direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Camperplaatsen Dr. H.G. Scholtenstraat Zaandam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3932BP-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De gemeente Zaanstad is voornemens om aan de Dr. H.G. Scholtenstraat te Zaandam maximaal 60 camperplaatsen toe te staan. Campereigenaren op bezoek in Zaanstad en bij de Zaanse Schans parkeren in toenemende mate hun camper in de wijken zoals Oud-Zaandijk en omgeving. Dit zorgt voor parkeerhinder en overlast bij bewoners, door geluidsoverlast, stankoverlast en vuilnis dat in de wijk wordt verspreid. Deze problematiek wordt versterkt door het in tien jaar tijd verdubbelde camperbezit in Nederland waar ook Gemeente Zaanstad mee te maken krijgt. Wanneer de gemeente hier niets aan doet, wordt de problematiek erger en ontstaan er meer onveilige en ongewenste situaties.

Door de gemeente Zaanstad is daarom een onderzoek uitgevoerd naar het vinden van een geschikte locatie binnen de gemeente voor het ontwikkelen van een camperplaats. Hieruit is één voorkeurslocatie geselecteerd: de locatie aan de Doctor H.G. Scholtenstraat.

1.2 Ligging van het plangebied

De locatie voor de camperplaats bevindt zich aan het einde van Doctor H.G. Scholtenstraat te Zaandam. Deze toegangsweg biedt aan de noordzijde van het perceel aansluiting. Ten zuiden van het gebied ligt een ruimtelijke barrière van de verhoogde snelweg A8. De locatie grenst aan de westzijde aan een hondenvereniging met 2 hondensportvelden en aan de oostzijde aan het Kalverpad en recreatiegebied Jagersveld. Het Kalverpad is een route voor langzaam verkeer die met een fietstunnel onder de A8 de woonwijken Kogerveld en het Kalf met elkaar verbindt. De begrenzing aan de noordzijde van het plangebied betreft het zoekgebied voor de ontsluiting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3932BP-0301_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied

1.3 Vorige bestemmingsplannen

Dit bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk de bestemmingsplannen:

  • Zaandam Noord, vastgesteld door de gemeenteraad op 23 januari 2014. Alleen het plangebied zoals omschreven in paragraaf 1.2 krijgt een nieuwe bestemmingsplanregeling. Voor de gebieden buiten het plangebied blijft het bestemmingsplan "Zaandam Noord" gelden;
  • Parapluplan Parkeren Zaanstad, vastgesteld door de gemeenteraad op 7 juni 2018;
  • Paraplubestemmingsplan woningsplitsing, kamerverhuur en toeristische verhuur, vastgesteld door de gemeenteraad op 8 juli 2021.

Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Zaandam Noord is op afbeelding 2 weergegeven. De gronden van het plangebied hebben de bestemming Sport. De gronden zijn primair bestemd voor sport(voorzieningen) en water. Camperplaatsen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

Voor een deel van het plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied'. Deze aanduiding is voor de onderhavige onwikkeling niet relevant.

Voor de zone langs de A8 geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg'. Hier geldt een bouwverbod voor nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en een verbod tot uitbreiding van de bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3932BP-0301_0002.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3932BP-0301_0003.png"

Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Zaandam Noord met plangebied blauw omlijnd

Volgens het Parapluplan Parkeren Zaanstad geldt bij het bouwen van gebouwen dat er voldoende parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen worden gemaakt op die plek of in de directe omgeving daarvan, in of buiten het plangebied. Voldoende betekent dat er wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die staan in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 of de wijzigingen daarvan.

Het Paraplubestemmingsplan woningsplitsing, kamerverhuur en toeristische verhuur regelt toeristische verhuur van en Bed & Breakfast in woningen en er zijn regels opgenomen over het splitsen en omzetten van woningen. Van omzetting is sprake als zelfstandige woningen naar onzelfstandige woningen worden omgezet, ook wel kamergewijze verhuur genoemd.

Dit bestemmingsplan geeft het kader voor de toekomstige bouw- en gebruiksmogelijkheden van het gebied.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting maakt deel uit van het bestemmingsplan . De toelichting van een bestemmingsplan geeft uitleg over en een onderbouwing van de bestemmingsregeling die in de planregels en op de verbeelding staan. Deze gaat onder meer in op de geldende beleidskaders en doet in het kader van het onderzoek naar de haalbaarheid, verslag van de uitgevoerde onderzoeken. Daarnaast wordt er een verantwoording gegeven voor de gemaakte keuzes.

In de bijlagen bij de toelichting staan alle relevante beleidsstukken samengevat. Zowel het algemene Rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening. Daarnaast wordt thema-specifiek beleid nader toegelicht. Per beleidsstuk wordt kort beoordeeld wat de invloed ervan is op het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Er is nu 1 officiële locatie waar het overnachten met campers is toegestaan binnen gemeente Zaanstad, namelijk aan de Wandelweg in Wormerveer. Sinds de sluiting van de camperplaats bij station Zaandijk Zaanse Schans wordt er gezocht naar een nieuwe plek. Door de beperkte ruimte voor camperplaatsen is er momenteel overlast door wildparkeren en overnachtingen op plekken waar dit niet mag. Samen met het groter wordende aantal toeristen met campers groeit daarom de vraag naar een camperplaats. Wanneer de gemeente hier niets aan doet, wordt de problematiek erger en ontstaan er meer onveilige en ongewenste situaties.

Door de gemeente Zaanstad is daarom een onderzoek uitgevoerd naar het vinden van een geschikte locatie binnen de gemeente voor het ontwikkelen van een camperplaats. Er zijn diverse locaties bekeken (zie Bijlage 2). Hieruit is één voorkeurslocatie geselecteerd: de locatie aan de Doctor H.G. Scholtenstraat. Voor deze locatie is een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd en er is een marktdialoog georganiseerd. De resultaten van het haalbaarheidsonderzoek zijn positief, al moeten er wel enkele ruimtelijke aanpassingen worden gedaan, waaronder het verbreden van de toegangsweg en het verzwaren van de bodem. De camperplaats is tijdelijk. Er wordt een huurcontract opgesteld voor de periode van 20 jaar. Er wordt ruimte geboden voor minimaal 40 en maximaal 60 camperplaatsen.

