeersbewegingen per dag. Dit is het worstcase scenario.

Om te bepalen of een nader onderzoek naar luchtkwaliteit nodig is, is gebruik gemaakt van de NIBM tool. Bij het invullen van deze tool is uitgegaan van 10% vrachtverkeer. Dit is eveneens een worstcase scenario. Uit de NIBM tool blijkt dat de bijdrage van het verkeer niet in betekenende mate is en er geen nader onderzoek nodig is.

Op grond hiervan wordt dan ook geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0012.png"

Figuur 12: NIBM tool

5.9 Duurzaamheid

5.9.1 Beleid

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft de ambitie duurzaamheidshoofdstad van het Groene Hart te zijn. Concreet wordt dit vertaald in de ambitie om in 2050 fossiele brandstofvrij en energie- en CO2-neutraal te zijn. In het Actieprogramma Duurzaamheid 2017-2020 geeft de gemeente haar duurzaamheidsplannen aan, onderverdeeld in zeven thema's. In het coalitieakkoord van april 2018 geeft het college aan door te gaan met het actieprogramma. De thema's energie, wonen en klimaatadaptie & Green City uit het actieprogramma duurzaamheid zijn belangrijk in het kader van het nieuwbouwproject. De gemeente zet onder andere in op:

  • 14% duurzame energie in 2020;
  • 50% meer aansluitingen op zonne-energie ten opzichte van 2016 en stimuleren;
  • zonnepanelen; toename van groene daken, groene gevels en vergroening van tuinen en afname verhard oppervlak;
  • energieneutrale nieuwbouw vanaf 2018;
  • aardgasloze nieuwbouw vanaf 2018 (wettelijk verplicht vanaf 1 juli 2018).

5.9.2 Mogelijkheden

Nieuwbouw biedt een goede kans om duurzaam te bouwen. Dit geldt met name voor de afkoppeling van het gasnet. Na 1 juli 2018 wordt nieuwbouw in principe niet meer aangesloten op het aardgasnet (wet VET). Verwarming zonder aardgas kan bijvoorbeeld met een warmtepomp. Dit is een efficiënte wijze van verwarmen. In combinatie met een lage temperatuurverwarming (bijv. vloerverwarming) en bodemwarmte kan deze ook op duurzame wijze voorzien in koeling, waardoor geen airco meer nodig is. Het is mogelijk om te kiezen voor individuele waterpompen of een collectieve waterpomp, met een open of gesloten bodemwarmtesysteeem. In appartementencomplexen worden vooral collectieve open bronnen toegepast. Voor warmtepompen is subsidie beschikbaar (ISDE). Voor een fossiele brandstofvrije en energie- en CO2-neutrale gemeente is het van belang alle potentie voor duurzame energieopwekking te gebruiken. Dit kan in de vorm van zonne-energie. De gemeente Alphen aan den Rijn zet ook in op deze energiebron. Zonne-energie is een belangrijke en breed geaccepteerde optie voor duurzame energie. Het is daarom zinvol om het gebouw te voorzien van zonnepanelen. Klimaatverandering zal in de toekomst leiden tot heviger neerslag. Er zijn verschillende manieren om het watervasthoudend vermogen van het gebouw te vergroten om zo in de toekomst wateroverlast te beperken. In het plan blijft het terrein (bijna) volledig verhard, met weinig ruimte voor groen. Het is aan te bevelen zoveel mogelijk groen en open bestrating toe te passen. Ook kan gedacht worden aan groene gevels. Verder kunnen groene daken worden toegepast. Deze kunnen gecombineerd worden met zonnepanelen.

5.9.3 Toepassing op nieuwbouw

Bij de realisatie van het clubhuis zal rekening worden gehouden met duurzaamheid. Hoewel dit thans nog niet specifiek kan worden ingevuld - het bouwplan is nog niet concreet - zuller er waarschijnlijk zonnepanelen worden geplaatst.  

