Plan: | Basisschool De Toermalijn - Noordeinde Wormerveer |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0479.STED3864BP-0301 |
Basisschool Toermalijn is momenteel gevestigd in een verouderd gebouw aan de Marktstraat 22 te Wormerveer. Omdat de huidige locatie niet meer geschikt is om een schoolgebouw te bouwen dat voldoet aan de eisen en wensen van wet- en regelgeving en onderwijsbeleid, is onderzoek uitgevoerd naar een nieuwe locatie. Geconcludeerd is dat de locatie aan het Noordeinde ruimtelijk gezien de meest geschikte locatie is voor een school met de juiste kwaliteit. De school is centraal in dit gebied voorzien. Ten noorden en zuiden is een woningbouwplan in voorbereiding, waarvoor een apart bestemmingsplan is opgesteld.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt een nieuw ruimtelijk regime voor het plangebied waar de school is voorzien van kracht, waarmee de school binnen het plangebied planologisch mogelijk wordt gemaakt.
In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. De locatie ligt aan de westoever van de Zaan, daar waar het Noordeinde van de rivier afbuigt en in noordelijke richting overgaat in de Noorddijk. Het plangebied is onbebouwd en ligt ingeklemd tussen het Noordeinde en de waterloop langs de De Ruijterkade.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)
Voor het plangebied gold, voorafgaand aan dit bestemmingsplan, geen bestemmingsplan. Daardoor moet worden teruggegrepen op de Bouwverordening Zaanstad 2008. Voor wat betreft bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn nauwelijks beperkingen neergelegd in de bouwverordening.
Voor de voorgenomen nieuwbouw van de school is het gewenst dat er een nieuw ruimtelijk kader wordt vastgesteld. Hiermee wordt, in relatie tot de nu geldende bouwverordening, duidelijkheid gegeven over de toekomstige bouw- en gebruiksmogelijkheden van het gebied. Met het onderhavige bestemmingsplan is hier invulling aan gegeven.
In hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 beschrijft het vigerende beleid, waarbij het beleid op verschillende bestuursniveaus aan bod komt. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling in het gebied. waarna in hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 worden de juridische aspecten toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de uitvoerbaarheid en ten slotte worden in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure uitgewerkt.
De plaats Wormerveer is vermoedelijk ontstaan in de periode van de 14e en 15e eeuw. Hierbij lag de oudste bewoning ter hoogte van de Nederlands Hervormde Kerk aan het Noordeinde. Van de huidige kerk is de voorgang al in 1504 gesticht. Vanaf deze kerkbuurt breidde de bewoning zich in de loop van de 16e eeuw langzaam uit langs de dijk aan de westzijde van de Zaan. De oudste kern van het plangebied wordt dan ook gevormd door de dijk langs de Zaan (Noordeinde) en de daaraan parallel lopende wegsloot.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog was dit deel van het land oorlogsgebied. De Nederlanders wierpen in 1574 op het Noordeinde een schans op waarvan de precieze ligging niet exact bekend is. Na verdrijving van de Spaans troepen werd de schans afgebroken. Deze schans zou heden ten dage wellicht nog gemarkeerd worden door de opmerkelijke bocht in de sloot en de weg ter hoogte van het plangebied.
Ook in de 17e eeuw zette de groei zich voort, totdat uiteindelijk de gehele Zaanoever tot aan het Zuideinde bebouwd en bewoond was. Waarschijnlijk was al in de 16e eeuw een pad aangelegd in de richting van Krommenie. Dat pad is er nog en staat bekend als het Krommenieërpad of Krommenieërweg. Hier kwamen in de 17e en 18e eeuw twee paden bij: het zogenaamde Sluispad en de Marktstraat.
In de 19e en 20e eeuw werden, vanwege de toenemende bevolkingsdruk, de weilanden in Wormerveer-Noord in verschillende fasen bebouwd. Een opvallende, vroeg 20e-eeuwse wijk is de Zeeheldenbuurt waar de woningen zeer fraai zijn uitgevoerd. Opmerkelijk is dat in dit gebied in de 19e eeuw ook enkele boerderijen werden gebouwd. Langs de dijk aan de Zaan stonden verder niet alleen huizen en boerderijen maar vanaf de 17e eeuw ook windmolens. Molens stonden verder in het veld ten westen van de dijk. Na 1875 werden deze molens aan de Zaan vervangen door fabrieken, die voornamelijk langs het Noordeinde en de Noorddijk kwamen te staan. In het zuidelijk deel van het plangebied stond het constructiebedrijf Klinkenberg, dat begin jaren '90 verdween terwijl in het noordelijk deel de houthandel Konijnenberg stond.
De Zaan en de Zaanstreek vormen samen een uniek historisch waterlandschap. Een sponsachtig veenweidegebied dat vanaf de late middeleeuwen door de aanleg van dijken een vaste vorm
heeft aangenomen. Het water uit dit gebied verzamelt zich in de Zaan, die het afvoert naar het IJ en vandaar naar de zee en het IJsselmeer. De Zaan is een echte veenrivier die nauwelijks tijverschillen of peilfluctuaties kent. Daardoor ontbreken hoge kades en oevers, tussen land en water ligt maar een verschil van enkele centimeters.
De Zaanoever ter hoogte van het Noordeinde, wordt in hoofdzaak gekenmerkt door kleinschalige, dorpse woonbebouwing. Dit is een van de delen van de Zaan waar de historische dijk direct grenst aan het water. Zo is een waterfront ontstaan met een hecht contact tussen de stad en de rivier. De oever van de overzijde en de oevers ten noorden van de Ned. Benedictweg worden gekenmerkt door een mix van kleinschalige en grootschalige bebouwing. Silo's zoals Meneba en de straalverbindingstoren domineren daar het beeld. Langs de oever van de Zaan staan platanen. Deze vormen een belangrijk kenmerk in het plangebied.
De Noorddijk / het Noordeinde is onderdeel van de historische linten, paden en dijken. Dit zijn de dragers van de structuur van Zaanstad en daarmee een belangrijk kenmerk. De dijk is van regionale waarde omdat het als dragend element van een historische verkaveling, mede bepalend is geweest voor de ruimtelijke inrichting van de westelijke Zaanoever.
Langs de Zaanoevers is vrijwel overal de wegsloot verdwenen. Alleen dit kleine stukje Wormerveer langs het Noordeinde, De Ruijterkade en haaks op de Karnemelkesloot is nog over. De wegsloot is van plaatselijk belang en daarom van lokale waarde.
Ten westen van het plangebied ligt de Zeeheldenbuurt. Deze in 1916 gebouwde buurt is vanwege de architectuurhistorische waarde van lokaal belang.
Binnen het plangebied was tot eind jaren '90 Machinefabriek Klinkenberg gevestigd. Sindsdien ligt het terrein braak. Eind 2017 is het terrein gesaneerd waarna de grond is overgedragen aan de gemeente Zaanstad. Het plangebied is reeds bouwrijp gemaakt.
In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling past binnen het door de overheid vastgestelde beleid. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie vervangt een aantal rijksbeleidsnota's waaronder de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. De hoofdlijnen van de Structuurvisie gaan over bereikbaarheid, concurrentiekracht, leefbaarheid en veiligheid.
