Plan: | Techniekcampus Zaandam |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0479.STED3889BP-0301 |
De Zaancampus is een samenwerking tussen bedrijfsleven, overheid (Provincie Noord-Holland en gemeente Zaanstad) en onderwijs. Om samen het tekort aan technici te verminderen en de continuïteit van de regionale food-, proces-en maakindustrie te waarborgen is een aantal afspraken gemaakt. Eén van deze afspraken is de realisatie van een fysieke techniekcampus waarin meerdere opleidingen gebruik maken van elkaars faciliteiten. Het voornemen is om de techniekcampus te realiseren aan de Aris van Broekweg 1, 3 en 3a te Zaandam. De voorgenomen ontwikkeling is niet passend binnen de ter plaatse geldende bestemming.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt een nieuw ruimtelijk regime voor het plangebied van kracht, waarmee de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied planologisch mogelijk worden gemaakt.
Het plangebied is gelegen op een binnenstedelijk bedrijventerrein aan de Aris van Broekweg 1, 3 en 3a te Zaandam. De locatie is centraal gelegen in Zaandam en goed bereikbaar in verband met de ligging nabij het NS-station en de N203.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied
Op het bedrijventerrein is een mix van verschillende soorten bedrijvigheid aanwezig met overwegend grotere bouwvolumes. Het plangebied wordt aan drie zijden omsloten door verkeersinfrastructuur.
Voor de gronden van het plangebied gold, voorafgaand aan dit bestemmingsplan, het bestemmingsplan Westzanerdijk. In dit bestemmingsplan waren de gronden bestemd als Bedrijventerrein. Deze bestemming staat bedrijven in categorie 1 en 2 toe en ter plaatse van het plangebied eveneens volumineuse detailhandel. Het maximum bebouwingspercentage was 75% en de maximum bouwhoogte 12 meter.
Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Westzanerdijk (plangebied rood omlijnd)
Het gewenste gebruik is niet passend binnen het gebruik dat binnen de bestemming Bedrijventerrein is toegestaan. Tevens is de gewenste bouwhoogte van de techniekcampus niet passend binnen de maximum bouwhoogte van 12 meter dat ter plaatse gold.
Deze toelichting maakt deel uit van het bestemmingsplan Techniekcampus Zaandam. De toelichting van een bestemmingsplan geeft uitleg over en een onderbouwing van de bestemmingsregeling die in de planregels en op de verbeelding is opgenomen. Voor de onderbouwing van de bestemmingsregeling wordt onder meer ingegaan op de geldende beleidskaders en wordt in het kader van het onderzoek naar de haalbaarheid, verslag gedaan van de uitgevoerde onderzoeken. Daarnaast wordt er een verantwoording gegeven voor de gemaakte keuzes.
In de bijlagen bij de toelichting staan alle relevante beleidsstukken samengevat. Zowel het algemene Rijks-, provinciaal als gemeentelijk beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening. Daarnaast wordt themaspecifiek beleid nader toegelicht. Per beleidsstuk wordt kort beoordeeld wat de invloed ervan is op het bestemmingsplan. Verder worden in de bijlagen de beantwoording van de zienswijzen en ambtshalve wijzigingen verwerkt.
Binnen het plangebied was dansschool Juvat gevestigd. De voormalige bebouwing is recent gesloopt. Op het perceel zijn nog wel twee wasboxen van het nabijgelegen tankstation AVIA aanwezig. De locatie is circa 2.176 m² groot en wordt ontsloten via de Aris van Broekweg. Aan de zuid- en westzijde van het perceel is deels een dichte, hoge bomensingel aanwezig.
Afbeelding 2.1: Foto huidige situatie
Doel van het project Zaancampus is het verminderen van het tekort aan technici waarmee de continuïteit van de regionale food-, proces-, en maakindustrie kan worden ondersteund. Voor jongeren en zij-instromend wordt het vak aantrekkelijk gemaakt en gezorgd dat zij en de bestaande werknemers goed opgeleid zijn en blijven. Dat betekent dat hun technische kennis en vaardigheden steeds goed aansluiten bij de snel veranderende behoefte van onze bedrijven.
De Zaancampus heeft drie strategische actielijnen:
De voorgenomen ontwikkeling geeft invulling aan actielijn 3: het ontwikkelen van een nieuwe locatie voor de techniekcampus. De gemeenteraad is op 28 januari 2020 geïnformeerd over de voortgang van het Zaancampusproject inclusief de nieuwe locatie via een raadsinformatiebrief.
De behoefte aan een techniekcampus wordt mede ingegeven door de urgentie van herhuisvesting van de opleidingen metaal & metalektro (Regio College in samenwerking met Tetrix) en procestechnologie (Regio College in samenwerking met Food Proces Tech Campus (FPTC). Beide opleiders zijn momenteel gevestigd aan het Jonkerplantsoen in Kogerveld. In verband met de gebiedsontwikkeling en voorziene woningbouw op hun huidige locatie, moeten beide opleidingen uiterlijk op 1 januari 2022 een nieuw onderkomen hebben gevonden.
De techniekcampus is een cluster van techniekopleidingen in de Zaanstreek op nabijgelegen locaties, die samen met bedrijven werken aan techniek onderwijs voor de wereld van vandaag en morgen, en die optimaal gebruik maken van elkaars mensen en middelen.
De fysieke techniek campus bestaat uit twee dichtbij elkaar gelegen locaties:
De doelgroep van de nieuwe locatie van de techniekcampus bestaat uit vmbo-leerlingen, mbo-leerlingen, zij-instromers en werknemers van technische bedrijven c.q. in technische beroepen.
Het gebouw op de nieuwe locatie zal volgens de laatste duurzaamheidseisen worden gebouwd en voorzien van meerdere energie- en klimaatconcepten, zodat het gebouw zelf onderdeel wordt van de leermiddelen. Installaties worden in het zicht geplaatst en ingezet voor inspectie en meten. Zonnepanelen worden toegevoegd. Daarmee krijgt het gebouw de functie van een veiliggestelde simulatie van de praktijk, waar opdrachten kunnen worden uitgevoerd met (duurzame) installaties en machines voor de beroepspraktijkvorming.
De nieuwe locatie van de Zaancampus heeft verschillende functies:
Centrum voor Technische Bedrijfsopleidingen B.V. (CTBO B.V., de moederorganisatie van Tetrix Techniek) neemt de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling, financiering en het beheer van de nieuwe locatie. CTBO B.V. is daarmee de initiatiefnemer en is risicodrager van de realisatie van de techniekcampus.
Daarnaast heeft Engie Services West (Engie) aangegeven partner te willen zijn in de ontwikkeling van duurzame (energie)installaties voor het gebouw, welke verbonden zijn met het opleidingsaanbod aan de Aris van Broekweg. Engie wil de locatie ook inzetten als 'showcase' voor klanten, werknemers en (toekomstige) leerlingen voor moderne, duurzame technologieën in de food-, proces en maakindustrie. Daarnaast heeft een aantal andere partners van de Zaancampus aangegeven bereid te zijn om machines en installaties te sponsoren voor de nieuwe locatie, als bijdrage aan de samenwerking.
De opleidingen en activiteiten van de nieuwe locatie worden verzorgd door Tetrix Techniek, Engie, Regio College en de vmbo-scholen. Zij betalen voor het gebruik van het pand. Tetrix Techniek verzorgt de metaal- en elektrotechniekopleidingen en cursussen voor om-, her- en bijscholing voor zij-instromers gericht op levenslang ontwikkelen. Ook Engie gebruikt de locatie voor het levenslang ontwikkelen van het eigen personeel. Een deel van de BOL en BBL-opleidingen van het Regio College vindt op deze locatie plaats. Vmbo-activiteiten worden op deze locatie uitgevoerd in het kader van Sterk Techniek Onderwijs. Voor een ruimte van ca. 283 m² wordt nog een huurder gezocht in lijn met de ambities van de Zaancampus.
De gemeente heeft geen wettelijke verplichting voor huisvesting van mbo-onderwijs. Tegelijkertijd is het van maatschappelijk belang om te zorgen dat de nieuwe locatie van de techniek campus wordt gerealiseerd, omdat deze bijdraagt aan:
Tetrix Techniek en haar voorgangers zijn als metaalopleider al 90 jaar in Zaanstad gevestigd. De economische strategie die de gemeenteraad met de Economische Structuurvisie (juni 2012) en Maak Zaanstad (juni 2016) vaststelde, gaat uit van realisatie van de benodigde diversificatie van de economische pijlers in verbinding met de kracht van de historische industriële bedrijvigheid. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het behoud en versterken van die historische economische kracht, het openen van verbindingen naar diversificatie en dus aan het behoud en vergroten van toekomstbestendige werkgelegenheid. Er wordt met het plan een publiek belang wordt gediend.
De provincie Noord-Holland stimuleert campus samenwerkingen in de hele provincie, vanuit het belang van de arbeidsmarkt. Vanuit dit oogpunt heeft zij 2017 een werkambassadeur aangesteld die ook de rondetafelbijeenkomsten in de Zaancampus in 2018 heeft geïnitieerd. Daarnaast draagt de provincie financieel bij aan de Zaancampus. Het is belangrijk dat de gemeente in de Zaancampus samenwerking samen blijft optrekken met de Provincie, de bedrijven en de onderwijssector.
De ontwikkeling van de nieuwe locatie voor de techniek campus draagt bij aan verschillende beleidsterreinen en gemeentelijke doelen:
In de zoektocht naar een geschikte locatie voor de techniekcampus zijn verschillende locaties afgewogen. De locatie aan de Aris van Broekweg is gekozen in verband met de goede bereikbaarheid per openbaar vervoer en het tijdig beschikbaar komen. Tevens is er voldoende ruimte voor parkeren.
De ontwikkeling sluit aan bij het gemeentelijke streven naar het creëren van een levendige, toegankelijke en groene buurt aan de Aris van Broekweg en omgeving. Een visie voor het gebied is in voorbereiding.
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze nieuwe wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. Als gevolg van het verdrag van Valletta (Malta) is iedere gemeente verplicht aandacht te besteden aan de archeologie op haar grondgebied en dit te verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in een bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Betekenis voor het project
Archeologische waarden
Het plangebied ligt op een locatie met een zeer hoge archeologische waarde. De Aris van Broekweg bevindt zich op het westelijk deel van de 17e eeuwse Nieuwe Haven, een speciaal voor de scheepsbouw aangelegd industriegebied langs een nieuw gegraven haven die uitkwam in de Voorzaan. Langs de oevers van deze haven lagen scheepswerven en in het veld daarachter stonden houtzaagmolens. Uit het uitgevoerde archeologisch booronderzoek (zie bijlage Archeologisch booronderzoek) zijn tot op een diepte van 2,5 meter onder maaiveld, geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen in het onderzoeksgebied naar voren gekomen. Voor het hele perceel kan met enige zekerheid worden aangenomen dat de bodem tot een diepte van 2 tot 2,50 m onder maaiveld kan worden geroerd, omdat er binnen dat niveau geen aanwijzingen zijn voor een archeologische vindplaats. Op een dieper niveau kunnen echter wel archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.
Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek middels verkennende boringen (IVO-O) binnen het onderzoeksgebied, hoeven er geen archeologische vervolgstappen te worden genomen, aangezien volgens het bouwplan de bodem niet dieper wordt verstoord dan de bovenste 2,5 meter. Als tijdens de voorgenomen werkzaamheden alsnog archeologische resten worden
aangetroffen, dan dient hiervan, conform de Erfgoedwet, melding te worden gemaakt aan de
gemeente Zaanstad.
Historisch geografische / landschappelijke waarden
Er zijn binnen het plangebied geen historisch geografische of landschappelijke waarden aanwezig. Wel grenst het plangebied aan de stedelijke hoofdgroenstructuur, die langs de Houtveldweg aan de westkant en de Albert Heijnweg aan de Zuidzijde. De groenstructuur langs de Houtveldweg is fragmentarisch aanwezig maar kan bij toekomstige ontwikkelingen versterkt worden.