5.10 Archeologie

In de vigerende beheersverordening en het onderliggende bestemmingsplan "Hoorn West" is de planlocatie niet aangeduid als archeologisch waardevol gebied. Op de locatie geldt eveneens het Parapluplan Archeologie (vastgesteld: 28 maart 2019). Op basis hiervan geldt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3a'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. In beginsel is op basis hiervan een omgevingsvergunning nodig voor onder meer grondwerkzaamheden, het heien van palen en slaan van damwanden. Een uitzondering hierop zijn werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte kleiner dan 100 m2 worden uitgevoerd. De (bouw) werkzaamheden overschrijden voorgaande maatvoeringen. Om die reden is in beginsel een omgevingsvergunning vereist, tenzij met archeologisch onderzoek aangetoond kan worden dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. De genoemde dubbelbestemming is tevens opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen zal derhalve een archeologisch veldonderzoek moeten worden uitgevoerd.

5.11 Ecologie

Het terrein wordt al meer dan 40 jaar gebruikt door de AHC voor hondentrainingen. Aan de noordzijde van het terrein zal het bedrijfsverzamelgebouw worden gerealiseerd. Dit is in de huidige situatie een (schraal) grasveld met naar verwachting weinig tot geen natuurwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0013.jpg"

Figuur 13: uitzicht op oefenterrein AHC in de huidige situatie (vanaf Eikenlaan)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0014.png"

Figuur 14: bestaande situatie oefenterrein AHS

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0015.png"

Figuur 15: nieuwe situatie met bedrijfsverzamelgebouw en clubhuis

Om nagenoeg uit te sluiten dat er geen natuur- of ecologische waarden worden aangetast in het gebied door de plannen, is door de ODMH het terrein bezocht op 1 april 2019. Op 14 februari 2020 is het terrein wederom bezocht. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in 'Quickscan ecologie Hondenclub Eikenlaan Alphen aan den Rijn', (bijlage 3 van de toelichting). Tevens is een Aeriusberekening uitgevoerd. Die berekening is tevens opgenomen in voornoemd onderzoek. Uit de uitgevoerde quickscan blijkt samengevat het volgende.

5.11.1 Natura 2000 gebieden

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “de Wilck’ ligt op grotere afstand van ongeveer
5100 meter ten westen van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden liggen op een veel grotere
afstand, zodat directe verstorende effecten op deze gebieden op voorhand uitgesloten kunnen
worden. Bij dit project is er geen sprake van permanente effecten, waarbij habitat van de aangewezen
doelsoorten smient en kleine zwaan verdwijnt. Het projectgebied vormt geen geschikt foerageergebied
voor smienten. Verstorende effecten op ruim 5 kilometer als gevolg van geluid, trilling, licht en
beweging, die bij de bouwactiviteiten plaatsvinden, kunnen worden uitgesloten vanwege de afstand.


De afstand tot stikstofgevoelige-gebieden (bijvoorbeeld ‘Nieuwkoopse Plassen en de Haeck’) is nog
veel groter dan 5 kilometer. Nu de Raad van State de onderbouwing van stikstofproducerende projecten met het PAS heeft afgekeurd, is voor dit project een Aeriusberekening uitgevoerd. Daarbij is gekeken naar bouwactiviteiten en naar verkeersaantrekkende werking van de nieuwe situatie (bedrijfsruimte en extra parkeerplaatsen Hondenclub).

Resultaat Aeriusberekening

Voor de doorrekening van de aanlegfase is gebruik gemaakt van andere projecten in Midden-Holland die vergelijkbare grootte hebben. In dit geval is uitgegaan van een woongebouw in aanleg van een project in Nieuwerkerk aan den IJssel dat ongeveer evenveel oppervlakte heeft en een vergelijkbare bouwtijd in beslag neemt.

Het is op het moment van voornoemd onderzoek nog niet bekend wie de aannemer wordt van het bouwproject en het bestek is ook nog niet klaar. Het is nog wel nodig een precieze projectberekening uit te voeren als bekend is hoe het bouwen eruit gaat zien. Als resultaat (zie bijlage 2, quick scan ecologie) komt naar voren dat er geen stikstofeffect optreedt. Om te kijken of dit rekenresultaat robuust is, is gekeken naar een tweemaal zo hoge stikstofuitstoot op de bouwlocatie. Dan treedt wel een significant stikstofeffect op.