In de Structuurvisie wordt een groot deel van ruimtelijke ordeningskwesties bij de provincies en gemeenten neergelegd. Zo staat in de Structuurvisie dat afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap het Rijk aan de provincies en gemeenten overlaat, het budget voor provinciaal en regionaal verkeer en vervoer ook bij provincies en gemeenten komt te liggen en gemeenten ruimte krijgen voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het beleid dat in de structuurvisie is neergelegd wordt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgelegd in regelgeving. Hierin zijn directe regels voor provincies en gemeenten opgenomen die de rijksbelangen beschermen.
In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de hoofddoelstellingen zoals opgenomen in de Structuurvisie. Er wordt een leefbare en veilige omgeving gerealiseerd met behoud van natuurlijke en cultuurhistorische waarden. De verantwoordelijkheid voor deze opgave bevindt zich echter primair op lokaal niveau. Dit beleid, en het andere rijksbeleid met betrekking tot de ruimtelijke ordening, heeft zijn doorwerking in het, meer specifieke, provinciale en gemeentelijke beleid gekregen, bijvoorbeeld in de nieuwe Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de gemeentelijke structuurvisie. Dit provinciale en gemeentelijke beleid wordt in de volgende paragrafen besproken.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte bevat en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, een motivering is opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Betekenis voor het project
Met onderhavig bestemmingsplan wordt een school op de locatie mogelijk gemaakt. Uit jurisprudentie volgt dat wanneer ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bebouwing mogelijk wordt gemaakt, maar alleen een planologische functiewijziging, deze in beginsel niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (Uitspraak van de ABRS d.d. 20-04-2016 met kenmerk ECLI:NL:RVS:2016:1075).
In paragraaf 1.3 is al aangegeven dat voor het plangebied geen bestemmingsplan van toepassing is maar moet worden teruggegrepen op de Bouwverordening Zaanstad 2008. Voor wat betreft bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn nauwelijks beperkingen neergelegd in de bouwverordening. Op grond hiervan kan gesteld worden dat het plan niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt en de Ladder voor duurzame verstedelijking niet hoeft te worden doorlopen.
Ondanks dat het plan op grond van het bovenstaande niet ladderplichtig is, is duidelijk dat er behoefte is aan de nieuw te bouwen school. Het betreft een verplaatsing van reeds bestaande functies.
Bestaand stedelijk gebied
De ladder schrijft voor dat bekeken moet worden of in de behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bestaand stedelijk gebied: 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Ondanks dat de gronden momenteel niet bebouwd zijn, kan de locatie op basis van de voormalige bedrijvigheid in het plangebied en de ruime mogelijkheden die de bouwverordening biedt wat betreft bouwen en gebruik, worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.
Met het plan wordt aangesloten bij het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking waarbij nieuwbouw zoveel mogelijk binnenstedelijk moet worden ingevuld. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is de vervanging voor de in 2009 verlopen 'Nota Belverdere', waarin een visie is gegeven op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan.
De Visie Erfgoed en Ruimte (VER) 'Kiezen voor Karakter', is gericht op het verbinden van de zorg voor het cultureel erfgoed met andere ruimtelijke ontwikkelingsopgaven op het gebied van onder meer economie, veiligheid en duurzaamheid. De visie zet overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijk ontwerpers er toe aan om de waarde van het cultureel erfgoed in te zetten bij de ontwikkeling van gebieden. De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is aanvullend aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarde van nationaal belang planologisch borgt. Daarnaast is met ingang van 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. Hierin is opgenomen dat in het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
Betekenis voor het project
In paragraaf 2.1 is ingegaan op de ontwikkelingsgeschiedenis van de locatie en haar omgeving. Belangrijke structuren in het gebied, zoals de wegsloot en de dijk, blijven behouden. In paragraaf 5.4 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.
Europese Kaderrichtlijn Water
Sinds december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. De belangrijkste doelstelling is het geven van een kader voor het beheer van oppervlaktewater en grondwater op basis van stroomgebieden en stroomgebieddistricten. De richtlijn wil het duurzaam gebruik van water bevorderen en de gevolgen van overstroming en droogte beperken. Daarnaast wil de richtlijn de aan water gebonden natuur beschermen en verbeteren met als uitgangspunt een goede ecologische toestand van het water.
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft onderzocht welke maatregelen genomen kunnen worden om Nederland ook in de toekomst veilig en leefbaar te houden. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Waterbeleid voor de 21e eeuw'. De belangrijkste aanbevelingen waren: anticiperen in plaats van reageren, meer ruimte naast techniek en 'vasthouden-bergen-afvoeren'.
Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, heeft het kabinet zijn standpunt bepaald in de nota 'Anders omgaan met water' (2000). Deze Nota benadrukt dat het antwoord op de problemen niet alleen ligt in technische oplossingen, maar vooral ook in het ruimte geven aan water (flexibel peilbeheer en ruimtelijke maatregelen in de vorm van calamiteitenberging, piekberging en voorraad-beheer, etc.). Daarnaast moet meer gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om water vast te houden. Als meer water vasthouden niet zomaar gaat, moeten er voorzieningen worden aangelegd om tijdelijk water te bergen. Pas als deze twee mogelijkheden, vasthouden en bergen, zijn gebruikt mag het overtollige water worden afgevoerd.
Nota “Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw”
Met de nota Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw wil het Rijk een ander waterbeleid realiseren. Er moet geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel, een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht.
De nota geeft twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten. Voor waterkwantiteit bestaat die uit vasthouden, bergen en afvoeren. Voor waterkwaliteit is het schoonhouden, scheiden en zuiveren. Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als: meer ruimte voor water, relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid voor de komende jaren en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelf bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd-watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende vijf ambities centraal:
Betekenis voor het project
Onderdeel van het bestemmingsplan is de watertoets. In de watertoets is aangegeven wat de gevolgen van het plan zijn voor de waterhuishouding en op welke wijze water (regen-, afval- en oppervlaktewater) wordt ingepast in het plan. De watertoets is afgestemd met de betreffende waterbeheerder. In paragraaf 5.2 wordt hier nader op ingegaan.
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. De provincie wil dat de kwalitatieve en kwantitatieve vraag en aanbod van werk- en woonlocaties met elkaar in overeenstemming zijn en streeft naar behoud en versterking van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie.
Het beleid van de voormalige Structuurvisie Noord-Holland 2040 is, voor zover het een bindende werking moet hebben, neergelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Sinds de vaststelling van de PRV in 2010 is deze verschillende keren op onderdelen gewijzigd. De laatste wijziging van de PRV is op 3 september 2019 door Provinciale Staten vastgesteld.
Betekenis voor het project
Omdat het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) via de Ladder voor duurzame verstedelijking al regels stelt over het aantonen nut en noodzaak en het onderzoeken van binnenstedelijke mogelijkheden, zijn deze regels niet meer in de PRV opgenomen. De regionale afstemming is centraal komen te staan in de PRV.
Artikel 5a Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Artikel 5a van de PRV bepaalt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Zoals in paragraaf 3.2.2 is aangegeven is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor regionale afstemming niet noodzakelijk is.
Artikel 30 Regionale waterkeringen
In artikel 30 is bepaald dat indien een bestemmingsplan mede betrekking heeft op een regionale waterkering, wordt voorzien in een bescherming van de waterkerende functie door middel van toegesneden bestemmingen en regels. In het bestemmingsplan is hierin voorzien door middel van de dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering.