Afbeelding 4.1: Kaart Groen en waterplan met het ‘stedelijke groen’
Gebouwde monumenten
In het gebied staan geen gebouwen van architectonische waarde en geen beschermde
monumenten.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de realisatie van het project. Het plan heeft wel een relatie met de stedelijke groenstructuur. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan.
Het te realiseren gebouw voor de techniekcampus staat in de rooilijn van de Aris van Broekweg en bestaat uit drie bouwlagen met daar bovenop een technische installatieruimte. In het onderhavige bestemmingsplan is rekening gehouden met een mogelijke toekomstige uitbreiding met een vierde verdieping. De maximale bouwhoogte is in dit bestemmingsplan bepaald op 18 meter. Dit geeft een hoekaccent in hoogte aan de Houtveldweg en de Aris van Broekweg en een gezicht richting het spoor. In afbeelding 4.2 is een principedoorsnede weergegeven.
Afbeelding 4.2: Doorsnede nieuwe situatie (bron: Rietvink Architecten)
Het gebouw wordt georiënteerd op de aangrenzende Houtveldweg en Aris van Broekweg. Achter het gebouw vindt het auto- en fietsparkeren plaats. Zie afbeelding 4.3. Op de kavel van het gebouw ligt een groenstrook die grenst aan de Houtveldweg. Deze strook wordt ingericht met lage beplanting en/of gras. Naar mogelijkheden die de locatie en het ontwerp van het project toelaat, wordt zoveel als mogelijk bijgedragen aan de stedelijke groenstructuur. De parkeerplaats aan de zuidzijde van het gebouw wordt afgescheiden met een haag.
Afbeelding 4.3: Plattegrond nieuwe situatie (bron: Rietvink Architecten)
Met de materialisering wordt de zijde aan de Houtveldweg verbijzonderd. Door hier veel glas toe te passen zijn de interne techniekruimten zichtbaar als onderdeel van de beeldkwaliteit. Ook de kantine en entree worden geaccentueerd in kleur en met glas op vergelijkbare wijze als de techniekruimtes. Dit versterkt de verbinding tussen binnen en buiten. Zie afbeelding 4.4 en 4.5.
Afbeelding 4.4: Impressie nieuwe situatie vanaf Houtveldweg ten zuidoosten van het plangebied (bron: Rietvink Architecten)
Afbeelding 4.5: Impressie nieuwe situatie vanaf Houtveldweg ten noordoosten van het plangebied (bron: Rietvink Architecten)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan inzicht te geven in de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van verkeer en parkeren.
Betekenis voor het project
Verkeer
Het plangebied ligt op circa 500 meter van het treinstation van Zaandam. Vanwege de ligging nabij de N203 is het plangebied ook per auto goed bereikbaar. Autoverkeer wordt hoofdzakelijk afgewikkeld via de N203 en de Houtveldweg.
Er zullen maximaal 60 leerlingen op een dag gebruik maken van de techniekcampus. Voor de nog te verhuren ruimte komen daar nog circa 15 bezoekers bij. Gelet op de ligging nabij het NS-station zal een groot deel van de bezoekers met het openbaar vervoer komen. Gelet op de bestaande intensiteiten, de capaciteit van de wegen en de beperkte verkeerstoename, worden geen knelpunten in de verkeersafwikkeling in de omgeving van het plangebied verwacht.
Parkeren auto
De parkeernormen die in dit gebied gelden staan in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016. Deze parkeernormen resulteren in een parkeereis. Deze parkeereis heeft betrekking op het minimale aantal parkeerplaatsen dat de initiatiefnemer dient aan te leggen op eigen terrein. De Aris van Broekweg valt volgens de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 onder Matig Stedelijk B. De Techniekcampus valt onder Beroepsonderwijs dag (MBO, ROC). De bijbehorende parkeernorm per 100 leerlingen/studenten bedraagt minimaal 4,4 parkeerplaatsen. De maximum bezetting per dag bedraagt niet meer dan 100 leerlingen.
Met betrekking tot avondonderwijs zijn er op een gemiddelde avond ca 40 tot 50 studenten aanwezig. De parkeernorm voor avondonderwijs bedraagt minimaal 4,6 parkeerplaatsen per 10 studenten. Uitgaande van een avond bezetting van 50 zijn er minimaal 23 parkeerplaatsen noodzakelijk.
Er worden 28 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd waarmee ruimschoots voldaan aan de parkeernorm voor 'Beroepsonderwijs dag' en 'Avondonderwijs'.
Parkeren fiets
In de Uitvoeringsnota parkeren geldt ter plaatse van het plangebied (categorie Matig stedelijk B) op een locatie binnen 400 meter van een station, een fietsparkeernorm van minimaal 20 fietsparkeerplaatsen per 30 gelijktijdig aanwezige leerlingen/studenten. Uitgaande van maximaal 75 gelijktijdig aanwezige leerlingen in de dagperiode, geldt een minimum aantal van 50 te realiseren fietsparkeerplaatsen in de maatgevende dagperiode. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.
De watertoets is een verplicht onderdeel van een bestemmingsplan. Het is verplicht in beeld te brengen wat de effecten van de voorgenomen activiteit op de waterhuishouding zijn. Het gaat hier zowel om de waterkwaliteit als waterkwantiteit. Het streven is er zoveel mogelijk op gericht om water (regen-, afval- en oppervlaktewater) op een goede manier in te passen in het ontwerp.
Betekenis voor het project
Waterhuishouding
Voor het plan is advies aangevraagd bij HHNK in het kader van de watertoets via www.dewatertoets.nl (zie bijlage Watertoets). Door HHNK is aangegeven dat de normale procedure moet worden gevolgd in verband met de ligging van het plangebied binnen de zonering van de primaire waterkering. In dit kader is door HHNK in het kader van het wettelijk vooroverleg nader advies uitgebracht (zie paragraaf 5.1.1).
De planlocatie ligt helemaal bovenstrooms in de Zaandammerpolder. De bestaande waterloop aan de zuidzijde van het plangebied heeft een waterpeil van circa NAP-1,25 meter. Op de kop van deze waterloop is een belangrijke waterinlaat aanwezig. Deze inlaat vanuit polder Westzaan zorgt voor de wateraanvoer en doorstroming naar de Zaandammerpolder en dient door de ontwikkeling niet verstoord te worden. In het plan is rekening gehouden met de inlaat. Als gevolg van het plan is geen sprake van effecten die van invloed zijn op het functioneren van de inlaat.
Afbeelding 4.5: Indicatieve ligging inlaatduiker
In de nieuwe situatie zal er een afname van verharding plaatsvinden t.o.v. de oorspronkelijke situatie. Dit betekent dat er geen compenserende waterberging noodzakelijk is.
Door de stedelijke omgeving is het vanuit klimaatadaptatie positief dat er binnen het plangebied meer openbaar groen wordt gerealiseerd. De groenstrook kan als bufferzone dienen bij hevige regenbuien. Daarnaast heeft het groen een verkoelend effect bij hete zomerdagen, waardoor hittestress wordt voorkomen.
Riolering
De riolering dient gescheiden afgevoerd te worden. Waarbij het afstromende regenwater (vertraagd) afgevoerd kan worden op de waterloop aan de zuidzijde van het plangebied. Het DWA dient aangesloten te worden op het gemeentelijke rioolsysteem.
Waterkering
In de digitale watertoets werd aangegeven dat de projectlocatie het waterkering belang raakt. Bij het nader inzoomen hierop kan echter worden gesteld dat de planlocatie in de beschermingszone B van de nabij gelegen waterkering is gelegen. Voor deze zone B gelden geen beperkingen op de voorgenomen bouwontwikkeling op deze locatie.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Hieronder valt het bestemmingsplan.
Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte bevat en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, een motivering is opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Betekenis voor het project
De behoefte aan een techniekcampus wordt deels ingegeven door de urgentie van herhuisvesting van bestaande opleidingen in Kogerveld. In verband met de voorziene gebiedsontwikkeling ten behoeve van woningbouw op onderwijslocaties in Kogerveld, is dringend behoefte aan een nieuw gebouw waarin ook aanvullende functies worden opgenomen. Het plangebied op de locatie aan de Aris van Broekweg maakt gelet op de ligging en de bestemming onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik, passend binnen de voorwaarden van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In de uitvoering van het bestemmingsplan zal aandacht worden besteed aan het aspect duurzaamheid. Duurzaam bouwen betreft een wijze van plannen, bestemmen, ontwerpen, bouwen, inrichten en beheren (inclusief slopen en hergebruik).
Duurzaamheidsaspecten waar bij de bouw aan moet worden gedacht zijn: energiehuishouding, materiaalgebruik, watergebruik, gezondheid, comfort, toekomstbestendigheid, etc.
Betekenis voor het project
Het gebouw wordt een showcase van duurzame energie- en klimaatconcepten, met als doel een volledig gasloos gebouw. Om die redenen zullen onder andere een Warmte Koude Opslag monobron systeem, warmtepompen en zonnepanelen worden ingezet in het gebouw, waarbij het uitgangspunt is dat installaties in het zicht worden geplaatst en ingezet worden voor praktijkonderwijs. Daarmee krijgt het gebouw de functie van een veiliggestelde simulatie van de praktijk waar opdrachten kunnen worden uitgevoerd met (duurzame) installaties en machines voor de beroepspraktijkvorming.
De installaties worden voorzien van monitoringsmogelijkheden in combinatie met een Gebouw Beheer Systeem (GBS) en Energie Beheer en Registratiesysteem (EBS) waarin cursisten de energieprestaties en functionele werking van installaties individueel en als systeem kunnen monitoren en leren hierop te participeren.
In de gesloten koop- en ontwikkelovereenkomst zijn toe te passen duurzaamheidsmaatregelen geborgd.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen:
De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor LPG-tankstations geldt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen tevens de circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstations.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen waterwegen is het wettelijk kader vastgelegd het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.
De normen voor ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Betekenis voor het project
Provinciale weg N203
Op ongeveer 165 meter van het plangebied bevindt zich Provincialeweg N203. Een provinciale weg is, als gevolg van een besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, vrijgesteld voor het transport van gevaarlijke stoffen. Gemeenten kunnen die vrijheden inperken door het instellen van een route gevaarlijke stoffen. De gemeente Zaanstad heeft een route gevaarlijke stoffen ingesteld. Die nieuwe route ligt op relatief grote afstand van het plangebied. Hierdoor rijden er alleen vrachtwagens met gevaarlijke stoffen in bulk over de N203 ter hoogte van het plangebied die ook daadwerkelijk in dat gedeelte van de gemeente aanwezig moeten zijn (bestemmingsverkeer). Doorgaand transport van gevaarlijke stoffen vindt alleen plaats over de A8, N516 en de N246. Het aandeel gevaarlijke stoffen dat wordt vervoerd over de N203 is hierdoor beperkt en ook de soorten gevaarlijke stoffen die worden getransporteerd zijn beperkt (alleen brandbare vloeistoffen). De transportroute Provincialeweg N203 in Zaandam beschikt ter hoogte van het plangebied niet over een PR=10-6 risicocontour. De normen voor het plaatsgebonden risico vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Als gevolg van de ingestelde routering van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is de frequentie van dit transport nabij het plangebied beperkt. Er vindt alleen transport van brandbare vloeistoffen (LF2) plaats met een lage frequentie. Er is geen sprake van een significant groepsrisico (> 0,1 x OW) ter hoogte van het plangebied. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk in het kader van het te nemen ruimtelijke besluit.
Spoortracé's Amsterdam - Den Helder en Amsterdam - Uitgeest
De spoortracé's Amsterdam – Den Helder en Amsterdam - Uitgeest worden niet vermeld in de bijlage van de Regeling Basisnet. Het betreft derhalve geen basisnetroute. Voor zover bekend ligt er geen reservering op het traject voor het structureel vervoer van gevaarlijke stoffen in bulk over het tracé. Er vinden geen risicorelevante activiteiten plaats op het tracé Amsterdam – Den Helder.