Ook is gekeken naar de stikstofuitstoot van de gebruiksfase op basis van de parkeerplaatsen in de nieuwe situatie. Ook hiervoor geldt (zie bijlage 3, quick scan ecologie) dat er geen vergunningplicht geldt voor de Wet natuurbescherming voor een stikstofeffect.

Conclusie stikstof

Er is gekeken naar reële scenario’s op basis van het schetsontwerp dat als basis dient voor de bestemmingswijziging. Andere scenario’s zullen apart onderbouwd moeten worden. Bij de bouwaanvraag dient een meer gespecificeerde Aeriusberekening op basis van het definitieve ontwerp en bestek voor de aannemer te worden doorgerekend. De nu doorgerekende scenario’s geven aan dat bij toepassing van bouwmateriaal met een hoge stikstofemissie wel een vergunningplicht zou kunnen optreden. Er kan bij uitvoering gestuurd worden op toepassing van schoon materieel. Daarmee kan zonder vergunningplicht voor de Wet natuurbescherming worden gewerkt. Voor details wordt verwezen naar bijlage 3 van de toelichting van onderhavig bestemmingsplan.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt buiten het NNN. In de omgeving op ruim 900 meter afstand loopt wel een verbindingszone ‘de Elfenbaan’. Compensatie is niet aan de orde, omdat er geen oppervlakteverlies optreedt.

Belangrijk weidevogelgebied

Een belangrijk weidevogelgebied ligt op ruim 900 meter ten zuidwesten van het plangebied in de omliggende veenweidegebied. Compensatie voor die terreinen is niet aan de orde, omdat er geen oppervlakteverlies optreedt. De regelgeving omtrent belangrijke weidevogelgebieden is niet relevant bij dit project.

5.11.2 Soortenbescherming

Met beschermde soorten dient rekening te worden gehouden bij het oprichten van het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw en de inrichting van de nieuwe locatie van het clubhuis. Voor de bouwactiviteiten zijn met de juiste maatregelen een aantal overtredingen te voorkomen. Maar om een volledig beeld te krijgen is mogelijk nog aanvullend onderzoek naar vleermuizen nodig, als kap van grote bomen niet kan worden voorkomen om te bepalen of een ontheffingsplicht optreedt. Bij de werkzaamheden dient op de volgende manier rekening gehouden te worden met de Wet natuurbescherming:

  • Er is mogelijk aanvullend onderzoek naar vleermuisverblijfplaatsen nodig in de te kappen bomen conform het vleermuisprotocol 2017. Dit is afhankelijk van de geschiktheid voor vleermuizen van de te kappen bomen. Als bekend is welke bomen gekapt worden, moet dit beoordeeld worden. Het aanvullend onderzoek naar vleermuizen kan tot gevolg hebben dat er mitigerende maatregelen moeten worden genomen in het kader van een ontheffingaanvraag. Door zo snel mogelijk vervangende kasten in de omgeving van het plangebied te plaatsen kan een mogelijke vertraging bij de sloop na verkrijgen van de ontheffing worden verminderd. Er kan na uitvoeren van het aanvullend onderzoek en voor de ontheffingaanvraag al begonnen worden met het plaatsen van alternatieve verblijfplaatsen voor vleermuizen.
  • Aanvullend onderzoek naar ontheffingsplichtige soorten als rugstreeppad kan met voorzorgsmaatregelen tijdens de uitvoering van werkzaamheden worden voorkomen. Dan dienen deze werkzaamheden wel te worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol dat de aannemer dient op te volgen. Bij onzorgvuldige uitvoering, waarbij alsnog rugstreeppad zich vestigt op het terrein, kan alsnog onderzoek en ontheffingsaanvraag nodig blijken.
  • Schade aan broedende vogels dient te worden voorkomen. Er dient buiten het broedseizoen te worden gewerkt, als dit niet kan worden nageleefd, dienen in aanwezigheid van een ter zake kundige betreffende vogels de werkzaamheden te worden uitgevoerd, waarbij nesten worden afgeschermd en schade en verstoring wordt voorkomen. De aanwezige heggen kunnen een functie vervullen voor in de omgeving nestelende huismussen en worden bij voorkeur behouden/verplant.
5.11.3 Conclusie

Met inachtname van het voornoemde wordt geconcludeerd dat het aspect ecologie op voorhand geen belemmering vormt voor onderhavig plan, mits rekening wordt gehouden met de hiervoorgenoemde aspecten. Voor meer details wordt verwezen naar de hiervoor genoemde quick scan, zie bijlage 3 van de toelichting.

