Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Anslag 8a, Alphen aan den Rijn
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0484.Aanslag8a-VA01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In dit plan wordt verstaan onder:
 
1.1 aan-huis-verbonden beroep:
Het in een woning of bijbehorend bouwwerk uitoefenen van een dienstverlenend beroep die ondergeschikt is aan de woonfunctie.
 
1.2 aanbouw:
Een bijbehorend bouwwerk welke door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.3 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden
 
1.4 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruizen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
 
1.6 antenne-installatie:
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.7 antennedrager:
Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
 
1.8 bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.9 bedrijf:
Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
 
1.10 bestaand gebruik:
Het op het tijdstip van het in werking treden van het plan aanwezige gebruik.
 
1.11 bestaande bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte of inhoud:
De bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte en inhoud, zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van het bestemmingsplan bestaat of rechtens mag bestaan.
 
1.12 bestaande bebouwing:
Bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van dit plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van de geldende regelgeving.
 
1.13 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
 
1.14 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.15 bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.16 bevi inrichting:
Een inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.17 bijgebouw:
Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.18 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.19 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
 
1.20 bouwlaag:
Een verdieping van zodanige afmetingen en vorm dat de daardoor ontstane ruimte zonder ingrijpende voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor gebruiksfuncties en daarmee gelijke gebruiksmogelijkheden geeft als de daaronder gelegen bouwlagen
 
1.21 bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.22 bouwperceelgrens:
De grens van een bouwperceel.
 
1.23 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.24 bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang welke op de plaats van bestemming hetzij direct danwel indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.25 bruto vloeroppervlak:
oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.
 
1.26 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak van het dak is geplaatst.
 
1.27 dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in een of beide dakvlak(ken) is (of zijn) geplaatst.
 
1.28 dakvlak:
een (hellend) vlak in een dak samen met andere vlakken bepalend voor de dakvorm
 
1.29 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.30 dienstverlening:
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe.
 
1.31 erf:
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
 
1.32 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.33 groenvoorzieningen
Het geheel van aanplant in een gebied - veelal in openbaar gebied - danwel het aanbrengen of voorzien van groen.
 
1.34 groepsrisico:
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste, 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
 
1.35 hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, dan wel het Besluit geluidhinder.
 
1.36 hoofdgebouw:
Een pand, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.37 huishouden
Persoon of groep personen die onderling een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
 
1.38 invloedsgebied:
Gebied waarin volgens door Onze Minister bij ministeriele regeling op grond van artikel 15, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen te stellen regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.
 
1.39 kamerverhuur
Een woonfunctie voor het verschaffen van een (tijdelijk) nachtverblijf aan meer dan één huishouden, waarbij de bewoners samen één voordeur delen. Inwoning van één huishouden (bestaande uit één persoon) bij een hoofdhuishouden (hospes/hospita) valt niet binnen de reikwijdte van het begrip kamerverhuur.
 
1.40 kantoor:
Voorzieningen gericht op het verlenen van diensten, al dan niet met ondergeschikte baliefunctie, op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
 
1.41 kap:
Een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden ter afdekking van een gebouw waarvoor geldt dat:
  1. de aaneengesloten vloeroppervlakte met een voor personen normale stahoogte van ten minste 2,1 meter wezenlijk kleiner is dan die van de direct eronder gelegen bouwlaag, en;
  2. de afdekking bestaat uit een of meer niet-horizontale dak- en/of gevelvlakken, aan de voorzijde van het gebouw, die wezenlijk terugwijken ten opzichte van de voorgevel van het gebouw, dan wel de vorm van een puntgevel hebben.
1.42 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
Het in een woning of bijbehorend bouwwerk op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten die ondergeschikt
zijn aan de woonfunctie.
 
1.43 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van onder meer wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie.
 
1.44 maaiveld
Het niveau van de straat of omliggende grond.
 
1.45 nok
horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak.
 
1.46 nokverhoging
vergroting van de ruimte onder een dak, waarbij het voordakvlak wordt verlengd en de nok hoger en verder naar achter komt te liggen en aan de achterkant een nieuwe goot wordt gecreëerd.
 
1.47 nutsvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.48 ondergeschikte bouwdelen:
Bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en toegangstrappetjes naar de appartementen.
 
1.49 ondersteunende detailhandel
kleinschalige detailhandel waarbij dit een functionele relatie en een ondersteunende functie heeft met de hoofdactiviteit
 
1.50 overig bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.51 overkapping:
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.
 