Op 7 juni 2012 heeft de gemeenteraad de Ruimtelijke structuurvisie 'Zichtbaar Zaans' vastgesteld. De structuurvisie geeft een overzicht van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020. Belangrijk element hierin is de verbinding met Amsterdam en de positie in de Metropoolregio. Dit heeft veel consequenties voor Zaanstad op het gebied van de aansluiting op het openbaar vervoer, de verstedelijkingsopgave en de ontwikkeling van de economie. Ook in Zaanstad zelf zijn veel ontwikkelingen gaande op het gebied van onder andere knooppunten van openbaar vervoer, herstructurering van bedrijventerreinen, industrieel erfgoed en de woningbouwopgave. Het behoud van de kernkwaliteiten van het landschap is een belangrijk onderdeel van de structuurvisie, evenals de wens om de milieubelasting in het gebied terug te brengen.
Betekenis voor het project
Zaanstad heeft geen uitbreidingsmogelijkheden meer in het landelijk gebied (vanwege beschermde natuurgebieden). Ook in het regionaal ruimtelijk beleid is uitbreiding in de vorm van uitleg niet aan de orde. Voortaan kan alleen nog maar binnen bestaande stedelijke contouren gebouwd worden. De gemeentelijke strategie is tweeledig:
Langs de Zaanoevers is zowel sprake van intensivering als van transformatie. Belangrijk onderdeel van de opgave tot 2020 is het scheppen van de juiste randvoorwaarden ten aanzien van milieu, bereikbaarheid en imago. Op de ontwikkelkaart 'Intensiveren | Transformeren 2020' is het plangebied aangeduid als '(gedeeltelijke) transformatie binnenstedelijke bedrijventerreinen'.
In de structuurvisie zijn de gebiedsprofielen voor heel Zaanstad weergegeven. Voor het plangebied betreft het beoogde karakter, het profiel 'Zaans gebied, dorp'. Het betreft gebieden met een voor Zaanstad typerende menging van wonen en werken. Het profiel 'dorp' beschrijft de dorpslinten en de directe bebouwing rond deze linten. Met betrekking tot de openbare ruimte is beschreven dat deze kleinschalig is met een groene uitstraling. Behoud en versterking van het bestaande karakter van de openbare ruimte is de basis.
Het ontwikkelingsplan Zaan/IJ is door de gemeenteraad vastgesteld op 7 juni 2012. Zaanstad ziet als opgave voor de toekomst een duurzame en evenwichtige verstedelijking, waaronder de waterfrontontwikkeling van de Zaan- en IJ-oevers van Zaanstad en Amsterdam. De kernbegrippen daarbij zijn intensivering en transformatie. Met 30 kilometer waterfront biedt Zaanstad bijzondere mogelijkheden voor nieuwe karaktervolle woon- en werkgebieden aan het water. De Amsterdamse IJ- en Zaanse Zaanoevers vormen het regionale verstedelijkingsproject Zaan/IJ. Totaal gaat het om de bouw van circa 40.000 woningen en het creëren van meer dan 20.000 arbeidsplaatsen. Binnen Zaanstad gaat het om ruimte voor ongeveer 7.000 woningen en 450.000 m2 vloeroppervlak voor bedrijven en voorzieningen.
Het Ontwikkelingsplan is een staalkaart van mogelijke ontwikkelingen langs het totale waterfront van Zaanstad. Het plan maakt de kansen en de belemmeringen zichtbaar en stippelt een ontwikkelingsstrategie uit voor duurzame verstedelijking van de Zaan- en IJ-oevers.
Het ontwikkelingsplan Zaan/IJ bestaat uit:
Het Ruimteplan onderscheidt zeven Zanen met verschillende karakteristieken. Die karakteristieken moeten bewaard blijven bij stedelijke ontwikkeling. De bestaande mix van wonen en werken is onderdeel van de identiteit en kwaliteit van Zaanstad. Toch denkt Zaanstad na over de mogelijkheden als zich kansen voordoen voor transformatie naar woon-werklocaties en intensivering, om houvast te geven aan mogelijke herontwikkeling als bedrijven uit zichzelf besluiten te vertrekken. Het Ruimteplan moet in die context bezien worden.
Betekenis voor het project
Het plangebied ligt aan de 'Wormer Zaan'. De Zaan wordt hier gezien als bijzondere plek waar de dijken aan het water grenzen. Ten noorden van Wormer en Wormerveer is een mix voorzien van geschakelde woningen en grotere complexen en in Wormerveer een openbare ruimte aan de Zaan. Overal dienen doorzichten en verbindingen naar het achterland behouden blijven.
Op de thans braakliggende locatie langs de Zaan wordt een nieuw woongebied gecreëerd in combinatie met een school. Hiermee wordt invulling wordt gegeven aan de intensiverings- en transformatieopgave uit het Ruimteplan. Conform het Ruimteplan worden de doorzichten naar de Zaan behouden.
Onder de noemer MAAK.Zaanstad hebben inwoners, organisaties en bedrijven in Zaanstad samen met de gemeente de afgelopen jaren een ambitiedocument opgesteld. Voor Wormerveer is aangegeven dat industriecomplexen kunnen worden getransformeerd richting wonen (en werken) langs het water. De Zaan en karakteristieke gebouwen vormen een ontwikkelkwaliteit. Het ambitiedocument is in juni 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Hieropvolgend is een Investerings- en Uitvoeringsagenda 2017-2020 vastgesteld.
Betekenis voor het project
De planontwikkeling met woningbouw en de school maakt onderdeel uit van MAAK.Zaanstad. In de Investerings- en Uitvoeringsagenda is het project Noordeinde benoemd. Samen met de projecten 'Brokking' en 'Meneba' kunnen deze projecten de kwaliteit van het gebied verder versterken.
Het Groen- en waterplan is vastgesteld in februari 2018 en geeft regels over hoe om te gaan met het groen en water bij projecten. De waarden die het groen en water hebben staan beschreven en de ambitie is om bij ontwikkelingen deze kwaliteiten te versterken. Daarnaast beschrijft het plan mogelijkheden die inwoners zelf op kunnen pakken om groen en water beter tot hun recht te laten komen. De ambitie is om de schaarse ruimte van groen en water binnen het stedelijk gebied bij ontwikkelingen zo efficiënt mogelijk in te richten. Bij een toenemende verstedelijking is de kwaliteit van de openbare ruimte en het groen in toenemende mate van belang voor een prettige woonomgeving.
Betekenis voor het project
Bij de ontwikkeling van het plangebied wordt aangesloten bij de ambitie uit het Groen- en waterplan. De locatie maakt onderdeel uit van de groene ambiance aan de De Ruijterkade met zicht op het water. De noordpunt wordt groen ingericht en de fietsenstalling krijgt een haag waardoor deze in het groen zijn opgesteld. Er wordt rekening gehouden met een groene strook van 4 meter breed aan de zijde van de De Ruijterkade.
In deze nota zijn de uitgangspunten van de Monumentenwet 1988 verwerkt. In de nota staat dat de gemeente in haar bestemmingsplannen de gebieden van archeologische waarde aangeeft. Voor bodemverstorende werkzaamheden die binnen deze gebieden vallen, verbindt de gemeente voorwaarden om archeologische vindplaatsen in de bodem te beschermen. Is dit niet mogelijk dan zal de aanvrager de vindplaatsen op moeten laten graven.