Het gebied heeft een natuurlijk karakter doordat de speeltoestellen in het gras staan met zand als valondergrond. Het terrein wordt echter summier onderhouden, waardoor op sommige momenten de speeltoestellen niet te bereiken zijn door hoge beplanting. Rond het terrein (na slecht onderhoud zelfs op het terrein zelf) staat een dichte rand met beplanting, met onder andere riet en wilgopstanden. Ten oosten van het terrein loopt het Kalverpad. Dit is nu een aantrekkelijke fietsroute, gekenmerkt door wilgen die op regelmatige afstand van elkaar langs het pad staan. De locatie is vanaf het Kalverpad goed te beleven en geeft lucht aan de recreatieve route na de fietstunnel onder de A8.

Ten behoeve van de te realiseren camperplaats worden de aanwezige speeltoestellen verplaatst naar een geschikte locatie in de directe omgeving. Het terrein zal circa 50 cm worden verhoogd op de plekken waar halfverharding moet worden toegepast voor de campers. Tevens zullen de aansluitingen op elektriciteit, schoon water en riolering worden verzorgd. Om geluidhinder afkomstig van het asiel (stichting dierenzorg) te voorkomen zal een geluidsscherm worden geplaatst.

De grond blijft in eigendom van gemeente Zaanstad. Er wordt een tijdelijke huurovereenkomst opgesteld voor 20 jaar. Bij de ingang wordt een poortwachtershuisje gerealiseeerd met betalingsautomaat. Tevens wordt een gebouwtje geplaatst voor materieelopslag voor onderhoud en beheer van het terrein en zal een sanitairgebouw met douches en toiletten worden gerealiseerd. De beeldkwaliteit van deze gebouwen moet passen in de groene omgeving (voorkeur voor hout).

De ontsluiting voor de campers naar de camperplaats verloopt via het Kuilpad met een waterkruising vanf het Willem Prinsplein. Dit is een openbare weg. Het aanwezige fietspad “Kalverpad” wordt niet onderbroken door nieuwe infrastructuur. De exploitatant zal een toegangssysteem voor de campers op de camperplaats en halfverharding voor de campers realiseren.

De exploitant zal een inrichtingsplan opstellen, dat met de omgeving wordt besproken tijdens een participatiebijeenkomst. De bomen rondom het terrein blijven behouden. De inrichting wordt zo natuurinclusief mogelijk uitgewerkt, waarbij o.a. vleermuisvriendelijke verlichting wordt toegepast. Tussen de camperplaatsen komt een afscheiding door middel van heggen. Het camperterrein wordt afgesloten middels een combinatie van bomen (of een haag) en hekwerk. Het zicht van het Kalverpad op het terrein moet zoveel mogelijk behouden blijven.

Hoofdstuk 3 Planonderbouwing

3.1 Archeologie

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) vormen in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. Als gevolg hiervan moet iedere gemeente aandacht besteden aan de archeologie op haar grondgebied en dit aspect verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten.

De Archeologienota Zaanstad 2009 bevat de uitgangspunten van de vernieuwde Monumentenwet 1988. In de nota staat dat de gemeente in haar bestemmingsplannen de gebieden van archeologische waarde aangeeft. Aan omgevingsvergunningen voor projecten die binnen deze gebieden vallen, verbindt de gemeente voorwaarden om archeologische vindplaatsen in de bodem te beschermen. Is dit niet mogelijk dan zal de aanvrager van de vergunning de vindplaatsen op moeten laten graven. Die eisen staan in projectbesluiten en ontheffingen van het bestemmingsplan.

Betekenis voor het project

Volgens de Nota Archeologie heeft de te ontwikkelen locatie geen archeologisch verwachtingswaarde. Ook op de door het college vastgestelde Cultuurhistorische waardenkaart 2006, is de locatie niet aangemerkt als een gebied dat archeologische waarden bevat. Een archeologisch onderzoek is dus niet nodig. Bovendien vinden er nauwelijks bodemingrepen plaats. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2 Cultuurhistorische waarden

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) bevat een bestemmingsplan een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

In de gemeentelijke Erfgoedstrategie (2019-2023) staat aangegeven dat het behouden en mogelijk versterken van de kwaliteit en identiteit bij (gebieds)ontwikkeling uitgangspunt is en dat erfgoed als basis genomen wordt bij transformaties en verdichtingsopgaven van ontwikkelgebieden. Ook worden cultuurhistorische waarden in stedenbouwkundige kaders voor ontwikkeling opgenomen. In het beleid “Identiteit van Zaanstad” staat dat de karakteristieke bebouwing langs de dijken, linten en paden wordt gekoesterd en behoud en herstel van de historische bebouwing wordt gestimuleerd.

Betekenis voor het project

De gemeente Zaanstad neemt bij de verschillende plannen waarbij de bestemming wijzigt of sloopnieuwbouw plaats vindt de cultuurhistorische waarde mee in de afweging voor de plannen. Er is een cultuurhistorische verkenning uitgevoerd (zie Bijlage 3). De locatie vormt een onderdeel van het grotere geheel van Jagersveld dat in de jaren ’60 en ’70 tot stand in gekomen. Het groene, natuurlijke en recreatieve karakter van de locatie en de relatie met het Kalverpad is hierin essentieel. Het is van belang dat deze context in gedachte wordt gehouden bij verdere ontwikkelingen. Er zijn aanbevelingen gedaan met betrekking tot nieuwe ontwikkelingen. Deze aanbevelingen vormen uitgangspunten voor de nieuwe camperplaats.

Aanbevelingen:

  • Een nieuwe ontwikkeling moet aansluiten bij het geheel van het Jagersveld.

Dit houdt in: recreatieve functie óf natuurbeleving. Een camperplaats zou hier een geschikte functie voor zijn, aangezien deze aansluit bij het recreatieve karakter van het Jagersveld.

  • Houdt het groene en natuurlijke karakter in stand:

Uitgangspunt is dat de wilgen lang het Kalverpad te behouden blijven. Bij nieuwe ontwikkelingen moet behoud van deze karakteristieke bomen een randvoorwaarde vormen

Het gebied is nu onverhard. De komst van een camperplaats vraagt om bijbehorende voorzieningen zoals standplaatsen, waterpunten of afvalbakken. Het is van belang dat het groene karakter in stand blijft en de nieuwe voorzieningen ondergeschikt hieraan zijn. Bij de inrichting van de ruimte is het aan te raden een landschapsontwerper te betrekken om dit vorm te geven.