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.
Op grond van de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting afkomstig van geluidgezoneerde wegen en spoorwegen op geluidgevoelige bestemmingen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden. Tevens is in dit kader industrielawaai van bedrijven in de nabijheid en van gezoneerde industrieterreinen relevant.
Betekenis voor het project
Een school is een geluidgevoelige bestemming. Het plangebied ligt binnen de geluidzone van verschillende wegen en de spoorlijn Zaandam - Sloterdijk. Het plangebied ligt daarnaast binnen de geluidzone van het gezoneerd industrieterrein Westpoort. Tevens is het geluid van bedrijven in de directe nabijheid van het plangebied relevant.
Wegverkeerslawaai
Omdat het plangebied valt binnen de geluidzone van de Albert Heijnweg, Aris van Broekweg, Daan Schijfweg, Houtveldweg, Korte Hogendijk en de Provincialeweg N203 is akoestisch onderzoek (zie bijlage Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai) uitgevoerd. Deze wegen hebben een maximum snelheid van 50 km/uur. Daarnaast is in het kader van de cumulatieve geluidbelasting de Westzanerdijk meegenomen in het onderzoek. Deze weg heeft geen geluidzone.
Uit het onderzoek volgt dat de geluidbelasting vanwege de Albert Heijnweg (54 dB), Aris van Broekweg (58 dB) en de Houtveldweg (53 dB) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder overschrijdt. Maatregelen om de geluidbelasting te beperken zijn niet doelmatig of vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet mogelijk/gewenst. Het verlenen van hogere waarden is passend binnen het gemeentelijk geluidbeleid. Na vaststelling zal het hogerewaardenbesluit worden toegevoegd als bijlage bij de toelichting.
Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt op een afstand van circa 30 meter van een spoorlijn (Zaandam-Sloterdijk). Deze spoorlijn is opgenomen in het Geluidregister Spoor. Om die reden is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting als gevolg van het railverkeer (zie bijlage Akoestisch onderzoek railverkeerslawaai). Uit het onderzoek volgt dat de hoogst berekende waarde 59 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt daarmee overschreden. De in de Wet geluidhinder vastgelegde uiterste grenswaarde van 68 dB wordt niet overschreden. In het onderzoek zijn mogelijke maatregelen beschouwd. Uit deze beschouwing blijkt dat maatregelen niet mogelijk of niet doelmatig zijn. Het verlenen van hogere waarden is passend binnen het gemeentelijk geluidbeleid. Na vaststelling zal het hogerewaardenbesluit worden toegevoegd als bijlage bij de toelichting.
Industrielawaai
Direct naast de gewenste campus is het bedrijf Dorjee Beheer B.V. aan de Aris van Broekweg 5 gelegen. De activiteiten van dit bedrijf vallen binnen de categorie 'Fabriek voor speciaal gereedschappen en werktuigen'. Daarnaast is de gewenste campus gelegen binnen de invloedsfeer van het geluidgezoneerde industrieterreinen Westpoort en Achtersluispolder - Westerspoor Zuid. Naar deze geluidbronnen is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage Akoestisch onderzoek industrielawaai). Uit het onderzoek is gebleken dat voor zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het maximaal geluidniveau aan de richtwaarden uit stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan. Gesteld kan worden dat sprake is van een acceptabel verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied en dat bedrijven niet in de belangen worden geschaad.
Cumulatieve geluidbelasting
Door middel van een beschouwing van alle geluidbronnen samen is de cumulatieve geluidbelasting inzichtelijk gemaakt (zie bijlage Akoestisch onderzoek cumulatieve geluidbelasting). De gemeente Zaanstad hanteert een maximale gecumuleerde grenswaarde die 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toegestane ontheffingswaarden. Deze 3 dB komt overeen met een verhoging van de geluidsbelasting die als significant hoger wordt ervaren. In die gevallen kan of niet gebouwd worden of er worden oplossingen gezocht worden met dove gevels. Hierbij is de bronsoort met de maximale grenswaarde maatgevend. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 66,0 dB. Dit valt binnen het 3 dB criterium aangezien de hoogste maximaal toegestane ontheffingswaarde 68 dB bedraagt (railverkeerslawaai). Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbare situatie. Tevens wordt met het bouwplan voldaan aan de vereiste karakteristieke geluidwering uit het Bouwbesluit.
In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen Wet milieubeheer (Wet Luchtkwaliteit) zijn de normen voor
luchtkwaliteit opgenomen. In artikel 5.16 en 5.16a Wet milieubeheer staat hoe het onderwerp
luchtkwaliteit bij planvorming in acht genomen dient te worden. Op basis hiervan kunnen
projecten worden uitgevoerd indien:
Betekenis voor het project
In het plangebied zal een school worden gebouwd. Voor de techniekcampus is met behulp van de NIBM-tool de bijdrage van de te verwachten extra verkeersgeneratie op de luchtkwaliteit berekend. Er is (worst-case) gerekend met maximaal 100 verkeersbewegingen per gemiddelde weekdag. In onderstaande tabel is het resultaat van de berekening opgenomen.
Uit de berekeningsresultaten blijkt, dat de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de nieuwbouw van de school als niet in betekenende mate kan worden beschouwd. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
In deze paragraaf is bekeken in hoeverre er – met het oog op mogelijke geurhinder – sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hierbij wordt ingegaan op de volgende aspecten:
Zaans geurbeleid
Geur is in de gemeente Zaanstad een belangrijk onderwerp, wat de reden is dat het Zaans geurbeleid is vastgesteld door de gemeenteraad (14 juli 2016). Voor een aantal bedrijven in de omgeving van het plangebied is de provincie Noord Holland bevoegd gezag. Voor de toetsing of er in het plangebied sprake is van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat is het Zaans geurbeleid van toepassing. Hiervoor is het niet van belang of een bedrijf onder provinciaal of gemeentelijk gezag valt.
Het Zaans geurbeleid gaat uit van een streefkwaliteit. Uitgangspunt voor deze streefkwaliteit is een situatie waarin er geen ernstige geurhinder meer is en waarin het aantal geurgehinderden 12% of minder is. Het Zaans geurbeleid heeft als doel het op termijn behalen van de streefkwaliteit.
De geurbelasting wordt uitgedrukt in een zogenaamde ‘hedonische waarde’ (afgekort als H). Deze waarde duidt de (on-)aangenaamheid van geur uit. De mate van geurhinder is afhankelijk van de onaangenaamheid van een geur (hedonische waarde) maar ook van de geur concentratie (het aantal odour-units/m3). De geurbelasting geldt voor continue en discontinue bronnen voor alle typen geurgevoelige objecten. In het Zaans geurbeleid wordt gebruik gemaakt van 2 onderscheidende hedonische waarden:
De concentratie waarin een geur onaangenaam wordt verschilt per soort geur: voor de meeste mensen is chocolade (cacao) een lekkere geur, wanneer deze té overheersend wordt – zoals in sommige delen van Zaanstad regelmatig het geval is – is het echter niet meer prettig. Deze geurconcentratie wordt in odourunits per m3 uitgedrukt (OUE/m3). Elke geur wordt in verschillende concentraties waargenomen, waarbij de concentratie in de lucht en de onaangenaamheid ook verschilt. Dit is de reden dat er volgens het Zaans geurbeleid per bedrijf, aan de hand van de overheersende geuruitstoot, bepaald is welke geurconcentratie bij welke hedonische waarde (geurbelasting) hoort. Zo kan elke geur(concentratie) ‘teruggerekend’ worden naar de geurbelasting die daarbij hoort.
Volgens het geurbeleid verschillen objecten in gevoeligheid voor geur het onderscheid is als volgt: standaard gevoelige objecten, minder geurgevoelige objecten en minst geurgevoelige objecten. Voor de standaard gevoelige objecten, zoals woningen, geeft de concentratie horend bij H=-1 van continue bronnen de streefkwaliteit weer. Is een object minder geurgevoelig, dan is de toegestane geurconcentratie hoger. Het Zaans geurbeleid maakt onderscheidt in:
1. Standaard geurgevoelige objecten, zoals woningen;
2. Minder geurgevoelige objecten, zoals horeca en maatschappelijke functies;
3. Minst geurgevoelige objecten, zoals bedrijven.
Op grond van het geurbeleid geldt dat bij standaard en minder geurgevoelige objecten de H=-2 contour niet mag worden overschreden. Er mag dus geen sprake zijn van ernstige geurhinder. Het beleid is te vinden op de website van de gemeente Zaanstad www.zaanstad.nl
Betekenis voor het project
De ontwikkeling betreft de realisatie van een school. Dit object wordt beschouwd als een minder geurgevoelige object. Nu er sprake is van een geurgevoelige object, is de vervolgvraag of er relevante geurhinder te verwachten is.
Aan de hand van de richtafstanden voor geur uit de VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering, milieuvoorschriften, geuronderzoek en eventuele geurklachten is bepaald welke bedrijven geurhinder kunnen veroorzaken ter plaatse van deze ontwikkeling.
De resultaten van deze inventarisatie zijn opgenomen in onderstaande tabel en worden hierna toegelicht.
Tabel 4.1: Onderzochte bedrijven
Uit de tabel blijkt dat de projectlocatie binnen de richtafstand voor geur van twee nabijgelegen geur veroorzakende bedrijven ligt.
Het bedrijf Dorjee
Op circa 18 meter afstand van de locatie van de voorgenomen ontwikkeling bevindt zich het bedrijf Dorjee. Dit is een fabriek voor Speciaalgereedschappen en –Werktuigen. Op basis van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” uitgave 2009 heeft het bedrijf een Sbi-code 2561, 3311.1 ‘Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:- algemeen ‘ met een richtafstand van 30 meter voor het aspect geur voor een gemengd gebied. Voor de voorgenomen planlocatie overschrijdt het bedrijf de
richtafstand tot de geurgevoelige objecten. Maar het bedrijf valt onder de werking van het Activiteitenbesluit. Het is een type B bedrijf. In het Activiteitenbesluit zijn geurbeperkende maatregelen voor de bedrijfsactiviteiten voorgeschreven. Het bedrijf dient zich hieraan houden. Daarnaast zijn er geen concrete plannen van het bedrijf bekend, waarmee relevante geurhinder zal kunnen worden veroorzaakt. Geur vanwege dit bedrijf is daarom geen belemmering voor de realisatie van de techniekcampus (minder geurgevoelige object).
Het bedrijf Bosma & Bronkhorst
Bosma & Bronkhorst ligt aan de Aris van Broekweg 5a/5b/7/12/14. De afstand tussen het bedrijf en het plangebied van de techniekcampus is circa 40 meter. Het gebouw van de techniekcampus wordt op 50 meter afstand van het bedrijf gerealiseerd. In paragraaf 4.13 is ingegaan op de verschillende bedrijfsactiviteiten die ter plaatse van de verschillende deellocaties zijn toegestaan en de daarbij behorende richtafstand voor geur. Hieruit volgt dat de maximale richtafstand 30 meter bedraagt. Deze richtafstand wordt niet overschreden. Aanvullend wordt opgemerkt dat het bedrijf valt onder de werking van het Activiteitenbesluit. Het is een type B bedrijf. In het Activiteitenbesluit zijn geurbeperkende maatregelen voor de bedrijfsactiviteiten voorgeschreven. Het bedrijf dient zich hieraan houden. Daarnaast zijn er geen concrete plannen van het bedrijf bekend, waarmee relevante geurhinder zou kunnen worden veroorzaakt. Geur vanwege dit bedrijf is daarom geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen school (minder geurgevoelige object).