Betekenis voor het project
In paragraaf 5.4 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.
Voldoende parkeerruimte is een randvoorwaarde voor bijna elke ruimtelijke ontwikkeling. De gemeente stelt daarom als voorwaarde bij ruimtelijke ontwikkelingen dat er in afdoende mate in parkeerruimte wordt voorzien. Het parkeerbeleid wordt uitgewerkt in deze Uitvoeringsnota 'Parkeren Zaanstad 2016'. De nota beschrijft in detail hoe de gemeente bouwplannen en gebruikswijzigingen toetst op het parkeren van auto's en fietsen.
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte volgens de gemeentelijke berekeningsmethode dienen een aantal stappen gevolgd te worden, voor zowel auto als fiets. Per vervoerswijze verschillen deze stappen en berekeningsmethode.
Betekenis voor het project
In de planregels van dit bestemmingsplan is geborgd dat zal worden voldaan aan de parkeernormen uit de Uitvoeringsnota 'Parkeren Zaanstad 2016'.
Op basis van voorgaande paragrafen wordt geconcludeerd dat de voorgenomen realisatie van een school binnen het plangebied, passend is en invulling geeft aan de beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.
In 2012 is reeds vergunning verleend voor vervangende nieuwbouw op huidige locatie van de school inclusief uitbreiding voor kinderopvang. Deze vergunning heeft geen stand gehouden bij de rechtbank. De uitspraak van de rechtbank heeft geleid tot een besluit van het college van B&W om onderzoek uit te voeren naar een geschikte locatie voor basisschool Toermalijn.
In 2015 is gestart met onderzoek naar een nieuwe locatie voor de school.1 Op basis van een voorverkenning met zes locaties zijn uiteindelijk drie potentieel geschikte locaties overgebleven. Deze drie locaties zijn tijdens verschillende informatieavonden en werkgroepavonden met de buurt en andere belanghebbenden besproken. Er is een toetsingskader opgesteld en per locaties is een locatiestudie uitgevoerd. In het locatieonderzoek is geconcludeerd dat de locatie aan het Noordeinde ruimtelijk gezien de meest geschikte locatie is voor een school met de juiste kwaliteit.
De Zaan is dé structuurdrager van de streek. Het is eeuwenlang het middelpunt geweest van het economische, sociale en culturele leven. De Zaan kent vele gezichten, deze zijn samengevat in het Ruimteplan Zaan en IJ in 7 Zanen. De kavel voor basisschool Toermalijn ligt in de 'Wormer Zaan'. Kenmerkend voor deze zone zijn de contrasten tussen de groot- en kleinschalige bebouwing en de openbare oever aan de Wormerveerse zijde.
Het realiseren van een goede ruimtelijke kwaliteit is cruciaal, niet alleen vanuit het oogpunt van de locatie en het plan, maar ook in het realiseren van een logische en goede relatie met de bestaande achterliggende buurten, zowel ruimtelijk als functioneel. De toegankelijkheid en beleefbaarheid van de Zaan is hierin vanzelfsprekend een belangrijk motief.
Basisschool Toermalijn biedt ruimte aan circa 300 leerlingen van 4 t/m 12 jaar. Daarnaast zal TintelTuin kinderopvang verzorgen voor kinderen van 0 t/m 4 jaar en buitenschoolse opvang voor 4 t/m 12 jaar. De school zal een brugfunctie hebben tussen de woonwijk en de Zaan. De schoolkavel vormt samen met de zuidelijke kavel een stuk binnendijks land, dat grenst aan de dijk (het Noordeinde) en de sloot die een scheiding vormt met de Zeeheldenbuurt.
Uitgangspunt in de gehele planontwikkeling is een afwisseling van bebouwing en groene ruimtes, dat karakteristiek is aan de oevers van de Zaan. Een groene verbinding tussen het groene plein aan de De Ruijterkade in de Zeeheldenbuurt. De noordpunt van de kavel wordt groen ingericht en de fietsenstalling krijgt een haag waardoor deze groen wordt ingepast. Er wordt rekening gehouden met een groene strook van 4 meter breed aan de zijde van de De Ruijterkade. Net buiten de kavelgrenzen wordt ten behoeve van de groene uitstraling ook een haag aangeplant.
De Zaanstreek is gegroeid als bandstad evenwijdig aan de Zaan. Dit zorgt voor duidelijke noord-zuidstructuren, de linten, en maakt het lastiger om van oost naar west te bewegen. Omdat de Zaan een oost-westbarrière vormt, is het onwaarschijnlijk dat de school kinderen uit Wormer zal trekken. Daarom wordt alleen de bereikbaarheid vanuit Wormerveer bekeken.
Het Noordeinde is de 'grootste' straat in de directe omgeving van de Toermalijn. Het uiterlijk zal veranderen doordat er bebouwing komt tussen de Toermalijn en de Julianabrug en de straat wordt ingericht als 30-km-gebied. In de toekomst zullen circa 2.200 motorvoertuigen over dit deel van het Noordeinde rijden; een aantal dat goed verenigbaar is met een basisschool en geen problemen voor de verkeersveiligheid hoeft op te leveren. Door woningbouwontwikkelingen in het noorden van Wormerveer (Brokking, Meneba en schuin tegenover de Toermalijn) zal de school ook daarvan leerlingen krijgen. De inrichting van het Noordeinde houdt daar rekening mee.
Het Noordeinde zal de hoofdroute naar de Toermalijn worden voor het autoverkeer, zowel voor personeel als voor ouders. Leerlingen van de huidige Toermalijn komen uit heel Wormerveer. Wie uit de nabije omgeving komt, of uit het centrum van Wormerveer, zal vooral via de Tulpstraat en de De Ruijterkade komen lopen of fietsen. De brug over de Koksloot (tussen Tulpstraat en Jan van Riebeeckkade) is enkele jaren terug verbreed voor gecombineerd gebruik voor fietsers en voetgangers. Vanaf de De Ruijterkade komt, ter hoogte van De Ruijterkade 27, een bruggetje naar de school. Dit zal de belangrijkste toegang voor de school worden. Een route via de Evertsenstraat is onvoldoende veilig vanwege het smalle profiel en de onoverzichtelijkheid voor het autoverkeer. Om deze route te ontmoedigen, komt achter de woningen tussen de Toermalijn en de Evertsenstraat een pad dat zowel voor voetgangers als fietsers kan worden gebruikt. De woonstraten in de Zeehelden- en Bloemenbuurt en de inrichting van de schoolomgeving lenen zich goed voor lopen en fietsen van zowel leerlingen als ouders.
Het fietsparkeren bij de Toermalijn sluit aan op de routes naar de school. Aan de noordkant ter hoogte van de Trompstraat komen 65 plaatsen en aan de zuidkant 96 (plus 16 plaatsen voor personeel). Het autoparkeren voor werknemers kan met vijf plaatsen niet geheel op eigen terrein worden opgelost. Een oplossing daarvoor wordt gevonden in het toekomstige woonbuurtje tussen Toermalijn en Evertsenstraat, waar door dubbelgebruik overdag parkeerplaatsen voor personeel beschikbaar zijn. In de praktijk zal het om één of twee plaatsen gaan. Dubbelgebruik is een gebruikelijk instrument om een overmaat aan parkeerplaatsen tegen te gaan.