  • Behoud het zicht op het terrein vanaf het Kalverpad:

Het Kalverpad is een belangrijke route langs de Nagouw en verbinding tussen het Kalf en Kogerveld. De locatie grenst direct aan de route voorbij de fietstunnel onder de A8. Dit geeft vorm aan de entree naar het Jagersveld vanaf Zaandam. Het open beeld op de locatie zorgt voor lucht en ruimte na de smalle tunnel en representeert het groene karakter van het Jagersveld. Behoud van open zicht op het terrein vanaf deze route is dus zeer waardevol.

  • Versterk de relatie met de omgeving:

Het gebied vormt de entree naar het Jagersveld. De groene, natuurlijke en recreatieve identiteit van het Jagersveld zou versterkt kunnen worden wanneer deze locatie een nieuwe functie krijgt.

Het terrein lijkt door de strakke scheiding met de hondenvereniging en de Gouw een op zichtzelf staand terrein, terwijl het onderdeel uit maakt van het grotere Jagersveld. Een kans doet zich voor om de relatie met zijn omgeving te versterken door bijvoorbeeld een betere aansluiting te maken op de paden rondom de Jagersplas en de sportvelden te maken.

Deze aanbevelingen zijn meegenomen als randvoorwaarden in de selectieleidraad voor de realisatie en exploitatie van de camperplaats.

3.3 Stedenbouwkundige / landschappelijke uitgangspunten

Een bestemmingsplan dient inzicht te geven op welke wijze met de voorgenomen ontwikkeling rekening wordt gehouden met de stedenbouwkundige en landschappelijke structuur.

Betekenis voor het project

De stedenbouwkundige/landschappelijke voorwaarden volgen uit de cultuurhistorische verkenning (zie paragraaf 3.2). De exploitant zal een inrichtingsplan opstellen, dat met de omgeving wordt besproken tijdens een participatiebijeenkomst.

De bomen rondom het terrein blijven behouden. De inrichting wordt zo natuurinclusief mogelijk uitgewerkt, waarbij o.a. vleermuisvriendelijke verlichting wordt toegepast. Tussen de camperplaatsen komt een afscheiding door middel van heggen. Het camperterrein wordt afgesloten middels een combinatie van bomen (of een haag) en hekwerk. Het zicht van het Kalverpad op het terrein moet zoveel mogelijk behouden blijven.

3.4 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan inzicht te geven in de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van verkeer.

Betekenis voor het project

De ontsluiting voor de campers naar de camperplaats verloopt via het Kuilpad met een waterkruising vanaf het Willem Prinsplein. Dit is een openbare weg.

Het aanwezige fietspad “Kalverpad” wordt niet onderbroken door nieuwe infrastructuur. In het uitgevoerde verkeersonderzoek (Bijlage 4) wordt deze ontsluiting ook als de meest optimale ontsluiting genoemd. Het toegangssysteem voor campers op de camperplaats en de halfverharding op de camperplaats dienen door de exploitant te worden gerealiseerd.

3.5 Water

De watertoets is een verplicht onderdeel van een bestemmingsplan. Dit brengt in beeld wat de effecten van de ontwikkeling op de waterhuishouding zijn. Het gaat hier zowel om de waterkwaliteit als waterkwantiteit. Het streven is om water (regen-, afval-, grond- en oppervlaktewater) zo veel mogelijk op een goede manier in te passen in het bestemmingsplan.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK).

Betekenis voor het project

Waterkwantiteit

Er geldt op grond van de regels van de Waterschapsverordening een compensatieplicht vanaf een toename aan verharding van 800 m2. Die toename aan verharding heeft te maken met het versneld afvoeren van regenwater richting het watersysteem. Het verhard oppervlak is groter dan 800 m2, maar wordt uitgevoerd in halfverharding waarbij het water vertraagd wordt afgevoerd door middel van wadi's. In dat geval is watercompensatie voor de verharding niet nodig.

De waterkruising voor de ontsluiting zal worden uitgevoerd als dam met een vaarduiker. In dat geval is sprake van demping van wateroppervlak, dat in gelijke mate in hetzelfde peilgebied gecompenseerd dient te worden.

Waterkwaliteit en riolering

De ambitie van het hoogheemraadschap en de gemeente is om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van het afvalwater. Het vuilwater kan direct worden aangesloten op het in de nabijheid aanwezige drukriool. Voor het hemelwater wordt een drainageriool (DT-riool) aangelegd.

Klimaatadaptatie

De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van het Uitvoeringsplan Klimaatadaptatie 2021-2026 van de gemeente Zaanstad. In het plan worden verschillende klimaatadaptieve maatregelen genomen. De locatie behoudt het groene karakter. Toe te passen verharding bestaat uit halfverharding.

Het terrein wordt bovendien opgehoogd met een zandpakket, waardoor een overstromingsrisico wordt verminderd.

3.6 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Bro. Deze ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Een bestemmingsplan doorloopt de treden van deze ladder. De ladder richt zich op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte en is alleen relevant als sprake is van 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Bij zo'n ontwikkeling bevat de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de actuele regionale behoefte hieraan. Als het gaat om een ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt ook een motivering opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Betekenis voor het project

Uit jurisprudentie volgt dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in onderlinge samenhang moet worden bezien in hoeverre het plan, voorziet in een functiewijziging, de aard van de voorziene functie, alsmede het planologische beslag dat de voorziene ontwikkeling op de ruimte legt in vergelijking met het voorgaande plan. In het onderhavige geval is sprake van een functiewijziging met zeer beperkte bouwmogelijkheden. Gezien de beperkte aard en omvang van de wijziging kan de in het plan voorziene ontwikkeling niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro is daarom niet van toepassing. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet te worden doorlopen.

Ondanks het feit dat de ladder niet hoeft te worden doorlopen, kan worden opgemerkt dat de ontwikkeling in lijn is met het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking, namelijk een zorgvuldig ruimtegebruik.

3.7 Duurzaamheid

Een duurzame ontwikkeling in algemene zin betekent het beperken van de impact op klimaatverandering met meerwaarde voor de eindgebruiker, zowel voor huidige als voor komende generaties. Het klimaat verandert. Dit heeft vooral gevolgen voor de stedelijke omgeving. Wateroverlast komt heviger en frequenter voor en piektemperaturen bij hittegolven worden langduriger. De klimaatverandering maakt dat aanpassingen in de leefomgeving nodig zijn om duurzaam en toekomstbestendig te kunnen blijven wonen, werken en recreëren.