5.12 Verkeer

De Eikenlaan is een belangrijke in- en uitgaande route voor het centrum en omliggende woonwijken in Alphen aan den Rijn. Hiernaast is het de ontsluitingsweg voor het gehele bedrijfsterrein. Een goede doorstroming is dan ook erg belangrijk. De laatste jaren is de doorstroming van het autoverkeer op de Eikenlaan echter afgenomen en de verkeersonveiligheid toegenomen. Dit door de vele in- en uitritten van bedrijven direct op de Eikenlaan en de afwezigheid van een middenberm. Het afslaande verkeer naar bedrijven zorgt voor een onrustig verkeersbeeld op de Eikenlaan. Onverwacht en plotseling remmen voor afslaande voertuigen naar de ter weerszijde gelegen bedrijven en zijwegen zorgt voor onoverzichtelijke en onveilige situaties. Dit is ook het geval als een vrachtwagen op de Eikenlaan manoeuvreert om achteruit een inrit in te steken naar een bedrijf. De toenemende intensiteit op de Eikenlaan maakt dat het oprijden van de weg vanaf de bedrijven lastiger wordt. Hierdoor zal de automobilist geneigd zijn om ook de relatief kleine ruimtes tussen (vracht)auto's proberen te gebruiken om de Eikenlaan op te draaien. Dit zorgt voor verkeersonveiligheid. Daarom zal de komende jaren naar een in- en uitritsaneringsprogramma worden gekeken. Waar mogelijk worden in- en uitritten gecombineerd en verplaatst naar een zijstraat. Hierdoor kan de doorstroming en verkeersveiligheid op de Eikenlaan bij een nog steeds groeiende verkeersstroom worden verbeterd. Ook het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw zal worden ontsloten op de Eikenlaan. De situatie van de AHC wijzigt niet. Via de Genieweg wordt het terrein ontsloten.

5.13 Water

5.13.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is in oktober 2000 vastgesteld door het Europese Parlement en de Europese raad. Artikel 1a geeft de betekenis van de richtlijn aan:

"Doel van de richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van land, oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee aquatische ecoystemen en, wat de waterbehoeften betreft, terrestrische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, en beschermd en verbeterd worden."

De richtlijn biedt dus een kader voor het beschermen van de waterkwaliteit. Daarbij wordt van de lidstaten vereist dat zij het waterkwaliteitsniveau organiseren per stroomgebied. Voor Nederland houdt dit een indeling in naar stroomgebieden van de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems. Voor de Alpense situatie betekent dit een indeling bij het stroomgebied van de Rijn.

5.13.2 Rijksbeleid

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het NWP 2016-2021 formuleert antwoorden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Nederland als aantrekkelijk waterrijk land met een hoge mate van veiligheid levert een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat. En water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel is klip en klaar: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

5.13.3 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid ten aanzien van water is opgenomen in de omgevingsvisie Zuid-Holland. De provincie wil het waternetwerk van Zuid-Holland nadrukkelijker profileren als een belangrijke drager van de Zuid-Hollandse identiteit, economie en leefkwaliteit. De veelzijdigheid van het waternetwerk biedt evenzoveel potenties voor betere benutting, integratie en verdere ontwikkeling van de diverse kwaliteiten.

De provincie zet zich in voor de integrale versterking van de kwaliteit van en de samenhang in het waternetwerk. Dat heeft te maken met de waterkwaliteit, de veiligheid en de economische, ecologische, recreatieve en cultuurhistorische kwaliteit van het netwerk, met inbegrip van de dijken. De provincie nodigt tevens partijen uit om gericht en in samenwerking bij te dragen aan de profilering, betere benutting en kwaliteitsverbetering van het Zuid-Hollandse waternetwerk. Toekomstige investeringen van de provincie zijn vooral gericht op het verder optimaliseren van de (bovenregionale) bereikbaarheid en beleefbaarheid van het recreatieve vaarnetwerk en een betere afstemming van beroepsvaart, recreatievaart en wegverkeer, naast de verbeteringen in het watersysteem.