Voor Kiss & Ride worden 26 plaatsen aan het Noordeinde gemaakt. Aan de Zaanzijde worden de plaatsen exclusief voor de Toermalijn bestemd, zodat er een groot deel van de dag vrij zicht op de Zaan is. Vanwege de ruime Kiss & Ride-gelegenheid aan het Noordeinde en de vanzelfsprekendheid om die te gebruiken zal in andere straten geen overlast van Kiss & Ride ontstaan.
De berekende behoefte aan fiets- en autoparkeerplaatsen is gebaseerd op de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016.
Het bovenstaande leidt tot de volgende maatregelen:
De verschillende stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten hebben geresulteerd in een stedenbouwkundig concept van een compact alzijdig gebouw met behoud van de zichtlijnen naar groen en water. Door de driehoekige vorm van de kavel en de stedenbouwkundige kaders zal het compacte gebouw veelvormig worden. Gekozen is om twee geometrische vierkanten in elkaar te schuiven zodat het onderwijskundige programma, de constructieve structuur, de duurzaamheidsambities en de stedenbouwkundige inpassing integraal worden opgelost.
Het volume is zo gepositioneerd dat de lange zijde met de meeste onderwijsfuncties gericht is op de Zaan. De verdieping is kleiner dan de begane grond. De trapsgewijze opbouw samen met de groene strook aan de sloot zorgt er voor dat de bewoners aan de De Ruijterkade uitzicht hebben op groen en er een geleidelijke overgang ontstaat van de kleinschalige arbeiderswoningen naar de grootschalige industrie aan de Zaan.
Met de nieuwe woonbebouwing aan de zuidzijde wordt voor de hoofdentree een kleinschalig plein gevormd met een eigen karakter. De kavel is vanaf meerdere kanten toegankelijk. Vanuit het noorden wordt de voetgangersstroom via een brede stoep met een groenstrook naar het schoolplein geleid. Vanuit het zuiden komen de voetgangers via de stoep van het Noordeinde en de nieuw aan te leggen straat aan de slootzijde toegelopen. Op beide plekken worden fietsparkeerplekken gerealiseerd zodat leerlingen en ouders vanuit verschillende zijden het schoolgebouw benaderen. Mede door de piekbelastingen is het prettig als leerlingen verspreid het schoolgebouw binnenkomen. De hoofdentree is gelegen aan de zuidoostzijde nabij de Kiss & Ride-zone. Daarnaast is er nog een entree aan de schoolpleinzijde en een apart entree aan de noordwestzijde en nabij de fietsenstalling aan de westzijde van het gebouw.
Afbeelding 4.2: Situatietekening (Carree Architecten BNA)
Afbeelding 4.3: Foto maquette (Carree Architecten BNA)
Diverse milieuaspecten vormen belangrijke input bij de ontwikkeling van het plangebied. In dat verband dient bij de afweging van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Tevens is het van belang milieubelastende functies ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies.
De watertoets is een verplicht onderdeel van een bestemmingsplan. Het is verplicht in beeld te brengen wat de effecten van de voorgenomen activiteit op de waterhuishouding zijn. Het gaat hier zowel om de waterkwaliteit als waterkwantiteit. Het streven is er zoveel mogelijk op gericht om water (regen-, afval- en oppervlaktewater) op een goede manier in te passen in het ontwerp. In dit kader is voor het totale plan (woningbouw en school) een watertoets uitgevoerd.2
Betekenis voor het project
Watersysteem
Het plangebied maakt onderdeel uit van het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Aan de oostkant is de Zaan gelegen met een streef waterpeil van NAP -0,50 m (onderdeel Schermerboezem). Het waterpeil in de Zaan kan stijgen tot NAP-0,00 meter. Aan de westkant van het plangebied is de poldersloot gelegen binnen polder Westzaan, met waterpeil NAP -1,04 m. Het plangebied ligt in het polderpeilgebied (binnendijks). De waterkering (Noordeinde - Noorddijk) is aanwezig naast het plangebied. Gezien de aanwezigheid van het voorland en de damwand langs de Zaan heeft HHNK hier geen urgente versterkingsopgave. Het plangebied is reeds gesaneerd en bouwrijp gemaakt.
Waterkwantiteit
Door toename van verhard oppervlak wordt het regenwater sneller afgevoerd, waardoor de werking van het ontvangende oppervlaktewatersysteem negatief wordt beïnvloed met snellere en hogere peilstijgingen en afvoer. Om een goed functionerend watersysteem te garanderen en te behouden is er een compensatieplicht voor de toename van het verhard oppervlak. De toename van verhard oppervlak is getoetst aan de hand van de “Keur 2016” van HHNK.
In de Keur van het HHNK staat dat er compensatieplicht geldt in de volgende gevallen;
In het verleden was het plangebied geheel verhard. Ten opzichte van deze referentiesituatie neemt de verharding met het nieuwe plan niet toe. Hieruit kan worden vastgesteld dat er geen compenserende waterberging dient te worden gegraven voor de aan te leggen verharding (wegen, daken, etc.).
Er vinden geen wijzigingen plaats aan de sloot naast het plangebied. Deze sloot is aan de kant van de Zeeheldenbuurt goed bereikbaar voor beheer en onderhoud.
Waterkering
Binnen het profiel van vrije ruimte van de waterkering mogen geen opstallen komen die eventueel een belemmering vormen voor de toekomstige verbeteringen van de regionale waterkering. De toekomstige bebouwing wordt niet in het profiel van vrije ruimte gesitueerd. Wel zal er binnen de beschermingszone worden gebouwd.
Riolering
In de huidige situatie is aan de rand van de weg (Noordeinde - Noorddijk) een (gemengd) vrij-verval riolering van de gemeente Zaanstad aanwezig. Ten noorden van het zuidelijk gebied begint het riool aan de westkant van de weg, waarna deze de weg (waterkering) kruist naar de andere kant van de weg en afstroomt richting het noorden.
Het hemelwater van het zuidelijke gebied (binnendijks) zal worden afgevoerd naar het polderwater (streefpeil NAP -1,04 m). Dit wordt verder uitgewerkt in het rioleringsplan. Er zijn geen nadelige effecten te verwachten voor het ontvangende stelsel. Door de gemeente Zaanstad wordt het riool vervangen in de weg Noordeinde – Noorddijk.
Ruimtelijke adaptatie
HHNK adviseert om in het ontwerp van het plan het principe van ruimtelijke adaptatie op te nemen. Het plan biedt mogelijk uitstekende kansen hiertoe. Zo zou kunnen worden gedacht aan het aanbrengen van 'groene daken' op nieuwe gebouwen, eventueel met meervoudig ruimtegebruik en waterberging capaciteit. Ook kan bij bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen / parkeerkoffers gebruik worden gemaakt van waterdoorlatende verharding met bijbehorende afvoer vertragende onderlaag of waterberging op straat en in verlaagde groenstroken.
Vergunningen en ontheffingen
Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van =800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig.
Conclusie
Het plan is afgestemd met HHNK en akkoord bevonden binnen het beleid dat door HHNK wordt gehanteerd.