Volgens het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (2018) is het doel om Nederland voor 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en water robuust in te richten. Om Nederland klimaatbestendig te maken, is vergroening een belangrijke maatregel. Klimaatadaptatie kan tevens een stevige impuls geven aan biodiversiteit. En ook het Groen- en waterplan Zaanstad (2018) wijst erop dat klimaat adaptieve en compenserende maatregelen (inrichting, gebouwen en beheer) nodig zijn om te voldoen aan veiligheidseisen bij de verwachte klimaatsverandering, maar ook voor het comfort in gebouwen en de arbeidsproductiviteit van werknemers.

Betekenis voor het project

De camperplaats dient zoveel mogelijk energieneutraal te zijn. De faciliteiten voldoen minimaal aan de BENG-voorwaarden, waarbij gekeken wordt naar de toepassing van zonnepanelen en laadmogelijkheden voor elektrische voertuigen.

In het plan worden verschillende klimaatadaptieve maatregelen genomen. De locatie behoudt het groene karakter. Toe te passen verharding bestaat uit halfverharding.

3.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt;
  • transportroutes (wegen, waterwegen, spoorwegen) waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd;
  • ondergrondse buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven staat in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor LPG-tankstations geldt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ook de circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstations.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en waterwegen staat het wettelijk kader in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

De normen voor ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staan in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

In 2008 heeft de gemeente Zaanstad beleid vastgesteld voor de verantwoording groepsrisico (Beleidskader verantwoording groepsrisico gemeente Zaanstad). In het beleid is aangegeven hoe de gemeente omgaat met de verantwoording.

Betekenis voor het project

In het kader van het bestemmingsplan is het aspect externe veiligheid onderzocht. Hieronder wordt ingegaan op risicovolle activiteiten binnen inrichtingen, transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen en transport van gevaarlijke stoffen over de weg.

Risicovolle activiteiten binnen inrichtingen

Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen. De aanwezigheid van risicovolle activiteiten binnen inrichtingen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van buisleidingen. De aanwezigheid van
buisleidingen met gevaarlijke stoffen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen op de
planlocatie.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

Over de rijksweg A8 vindt transport plaats van vloeibare brandstoffen (stofcategorie LF1 en LF2), LPG/propaan (stofcategorie GF3) en toxische vloeistoffen (stofcategorie LT2). De omvang van het invloedsgebied van de rijksweg A8 bedraagt 880 meter. Het plangebied is gelegen binnen de 200 meter afstand van de rijksweg A8 en is gelegen in het invloedsgebied van de rijksweg A8.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn getoetst aan de normen in het Bevt (zie Bijlage 5). Het volgende wordt geconcludeerd:

  • Plaatsgebonden risico: het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling;
  • Groepsrisico: in zowel de bestaande als de toekomstige situatie is het groepsrisico kleiner dan de oriëntatiewaarde. Door de ontwikkeling neemt het groepsrisico toe met minder dan 10% van de oriëntatiewaarde. Dit betekent dat de verdere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is.
  • Plasbrandaandachtsgebied: voor de snelweg geldt ter hoogte van het plangebied geen plasbrandaandachtsgebied.

De Veiligheidsregio heeft advies uitgebracht. Zie paragraaf 4.1.

3.9 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder wordt de geluidbelasting afkomstig van geluidgezoneerde wegen op geluidgevoelige bestemmingen getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening geldt tevens dat de ontwikkeling een goed woon- en leefklimaat bij geluidgevoelige bestemmingen niet in de weg mag staan.

Betekenis voor het project

Een camperplaats is een niet-geluidgevoelige functie volgens de Wet geluidhinder. Een toets aan de Wet geluidhinder is daarom niet noodzakelijk.

Het plangebied grenst aan een weide waar hondentrainingen worden gegeven en ligt in de nabijheid van een hondenasiel en pension. Door middel van akoestisch onderzoek is nagegaan of sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat (zie Bijlage 6 en Bijlage 7).

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van de maatgevende activiteiten van het hondenasiel en hondenvereniging op de voorgenomen camper plaats, kleiner of gelijk is aan 52 dB(A) etmaalwaarde voor de plaatsen direct grenzend aan de hondenvereniging en kleiner of gelijk aan 50 dB(A) etmaalwaarde voor de plekken aan de oostzijde van het terrein.

Het maximale geluidniveau bedraagt niet meer dan 60 dB(A). Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarden van de goede ruimtelijke ordening.

Geconcludeerd wordt dat met de voorgenomen initiatieven voor de inrichting van een camper overnachtingsplaats bij de hondenopvang sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau en er geen belemmering is met betrekking tot geluid van honden om op de locatie de camperplek toe te laten.

3.10 Luchtkwaliteit

Op basis van wetgeving die bekend staat onder de naam 'Wet Luchtkwaliteit' kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden worden niet overschreden;
  • de luchtkwaliteit verbetert per saldo of blijft tenminste gelijk;
  • het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten hoeven niet te worden beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in het Besluit Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). Als door projecten de concentratie NOx, SO2 of fijn stof met meer dan 3% van de in het Besluit NIBM vastgelegde grenswaarde omhoog gaat, dragen deze in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Betekenis voor het project

In het uitgevoerde verkeersonderzoek is aangegeven dat in een druk uur rekening moet worden gehouden met maximaal 5-10 voertuigbewegingen. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat onderzoek naar luchtkwaliteit voor de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet nodig is en dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Uit de informatie die beschikbaar is via de Monitoringstool NSL blijkt dat de jaargemiddelde concentraties fijn stof en stikstofdioxide langs de A8 onder de 35 µg/m³ liggen. Op de plaats van het gehele plangebied zal dan ook worden voldaan aan de grenswaarden omdat de concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg ligt.

3.11 Geur

In deze paragraaf is bekeken in hoeverre er – met het oog op mogelijke geurhinder – sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hierbij wordt ingegaan op de volgende aspecten:

  • Zijn er geurgevoelige objecten voorzien?
  • Zijn deze geurgevoelige objecten standaard, minder of minst geurgevoelige objecten?
  • Zijn er bedrijven die geur veroorzaken op de plaats van het plangebied?
  • Is deze geurbelasting aanvaardbaar?
  • Als we alles in ogenschouw nemen is er dan sprake van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat?