5.13.4 Beleid waterbeheerder

Waterbeheerplan 5

Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het Hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De hoofddoelen zijn goede bescherming tegen overstromingen en wateroverlast, goede waterkwaliteit, het op duurzame wijze zuiveren van afvalwater en hergebruik van grondstoffen. Dit alles tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Dit betekent dat in het WBP extra wordt ingezet op Participatie, Duurzaamheid en Innovatie en Deregulering. Zo kan het Hoogheemraadschap voor en steeds vaker met inwoners en bedrijven werken aan een op lange termijn houdbaar watersysteem, binnen ecologische randvoorwaarden en met aandacht voor economische prestaties.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het Hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomst vast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.

Keur en uitvoeringsregels

Per 1 juni 2016 is de gewijzigde Keur Rijnland 2015 (van 1 juli 2015) in werking getreden, alsmede nieuwe uitvoeringsregels die per 10 juni 2016 in werking zijn getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur stelt regels die nodig zijn om binnen het beheergebied waterveiligheid, droge voeten, voldoende oppervlaktewater en schoon oppervlaktewater te bieden.

Het belangrijkste onderdeel van de Keur is hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk heeft het hoogheemraadschap van Rijnland vastgelegd op welke wijze handelingen die invloed hebben op het functioneren van het watersysteem worden gereguleerd. Het gaat hierbij om regulering via een zorgplicht, algemene regel, vergunningplicht of een absoluut verbod. Dit houdt in dat handelingen in het watersysteem in eerste instantie via de zorgplicht gereguleerd worden. Als er redenen zijn om handelingen zwaarder te reguleren, via een algemene regel of vergunningplicht, wordt dat uitgelegd in de regelgeving.

De "Keur en Uitvoeringsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden)
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).


De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemd waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit te mogen uitvoeren. Als het Hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.

Waterkeringen

Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.

Verharding onbebouwde gronden

Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding (15%) door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van onbebouwde grond met meer dan 5.000 m² dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming heeft plaatsgevonden over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het Rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en vuile stromen.

5.13.5 Beleid gemeente

Het grondwaterbeleid van de gemeente is beschreven in het Gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020. De gemeentelijke grondwatertaak heeft betrekking op de openbare ruimte in stedelijk gebied. Het plangebied betreft alleen buitengebied, waar de gemeente geen grondwatertaken uitvoert. Bij alle planologische ontwikkelingen binnen het plangebied zal het effect op de grondwaterstand onderzocht worden en zo nodig worden maatregelen getroffen om negatieve effecten op de grondwaterstand te compenseren.

5.13.6 Watertoets

In de huidige situatie is er sprake van een trainingsveld voor de AHC. Met de voorgenomen ontwikkeling maakt een gedeelte van het huidige trainingsveld plaats voor een bedrijfsverzamelgebouw met parkeerplaatsen. Het oude verenigingsgebouw van de AHC wordt vervangen door een nieuw clubhuis.

De verharding van de bedrijfsunits 2.969m². Het huidige verenigingsgebouw is ca. 200m² en wordt 300m². In totaal is de toename 3069m². De watercompensatie is derhalve 460m².

In het verleden heeft de AHC, vooruitlopend op de nieuwbouw, extra water gegraven. Het totaal is 221m². Als aanvulling wordt de sloot over de volle lengte een halve meter verbreed en een driehoek gegraven. Het totaal omvat 240m². In totaal is dan 461m² gecompenseerd. Dit is met het Hoogheemraadschap van Rijnland afgestemd.

5.14 Parkeren

De parkeernorm geeft het aantal vereiste parkeerplaatsen voor een gebouw of voorziening per bijbehorende eenheid (aantal parkeerplaatsen per woning, per 100m2 bvo, per hectare sportveld, per behandelkamer, etc). Met de parkeernorm(en) wordt de parkeereis bepaald voor nieuwe gebouwen en voorzieningen waar een parkeervraag kan ontstaan. De parkeereis is het totaal aantal (minimaal) vereiste parkeerplaatsen voor auto’s en fietsen.