In een bestemmingsplan dat nieuwe functies mogelijk maakt dient de bodemgesteldheid in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Betekenis voor het project
Voor deze locatie is reeds een sanering uitgevoerd. De sanering bestond uit het verwijderen van een bron en uit het ophogen van het terrein met een leeflaag van 1 meter. Er is een evaluatierapport van de sanering opgesteld. Verder is op deze locatie nog een grondwaterverontreiniging (PCB) aanwezig die gemonitord zal worden de komende jaren. Indien dieper gegraven wordt dan de leeflaag of de leeflaag verwijderd wordt dan zal contact opgenomen moeten worden met het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied).
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze nieuwe wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. Als gevolg van het verdrag van Valletta (Malta) is iedere gemeente verplicht aandacht te besteden aan de archeologie op haar grondgebied en dit te verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten.
Betekenis voor het project
Bij de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied zullen bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden. In overeenstemming met het archeologisch beleid van de gemeente Zaanstad is daarom archeologisch onderzoek uitgevoerd. In het uitgevoerde inventariserend veldonderzoek3 zijn voornamelijk resten van zeventiende tot en met negentiende eeuwse bebouwing aangetroffen. Gecombineerd met de historische gegevens levert dit veel informatie op over de bewoningsgeschiedenis van dit deel van Wormerveer.
In de regels is bepaald dat voor werkzaamheden met een planomvang van meer dan 50 m2 en dieper dan 50 cm in relatie tot het huidige maaiveld, voordat werkzaamheden worden verricht, door middel van nader archeologisch onderzoek moet worden aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord. Het zelfde geldt voor werkzaamheden met een planomvang van meer dan 50 m2 die dieper reiken dan 80 cm in relatie tot het toekomstig met minimaal 50 cm opgehoogde maaiveld.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling (woningbouw en school) is een verkennend natuuronderzoek4 uitgevoerd. Het verkennend onderzoek is er op gericht om een eerste inzicht te krijgen in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden in en om het projectgebied en de mogelijke vervolgstappen die moeten worden genomen met betrekking tot aanvullend veldonderzoek, nader effectonderzoek en nadere procedures.
Betekenis voor het project
Natura 2000-gebieden
De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen Polder Westzaan (0,75 km), Wormer- en
Jisperveld & Kalverpolder (0,85 km) en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (2
km). Andere Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand. Op basis van een analyse van mogelijk verstorende effecten op de beschermde gebieden, wordt geconcludeerd dat significante verstoring van Natura 2000-waarden wordt uitgesloten. Instandhoudingsdoelstellingen worden niet geschaad. Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als toestemmingsbasis gebruikt mag worden voor stikstofveroorzakende ruimtelijke ontwikkelingen. Om die reden zijn nieuwe berekeningen uitgevoerd met de AERIUS Calculator 2019. De uitgangspunten en resultaten van de berekeningen zijn opgenomen in een aparte rapportage5 . Uit de berekeningen komt naar voren dat er ten opzichte van de huidige situatie in de gebruiksfase van de planontwikkeling geen toename van de stikstofdepositie >0,00 mol/ha/jaar in de omliggende Natura 2000-gebieden optreedt. Ook voor de aanlegfase geldt dat er geen toename van de stikstofdepositie > 0,00 mol/ha/jaar is. Voorwaarde is wel dat met mobiele werktuigen moet worden gewerkt die minimaal Stage-klasse IV of schoner zijn.
Natuurnetwerk Nederland en overige gebieden met natuurwaarden
De voorgenomen werkzaamheden hebben geen effect op beschermde gebieden in het kader van het Natuurnetwerk Nederland of overige beschermde gebieden met natuurwaarden. Er is geen nader veldonderzoek en/of effectonderzoek noodzakelijk. Er zijn geen maatregelen nodig om effecten te voorkomen. Er is geen nadere procedure noodzakelijk in de vorm van een “nee, tenzij-toets”.
Soortenbescherming
Uit het verkennend onderzoek volgt dat er geen beschermde flora en fauna wordt verwacht binnen het plangebied.
Conclusie
Het aspect ecologie staat de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan inzicht te geven in de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van verkeer en parkeren.
Betekenis voor het project
Verkeer
In paragraaf 4.2.2 is de toekomstige verkeersstructuur beschreven. Het Noordeinde zal de hoofdroute naar de Toermalijn worden voor het autoverkeer, zowel voor personeel als voor ouders, en wordt heringericht als 30 km-gebied waarbij de toekomstige verkeersintensiteit 2.200 motorvoertuigen zal bedragen. Dit aantal is goed verenigbaar met een basisschool waarbij geen problemen in de verkeersveiligheid worden verwacht.
De brug over de Koksloot (tussen Tulpstraat en Jan van Riebeeckkade) is enkele jaren terug reeds verbreed voor gecombineerd gebruik voor fietsers en voetgangers. Vanaf de De Ruijterkade komt, ter hoogte van De Ruijterkade 27, een bruggetje naar de school. Dit zal de belangrijkste toegang voor de school worden. Een route via de Evertsenstraat is onvoldoende veilig vanwege het smalle profiel en de onoverzichtelijkheid voor het autoverkeer. Om deze route te ontmoedigen, komt achter de woningen tussen de Toermalijn en de Evertsenstraat een pad dat zowel voor voetgangers als fietsers kan worden gebruikt. De woonstraten in de Zeehelden- en Bloemenbuurt en de inrichting van de schoolomgeving lenen zich goed voor lopen en fietsen van zowel leerlingen als ouders.
Parkeren
De berekende behoefte aan fiets- en autoparkeerplaatsen is gebaseerd op de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016.
Het autoparkeren voor werknemers kan met vijf plaatsen niet geheel op eigen terrein worden opgelost. Een oplossing daarvoor wordt gevonden in het toekomstige woonbuurtje tussen Toermalijn en Evertsenstraat, waar door dubbelgebruik overdag parkeerplaatsen voor personeel beschikbaar zijn. In de praktijk zal het om één of twee plaatsen gaan. Dubbelgebruik is een gebruikelijk instrument om een overmaat aan parkeerplaatsen tegen te gaan.
In de parkeernota 2016 worden ook eisen gesteld aan het fietsparkeren. Voor het gebied 'sterk stedelijk zone B' gelden de volgende fietsparkeer normen:
Het fietsparkeren bij de Toermalijn sluit aan op de routes naar de school. Aan de noordkant ter hoogte van de Trompstraat komen 65 plaatsen en aan de zuidkant 96 (plus 16 plaatsen voor personeel).
Voor kinderen in de basisschoolleeftijd en voor kinderopvang wordt, als onderdeel van de inrichting van de buitenruimte, een verkeersveilige Kiss & Ride–voorziening vereist bij de school.
Voor Kiss & Ride worden 26 plaatsen aan het Noordeinde gemaakt. Aan de Zaanzijde worden de plaatsen exclusief voor de Toermalijn bestemd, zodat er een groot deel van de dag vrij zicht op de Zaan is. Vanwege de ruime Kiss & Ride-gelegenheid aan het Noordeinde en de vanzelfsprekendheid om die te gebruiken zal in andere straten geen overlast van Kiss & Ride ontstaan.
In de planregels is geborgd dat voldaan wordt aan de Uitvoeringsnota 'Parkeren Zaanstad 2016'.
Op grond van de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting afkomstig van geluidgezoneerde wegen op de school te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden. Tevens is in deze wet bepaald dat akoestisch onderzoek plaats moet vinden als nieuwe geluidgevoelige functies worden geprojecteerd binnen een geluidzone van geluidgezoneerde industrieterreinen.