1.52 pand:
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.53 peil:
het niveau gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
 
1.54 plaatsgebonden risico:
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
 
1.55 plan:
Het bestemmingsplan Alphen Stad met identificatienummer NL.IMRO.0484.Aanslag8a-VA01 van de gemeente Alphen aan den Rijn
 
1.56 prostitutiebedrijf:
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie.
 
1.57 recreatieve voorzieningen:
voorzieningen in brede zin voor recreatie en toerisme, waaronder zowel dag- als verblijfsrecreatie onder valt.
 
1.58 scheidingslijn maatvoering:
Een zodanig aangegeven lijn, die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bouwvlak of bestemmingsvlak, waarbinnen verschillende maatvoeringen zijn toegestaan.
 
1.59 seksbedrijf:
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling.
 
1.60 seksinrichting:
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: escortservice, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.61 slopen:
Het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan.
 
1.62 speelvoorziening:
Voorziening die bestemd is voor vermaak of ontspanning, waarbij uitsluitend van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt.
 
1.63 uitbouw:
een bijbehorend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.64 verblijfsrecreatie:
vormen van recreatie waarbij minimaal één overnachting plaatsvindt, zoals bed & breakfast of met gebruikmaking van toeristische kampeermiddelen.
 
1.65 voldoende parkeergelegenheid:
Parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de Beleidsregels over parkeren en laden en lossen, die zijn vastgesteld door het bevoegd gezag.
 
1.66 voorgevel:
De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, ligging, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
1.67 voorgevelrooilijn:
De lijn die samenloopt met de ingetekende begrenzing van het bouwvlak, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de ontsluiting van de woning naar het openbaar toegankelijk gebied plaatsvindt, danwel de lijn die samenloopt met de voorgevel van de bestaande bebouwing.
 
1.68 watervoorzieningen
voorzieningen die verband houden met de waterhuishouding, de aanvoer en afvoer van water en de doorstroming van water.
 
1.69 wonen:
het houden van een verblijf of het gehuisvest zijn in een woning
 
1.70 woning:
Een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.71 zendmast:
Zendmast ten behoeve van mobiele communicatie.
 
1.72 zone:
een als zodanig aangeduid gebied op de verbeelding waarvoor specifieke regels gelden.
 
1.73 zonegrens:
De begrenzing van een zone.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
De hoek tussen een hellend dakvlak en het horizontale vlak.
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkappelen.
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het peil ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.6 de breedte en diepte van een gebouw:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil.
 
2.7 bruto vloeroppervlakte:
oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen, bepaald volgens NEN 2580.
 
2.8 gebruiksoppervlakte woonfunctie:
de vloeroppervlakte binnen de bouwmuren van het oorspronkelijk hoofdgebouw, bepaald volgens NEN 2580.
 
2.9 ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden.
 
2.10 bouwlaag
 
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. watervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. voorzieningen ten behoeve van verkeer;
  5. speelvoorzieningen;
  6. geluidwerende voorzieningen;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.
 
3.2 Algemene bouwregels
  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    1. voor lichtmasten de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    2. voor bruggen de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
    3. voor speelvoorzieningen de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
    4. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;  
3.3 Specifieke bouwregels
  1. In uitzondering op artikel 3.2 sub a, onder 4, bedraagt de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 2,5 meter;
  2. In uitzondering op artikel 3.2 mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
    2. de oppervlakte maximaal 20 m2 bedraagt.
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Wonen, waaronder begrepen het uitoefenen van een 'aan-huis-verbonden beroep' en 'kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten' mits de woonfunctie duidelijk wordt gehandhaafd en het woonmilieu niet onevenredig wordt verstoord;
  2. verkeers-, water-, groen-, speel-, parkeer- en nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.
 
4.2 Algemene bouwregels
  1. Bouwwerken worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. Het aantal woningen bedraagt niet meer dan het aantal dat in het bouwvlak is aangegeven;
  3. Het bouwvlak mag geheel worden volgebouwd;
  4. De goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan in het bouwvlak is aangegeven;
  5. De voorgevel van een hoofdgebouw bevindt zich in danwel binnen 2 meter van de voorgevelrooilijn;
  6. Aan- en uitbouwen zijn toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte aansluit op de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een afwijking is toegestaan van maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  7. Bijgebouwen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    2. de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
  8. De gezamenlijke oppervlakte van bij het oorspronkelijke hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 50% van het achtererfgebied;
  9. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    1. voor overkappingen de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    2. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt;
4.3 Specifieke bouwregels
  1. In uitzondering op artikel 4.2 sub a mogen uitbouwen aan de voorgevel van de woning buiten het bouwvlak worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de diepte van de uitbouw vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter bedraagt, waarbij geldt dat de afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt;
    2. de breedte van de uitbouw maximaal 2/3 deel van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
    3. de bouwhoogte van de uitbouw aansluit op de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met dien verstande dat een afwijking daarvan is toegestaan van maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  2. In uitzondering op artikel 4.2 sub a en i mogen erf- en terreinafscheidingen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter bedraagt;
    2. de bouwhoogte gelegen achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter bedraagt.
  3. In uitzondering op artikel 4.2 mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van nutsvoorzieningen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
    2. de oppervlakte maximaal 20 m2 bedraagt.
4.4 Afwijken van de bouwregels
 