Zaans geurbeleid

Geur is in de gemeente Zaanstad een belangrijk onderwerp, wat de reden is dat het Zaans geurbeleid is vastgesteld door de gemeenteraad (14 juli 2016). Voor een aantal bedrijven in de omgeving van het plangebied is de provincie Noord Holland bevoegd gezag. Voor de toetsing of er in het plangebied sprake is van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat is het Zaans geurbeleid van toepassing. Hiervoor is het niet van belang of een bedrijf onder provinciaal of gemeentelijk gezag valt.

Het Zaans geurbeleid gaat uit van een streefkwaliteit. Uitgangspunt voor deze streefkwaliteit is een situatie waarin er geen ernstige geurhinder meer is en waarin het aantal geurgehinderden 12% of minder is. Het Zaans geurbeleid heeft als doel het op termijn behalen van de streefkwaliteit.

De geurbelasting wordt uitgedrukt in een zogenaamde 'hedonische waarde' (afgekort als H). Deze waarde duidt de (on-)aangenaamheid van geur uit. De mate van geurhinder is afhankelijk van de onaangenaamheid van een geur (hedonische waarde) maar ook van de geur concentratie (het aantal odour-units/m3). De geurbelasting geldt voor continue en discontinue bronnen voor alle typen geurgevoelige objecten. In het Zaans geurbeleid wordt gebruik gemaakt van 2 onderscheidende hedonische waarden:

  • Licht onaangename geur: H=-1
  • Onaangename geur: H=-2

De concentratie waarin een geur onaangenaam wordt verschilt per soort geur: voor de meeste mensen is chocolade (cacao) een lekkere geur, wanneer deze té overheersend wordt – zoals in sommige delen van Zaanstad regelmatig het geval is – is het echter niet meer prettig. Deze geurconcentratie wordt in odourunits per m3 uitgedrukt (OUE/m3). Elke geur wordt in verschillende concentraties waargenomen, waarbij de concentratie in de lucht en de onaangenaamheid ook verschilt. Dit is de reden dat er volgens het Zaans geurbeleid per bedrijf, aan de hand van de overheersende geuruitstoot, bepaald is welke geurconcentratie bij welke hedonische waarde (geurbelasting) hoort. Zo kan elke geur(concentratie) 'teruggerekend' worden naar de geurbelasting die daarbij hoort.

Volgens het Zaans geurbeleid verschillen objecten in gevoeligheid voor geur. Het onderscheid is als volgt:

  • 1. Standaard geurgevoelige objecten, zoals woningen;
  • 2. Minder geurgevoelige objecten, zoals horeca en maatschappelijke functies;
  • 3. Minst geurgevoelige objecten, zoals bedrijven.

Voor de standaard gevoelige objecten, zoals woningen, geeft de concentratie horend bij H=-1 van continue bronnen de streefkwaliteit weer. Is een object minder geurgevoelig, dan is de toegestane geurconcentratie hoger.

Op grond van het geurbeleid geldt dat bij standaard en minder geurgevoelige objecten de H=-2 contour niet mag worden overschreden. Er mag dus geen sprake zijn van ernstige geurhinder.

Het beleid is te vinden op de website van de gemeente Zaanstad www.zaanstad.nl

Betekenis voor het project

Camperplaatsen worden niet beschouwd als geurgevoelige objecten. Geuronderzoek is niet noodzakelijk. Als gevolg van bedrijven in de omgeving kan sprake zijn van enige geurhinder. Gelet op het kortdurend veblijf wordt dit aanvaardbaar geacht.

3.12 Bodem

In een bestemmingsplan dat nieuwe functies mogelijk maakt dient de bodemgesteldheid in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Betekenis voor het project

Binnen het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 8). Met dit bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit op de locatie vastgelegd. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de grond en het grondwater geen of licht verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen bevatten. De aangetoonde gehalten vormen geen belemmering voor het geplande gebruik als camperplaatsen. Op basis van deze analyseresultaten is geen vervolgprocedure noodzakelijk in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb). Ook zijn geen aanvullende veiligheidsmaatregelen noodzakelijk.

3.13 Natuur

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

De Wet natuurbescherming regelt de soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort. Gebiedsbescherming wordt geregeld door de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie buiten dat gebied kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen.

Betekenis voor het project

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is verkennend natuuronderzoek (zie Bijlage 9) uitgevoerd. Het verkennend onderzoek richt zich op het verkrijgen van een eerste inzicht in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden in en om het plangebied en de mogelijke vervolgstappen die moeten worden genomen voor aanvullend veldonderzoek, nader effect-onderzoek en nadere procedures. Hieronder zijn de resultaten van het onderzoek toegelicht.

Gebiedsbescherming

Het projectgebied ligt op meer dan 1 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Wormer- en Jisperveld. Gezien de grote afstand, afscherming door stedelijk gebied en de aard van de uit te voeren werkzaamheden worden op voorhand geen direct negatieve effecten aan de orde als gevolg van de toekomstige inrichting van het projectgebied op het Natura 2000-gebied en de instandhoudingsdoelen.

Gezien de stikstofemissie als gevolg van het project in zowel de gebruiksfase als aanlegfase zijn stikstofberekeningen met het programma Aerius uitgevoerd (zie Bijlage 10). In de aanlegfase vindt er in drie Natura 2000-gebieden depositie plaats. Deze depositie betreft 0,03 mol/ha/jr op “Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder”, 0,02 mol/ha/jr op “Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske” en 0,01 mol/ha/jr op “Polder Westzaan”. In de beoogde gebruiksfase bedragen de uitkomsten op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/jr.

Omdat de bijdrage kleiner is dan 0,05 mol/ha/jr kan deze beperkte bijdrage in een ecologische voortoets verantwoord worden.

Soortenbescherming

De belangrijkste resultaten van het soortenonderzoek zijn:

  • Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën alleen ‘vrijgestelde’ soorten verblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.
  • In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt grofweg van half maart tot half juli.
  • Voor de overige flora en fauna worden geen negatieve effecten verwacht.

3.14 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering is het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen aan de ene kant en milieugevoelige functies als wonen en recreëren aan de andere kant. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • woonfuncties nabij bestaande en opvolgende bedrijvigheid zijn alleen mogelijk als op de plaats van de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd;
  • bestaande bedrijven worden niet onevenredig geschaad in hun bedrijfsvoering.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is ook afhankelijk van het omgevingstype.