Betekenis voor het project
Voor het plangebied is akoestisch onderzoek6 uitgevoerd naar de geluidbelasting op de toekomstige gevels als gevolg van wegverkeerslawaai en industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
Voor het verkeer op de Noorddijk en het Noordeinde geldt in de toekomst een wettelijke rijsnelheid van 30 km/uur. In het kader van de Wet geluidhinder hebben deze wegen geen zone. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeer van deze wegen. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de De Ruijterkade de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt. Ten gevolge van de Noorddijk en het Noordeinde wordt de voorkeursgrenswaarde op de school overschreden. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 54 dB en is niet onacceptabel. Voor deze gebouwen hoeft geen hogere waarde aangevraagd te worden.
Industrielawaai
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van industrieterrein Nieuweweg Zuidwest en Croklaan. Voor dit industrieterrein is op 8 november 1995 een saneringsprogramma vastgesteld. Bij de bedrijven op het industrieterrein zijn inmiddels voorzieningen getroffen, waardoor voldaan wordt aan de gestelde maximaal toegestane geluidbelasting. Hiermee is het saneringsprogramma inmiddels afgerond. Aanvullende voorzieningen kunnen bij de bedrijven niet worden geëist. Het aanbrengen van een geluidscherm is ongewenst in verband met landschappelijke en stedenbouwkundige bezwaren, mede omdat in dat geval het zicht op de Zaan zal worden ontnomen. Na afweging van bron- en overdrachtsmaatregelen blijkt dat er geen maatregelen zijn waarbij voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Er zal een hogere waarde worden aangevraagd voor een maximale waarde van 55 dB(A).
Cumulatie
Indien geen maatregelen genomen worden bedraagt de gecumuleerde geluidsbelasting ten hoogste 60 dB. Deze waarde is lager dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB (wegverkeer). Hiermee voldoet de gecumuleerde geluidsbelasting aan de eisen die in het gemeentelijk ontheffingsbeleid zijn opgenomen.
Op basis van wetgeving die bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit' kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:
De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie NOx, SO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.
Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Betekenis voor het project
Voor de school is met behulp van de NIBM-tool de bijdrage van de school op de luchtkwaliteit berekend. Het aantal verkeersbewegingen voor deze school gedurende de hele dagperiode bedraagt gemiddeld 300 stuks voor een weekdaggemiddelde voor de school en het kinderdagverblijf. Dit is gebaseerd op 12 lokalen met gemiddeld 25 leerlingen en 400 m2 bruto vloeroppervlak voor het kinderdagverblijf. Voor een basisschool bedraagt het aantal verkeersbewegingen per weekdagetmaal 5,1 motorvoertuigen per 10 leerlingen. Het aantal leerlingen bedraagt 300, waardoor voor de school 30 x 5,1 = 153 motorvoertuigen worden gegenereerd. Voor het kinderdagverblijf wordt per 100 m2 bruto vloeroppervlak 28 motorvoertuigen per weekdagetmaal gegenereerd. Het kinderdagverblijf heeft een oppervlakte van ongeveer 400 m2, waardoor voor het kinderdagverblijf 28 x 4 = 112 motorvoertuigen worden gegenereerd. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de school en het kinderdagverblijf zal hierdoor globaal 265 stuks bedragen. De berekeningsresultaten voor de luchtkwaliteit zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Uit de informatie die beschikbaar is via de Monitoringstool NSL blijkt dat de jaargemiddelde concentraties fijn stof en stikstofdioxide langs de Ned. Benedictweg onder de 35 µg/m³ liggen. Ter plaatse van het gehele plangebied zal dan ook worden voldaan aan de grenswaarden omdat de concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Uit de berekeningsresultaten blijkt, dat de bijdrage van het verkeer als gevolg van de school als niet in betekenende mate kan worden beschouwd. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van de school.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Het plangebied bevindt zich op meer dan 200 meter van de provinciale weg. De GGD adviseert daarnaast om een school niet te bouwen direct (binnen een afstand van 50 meter van de rand van de weg) langs drukke wegen- ongeacht de luchtkwaliteit, waarbij 'druk' is gedefinieerd als een verkeersintensiteit van meer dan 10.000 voertuigen per etmaal. Hier is met het onderhavige plan geen sprake van. Met betrekking tot luchtkwaliteit kan dan ook gesteld worden dat met de ontwikkeling van een brede school op de onderhavige locatie, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Binnen het beleidskader externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Het plaatsgebonden risico vormt een wettelijke norm voor bestaande en nieuwe situaties. Dit is met een risicocontour ruimtelijk weer te geven. Het groepsrisico is niet in ruimtelijke contouren te vertalen, maar wordt weergegeven in een grafiek. Hierin is weergegeven hoe groot de kans is dat een groep, met een bepaalde grootte, het slachtoffer kan worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Betekenis voor het project
De Risicokaart geeft aan dat er in de nabijheid van het gebied, binnen een straal van 1 kilometer, geen risicobronnen aanwezig zijn.
Figuur 5.1: Uitsnede Risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Op de bovenstaande kaart is echter niet aangegeven dat er vervoer van gevaarlijke stoffen over de N514 en het water plaatsvindt.
De locatie ligt niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle bedrijf
De locatie ligt op ongeveer 300 meter afstand van de weg. In de Nota van toelichting bij het Bevt is aangegeven dat in sommige gevallen de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico achterwege kan blijven. Hiervoor zijn vuistregels in de vorm van drempelwaarden voor vervoersaantallen opgesteld die de gebruiker een indicatie geven wanneer een risicoberekening zinvol is. Met de vuistregels kan ingeschat worden of de vervoersaantallen, bebouwingsafstanden en/of aanwezigheidsdichtheden te klein zijn om tot een overschrijding van de grenswaarde of de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico dan wel of een overschrijding van de oriëntatiewaarde of 0.1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico te kunnen leiden. De drempelwaarde voor 0.1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico geeft een indicatie dat zeker een groepsrisicoberekening moet worden uitgevoerd. Deze methodiek is opgenomen in de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART). De vuistregels zijn een eerste zeef en selecteren die situaties uit, waarin zeker geen sprake is van een ruimtelijk extern veiligheidsprobleem.
Met behulp van de onder punt 2 genoemde vuistregels uit de HART is bepaald of een risicoberekening in dit geval zinvol is. De Ned. Benedictweg is een weg binnen de bebouwde kom. De toegestane snelheid bedraagt 80 km/uur, waardoor deze weg voor de toetsing wordt beschouwd als een weg buiten de bebouwde kom. De toetsing is daarom uitgevoerd conform paragraaf 1.2.3. Uitgangspunten zijn de transporthoeveelheden die opgenomen zijn in de onderstaande tabel. Het aantal transporthoeveelheden voor zeer brandbaar gas (GF3) is afkomstig uit het onderzoek “Externe veiligheid project Noordeinde te Wormerveer' van AVIV, d.d. 13 juni 2013. De overige aantallen in de onderstaande tabel zijn afkomstig uit het rapport Screening groepsrisico wegen met vervoer van gevaarlijke stoffen voor de Provinciale weg N246.