4.4.1 Meer dan 50% bebouwing achtererfgebied
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 sub g en h voor het bouwen van bij het hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte van het bijgebouw maximaal 3 meter bedraagt;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het woon- en leefmilieu;
    2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.
4.4.3 Nokverhoging
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 sub d voor het oprichten van een nokverhoging aan de achterzijde van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
  1. de goothoogte aan de achterzijde van het hoofdgebouw maximaal 8 meter vanaf peil bedraagt;
  2. de goothoogte aan de voorzijde van het hoofdgebouw niet hoger is dan in het bouwvlak is aangegeven;
  3. de dakhelling ruimtelijk passend is en aansluit op de bestaande kapstructuur aan de voorzijde van het hoofdgebouw; 
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het woon- en leefmilieu;
    2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.
4.4.4 Dakopbouw
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 sub d voor het verhogen van de goothoogte door het toestaan van een derde bouwlaag, met dien verstande dat:
  1. de derde bouwlaag voorzien is van een plat dak;
  2. de hoogte van de derde bouwlaag 3 meter bedraagt;
  3. de derde bouwlaag 1 meter terug is gelegen ten opzichte van de voorgevel;
  4. de derde bouwlaag ruimtelijk passend is en aansluit op de bestaande structuur van het hoofdgebouw;
  5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het woon- en leefmilieu;
    2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.
4.4.5 Overkappingen buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2 sub a voor overkappingen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
  1. de oppervlakte maximaal 18 m² bedraagt;
  2. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  3. de overkapping ruimtelijk passend is en aansluit bij de bestaande stedenbouwkundige structuur en straatbeeld.
4.4.6 Uitbouw aan de zijgevel hoekwoning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 sub a en f voor het bouwen van een uitbouw aan de zijgevel van de hoekwoning buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
  1. de afstand tot de aan het openbare gebied gelegen zijdelingse perceelgrens minimaal 1 meter bedraagt;
  2. de goothoogte aansluit op de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een afwijking is toegestaan van maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  3. een kap is toegestaan, waarbij deze architectonisch is afgestemd op het hoofdgebouw en de maximale bouwhoogte niet hoger is dan de goothoogte van het hoofdgebouw;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het woon- en leefmilieu;
    2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.
4.4.7 Dakterras
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2 sub f voor het bouwen van een dakterras in het achtererfgebied, met dien verstande dat:
  1. het dakterras gerealiseerd wordt op een plat dak;
  2. het dakterras ruimtelijk passend is;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het woon- en leefmilieu;
    2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.
4.4.8 Woningsplitsing
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2 sub b voor het splitsen van een woning in meerdere woningen, met dien verstande dat:
  1. de gebruiksoppervlakte van het oorspronkelijke hoofdgebouw groter is dan of gelijk aan 120 m2;
  2. de gebruiksoppervlakte van elke zelfstandige woning die als gevolg van de splitsing ontstaat niet kleiner is dan 50 m2;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het woon- en leefmilieu;
    2. de verkeerskundige situatie ter plaatse;
    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.5.1 Kleine vormen van kamerverhuur
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 onder a om kleinschalige kamerverhuur mogelijk te maken, met dien verstande dat:
  1. per locatie slechts sprake is van huisvesting voor maximaal 4 personen, waarbij het huishouden van de eventuele hoofdbewoner(s) in het pand als één persoon wordt gezien;
  2. de huisvesting plaats vindt binnen de geldende bebouwingsmogelijkheden;
  3. er geen belemmeringen ontstaan voor de (uitbreiding van) omliggende functies die mogelijk zijn op grond van dit bestemmingsplan;
  4. de verhuurder ervoor zorgt dat er geen overmatige overlast ontstaat voor omwonenden;
  5. als er geen hoofdbewoner in het pand aanwezig is, de verhuurder zorgt voor een vast aanspreekpunt voor omwonenden;
  6. bewoners die langer dan vier maanden in Nederland (zullen) verblijven, ingeschreven worden in de Basisregistratie personen van de gemeente.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
 
5.1 Bestemmingsbeschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.
 
5.2 Bouwregels
  1. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 5.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 5.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 5.3 vooraf in acht zijn genomen.
5.3 Omgevingsvergunning
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
5.4 Omgevingsvergunning niet vereist
 
Het verbod zoals bedoeld in artikel 5.3 is niet van toepassing indien:
  1. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld of over een totale oppervlakte kleiner dan 100 m2 worden uitgevoerd;
  2. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  3. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.
5.5 Voorwaarden omgevingsvergunning
 
Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  2. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  4. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  5. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
5.6 Programma van eisen
 
Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 5.5 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen. Het programma van eisen wordt opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en wordt goedgekeurd door het het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.
 