Betekenis voor het project

De VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geeft indicatieve afstanden tussen bedrijven/functies en woningen voor de aanvaardbaarheid van een plan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Binnen gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Een gemengd gebied is volgens de VNG-brochure een gebied met matige tot sterke functiemenging. Het plangebied en de omgeving wordt gekenmerkt door een diversiteit aan functies en infrastructuur. Om die reden wordt het plangebied als gemengd gebied aangemerkt.

Camperplaatsen zijn niet opgenomen in de VNG-brochure. De VNG-brochure geeft voor kampeerterreinen een richtafstand van 50 meter aan ten opzichte van woningen in een rustig woongebied. Binnen gemengd gebied bedraagt deze afstand 30 meter. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand.

3.15 Afweging naar aanleiding van het milieueffect

Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht ten aanzien van plannen, gevallen, activiteiten en besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten.

Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. Gemeenten zijn thans verplicht om voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer).

Betekenis voor het project

In het Besluit milieueffectrapportage zijn m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten en indicatieve drempelwaarden opgenomen. Op de D-lijst onder categorie D 11.2 geldt voor het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een drempelwaarde van 100 hectare en van 2.000 woningen.

In dit geval is sprake van de realisatie van camperplaatsen op gronden die thans als Sport bestemd zijn. Dit kan niet worden aangemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject. Het is gelet op de hiervoor behandelde milieu- en omgevingsaspecten bovendien uitgesloten dat belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er hoeft derhalve geen m.e.r. beoordelingsprocedure te worden gevolgd.

3.16 Economische uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Bro is een grondexploitatieregeling opgenomen, waardoor gemeenten in tegenstelling tot de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) over meer mogelijkheden voor kostenverhaal beschikken.

Naast de grondexploitatieregeling biedt de wetgeving aan de gemeente meer sturingsmogelijkheden doordat zij in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels kunnen stellen. Dit kan gebeuren met het privaatrechtelijke spoor (anterieure of posterieure overeenkomsten) of met een exploitatieplan. Een combinatie van beide is ook mogelijk.

Een exploitatieplan is niet nodig bij een bestemmingsplan met enkel conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan is ook niet nodig als het kostenverhaal op een andere manier verzekerd is, bijvoorbeeld door anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Artikel 6.12 van de Wro schrijft voor dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Er is in het onderhavige geval geen sprake van een bouwplan.

Voor de te maken kosten die door de gemeente worden gemaakt voor de camperplaatsen heeft de gemeente budget vrijgemaakt. Om deze reden is een exploitatieplan niet nodig en wordt de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 4 Participatie

4.1 Overleg met overheden en diensten

Voor het vaststellen van het bestemmingsplan doorloopt de gemeente Zaanstad niet alleen het reguliere bestemmingsplantraject, waarin overheden en belangenorganisaties geraadpleegd worden conform artikel 3.1.1 Bro en belanghebbenden de gelegenheid krijgen om zienswijzen in te dienen. De gemeente Zaanstad hecht waarde aan een breed advies, ook vanuit het gedachtegoed van de Omgevingswet. Voor de participatie wordt daarom een bredere advisering opgezet. Hierin wordt verschillende partijen en belanghebbenden op en rondom het terrein gevraagd input te leveren voor het plan.

In de onderstaande paragrafen worden de verschillende vormen van participatie toegelicht. Ook worden de verschillende groepen aangehaald met wie contact geweest is in deze periode.

4.1.1 Wettelijke overlegpartners

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) toegezonden aan de diverse instanties. Van de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland is een reactie ontvangen. Deze is hieronder beschreven.

Reactie Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland

Voor de bestrijding van incidenten op de A8 er geen primaire bluswatervoorziening aanwezig. Als de bestrijding van een ongeval met gevaarlijke stoffen op die weg meer bluswater vereist dan voorradig is in het brandweervoertuig dan moet de brandweer gebruik maken van open water. Dit vergt een langere inzettijd.

Ter bestrijding van een eventuele secundaire brand, die in de nabijheid/omgeving van de camperplaats ontstaat of kan ontstaan, ontbreekt een bluswatervoorziening. Een secundaire brand kan ontstaan als een brandende plas benzine via het afwateringssysteem van de A8 naar maaiveld wordt afgevoerd. Ik heb geen idee hoe op die locatie het hemelwater wordt afgevoerd van de A8.

Tav basisbrandweerzorg ontbreekt een bluswatervoorziening bij de camperplaats. Voor de bereikbaarheid van de hulpdiensten is overleg wenselijk.

Bij de aanpassing van de toegangsweg dient rekening te worden gehouden met het gewicht en de afmetingen van brandweervoertuigen.

Reactie gemeente

De camperplaats zal voorzien worden van een bluswatervoorziening. Over de bereikbaarheid van de hulpdiensten zal overleg plaatsvinden tussen gemeente en de Veiligheidsregio. Bij de aanpassing van de toegangsweg zal rekening worden gehouden met het gewicht en de afmetingen van brandweervoertuigen.

4.1.2 Belanghebbenden

Op 27 september 2022 heeft de gemeente een informatiebijeenkomst gehouden. De avond werd door ongeveer 50-60 personen bezocht. Inwoners konden hun inbreng geven over drie locaties die na een uitgebreidere studie van 23 locaties naar voren waren gekomen als mogelijke geschikte locaties.

Er is een presentatie gegeven over de route naar de drie locaties en stilgestaan bij de aandachtspunten van elke locatie. Vragen over keuzes in het proces werden beantwoord en ook later bij iedere locatie was er de mogelijkheid vragen te stellen en opmerkingen achter te laten. Van de avond is een verslag gemaakt waarin de gestelde vragen van reactie zijn voorzien.

4.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft volgens de bepalingen in de Wet ruimtelijke ordening met de daarbij behorende stukken ter inzage gelegen. Op 13 december 2023 is de terinzagelegging van de stukken gepubliceerd in het digitale Gemeenteblad en op de website van de gemeente Zaanstad, en in het Stadsblad (gemeentelijke mededelingen).

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 december 2023 tot en met 24 januari 2024 op het gemeentehuis ter inzage gelegen en was ook digitaal in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl en de website van de gemeente Zaanstad.

In de periode van terinzagelegging zijn bij de gemeente Zaanstad twee zienswijzen ingediend. De samenvatting en beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in de Nota van zienswijzen (zie Bijlage 11). Tevens is hierbij aangegeven of de zienswijzen hebben geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan.

Onderstaande wijzigingen zijn in het bestemmingsplan doorgevoerd.