Conclusie
Geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
In een bestemmingsplan dat nieuwe functies mogelijk maakt dient de bodemgesteldheid in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Betekenis voor het project
Door Antea is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage Verkennend en nader bodemonderzoek). De bodem op het gehele terrein is heterogeen licht tot sterk verontreinigd met zware metalen en lokaal in de ondergrond ook met asbest. Voor de voorgenomen werkzaamheden is het derhalve noodzakelijk om maatregelen te treffen in het kader van de Wet bodembescherming zoals het opstellen van een BUS-melding. Op het zuidwestelijk terreindeel is sprake van een sterke grondwaterverontreiniging met barium van beperkte omvang. Op het oostelijk terreindeel is bij sloopwerkzaamheden een door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied als zorgplichtige aangemerkte verontreiniging ontstaan. Hier is de schone aangebrachte zandlaag met een dikte van circa 0,4 m geroerd geraakt met gebiedseigen (verontreinigde) grond. De geroerde toplaag dient hier te worden verwijderd. Op basis van de bevindingen van voorliggend onderzoek wordt geconcludeerd dat de bodem tot 0,3 à maximaal 0,5 m -mv. geroerd geraakt is als gevolg van de sloopwerkzaamheden. Bij het verkennend onderzoek is geconcludeerd dat de grond ten aanzien van PFOS/PFOA voldoet aan de klasse landbouw/natuur. Op basis van deze gegevens kan de grond worden afgevoerd worden naar een erkende verwerker.
Voor de voorgenomen herontwikkeling is het in het kader van de Wet bodembescherming noodzakelijk een BUS-melding in te dienen bij het bevoegde gezag. Graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging dienen te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerde aannemer (BRL SIKB 7001) en onder milieukundige begeleiding (BRL SIKB 6001). In het kader van de door de Omgevingsdienst aangewezen zorgplichtige verontreiniging op het oostelijke deel zal een plan van aanpak moeten worden gediend met een beschrijving van de sanering. Omdat de deze grond in het kader van het bouwrijp maken van het terrein al ontgraven dient te worden, wordt aanbevolen om in overleg met de Omgevingsdienst af te stemmen de sanering medio 2021 uit te voeren om te voorkomen dat de bouwkuip onder water komt te staan. Deze sanering kan worden gecombineerd met de sanering op het westelijk deel.
Na sanering is de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. In de exploitatie van het plan is rekening gehouden met de kosten voor sanering, waardoor de financiële uitvoerbaarheid niet in het geding is.
In de natuurwetgeving worden gebiedsbescherming en soortenbescherming onderscheiden. Beide beschermingsregimes zijn van belang voor de ontwikkelingsmogelijkheden van een gebied. De soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming. Hierin zijn verschillende beschermingsregimes voor soorten aangewezen.
Betekenis voor het project
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt in de nabijheid van een aantal Natura 2000-gebieden:
Gezien de afstand, de tussenliggende bebouwing en de uit te voeren werkzaamheden, worden op voorhand geen directe negatieve gevolgen verwacht van de plannen zoals licht, geluid of optische verstoring. Er hoeft hiernaar geen nadere toetsing uitgevoerd te worden. Gezien de toename van stikstofemissie in zowel de gebruiksfase als aanlegfase zijn stikstofberekeningen met het programma Aerius uitgevoerd (zie bijlage Onderzoek stikstofdepositie). Uit deze berekeningen volgt dat de maximale projectbijdrage van de aanleg en het gebruik van de gebouwen 0,00 mol/ha/jaar bedraagt op de meest dichtbijgelegen stikstofgevoelige habitattypen. De stikstofdepositie die uitvoering van de plannen zal veroorzaken vormt een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen, dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten zullen optreden en er zeker geen sprake is van significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.
Het plangebied bevindt zich niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of weidevogelleefgebied. Externe werking is niet aan de orde. Deze gebieden liggen op ruime afstand van het plangebied. De bepalingen van de Provinciale Ruimtelijke Verordening worden niet overtreden en derhalve is geen vervolgprocedure noodzakelijk.
Soortenbescherming
Gelet op de huidige situatie van het plangebied is het redelijkerwijs niet te verwachten dat er beschermde soorten in het plangebied of directe omgeving kunnen voorkomen. Een nader onderzoek naar beschermde flora en fauna wordt niet noodzakelijk geacht. Wel is de zorgplicht van kracht waarvoor onderstaande algemene uitgangspunten gelden:
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype.
Betekenis voor het project
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijven aanwezig. De VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geeft indicatieve afstanden tussen bedrijven en gevoelige functies met betrekking tot de aanvaardbaarheid van een plan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. De richtafstanden uit de VNG-brochure gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van de milieugevoelige functie.
Een school is een gevoelige functie. Binnen gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Een gemengd gebied is volgens de VNG-brochure een gebied met matige tot sterke functiemenging. Gelet op de aanwezigheid van diverse bedrijven in combinatie met de ligging naast de provinciale weg N203 en de spoorweg is ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving sprake van een gemengd gebied.
Bedrijfsverzamelgebouw Het Blauwe Pand - Aris van Broekweg 2
Tegenover het plangebied is aan de Aris van Broekweg 2 een bedrijfsverzamelgebouw (Het Blauwe Pand) aanwezig waarin verschillende maatschappelijk betrokken maak- en dienstbedrijven gevestigd zijn. Het betreft activiteiten in maximaal categorie 2 waarvoor een richtafstand van 10 meter tot de school geldt. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Het bestemmingsplan staat geen zwaardere categorie bedrijven toe.
Benzineservicestation Avia Zaandam - Aris van Broekweg 2a/2b
Het benzineservicestation van Avia Zaandam is aan de Aris van Broekweg 2a/2b gevestigd. Het bedrijf valt in de SBI-bedrijfscategorie 473.3 "Benzineservicestation zonder LPG". Het betreft een categorie 2 bedrijf waarvoor een richtafstand van 10 meter tot de school geldt. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Het bestemmingsplan staat ter plaatse uitsluitend een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder LPG-vulpunt toe.
Club Baccara - Aris van Broekweg 4
Aan de Aris van Broekweg 4 is een seksinrichting (Club Baccara) gevestigd. Voor dit bedrijf (SBI 9609, persoonlijke dienstverlening n.e.g.) geldt binnen gemengd gebied geen richtafstand tot gevoelige objecten. Het bestemmingsplan staat binnen de ter plaatse geldende bestemming Gemengd uitsluitend activiteiten in maximaal caterogie 2 toe. Aan de hierbij behorende richtafstand van 10 meter in gemengd gebied wordt voldaan.
Aris van Broekweg 4a, 6 en 8
Bij de panden aan de Aris van Broekweg 4a, 6 en 8 zijn bij de Omgevingsdienst in de huidige situatie geen bedrijfsactiviteiten bekend. Het bestemmingsplan ter plaatse van Aris van Broekweg 4a staat bedrijven tot en met categorie 3.1 toe. Voor bedrijven in categorie 3.1 geldt een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt tot aan de school niet voldaan. Omdat er ter plaatse geen categorie 3.1 bedrijf aanwezig is en de visie van de gemeente is om het gebied te laten verkleuren tot woon-werkgebied vormt de bestemming geen belemmering voor de ontwikkeling van de techniekcampus. Voor de percelen Aris van Broekweg 6 en 8 geldt dat het bestemmingspaln maximaal bedrijven in categorie 2 toestaat. Aan de bijbehorende richtafstand van 10 meter in gemengd gebied wordt voldaan.
Sporthuis Helling - Aris van Broekweg 10
Sporthuis Helling aan de Aris van Broekweg 10 is een sportwinkel in bedrijfscategorie 1 (SBI 47: Detailhandel n.e.g.). Voor dit bedrijf (SBI 9609, persoonlijke dienstverlening n.e.g.) geldt binnen gemengd gebied geen richtafstand tot gevoelige objecten.
Dorjee - Aris van Broekweg 5
Ten westen van het plangebied, aan de Aris van Broekweg 5, is het bedrijf Dorjee gevestigd. Het betreft een fabriek voor speciaalgereedschappen en - werktuigen dat in de categorie SBI 2561, 3311.1 valt (metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven). De activiteiten vallen onder categorie 3.2 waarvoor binnen gemengd gebied een richtafstand geldt van 50 meter tot gevoelige objecten. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. Om die reden is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting van dit bedrijf. Zie paragraaf 4.8. Uit het onderzoek is gebleken dat voor zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het maximaal geluidniveau aan de richtwaarden uit stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan. Gesteld kan worden dat sprake is van een acceptabel verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied en dat bedrijven niet in de belangen worden geschaad.
Bosma en Bronkhorst - Aris van Broekweg 5a, 5b, 7 12 en 14
Voor de locatie Aris van Broekweg 5a-5b geldt een maatbestemming waarbij in aanvulling op categorie 1 en 2 bedrijven ook bedrijfsactiviteiten in categorie 3.2 zijn toegestaan voor zover deze vallen binnen de SBI-code 251, 331 onder 1, te weten een constructiewerkplaats in een gesloten gebouw. Een constructiewerkplaats heeft in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 10 meter voor het aspect geur, gevaar en stof en 50 meter voor geluid. Er wordt voldaan aan deze richtafstanden.
Voor de locatie Aris van Broekweg 7 geldt eveneens een maatbestemming waarbij in aanvulling op categorie 1 en 2 bedrijven ook bedrijfsactiviteiten in categorie 3.1 en 3.2 zijn toegestaan voor zover deze vallen binnen de SBI-codes 310122 en 162.0.
SBI-code 310122 heeft betrekking op de vervaardiging van bedrijfsmeubels (geen interieurbouw of stoelen). Voor deze bedrijfsactiviteiten geldt een maximale richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
SBI-code 162.0 heeft betrekking op timmerwerkfabrieken en vervaardigen van overige artikelen van hout. Voor deze bedrijfsactiviteiten geldt een maximale richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Op 4 mei 2021 is vergunning verleend voor de realisatie van:
De machine- en apparatenbouw met een p.o. < 2000 m² heeft in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' de SBI-code 27,28,33. Voor deze activiteiten geldt binnen gemengd gebied een richtafstand van 10 meter voor de aspecten geur, stof, gevaar en 50 meter voor het aspect geluid. Hiermee valt de activiteit onder categorie 3.1 bedrijfstypen.
De plaat- en constructiewerkzaamheden in een gesloten gebouw heeft in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' de SBI-code 251.331-1. Voor deze activiteiten geldt binnen gemengd gebied een richtafstand van 10 meter voor de aspecten geur, stof, gevaar en 50 meter voor het aspect geluid. Hiermee valt de activiteit onder categorie 3.1 bedrijfstypen.
Metaalcoating activiteit is vergelijkbaar met een metaaloppervlakte behadelingsbedrijf. Een metaaloppervlakte behandelingsbedrijf –algemeen heeft in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' de SBI-code 2561, 3311-1. Voor deze activiteiten geldt binnen gemengd gebied een richtafstand van 30 meter voor de aspecten geur, stof, gevaar en 50 meter voor het aspect geluid. Hiermee valt de activiteit onder categorie 3.2 bedrijfstypen.
De functie opleidingscentrum – bedrijfsschool is vergelijkbaar met beroepsonderwijs en heeft in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' de SBI-code 8531. Voor deze activiteiten geldt binnen gemengd gebied een richtafstand van 0 meter voor geur, stof en gevaar en 10 meter voor het aspect geluid. Hiermee valt de activiteit onder categorie 2 bedrijfstypen.
Een robotica-activiteit (vervaardigen applicaties met behulp van robots) valt onder elektrotechnische industrie n.e.g. en heeft in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' de SBI-code 293. Voor deze activiteiten geldt binnen gemengd gebied een richtafstand 0 meter voor de aspecten stof en gevaar en 10 meter voor de aspecten geluid en geur. Hiermee valt de activiteit onder categorie 2 bedrijfstypen.
Volgens de toets van het bestemmingsplan mag op deze locatie bedrijvigheid met een vergelijkbare milieucategorie 3.1 en 3.2 zich vestigen. Uit bovenstaande toetsing van de activiteiten aan de richafstanden uit de VNG-brochure blijkt dat de aangevraagde activiteiten maximaal onder categorie 3.2. bedrijfstypen vallen.