In het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, moet op eigen terrein worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aeikenlaan255-VA01_0016.png"

Figuur 16: gemeentelijke parkeernormen voor bedrijven

Voor bedrijfsverzamelgebouwen is voor de rest van de bebouwde kom van Alphen aan den Rijn een parkeernorm opgenomen van 1,9. Voor het bedrijfsverzamelgebouw zijn 28 parkeerplaatsen opgenomen. De berekening is als volgt:

  • Begane grond: 1750 m² hal, parkeernorm is 1 per 100m² (arbeidsex/bez ext) = 17,5 pp.
  • Verdieping: 600 m² kantoor, norm is 1,9 per 100m² (kantoor, geen balie) = 11,4pp

Totaal aantal parkeerplaatsen: 28 pp.

Voor het hondenterrein zijn ruim 70 parkeerplaatsen opgenomen. Dit is ruim voldoende.

Hoofdstuk 6 Juridische en bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

6.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidigen, bouwvlakken enzovoorts. Voor de verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond.

6.3 Opbouw van de regels

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:

Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels' bevat de begripsbepalingen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2). De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgesomd en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels' bevat de bestemmingen. Elk artikel heeft een vaste opbouw. Eerst wordt een bestemmingsomschrijving gegeven, vervolgens de bouwregels, eventuele nadere eisen en eventuele mogelijkheden voor afwijking van de bouwregels danwel gebruiksregels.

Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' bevat regels die algemeen gelden en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn.

Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels' omvat de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan. Deze zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' en de 'Overgangs- en slotregels'.

In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen in alfabetische volgorde. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd (afhankelijk van het bestemmingsplan):

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Wijze van toetsen

De regels en verbeelding zijn bedoeld als instrument om te bepalen of gebruik in ruime zin van de gronden en opstallen in overeenstemming is met het ruimtelijk beleid dat voor een gebied geldt. Wanneer bijvoorbeeld een aanvraag voor functiewijziging of het uitbreiden van de bestaande bebouwing wordt ingediend, moet deze getoetst worden aan het bestemmingsplan.

Indien een aanvraag binnenkomt dient:

  • 1. In eerste instantie op de verbeelding te worden gekeken waar de betreffende locatie ligt. Hierbij zijn dus van belang de toegekende bestemmingen en de eventuele nadere aanduidingen die op deze gronden van toepassing zijn;
  • 2. Vervolgens in de regels onder de doeleindenomschrijving van de geldende bestemming te worden nagegaan of de situatie in overeenstemming is met deze doeleindenomschrijving;
  • 3. Indien dit het geval is vervolgens met betrekking tot:
    • a. bebouwing te kijken naar de bebouwingsregels;
    • b. werken en werkzaamheden te kijken naar de aanlegregels;
    • c. gebruik te kijken naar de gebruiksbepalingen.
  • 4. Indien strijdigheid aanwezig is, vervolgens in de respectievelijke afwijkingsbevoegdheden danwel in de wijzigingsbevoegdheden te worden nagegaan of in een uitzondering is voorzien. Bij het toepassen van deze bevoegdheden dient aan de daar opgenomen specifieke voorwaarden te worden voldaan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarbij een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt en waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze kosten moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet
anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld. (artikel 6.12 Wro).

Het opstellen van een exploitatieplan is in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde. Dit
bestemmingsplan maakt wel rechtstreekse bouwplannen mogelijk in de zin van 6.2.1 Bro, de gemeente is zelf eigenaar van de gronden. Met de initiatiefnemer van het bedrijfsverzamelgebouw en met de AHC heeft de gemeente een exploitatie-overeenkomst gesloten.

Gezien het voornoemde wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Vooroverleg

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan opgestuurd naar verschillende overleginstanties. De bestuurlijke overlegpartners hebben de mogelijkheid gekregen om te reageren op het bestemmingsplan:

  • Provincie Zuid-Holland: er zijn geen provinciale belangen in het geding.
  • Hoogheemraadschap Rijnland is akkoord met het plan.
  • Regionale brandweer: is akkoord met het plan.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van dd-mm-jjjj t/m dd-mm-jjjj ter inzage gelegen met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn op het bestemmingsplan … zienswijzen ingediend. In de 'Nota zienswijzen' (bijlage) zijn de zienswijzen beantwoord. Gezien het voorgaande .......