Verbeelding

  • de plangrens is aangepast ten behoeve van de ontsluiting van de locatie. Hierbij is de bestemming 'Water' toegevoegd zodat de waterkruising onderdeel vormt van het bestemmingsplan. Binnen het zoekgebied waar de ontsluiting richting het noorden is voorzien, is de bestemming 'Sport' met de functieaanduiding 'ontsluiting' opgenomen. Tevens is de bestemming 'Sport' aan de noord- en oostzijde ten behoeve van aan te brengen grond en groenvoorzieningen voor de camperplaatsen.

Regels

  • de bestemming Water is toegevoegd;
  • binnen de bestemming 'Sport' is in de bestemmingsomschrijving toegevoegd dat een verkeersontsluiting van de camperplaatsen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.

Toelichting en bijlagen

  • De plangrens op afbeelding 1 en 2 is gewijzigd;
  • In de planbeschrijving (hoofdstuk 2) en de verkeersparagraaf (paragraaf 3.4) is de ontsluitingsroute met waterkruising via het Willem Prinsplein beschreven;
  • De waterparagraaf (paragraaf 3.5) is aangepast naar aanleiding van het advies van het Hoogheemraadschap. Hierbij is aangegeven dat binnen het plangebied wadi's zullen worden toegepast ten behoeve van de compensatie van de verhardingstoename;
  • Het onderzoek stikstofdepositie is geactualiseerd met de nieuwste versie van de Aeriuscalculator.

Hoofdstuk 5 Toelichting op bestemmingsplan

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding. De regels en verbeelding zijn de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan en de toelichting vormt de uitleg en onderbouwing van de in de verbeelding en regels vastgelegde mogelijkheden, verplichtingen en verboden.
Het digitale bestemmingsplan 'Camperplaatsen Dr. H.G. Scholtenstraat Zaandam' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten, vervat in een GML-bestand (NL.IMRO.0479.STED3932BP-0301) met bijbehorende regels. Het is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. De digitale versie van het bestemmingsplan gaat boven de analoge versie.

Dit bestemmingsplan gaat uit van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Ook is de Standaard 2018 van Zaanstad gebruikt die gebaseerd is op eerder genoemde SVBP.

Verbeelding
Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming. Welke bestemming er in een bepaald gebied geldt staat op de verbeelding. In de regels is vastgelegd welke bepalingen voor deze bestemming gelden: waarvoor mag het worden gebruikt en hoe mag het worden bebouwd. Een bestemming kan op één bepaalde plek voorkomen, maar ook op verschillende locaties binnen het plangebied. Op sommige locaties gelden afwijkende bepalingen of voorwaarden. Deze zijn met een aanduiding op de verbeelding weergegeven en in de regels is bepaald welke specifieke regels er gelden.

Regels

De regels zijn gegroepeerd in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die van belang zijn voor een juiste interpretatie van begrippen en bepalingen die in de overige regels zijn opgenomen;
  • 2. Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk is in de regels per bestemming opgenomen welk gebruik is toegestaan en welke bouwmogelijkheden er zijn;
  • 3. Algemene regels 
    In dit hoofdstuk zijn de algemene regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen en andere onderdelen van het bestemmingsplan. Het gaat onder ander om algemene gebruiks(on)mogelijkheden en afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden;
  • 4. Overgangs- en slotregels 
    In het laatste hoofdstuk staat, naast enkele algemene slotbepalingen, opgenomen welk overgangsrecht geldt voor het bestaand gebruik en bebouwing.

Toelichting

In de toelichting is in de voorgaande hoofdstukken een uitleg, onderbouwing en verantwoording gegeven van de keuzes die in dit bestemmingsplan zijn vastgelegd. De volgende paragraaf geeft enkele algemene uitgangspunten weer die dit bestemmingsplan hanteert. Daarna vat paragraaf 6.3 per bestemming samen wat de toegekende bestemming beoogt. De toelichting behoort niet tot het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan en heeft daarom geen directe rechtskracht. Wel kan het eventuele onduidelijkheid bij de interpretatie van de regels wegnemen omdat in de toelichting de achtergronden en intentie van de regeling staat.

5.2 Begrippen en Wijze van meten

In dit bestemmingsplan is terughoudend omgegaan met het opnemen van begripsbepalingen. Alleen als een begrip gebruikt wordt in de regels en de 'Dikke van Dale' uitleg van dat begrip onvoldoende rechtszekerheid biedt, is een begripsbepaling opgenomen (artikel 1). Als een begrip in dit bestemmingsplan geen begripsbepaling kent, dan wordt dat begrip gebruikt zoals opgenomen in de Dikke van Dale en de beperktere versie daarvan zoals die benaderbaar is op de website www.vandale.nl.

In artikel 2 is voor het meten van oppervlakten en bouwhoogten aangegeven op welke wijze gemeten moet worden.

5.3 Bestemmingen

Functieomschrijving (Artikel x.1)
De functieomschrijving van een bestemming kent in dit bestemmingsplan 2 varianten van gebruik. De hoofdfunctie en het gebruik dat ondergeschikt aan het hoofdgebruik moet zijn ('daaraan ondergeschikt') .

Ondergeschikt gebruik in verhouding tot de hoofdfunctie
Ondergeschikt gebruik hoeft niet te horen bij de hoofdfunctie. Neem bijvoorbeeld nutsvoorzieningen. Deze hebben een groot verzorgingsgebied en zijn vaak niet gekoppeld aan alleen één functie. Nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en andere functies die als ondergeschikt zijn aangemerkt, zijn daarom toegestaan binnen meerdere bestemmingen, ook als er geen directe verhouding is met het hoofdgebruik. Maar de ondergeschikte functies mogen qua omvang nooit groter zijn dan de hoofdfunctie; er moet sprake blijven van ondergeschiktheid.

De ondergeschikte functies die binnen het gehele bestemmingsplan zijn toegestaan, zijn opgenomen in artikel 7. In de functieomschrijving van de bestemmingsregel zijn alleen de ondergeschikte of bijbehorende functies opgenomen voor zover die aanvullend zijn op artikel 7.

Voorrangsregeling  gebruiks- en bouwregels
De bestemmingsregels kennen een opbouw van hoofdregel naar specifieke regels. Zo beginnen de bouwregels met de hoofdregels voor het bouwen van gebouwen/hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde. De gebruiksregels kennen een vergelijkbare opbouw.