De activiteiten op de locatie Aris van Broekweg 7 hebben binnen gemengd gebied een maximale richtafstand van 30 meter voor de aspecten geur, gevaar en stof en 50 meter voor het aspect geluid. Op circa 55 meter afstand van deze locatie van het bedrijf bevinden zich woningen van derden aan de Korte Ringweg 2, 4 en 6. Deze woningen zijn maatgevend voor de milieubelasting van het bedrijf. Het bedrijf moet op de gevel van de woningen aan de Korte Ringweg aan de grenswaarden zoals het opgenomen in het Activiteitenbesluit voldoen.
De afstand tussen het bedrijfsgebouw aan de Aris van Broekweg 7 en de perceelgrens van de techniekcampus is circa 100 meter. Er wordt ruimschoots voldaan aan de van toepassing zijnde richtafstanden.
Voor de locatie Aris van Broekweg 12-14 geldt dat het bestemmingsplan bedrijven in categorie 1 en 2 toestaat voor zover deze zijn opgenomen in de van de planregels deel uitmakende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen', danwel bedrijven die die naar aard en invloed hiermee gelijk kunnen worden gesteld. Voor deze bedrijfsactiviteiten geldt een maximale richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De afstand tussen deze locatie en de plangrens van het bestemmingsplan 'Techniekcampus Zaandam' is circa 80 meter. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand.
Aanvullend geldt dat voor deze locatie de woningen aan de Westzanerdijk 49 t/m 77 de maatgevende gevoelige functies zijn. De techniekcampus wordt op grotere afstand van de bedrijfslocatie gerealiseerd dan deze bestaande woningen.
Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de bedrijfsactiviteiten een goed verblijfsklimaat ter plaatse van de techniekcampus niet in de weg en het bedrijf Bosma en Bronkhorst als gevolg van het plan niet wordt beperkt in de bedrijfsactiviteiten.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat, met uitzondering van het bedrijf Dorjee, voor de bedrijven in de directe omgeving van het plangebied wordt voldaan aan de richtafstanden binnen gemengd gebied. De bedrijfsactiviteiten staan een goed verblijfsklimaat ter plaatse van de techniekcampus niet in de weg en de bedrijven worden niet beperkt in de bedrijfsactiviteiten. Voor het bedrijf Dorjee is specifiek akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.8). Uit dit onderzoek volgt dat sprake is van een acceptabel verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied en dat bedrijven niet in de belangen worden geschaad.
Het Luchthavenindelingbesluit (LIB) bevat beperkingen aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en het luchthavenverkeerbesluit (LVB), dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. Het besluit dient als toetsingskader in samenhang met de Provinciale Ruimtelijke Verordening in Noord-Holland. Deze regels moeten door gemeenten in acht worden genomen bij bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen. In het Luchthavenindelingbesluit zijn twee gebieden vastgesteld: het luchthavengebied en het beperkingengebied. Binnen het beperkingengebied worden weer verschillende deelgebieden (zones) onderscheiden met specifieke regels.
Betekenis voor het project
Het plangebied ligt binnen het hoogtebeperkingengebied van Schiphol. Bouwplannen die
hoger zijn dan 146 meter zijn in dit beperkingengebied niet toegestaan. Aangezien het
beoogde onderwijsgebouw onder deze bouwhoogte valt, wordt aan deze maximale
bouwhoogte voldaan en is hoogtebeperkingengebied niet relevant voor deze ontwikkeling.
Met betrekking tot de lange termijn effecten van hoogspanningsverbindingen op de gezondheid is op rijksniveau beleid ontwikkeld. Dit beleid is gebaseerd op het Europese voorzorgbeginsel. Bij brief van de toenmalige staatssecretaris van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) van 3 oktober 2005, is een advies aan gemeenten en provincies gezonden met betrekking tot de aanwezigheid van hoogspanningsverbindingen in de nabijheid van gevoelige bestemmingen in verband met gezondheidsrisico's. Het advies houdt in dat moet worden voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied onder bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). In de brief wordt geadviseerd zo weinig mogelijk gevoelige bestemmingen, zoals woningen, crèches en kinderopvangplaatsen, te situeren in de specifieke zone. Bij hoogspanningsleidingen ligt de 0,4 µT-contour op 119 meter vanaf het hart van het hoogspanningsnetwerk.
Betekenis voor het project
Elektromagnetische velden rond de hoogspanningslijnen
Het plan betreft realisatie van een school. De planlocatie ligt niet binnen de 0,4 tesla contour van een hoogspanningslijn. De elektromagnetische straling vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Elektromagnetische straling van telecom antenne-installaties
In de buurt van de projectlocatie zijn geen telecom-antennes aanwezig. Blootstelling aan elektromagnetische straling van telecom antennes vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Het voorkomen van lichthinder bij omwonenden draagt bij aan een goede leefomgeving.
Betekenis voor het project
Woningen zijn op meer dan 100 meter van het plangebied aanwezig. Er zal bij de school geen sprake zijn van toepassing van licht dat ver buiten het plangebied uitstraalt. Het aspect lichthinder vormt geen belemmering voor de realisatie van de technische school.
In Nederland is het verplicht om de effecten op het milieu volwaardig onderdeel te laten zijn van de voorbereiding en de besluitvorming over ruimtelijke plannen. Daarvoor is in de Wet milieubeheer de methodiek van de milieueffectrapportage (m.e.r.) opgenomen.
Betekenis voor het project
De voorgenomen ontwikkeling is niet direct m.e.r. beoordelingsplichtig op basis van het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Daarnaast volgt uit het natuuronderzoek, zoals beschreven in paragraaf 4.12, dat de ontwikkeling naar verwachting geen invloed heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Echter, omdat de voorgenomen ontwikkeling wel valt onder de noemer van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in feite een beknopte opsomming van de beoordeling van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten.
Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer). In het kader van het bestemmingsplan voor de woningbouwontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld (zie bijlage Aanmeldnotitie m.e.r.). Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling niet leidt tot relevante milieueffecten. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordelinq is niet noodzakelijk.
Voor de beoordeling van trillingen is in Nederland geen wetgeving van toepassing. Wel heeft de SBR (Stichting Bouwresearch) richtlijnen uitgebracht op het gebied van trillingen (meet- en beoordelingsrichtlijnen). Dit zijn landelijk geaccepteerde richtlijnen voor het meten en beoordelen van trillingen in gebouwen. De SBR richtlijn – deel A "schade aan gebouwen" geeft een procedure voor het meten van trillingen en geeft grenswaarden met betrekking tot schade. De SBR richtlijn – deel B "Hinder voor personen in gebouwen" geeft een procedure voor het meten van trillingen en geeft streefwaarden met betrekking tot hinder. De SBR richtlijn – deel C "Storing aan apparatuur" geeft een procedure voor het meten van trillingen aan opgestelde apparatuur en geeft streefwaarden met betrekking tot het voorkomen van storingen aan deze apparatuur.
Betekenis voor het project
In verband met de naastgelegen spoorlijn is het gebouw door middel van een trillingsonderzoek (zie bijlage Onderzoek trillingsmetingen) getoetst aan de streefwaarden van de SBR richtlijn - deel B. Op basis van de meetresultaten is geconstateerd dat de gemeten trillingen tussen 8 jan en 15 januari 2021 de streefwaarden uit de SBR-B richtlijn slechts op één dagdeel van de meetperiode overschrijden. Direct na plaatsing zijn daar afwijkende resulaten gemeten welke veroorzaakt zijn door lopen in het pand en als gevolg van de installatie inclusief instructie aan gebruikers van het pand. Nadere analyse heeft uitgewezen dat deze trillingen niet veroorzaakt zijn door weg- of treinverkeer. De pieken in de meetwaarden zijn namelijk niet zichtbaar op de begane grond maar alleen op de verdieping. Tevens sluiten de pieken niet aan op de intensiteit van het treinverkeer.
De massa van de nieuwbouw is ongeveer 3x zo hoog dan de massa van het bestaande gebouw. Tevens komt er een zeer stijve fundering onder het gebouw. Dit heeft een zeer gunstige invloed op de trillingen. Uit bovenstaand kan geconcludeerd worden dat de streefwaarde voor trillingen voor onderwijs en kantoorgebouwen voor de nieuwbouw van de Zaancampus aan de Aris van Broekweg 3 niet zal worden overschreden. Het aspect trillingshinder staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. In deze wet is het verplichte kostenverhaal van plankosten door de gemeente geregeld. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal is aan de orde en dient te worden verzekerd indien op grond van een bestemmingsplan rechtstreeks nieuwe bouwplannen (als genoemd in artikel 6.2.1 Bro) mogelijk worden gemaakt (artikel 6.2.3 t/m 6.2.5 Bro). Voor een wijzigingsbevoegdheid wordt kostenverhaal pas verplicht bij het vaststellen van het wijzigingsplan. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Bijvoorbeeld doordat met alle grondeigenaren hiertoe een overeenkomst is gesloten of als de gemeente volledig zelf het grondeigendom heeft.
Beoordeling
Voor het ontwikkelingsgebied is met het Centrum voor Technische Bedrijfsopleidingen B.V. een anterieure overeenkomst (koop- en ontwikkelovereenkomst) gesloten. CTBO B.V. neemt de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling, financiering en het beheer van het plangebied. Het kostenverhaal is daardoor, voor zover noodzakelijk, anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.
Het bestemmingsplan maakt een kwalitatieve herontwikkeling van het gebied mogelijk. De nieuwe bebouwing komt in plaats van een reeds gesloopt pand. De voorgaande bestemming was Bedrijventerrein. Derhalve wordt het risico op planschade niet aannemelijk geacht.
Ten behoeve van het vaststellen van het omgevingsplan doorloopt de gemeente Zaanstad niet alleen het reguliere bestemmingsplan-traject, waarin overheden en belangenorganisaties geraadpleegd worden conform artikel 3.1.1 Bro en belanghebbenden de gelegenheid krijgen om zienswijzen in te dienen. De gemeente Zaanstad hecht waarde aan deze bredere consultatie, ook vanuit het gedachtegoed van de Omgevingswet en de wijze waarop plannen vanuit deze wetgeving vormgegeven zullen moeten worden. Voor de participatie wordt daarom een bredere consultatie opgezet, waarin verschillende partijen en belanghebbenden op en rondom het terrein worden gevraagd input te leveren ten behoeve van het plan.
In de onderstaande paragrafen worden de verschillende vormen van participatie toegelicht. Tevens worden de verschillende groepen aangehaald met wie contact geweest is in deze periode.
Ingevolge artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is het concept ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan verschillende instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het bestemmingsplan is op 31 augustus 2020 toegestuurd aan de volgende instanties met het verzoek om voor 28 september 2020 een reactie te geven:
Van het HHNK, de GGD, ProRail en de provincie Noord-Holland is een inhoudelijke reactie ontvangen die hieronder is samengevat en van beantwoording is voorzien. Door de Veiligheidsregio Zaanstreek – Waterland is aangegeven dat er geen noodzaak is om advies uit te brengen. Tennet heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan. Van de overige overlegpartners is geen reactie ontvangen.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)
De planlocatie ligt helemaal bovenstrooms in de Zaandammerpolder. De bestaande waterloop aan de zuidzijde van het plangebied heeft een waterpeil van circa NAP-1,25 meter. Op de kop van de waterloop aan de zuidzijde van het plangebied is een belangrijke waterinlaat aanwezig. Het exacte tracé van de inlaat is niet precies bekend bij het hoogheemraadschap. Deze inlaat vanuit polder Westzaan zorgt voor de wateraanvoer en doorstroming naar de Zaandammerpolder en dient door de ontwikkeling niet verstoord te worden. Bij de verdere uitwerking van het plan dient het leiding tracé in beeld te worden gebracht om te voorkomen dat deze beschadigd raakt (door bijvoorbeeld een heipaal).