5.7 Afwijken van de onderzoeksplicht
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de archeologische onderzoeksplicht, indien uit informatie (afkomstig van de gemeente, aanvrager of anderszins) blijkt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, de archeologisch waarde naar beneden kan worden bijgesteld, of dat de archeologie niet evenredig wordt bedreigd door de voorgenomen plannen.
 
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor:
  1. watervoorzieningen;
  2. instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone(s);
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.
 
6.2 Bouwregels
  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de functie 'Waterstaat-Waterkering' zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 6 meter.
  2. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen mogen, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, gebouwd worden, met dien verstande dat het bouwplan uitsluitend betrekking heeft op vervanging, vernieuwing en/of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij geldt dat:
    1. de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en
    2. gebruikt wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 onder b voor bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen, met dien verstande dat:
  1. het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad;
  2. vooraf advies ingewonnen is bij de beheerder van de waterkering.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Bebouwingsgrenzen geluidsgevoelige objecten
 
Onverminderd het bepaalde in het plan mogen geluidgevoelige objecten slechts worden gebouwd indien voldaan kan worden aan de in de of krachtens de Wet geluidhinder gestelde grenswaarden.
 
8.2 Toevoegen Bevi-inrichting of risicovol bedrijf
 
Het is, onverminderd het bepaalde in de voor deze gronden geldende bestemming(en), niet toegestaan om in het plangebied een nieuwe Bevi inrichting of een risicovol bedrijf op te richten.
 
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van een seksbedrijf of een prostitutiebedrijf;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van een bedrijfswoning, tenzij de bedrijfswoning expliciet is toegestaan binnen de regels;
  3. een gebruik van gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken ten behoeve van een geluidszoneringsplichtige inrichting.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Algemeen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten aanzien van:
  1. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3.50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:
    1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
    2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
  2. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
  3. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.  
10.2 Voorwaarde
 
Een omgevingsvergunning zoals genoemd in artikel 10.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
 
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
 
11.1 overige zone-parkeren
 
11.1.1 Algemeen
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone-parkeren' geldt dat het bevoegd gezag pas een omgevingsvergunning kan verlenen voor de activiteit bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in regels strijd met ruimtelijke ordening kan verlenen, met inachtneming van het volgende:
  1. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, wordt op eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
  2. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
    2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en vastgesteld) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
11.1.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.1.1, indien:
  1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd en
  2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
11.1.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 11.1.1, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.
 
11.2 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
 
11.2.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn de gronden mede aangewezen voor het tegengaan van vestiging van zeer kwetsbare gebouwen welke voorzien in een regelmatig verblijf van personen.
 
11.2.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de voor deze gronden geldende bestemming(en), zijn ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' nieuwe zeer kwetsbare gebouwen uitgesloten.
 
11.2.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.2 indien:
  1. ten aanzien van zeer kwetsbare gebouwen, is aangetoond dat het plaatsgebonden risico kleiner is dan de daarvoor geldende grenswaarde per jaar;
  2. het groepsrisico volwaardig wordt afgewogen, en
  3. de belangen van externe veiligheid ook voor het overige niet onevenredig worden benadeeld;
  4. vooraf advies ingewonnen is bij de Veiligheidsregio Hollands Midden of diens rechtsopvolger.
11.3 vrijwaringszone - molenbiotoop
 
11.3.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduidingen 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m' zijn de gronden mede aangewezen voor doeleinden ter bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element.
 
11.3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m' mag de maximale hoogte niet meer bedragen dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk en het middelpunt van die molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
11.3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.3.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met dien verstande dat:
  1. de windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd;
  2. vooraf schriftelijke ontheffing van Gedeputeerde Staten is ontvangen, gehoord de eigenaar en de eventuele beheerder van de molen .
11.3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop 400 m' opgaande beplanting aan te brengen met een grotere groeihoogte dan 1/30 van de afstand tussen beplanting en het middelpunt van die molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
12.3 Hardheidsclausule
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2.
 
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Anslag 8a, Alphen aan den Rijn