De algemene regels in hoofdstuk 3 (de artikelen 5 tot en met 9) gelden altijd, tenzij deze nadrukkelijk zijn uitgesloten.

5.4 Sport

Bestemming Sport (artikel 3)

Functieomschrijving (artikel 3.1)

Hoofdgebruik

Voor het gehele plangebied is de bestemming Sport opgenomen. Conform het voorgaande bestemmingsplan zijn de gronden bestemd voor sport(voorzieningen) en water. Aanvullend is de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperplaatsen' opgenomen ten behoeve van maximaal 60 camperplaatsen. Ondergeschikt zijn voorzieningen ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is een ontsluiting van de camperplaatsen toegestaan.

Bouwregels (artikel 3.2)

Binnen de bestemming Sport mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van één poortwachtershuisje, één opslaggebouw en één sanitairgebouw. De regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn gelijk aan de bestemming Sport uit het voorgaande bestemmingsplan.

5.5 Water

Hoofdgebruik

Het bestaande water is in dit bestemmingsplan als Water bestemd. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Alleen bouwwerken die geen gebouw zijn, waaronder een dam met duiker, kunnen op grond van de planregels binnen deze bestemming worden gebouwd.

5.6 Anti-dubbeltelregel

Het Bro bepaalt dat bestemmingsplannen een anti-dubbeltelregel moeten bevatten. Deze staat in artikel 5. Doel van deze regel is te voorkomen dat als volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis kan worden gesteld.

5.7 Algemene bouwregels

Algemene bouwregel - Gebouwen voor nutsvoorzieningen of waterhuishoudkundige voorzieningen (artikel 6.1)

Nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn op grond van de algemene gebruiksregels (artikel 7) binnen bijna alle bestemmingen toegestaan op voorwaarde dat de voorziening ondergeschikt is aan het hoofdgebruik. Om die reden is het ook wenselijk om gebouwen voor die voorzieningen toe te staan. Denk hierbij aan een trafohuisje of een gemaal. Vergunningsvrij zijn deze gebouwen al toegestaan tot een bouwhoogte van 3 m (zie artikel 2.18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht), maar het komt ook voor dat trafohuisjes tussen de 3 en 4 m hoog zijn. In die gevallen is het onwenselijk om voor elk trafohuisje dat hoger is dan 3 m, maar kleiner is dan 4 m, af te moeten wijken van het bestemmingsplan.

Er gelden ook nog andere regels gelden voor het plaatsen van gebouwen voor nutsvoorzieningen. Zo moet er voor het plaatsen van een trafohuisje ook een vergunning worden aangevraagd op grond van de Verordening fysieke leefomgeving.

5.8 Algemene gebruiksregels

Algemene gebruiksregels - uitgesloten gebruik (artikel 7.1)
Een aantal gebruiksvormen zijn binnen het hele bestemmingsplan uitgesloten. Aspecten zoals een toename van de parkeerdruk, verandering van de sociale dynamiek of een te grote belasting van het openbaar gebied spelen hierbij een rol.

Seksbedrijven zijn in de algemene gebruiksregels uitgesloten. De invloed van een seksbedrijf op de leefomgeving kan groot zijn. Daarom wordt dit niet standaard toegestaan. Als een plek geschikt wordt geacht voor een seksbedrijf, dan zal dit in de bestemmingsregels nadrukkelijk worden benoemd.

Daarnaast zijn ook enkele vormen van een bedrijf uitgesloten, zogeheten 'Bevi-inrichtingen' en 'geluidzoneringsplichtige inrichtingen'. Dit zijn inrichtingen waarvoor op basis van de milieuregelgeving zwaardere eisen gelden tegenover dichtbij gelegen functies. Voor deze inrichtingen moet per gebied worden afgewogen of het ruimtelijk gezien wenselijk is deze toe te staan. Als dit zo is dan kan van de algemene uitsluiting worden afgeweken door een specifiek gebied aan te wijzen waarbinnen deze wél zijn toegestaan.

Algemene gebruiksregels - toegestaan ondergeschikt gebruik (artikel 7.2)
Een aantal functies is wenselijk binnen bijna alle bestemmingen als dit gebruik ondergeschikt blijft aan het hoofdgebruik. Denk aan nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Het hoofdgebruik is geregeld in de bestemmingen. De ondergeschiktheid van gebruik is vooral afhankelijk van de schaal en omvang van het hoofdgebruik. Dit is niet te begrenzen met een maximaal oppervlakte, maar moet gerelateerd worden aan de omvang van het hoofdgebruik. Daarbij mag een ondergeschikt gebruik nooit een omvang krijgen die het hoofdgebruik onmogelijk maakt.

5.9 Algemene aanduidingsregels

Voor de zone langs de A8 geldt, conform het voorgaande bestemmingsplan, de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg'. Hier geldt een bouwverbod voor nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en een verbod tot uitbreiding van de bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.10 Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bevatten een aantal mogelijkheden om het doelmatig grondgebruik te bevorderen. Aan de ene kant is het mogelijk om van de bestemmingsgrenzen af te wijken als dat in de feitelijke situatie logischer is. Dit kan toegepast worden wanneer bijvoorbeeld blijkt dat de bestemmingsgrens op de verbeelding niet overeenkomt met de werkelijke situatie, terwijl er geen aanleiding is aan te nemen dat dit opzettelijk is gebeurd.

Ook is het mogelijk om met 10% af te wijken van de maten in het plan. Deze afwijking is niet bedoeld om meteen bij het tekenen van het bouwplan al bij de maximum maten te betrekken. Het is een vangnet voor afwijkingen van de bouwmaten die tijdens de realisatie kunnen ontstaan. Zo is het niet ondenkbaar dat een gebouw net iets hoger wordt dan vooraf was gepland, waardoor in zo'n geval strijdigheid met de maten in het bestemmingsplan kan ontstaan. De algemene afwijkingsmogelijkheid biedt in dat geval de ruimte deze fout op te vangen.

5.11 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels (artikel 10 )
De overgangsregels bevatten een voorziening voor situaties die afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen. In principe mogen deze situaties blijven bestaan. Als het gaat om afwijkingen van de bebouwingsregels mag het bouwwerk zelfs worden verbouwd. Alleen als ze door een calamiteit verloren gaan, mogen ze geheel worden herbouwd.

Slotregel (artikel 11 )
De slotregel bepaalt hoe de regels van dit bestemmingsplan genoemd worden.