In de nieuwe situatie zal er een afname van verharding plaatsvinden t.o.v. de oorspronkelijke situatie. Dit betekent dat er geen compenserende waterberging noodzakelijk is.
Door de stedelijke omgeving is het vanuit klimaatadaptatie positief dat er binnen het plangebied meer openbaar groen wordt gerealiseerd. Door de aanleg van de groenstrook langs de Houtveldweg ontstaan er echter wel mogelijkheden om de maaiveldinrichting klimaatadaptief te ontwerpen en de groenstrook in extreme neerslagsituaties bijvoorbeeld als waterberging te kunnen laten functioneren voor afstromende verharding.
De riolering dient gescheiden afgevoerd te worden. Waarbij het afstromende regenwater (vertraagd) afgevoerd kan worden op de waterloop aan de zuidzijde van het plangebied. Het DWA dient aangesloten te worden op het gemeentelijke rioolsysteem.
In de digitale watertoets werd aangegeven dat de projectlocatie het waterkering belang raakt. Bij het nader inzoomen hierop kan echter worden gesteld dat de planlocatie in de beschermingszone B van de nabij gelegen waterkering is gelegen. Voor deze zone B gelden geen beperkingen op de voorgenomen bouwontwikkeling op deze locatie.
Reactie gemeente
De initiatiefnemer zal op de hoogte worden gesteld van de aanwezige inlaat en de noodzaak om hier in het planuitwerking rekening mee te houden. Tevens wordt de initiatiefnemer op de hoogte gesteld van de wens voor een klimaatadaptieve inrichting van het openbaar groen.
Hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering en zal direct naar de sloot achter het pand afgevoerd worden.
Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) Zaanstreek-Waterland
De GGD adviseert om de nota's uit het sociale domein (gezondheidsbeleid, jeugdbeleid, wmo) op te nemen bij de beschrijving van het gemeentelijk beleid. Daarnaast adviseert de GGD in de milieu- en omgevingsaspecten ook gezondheid te laten meewegen.
Reactie gemeente
De gemeente is bezig met de ontwikkeling van de Omgevingsvisie Zaanstad. Gezondheid en kansengelijkheid vormen naast de thema's veiligheid, verstedelijking, economie en duurzaamheid de strategische opgaven waarvoor de kaders bepaald gaan worden. Wanneer de Omgevingsvisie is vastgesteld zullen de thema's nader uitgewerkt en ingekleurd worden in sectoraal beleid.
In de toelichting is het op dit moment meest actuele ruimtelijk, economisch, milieutechnisch en sociale beleidskader beschreven.
De gemeente hecht veel waarde aan de gezondheid van haar bewoners. Bij de planontwikkeling wordt hiermee zoveel als mogelijk rekening gehouden. Onderwerpen zoals verkeer, luchtkwaliteit, geluid, geurhinder, bodem en duurzaamheid worden dan ook in dit bestemmingsplan behandeld. Voor zover daarvoor maatregelen nodig zijn, voldoen deze aan de wettelijke eisen.
Wel merken wij op dat het advies van de GGD verder gaat dan de gemeente wettelijk als maatregel kan opleggen. Conclusie is desalniettemin dat deze planontwikkeling ook uit gezondheidsoogpunt verantwoord is.
ProRail
ProRail vraagt aandacht voor trillingshinder voor de toekomstige gebruikers van de school als gevolg van treinverkeer. Hoewel er geen wettelijke normen bestaan voor trillinghinder dient het aspect trillingen in het kader van een goede ruimtelijke ordening en de zorgvuldige voorbereiding van besluiten wel te worden afgewogen indien een trillingsbron aanwezig is. ProRail verzoekt om het aspect trillingsonderzoek te onderzoeken en af te wegen en verwijst hierbij naar de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen.
Reactie gemeente
De initiatiefnemer heeft een trillingsonderzoek laten uitvoeren. De resultaten zijn opgenomen in paragraaf 4.18.
Provincie Noord-Holland
De provincie geeft aan dat de locatie is gelegen binnen een milieucontour van provinciaal belang. Tegen de beoogde functieverandering van de locatie heeft de provincie in beginsel geen bezwaren zolang het passend is binnen deze milieucontour. Wij adviseren om in de toelichting te onderbouwen dat de beoogde ontwikkeling passend is binnen de milieucontour van provinciaal belang.
Reactie gemeente
Er is onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting als gevolg van het geluidgezoneerd industrieterrein Westpoort. In paragraaf 4.8 zijn de resultaten beschreven. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel verblijfsklimaat en dat bedrijven niet in de belangen worden geschaad.
Belanghebbenden zijn op verschillende manieren betrokken bij de voorbereiding van de ontwikkeling van de techniekcampus aan de Aris van Broekweg.
Vertegenwoordigers vanuit bedrijven, onderwijs en overheid hebben hierover met elkaar gesproken in vijf rondetafelbijeenkomsten op 25 september 2018, 11 december 2018, 25 maart 2019, 9 juli 2019 en 31 januari 2020. In juli 2019 is het “Plan van aanpak Zaancampus: samen sterk voor techniek” door de partijen bekrachtigd, inclusief het voorstel voor de beoogde nieuwe locatie voor de Techniekcampus. Eind januari 2020 is de voortgang met ongeveer 80 stakeholders gedeeld en bevestigd. Bedrijven onderschrijven de visie op de nieuwe locatie van de Techniekcampus.
Begin 2019 is de werkgroep 'fysieke campus' opgericht met vertegenwoordigers van bedrijven, onderwijs en overheid om een oplossing uit te werken voor het herhuisvestingvraagstuk van Tetrix Techniek en FPTC in relatie tot de ambities van de Techniekcampus Zaandam. De werkgroep heeft de onderliggende analyse en voorstellen uitgewerkt.
Op 30 oktober 2019 zijn de omwonenden bijgepraat op de ledenvergadering van de buurtvereniging Westzanerdijk. De visie voor het gebied is in algemene zin positief ontvangen.
Op 22 september 2020 zijn bewoners van woningen in de directe omgeving van het plangebied via videobellen geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Tijdens dit overleg is het toekomstige gebruik en het ontwerp van het gebouw gepresenteerd. Het ontwerp van het gebouw is door de bewoners positief ontvangen. Wel zijn er zorgen geuit over parkeren. Door de gemeente is aangegeven dat ruimschoots wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm. Tevens is aandacht gevraagd voor de verkeersveiligheid op het kruispunt Houtveldweg – Aris van Broekweg, de voorzieningen in de wijk en de gebiedsontwikkeling in de omgeving van het plangebied. De vragen zijn van reactie voorzien maar staan los van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 8 april 2021 gedurende zes weken
(dus tot en met 19 mei 2021) voor een ieder op het gemeentehuis ter inzage gelegen en
was tevens digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl en de website van de
gemeente Zaanstad. De samenvatting en beantwoording van de zienswijze is opgenomen in de 'Nota van beantwoording zienswijze' (zie Bijlage Nota beantwoording zienswijze). Tevens is in deze nota aangegeven welke wijzigingen in het bestemmingsplan zijn doorgevoerd naar aanleiding van de ontvangen zienswijze.
Dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een toelichting, regels en verbeelding. De regels en verbeelding zijn de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan en de toelichting vormt de uitleg en onderbouwing van de in de verbeelding en regels vastgelegde mogelijkheden, verplichtingen en verboden.
Het digitale bestemmingsplan 'Techniekcampus Zaandam' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten, vervat in een GML-bestand (NL.IMRO.0479.STED3889BP-0301) met bijbehorende regels. Het is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar via de website www.ruimtelijkeplannen.nl.
De digitale versie van het bestemmingsplan gaat boven de analoge versie. De analoge verbeelding omvat één kaartblad.
Onderhavig bestemmingsplan gaat uit van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Ook is de Standaard 2018 van Zaanstad gebruikt die gebaseerd is op eerder genoemde SVBP.
Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemming van de gronden aan. Deze bestemmingen corresponderen met de artikelen in de regels, zoals hieronder beschreven. Op de verbeelding staan de symbolen en maatvoeringen waarbij in de planregels is opgenomen wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn.
Regels
De regels zijn gegroepeerd in vier hoofdstukken:
Toelichting
In de toelichting is in de voorgaande hoofdstukken een uitleg, onderbouwing en verantwoording gegeven van de keuzes die in dit bestemmingsplan zijn vastgelegd. In de volgende paragraaf worden enkele algemene uitgangspunten weergegeven die bij dit bestemmingsplan zijn gehanteerd. Daarna wordt in paragraaf 6.2 per bestemming samengevat wat er beoogd is met het toekennen van die bestemming. De toelichting behoort niet tot het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan en heeft daarom geen directe rechtskracht. Wel kan het eventuele onduidelijkheid bij de interpretatie van de regels wegnemen omdat in de toelichting de achtergronden en intentie van de regeling is opgenomen.
Begrippen algemeen
I n dit bestemmingsplan is terughoudend omgegaan met het opnemen van begripsbepalingen. Enkel wanneer een begrip gebruikt wordt in de regels en wanneer de 'Dikke van Dale' uitleg van dat begrip onvoldoende rechtszekerheid biedt, is een begripsbepaling opgenomen. Als een begrip in dit plan geen begripsbepaling kent, dan wordt dat begrip gebruikt zoals opgenomen in de Dikke van Dale en de beperktere versie daarvan zoals die benaderbaar is op de website www.vandale.nl.
Wijze van meten
In de Wijze van meten is aangegeven hoe bepaalde maten dienen te worden berekend.
De functieomschrijving van een bestemming kent 3 varianten van gebruik. De hoofdfunctie, het gebruik dat bij het hoofdgebruik moet horen ('daarbij behorend') en het gebruik dat ondergeschikt aan het hoofdgebruik moet zijn ('daaraan ondergeschikt') .
Ondergeschikt gebruik in relatie tot de hoofdfunctie
Ondergeschikt gebruik hoeft niet te horen bij de hoofdfunctie. Neem bijvoorbeeld nutsvoorzieningen. Deze hebben een groot verzorgingsgebied en zijn vaak niet gekoppeld aan slechts één functie. Nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en andere functies die als ondergeschikt zijn aangemerkt zijn daarom toegestaan binnen meerdere bestemming, ook als er geen directe relatie is met het hoofdgebruik. De ondergeschikte functies mogen echter qua omvang nooit groter zijn dan de hoofdfunctie, er moet sprake blijven van ondergeschiktheid.
De ondergeschikte functies die binnen het gehele bestemmingsplan zijn toegestaan, zijn opgenomen in artikel 6.2. In de functieomschrijving van de bestemmingsregel zijn alleen de ondergeschikte of bijbehorende functies opgenomen voor zover die aanvullend zijn op artikel 6.2.
Voorrangsregeling
gebruiks- en bouwregels
De bestemmingsregels kennen een opbouw van hoofdregel naar specifieke regels. Zo beginnen de bouwregels met de hoofdregels voor het bouwen van gebouwen/hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Daarna worden regels gesteld ten aanzien van specifieke bouwwerken, zoals bijvoorbeeld erfafscheidingen. De gebruiksregels kennen een vergelijkbare opbouw.
In de aanhef van de specifieke regel is bepaald of de regels 'in aanvulling op' of 'in afwijking van' werken op de rest van het artikel. Deze voorrangsregeling in de aanhef van de specifieke regels heeft alleen betrekking op de relatie tot de andere regels in het artikel (de bestemming), niet in relatie tot de algemene regels in artikelen Algemene bouwregels en Algemene gebruiksregels. De algemene regels gelden altijd, tenzij ze nadrukkelijk zijn uitgesloten.
Bestemming Gemengd (artikel 3)
Functieomschrijving (lid 3.1)
Hoofdgebruik
Omdat er in de toekomstige situatie in het plangebied zowel beroepsvormende praktijk in een proeffabrieksituatie plaatsvindt als onderwijsactiviteiten, is gekozen voor het opnemen van een gemengde bestemming. De bestemming Gemengd biedt ruimte voor een breed scala aan bedrijven en maatschappelijke voorzieningen. Woningbouw / wonen is binnen deze bestemming niet toegestaan.
Definitie bedrijf
Er is voor gekozen om het begrip 'bedrijf' of 'bedrijven' niet nader te definiëren in de begripsbepalingen van het plan. De gangbare definitie wordt aangehouden: een bedrijf is een onderneming. De uitsluitingen van branches en activiteiten zijn opgenomen in de bestemmingsregels en de algemene gebruiksregels.
Categorie functiemeningslijst (lid 3.3.2)
Bedrijven en maatschappelijke voorzieningen zijn alleen toegestaan indien:
De wijze van toedelen van categorieën is verder toegelicht in de Toelichting op de Staat van
Bedrijfsactiviteiten - functiemenging.
Afwijken van de functiemengingslijst of categorie (lid 3.4.1)
Soms is een activiteit niet nadrukkelijk benoemd in de functiemengingslijst, maar is deze wel inpasbaar op de betreffende locatie. In dat geval is het belangrijk dat de aard, omvang en invloed op de omgeving van de aangevraagde activiteit overeenkomen met de aard, omvang en invloed op de omgeving van een activiteit die wél is toegestaan op de betreffende locatie. Die afweging zal voornamelijk plaatsvinden op basis van de specifieke bedrijfsinrichting die initiatiefnemer voor ogen heeft.
Algemene regel - Anti-dubbeltelregel (artikel 4)
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat bestemmingsplannen een anti-dubbeltelregel moeten bevatten. In Artikel 4 is deze bepaling opgenomen. Doel van deze regel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis kan worden gesteld.
Algemene bouwregel - Parkeren (lid 5.1)
Het systeem dat hierbij gehanteerd wordt is dat van de dynamische verwijzing. In de regels wordt verwezen naar de inhoudelijke parkeernormen zoals die geformuleerd zijn in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 en de hierbij geldende aanvullende beleidsregels of zoals deze nadien worden gewijzigd. Dat betekent dat indien de Parkeernota na de vaststelling van het bestemmingsplan wordt gewijzigd, de daarin opgenomen nieuwe normen moeten worden toegepast.
De tekst van de dynamische bepaling is afgestemd op de voorbeeldtekst van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 9 september 2015).
Algemene bouwregel - Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen of waterhuishoudkundige voorzieningen (lid 5.3)
Nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn op grond van de algemene gebruiksregels binnen vrijwel alle bestemmingen toegestaan, mits de voorziening ondergeschikt is aan het hoofdgebruik. Om die reden is het ook wenselijk om gebouwen ten behoeve van die voorzieningen toe te staan. Denk hierbij aan een trafohuisje of een gemaal. Vergunningsvrij zijn deze gebouwen reeds toegestaan tot een bouwhoogte van 3 meter, maar het komt ook voor dat trafohuisjes tussen de 3 en 4 meter hoog zijn. In die gevallen is het onwenselijk om voor elk trafohuisje dat hoger is dan 3 meter, maar kleiner is dan 4 meter, af te wijken van het bestemmingsplan.
Volledigheidshalve benoemen wij dat er nog andere regels gelden voor het plaatsen van gebouwen voor nutsvoorzieningen. Zo moet er voor het plaatsen van een trafohuisje ook een vergunning worden aangevraagd op grond van de Algemene verordening infrastructuur Zaanstad (AVOI).
Algemene gebruiksregels - uitgesloten gebruik (lid 6.1)
Een aantal gebruiksvormen zijn binnen het hele bestemmingsplan uitgesloten. Aspecten zoals een toename van de parkeerdruk, verandering van de sociale dynamiek of een te grote belasting van het openbaar gebied spelen hierbij een rol. Enkele vormen van een bedrijf zijn uitgesloten, zogeheten 'Bevi-inrichtingen' en 'geluidzoneringsplichtige inrichtingen'. Dit zijn inrichtingen waarvoor op basis van de milieuregelgeving zwaardere eisen gelden ten opzichte van de omliggende functies. Voor deze inrichtingen moet per gebied worden afgewogen of het ruimtelijk gezien wenselijk is de inrichtingen toe te staan. Indien dit het geval is, dan kan van de algemene uitsluiting worden afgeweken door een specifiek gebied aan te wijzen waarbinnen deze wél zijn toegestaan.
Algemene gebruiksregels - toegestaan ondergeschikt gebruik (lid 6.2)
Een aantal functies zijn wenselijk binnen vrijwel alle bestemmingen, mits dit gebruik ondergeschikt blijft aan het hoofdgebruik. Denk aan nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, etc. Het hoofdgebruik is geregeld in de bestemmingen. De ondergeschiktheid van gebruik is in grote mate afhankelijk van de schaal en omvang van het hoofdgebruik. Dit is niet te begrenzen met een maximaal oppervlakte, maar moet gerelateerd worden aan de omvang van het hoofdgebruik. Daarbij mag een ondergeschikt gebruik nooit een omvang krijgen die het hoofdgebruik onmogelijk maakt.
Gezoneerd industrieterrein Wet geluidhinder (lid 7.1)
Sommige inrichtingen kunnen dermate veel geluid produceren, dat de wetgever heeft bepaald dat rond deze inrichtingen een geluidzone opgenomen moet worden ter bescherming van het bedrijf en het omliggende gebied. Die zone moet ervoor zorgen dat er geen geluidgevoelige objecten dichter bij de inrichting ontwikkeld worden. Dit artikel bestaat uit 2 aanduidingen. De eerste aanduiding bepaalt de locatie(s) waar geluidzoneringsplichtige inrichtingen gevestigd mogen worden. Daarbuiten geldt het algemene verbod. De tweede aanduiding regelt de geluidruimte voor die inrichtingen, de geluidzone waarbinnen geen nieuwe geluidgevoelige objecten ontwikkeld mogen worden. Op die laatste regel kan worden afgeweken, wanneer blijkt dat de geluidbelasting (als gevolg van de inrichting) op de gevels van het geluidgevoelig object niet te hoog zijn (de voorkeurgrenswaarde in de Wet geluidhinder), of wanneer het bevoegd gezag een hogere grenswaarde voor het object heeft vastgesteld.
Luchtvaartverkeerzone (lid 7.2)
Doel van deze regel is te voorkomen dat de maximale bouwhoogte voor gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals opgenomen in het Luchthavenindelingsbesluit wordt overschreden ter bescherming van de belangen van de luchtvaart.
Algemene afwijkingen (lid 8.1)
De algemene afwijkingsregels bevatten een aantal mogelijkheden om het doelmatig grondgebruik te bevorderen. Enerzijds is het mogelijk om van de bestemmingsgrenzen af te wijken als dat in de feitelijke situatie logischer is. Dit kan toegepast worden wanneer bijvoorbeeld blijkt dat de bestemmingsgrens op de verbeelding niet overeenkomt met de werkelijke situatie, terwijl er geen aanleiding is aan te nemen dat dit opzettelijk is gebeurd.
Daarnaast is het mogelijk om met 10% af te wijken van de maten in het plan. Deze afwijking is niet beoogd om meteen in het tekenen van het bouwplan bij de maximum maten te betrekken. Deze regeling is een vangnet voor afwijkingen van de bouwmaten die tijdens de realisatie kunnen ontstaan.
Tenslotte biedt het artikel ook de mogelijkheid om gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toe te staan die groter zijn dan de regels voor het vergunningsvrije bouwen. Soms worden trafohuisjes gecombineerd, waardoor een bestaand huisje vervalt en een ander bestaand huisje wordt uitgebreid. Omdat het veelal gebouwen in de openbare ruimte betreft ligt het niet voor de hand deze gebouwen rechtstreeks toe te staan. Via deze afwijkingsmogelijkheid heeft het bevoegd de mogelijkheid om grotere gebouwen voor een nutsvoorziening toe te staan, maar kan het bevoegd gezag tevens de ruimtelijke wenselijkheid afwegen.
Algemene wijzigingen (artikel 9)
In dit de algemene wijzigingsregels is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.
Overgangsregels (artikel 10)
De overgangsregels hebben ten doel een rechtstoestand te creëren voor situaties die afwijken van de in het plan opgenomen bepalingen. In principe mogen deze situaties worden gehandhaafd. Indien het gaat om afwijkingen van de bebouwingsregels mag het bouwwerk zelfs worden verbouwd. Alleen als ze door een calamiteit verloren gaan, mogen ze geheel worden herbouwd.
Slotregel (artikel 11)
De slotregel bepaalt hoe de regels van dit bestemmingsplan genoemd moet worden.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies (‘decentraal, tenzij…’). Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Daarnaast zijn er voor verschillende regio’s en gebieden gerichte opgaven geformuleerd. In dit geval zijn dat gebiedsgerichte opgaven voor Noord-Holland. Buiten deze 13 belangen en gebiedsgerichte opgaven hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk stelt met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regels die doorwerken naar andere overheidslagen.Om de samenhang tussen de verschillende nationale opgaven inzichtelijk te maken, worden in de SVIR de rijksopgaven gebiedsgericht beschreven.
Zaanstad behoort tot de regio Noordwest-Nederland. Dit gebied beslaat de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied. Binnen dit gebied is de Metropoolregio Amsterdam de grootste stedelijke regio. Het gebied van en rond de Metropoolregio Amsterdam kent een grote ruimtedruk. De regio krijgt de komende jaren te maken met een forse woningbouwopgave. Niet enkel de opgave om extra woningen bij te bouwen speelt, maar tegelijkertijd is er de opgave om woningen die niet meer voorzien in de behoefte te vervangen. De Metropoolregio Amsterdam heeft internationaal een sterke economische positie. De stedelijke regio van mainport Schiphol staat bekend als één van de regio’s met de sterkste concentratie van topsectoren. Van belang is dat internationaal opererende bedrijven niet alleen in Nederland blijven, maar dat er zich ook meer bedrijven, ondernemers en internationale kenniswerkers blijvend vestigen. Om een aantrekkelijk vestigingsklimaat in stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren te behouden is het nodig om te beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief) woningen, bedrijventerreinen, kantoren en andere voorzieningen.
Beoordeling
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de hoofddoelstellingen zoals opgenomen in de Structuurvisie. Met de ontwikkeling wordt de ruimtelijke-economische structuur op lokaal niveau versterkt. Hierbij wordt een leefbare en veilige omgeving gewaarborgd met behoud van natuurlijke en cultuurhistorische waarden. De verantwoordelijkheid voor deze opgave bevindt zich echter primair op lokaal niveau. Dit beleid, en het andere rijksbeleid met betrekking tot de ruimtelijke ordening, heeft zijn doorwerking in het, meer specifieke, provinciale en gemeentelijke beleid gekregen, bijvoorbeeld in de nieuwe Omgevingsvisie NH2050 en de gemeentelijke structuurvisie. Dit provinciale en gemeentelijke beleid wordt in de volgende paragrafen besproken.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte bevat en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, een motivering is opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Beoordeling
Met de onderhavige ontwikkeling vindt een herontwikkeling plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Zoals in hoofdstuk 2 van de toelichting is aangegeven is er een duidelijke behoefte aan een techniekcampus. Er is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik, passend binnen de voorwaarden van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Barro. In het Barro zijn onder andere de regelingen met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), Rijksbufferzones, Nationale Landschappen, de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Een aantal regelingen is ‘getrapt’ vastgelegd. Provincies en gemeenten zijn verplicht het beleid nader uit te werken, wanneer de regeling getrapt is. Wanneer een van deze regelingen geldt voor het plangebied, moeten deze in het bestemmingsplan verplicht worden uitgewerkt.
Beoordeling
Het Barro bevat geen verplichtingen specifiek voor dit plangebied. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de voorschriften uit het Barro.
Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. De provincie wil dat de kwalitatieve en kwantitatieve vraag en aanbod van werk- en woonlocaties met elkaar in overeenstemming zijn en streeft naar behoud en versterking van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie.
Beoordeling
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de provinciale Omgevingsvisie waarbij wordt ingezet op een herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie Noord-Holland stimuleert campussamenwerkingen in de hele provincie, vanuit het belang van de arbeidsmarkt.
Het beleid van de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 is, voor zover het een bindende werking moet hebben, opgenomen in de Omgevingsverordening NH2020. Op 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. De Omgevingsverordening NH2020 is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. Met deze omgevingsverordening loopt de provincie bewust vooruit op de Omgevingswet. Door 21 verordeningen samen te voegen wordt alvast gewerkt in de geest van de Omgevingswet.
Beoordeling
Het plangebied behoort gelet op de bestemming, het huidige gebruik en de locatie tot het bestaand stedelijk gebied. De herontwikkeling van de locatie is niet in strijd met de regels van de Omgevingsverordening.
Op 7 juni 2012 heeft de gemeenteraad de Ruimtelijke structuurvisie 'Zichtbaar Zaans' vastgesteld. De structuurvisie geeft een overzicht van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020. Belangrijk element hierin is de verbinding met Amsterdam en de positie in de Metropoolregio. Dit heeft veel consequenties voor Zaanstad op het gebied van de aansluiting op het openbaar vervoer, de verstedelijkingsopgave en de ontwikkeling van de economie. Ook in Zaanstad zelf zijn veel ontwikkelingen gaande op het gebied van onder andere knooppunten van openbaar vervoer, herstructurering van bedrijventerreinen, industrieel erfgoed en de woningbouwopgave. Het behoud van de kernkwaliteiten van het landschap is een belangrijk onderdeel van de structuurvisie, evenals de wens om de milieubelasting in het gebied terug te brengen.
Zaanstad heeft geen uitbreidingsmogelijkheden meer in het landelijk gebied (vanwege beschermde natuurgebieden). Ook in het regionaal ruimtelijk beleid is uitbreiding in de vorm van uitleg niet aan de orde. Voortaan kan alleen nog maar binnen bestaande stedelijke contouren gebouwd worden. De gemeentelijke strategie is tweeledig:
Beoordeling
In de structuurvisie zijn de gebiedsprofielen voor heel Zaanstad weergegeven. Voor het plangebied betreft het beoogde karakter, het profiel 'Werkgebied - Gemengd werkgebied'. Dit profiel gaat uit van arbeidsintensieve werkgelegenheid; dienstverlening en kantoren zijn beperkt toegestaan. Binnen dit profiel is, afhankelijk van de geschiktheid van de locatie, ook woningbouw mogelijk.
Afbeelding 3.1: Uitsnede kaart gebiedsprofielen
Op 30 juni 2016 is MAAK Zaanstad door de gemeenteraad vastgesteld. Binnen MAAK.Zaanstad is de gemeente Zaanstad met inwoners, ondernemers en organisaties in gesprek gegaan over de toekomst van Zaanstad. MAAK.Zaanstad is een toekomstbeeld en agenda en is eigendom van de stad. Het heeft tot doel met een investerings- en uitvoeringsagenda te komen die ervoor zorgt dat Zaanstad ook op de lange termijn een sociaal duurzame stad is, waar mensen zich thuis voelen en met plezier wonen en werken.
MAAK.Zaanstad is een uitwerking van bestaande visies, zoals Zaans Evenwicht en de Economische en Ruimtelijke Structuurvisie. Deze visies zijn verrijkt met het gesprek met de stad en majeure ontwikkelingen, waaruit opgaven, richting en ambitie zijn gedestilleerd.
De agenda van MAAK.Zaanstad loopt tot 2040, maar kijkt ook op korte termijn: wat moet er nu al gebeuren? Met MAAK.Zaanstad heeft de gemeenteraad een aantal maatregelen vastgesteld. Onder meer heeft de gemeenteraad bepaald dat (enkel de maatregelen relevant voor het onderhavig plan zijn opgenomen):
Beoordeling
Het onderhavig plan betreft de herontwikkeling van een voormalige bedrijfslocatie naar een techniekcampus op een goed bereikbare locatie. Het plan draagt bij aan een kwalitatieve herontwikkeling van het gebied. Het bestemmingsplan draagt daarmee bij aan de doelstellingen van MAAK Zaanstad.
Eind 2013 is de nieuwe welstandsnota van Zaanstad vastgesteld, als resultaat van een discussie in de gemeenteraad over de te volgen welstandskoers. Het uitgangspunt daarbij was dereguleren en vereenvoudigen, maar met behoud van ruimtelijke kwaliteit in de stad. Het resultaat van de discussie in de raad is het uitgangspunt voor de Welstandsnota Zaanstad 2013: een gedifferentieerde aanpak met minder en eenvoudigere regels waar het kan en nauwkeurige welstandssturing waar het moet.
Beoordeling
Het plangebied kent het welstandsniveau "Gewogen - bijzonder". Hier is extra inspanning ten behoeve van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. Het ontwerp van de techniekcampus is reeds op hoofdlijnen door het supervisieteam van de gemeente goedgekeurd.
De Beleidsnota Ruimte voor parkeren is uitgewerkt in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016. Deze uitvoeringsnota beschrijft in detail hoe de gemeente bouwplannen toetst op het parkeren van auto's en fietsen enz. De uitvoeringsnota is het document waarnaar verwezen wordt in de bouwverordening, bestemmingsplannen en het omgevingsplan en is daarmee onderdeel van het toetsingskader. Per 1 september 2020 zijn aanvullende beleidsregels vastgesteld.
Het parkeerbeleid biedt veel mogelijkheden voor maatwerk bij stedelijke ontwikkeling. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in uitzonderlijke gevallen, die nadrukkelijk niet zijn meegewogen in het onderhavige parkeerbeleid, af te wijken van de bepalingen van deze uitvoeringsnota.
Beoordeling
In de planregels van dit bestemmingsplan is geborgd dat zal worden voldaan aan de parkeernormen uit de Uitvoeringsnota 'Parkeren Zaanstad 2016'.
Europese Kaderrichtlijn Water
Sinds december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. De belangrijkste doelstelling is het geven van een kader voor het beheer van oppervlaktewater en grondwater op basis van stroomgebieden en stroomgebieddistricten. De richtlijn wil het duurzaam gebruik van water bevorderen en de gevolgen van overstroming en droogte beperken. Daarnaast wil de richtlijn de aan water gebonden natuur beschermen en verbeteren met als uitgangspunt een goede ecologische toestand van het water.
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft onderzocht welke maatregelen genomen kunnen worden om Nederland ook in de toekomst veilig en leefbaar te houden. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Waterbeleid voor de 21e eeuw'. De belangrijkste aanbevelingen waren: anticiperen in plaats van reageren, meer ruimte naast techniek en 'vasthouden-bergen-afvoeren'.
Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, heeft het kabinet zijn standpunt bepaald in de nota 'Anders omgaan met water' (2000). Deze Nota benadrukt dat het antwoord op de problemen niet alleen ligt in technische oplossingen, maar vooral ook in het ruimte geven aan water (flexibel peilbeheer en ruimtelijke maatregelen in de vorm van calamiteitenberging, piekberging en voorraad-beheer, etc.). Daarnaast moet meer gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om water vast te houden. Als meer water vasthouden niet zomaar gaat, moeten er voorzieningen worden aangelegd om tijdelijk water te bergen. Pas als deze twee mogelijkheden, vasthouden en bergen, zijn gebruikt mag het overtollige water worden afgevoerd.
Nota “Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw”
Met de nota Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw wil het Rijk een ander waterbeleid realiseren. Er moet geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel, een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht.
De nota geeft twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten. Voor waterkwantiteit bestaat die uit vasthouden, bergen en afvoeren. Voor waterkwaliteit is het schoonhouden, scheiden en zuiveren. Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als: meer ruimte voor water, relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid voor de komende jaren en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelf bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd-watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende vijf ambities centraal:
Beoordeling
Onderdeel van het bestemmingsplan is de watertoets. In de watertoets is aangegeven wat de gevolgen van het plan zijn voor de waterhuishouding en op welke wijze water (regen-, afval- en oppervlaktewater) wordt ingepast in het plan. De watertoets wordt afgestemd met de betreffende waterbeheerder. In paragraaf 4.4 is hier nader op ingegaan.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
In de Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017 zijn het beheer en de eisen voor alle waterkeringen beschreven, zowel die aan de zeezijde als die langs alle binnenwateren. Centraal in deze nota staat de veiligheid. In de nota is het onderhoud beschreven (en de wijze waarop) en welke voorwaarden gelden voor andere functies die een nadelig effect kunnen hebben op een waterkering.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Beoordeling
Onderdeel van het bestemmingsplan is de watertoets. In de watertoets is aangegeven wat de gevolgen van het plan zijn voor de waterhuishouding en op welke wijze water (regen-, afval- en oppervlaktewater) wordt ingepast in het plan. De watertoets wordt afgestemd met de betreffende waterbeheerder. In paragraaf 4.4 is hier nader op ingegaan.
De druk op het groen en water neemt toe. Vooral door de grote woningbouwopgave waarmee Zaanstad wil groeien tot 200.000 inwoners, waarbij de woningen binnenstedelijk moeten worden ingepast. Hierdoor neemt de druk op de stad, het ruimtegebruik, het groen en het water toe. Daarom is het belangrijk om het groen en water op een dusdanige manier in te passen, zodat de waarden behouden blijven, passend binnen de eisen en wensen van ecologie, recreatie en klimaat. Zaanstad wil kansen benutten binnen de Metropool Regio Amsterdam, waarbij de kwaliteit van de leefomgeving steeds belangrijker wordt voor het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie. De rol van de gemeente verandert en er moeten prioriteiten gesteld worden welke taken en rol de gemeente neemt bij ieder onderwerp. De ene keer is de gemeente aan zet om te ontwikkelen of te faciliteren en de andere keer de maatschappij en toetst de gemeente alleen. De gemeente heeft hier het kwadrantenmodel voor ontwikkeld. Hiermee geeft de gemeente ruimte aan partijen om initiatieven op te starten.
Het klimaat verandert, dit heeft vooral gevolgen voor de stedelijke omgeving. Wateroverlast komt frequenter voor en piektemperaturen bij hittegolven worden langduriger. Het groen en water spelen een belangrijke rol in de stad voor het opvangen van water en het beheersen van het klimaat. Bij de stedelijke verdichting zijn klimaatadaptieve maatregelen nodig om te voldoen aan veiligheidseisen bij de verwachte klimaatsverandering.
Beoordeling
De bomenrij op de naastgelegen kavel steekt met de kruinen uit boven het plangebied en blijft gehandhaafd. Op de kavel van het gebouw ligt een groenstrook die grenst aan de Houtveldweg. Deze strook wordt ingericht met lage beplanting en/of gras. Naar mogelijkheden die de locatie en het ontwerp van het project toelaat, wordt zoveel als mogelijk bijgedragen aan de stedelijke groenstructuur. De parkeerplaats aan de zuidzijde van het gebouw wordt afgescheiden met een haag.
Zoals in paragraaf 4.4 is aangegeven leidt het plan niet tot een toename van de verharding dat voor compensatie in aanmerking komt. Daarnaast is geen sprake van demping van water ten behoeve van de realisatie van het nieuwe gebouw.
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht om in overleg te treden met de besturen van bestuursorganen die betrokken en belanghebbend zijn bij een nieuw bestemmingsplan. Deze verplichting is beperkt tot bestuursorganen.
Daarnaast zijn ook, in het kader van een zorgvuldige voorbereiding van het bestemmingsplan (artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht), enkele andere organisaties en partijen die bijzondere betrokkenheid hebben bij dit plangebied om advies gevraagd.
Het voorontwerpbestemmingsplan is voor advies toegezonden aan verschillende instanties. In paragraaf 5.1 zijn de resultaten beschreven.