Stof categorie |
Transporthoeveelheden | Stof categorie | Transporthoeveelheden |
LF1 Brandbare vloeistof | 878 | GF2 Brandbaar gas | |
LF2 Zeer brandbare vloeistof | 244 | GF3 Zeer brandbaar gas | 50 |
LT1 Zeer licht toxische vloeistof | GT1 Zeer licht toxisch gas | ||
LT2 licht toxische vloeistof | GT2 Licht toxisch gas | ||
LT3 Toxische vloeistof | GT3 Toxisch gas | ||
LT4 Zeer toxische vloeistof | GT4 Zeer toxisch gas | ||
GF1 Licht brandbaar gas | GT5 Extreem toxisch gas |
Tabel 1:. Transporthoeveelheden per stofcategorie ter hoogte van de locatie op de Ned. Benedicctweg.
Toetsing plaatsgebonden risico.
Vuistregel 1: De weg wordt beschouwd als een weg buiten de bebouwde kom en heeft geen 10-5 contour.
Vuistregels 2: wanneer het aantal GF3 transporten per jaar lager is dan 500 heeft een weg buiten de bebouwde kom geen 10-6-contour.
Er wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico. De locatie ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6.
Toetsing groepsrisico.
Het invloedsgebied (1% letaliteitsafstand) van de Ned. Benedictweg wordt bepaald door het vervoer van GF3 -stoffen. De maximale effectafstand voor GF3 stoffen bedraagt 355 meter. Het invloedsgebied van de Ned. Benedictweg bedraagt 200 meter. De ontwikkellocatie voor de school ligt buiten het invloedsgebied van de Ned. Benedictweg.
De methodiek van de vuistregel volgens de HART vindt toepassing tot 200 meter afstand van de weg, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De ontwikkellocatie voor de school ligt hierbuiten, waardoor wordt voldaan aan de vuistregels voor het groepsrisico en er op grond van de HART geen sprake is van een groepsrisico voor de school op deze locatie.
De Ned. Benedictweg heeft geen PR 10-5 en 10-6-contour. Verder is er geen sprake van een groepsrisico op basis van de Handleiding Risicoanalyse Transport. Het transport van gevaarlijke stoffen over de weg vormt geen belemmering voor de realisatie van de school.
In de Nota van toelichting bij het Bevt is aangegeven dat in sommige gevallen de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico achterwege kan blijven. De vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) gelden ook voor vaarwegen. De vuistregels zijn een eerste zeef en selecteren die situaties uit, waarin zeker geen sprake is van een ruimtelijk extern veiligheidsprobleem.
De voorgenomen locatie ligt op circa 30 meter afstand van de Zaan. De Zaan valt onder de bevaarbaarheidsklasse 5a. Voor binnenwateren zijn in het HART vuistregels opgenomen om vast te kunnen stellen of er zeker geen sprake is van een ruimtelijk extern veiligheidsprobleem.
Met behulp van de onder punt 2 genoemde vuistregels uit de HART is bepaald of een risicoberekening in dit geval zinvol is. De Zaan valt onder de bevaarbaarheidsklasse 5a. Deze vaarweg wordt getoetst conform paragraaf 1.4.3 van de bijlage uit het HART, routetype bevaarbaarheidsklasse 5.
Toetsing plaatsgebonden risico.
Vuistregel 1: Een vaarweg bevaarbaarheidsklasse 5 heeft geen 10-6-contour.
Toetsing groepsrisico.
Vuistregel 1:
Langs een vaarweg bevaarbaarheidsklasse 5 wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden.
Toetsing 10% van de oriëntatiewaarde
Vuistregel 1:
Langs een vaarweg bevaarbaarheidsklasse 5 wordt 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden.
Conclusie groepsrisico: Er wordt voldaan aan de vuistregels voor het groepsrisico. Er is zeker geen sprake van een ruimtelijk extern veiligheidsprobleem.
Conclusie transport gevaarlijke stoffen over het water.
De Zaan heeft geen 10-6-contour. Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde en onder 10% van de oriëntatiewaarde. Wanneer de vuistregels worden toegepast uit de Handleiding risicoanalyse transport, dan blijkt dat er geen berekeningen met RBMII uitgevoerd hoeven te worden gezien de transporthoeveelheden en de personendichtheid in het gebied. Het groepsrisico is dusdanig laag, dat er geen verantwoording voor het groepsrisico hoeft te worden opgesteld.
Op 20 december 2018 is advies uitgebracht door de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland. Dit advies wordt meegenomen in de uitwerking van het plan.
De locatie ligt niet binnen het invloedsgebied van de overige externe veiligheidsbronnen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van de school.
Op 14 juli 2016 is door de raad van de gemeente Zaanstad het 'Zaans geurbeleid 2016' vastgesteld. Zaanstad is een stad waarin van oudsher de voedingsmiddelenindustrie sterk is vertegenwoordigd. De voedingsmiddelenindustrie is een belangrijke economische drager voor de stad. Historisch is een situatie ontstaan waarbij woningen en bedrijven naast elkaar staan. De combinatie van wonen en werken heeft tot gevolg dat de geuremissies van bedrijven kunnen leiden tot geurhinder. Doel van het geurbeleid is de geurhinder in Zaanstad te beperken waardoor de kwaliteit van de leefomgeving verbetert en Zaanstad voor huidige en toekomstige bewoners prettiger is om te wonen. De bedrijven passen door de geurreductie beter in de woonomgeving, waardoor de Zaanse identiteit met een sterke menging van wonen en werken behouden blijft. Door het terugdringen van geurcontouren ontstaan meer mogelijkheden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het geurbeleid biedt duidelijke kaders voor de toetsing van woningbouw en andere geurgevoelige functies.
Betekenis voor het project
In het plangebied is een nieuw geurgevoelig object voorzien, namelijk een school. In het Zaans geurbeleid 2016 is voor dit geurgevoelige object een streefkwaliteit opgenomen voor de geurbelasting. Er is onderzocht of er bedrijven zijn die geurhinder veroorzaken en of de geurhinder aanvaardbaar is.7
Het plangebied ligt in de directe omgeving van het bedrijf Cargill B.V. Dit geuremitterend bedrijf is gelegen in de gemeente Wormerland. Het bedrijf Cargill B.V. is een cacaoproducerend bedrijf. De locatie in Wormer verwerkt cacaomassa tot cacaopoeder en cacaoboter. Uit de geldende milieuvoorschriften en het bijbehorende geurrapport blijkt dat de ontwikkellocatie gesitueerd is in het gebied buiten de 2x H = -1 geurcontour. Hier wordt voldaan wordt aan de zogenoemde streefkwaliteit voor geurbelasting voor minder geurgevoelige objecten, zoals een school.
De ontwikkeling zal het bedrijf niet beperken omdat op de ontwikkellocatie wordt voldaan aan de streefkwaliteit voor minder geurgevoelige objecten. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het realiseren van een school op de ontwikkellocatie.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype.
Betekenis voor het project
Om een goede milieuzonering op te stellen is een analyse en beschrijving van de omgeving nodig. De richtafstanden uit de VNG-brochure gelden standaard ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer.
Het gebied nabij de schoolkavel wordt ingericht met woningen. Ten westen van het plangebied zijn voornamelijk woningen maar ook bedrijfsfuncties aanwezig. Aan de overzijde van de Zaan, bevindt zich veel bedrijvigheid. Het plangebied bevindt zich direct aan de Zaan. De provinciale weg N514 ligt ten noorden van het plangebied. Gelet op deze omgevingskarakteristieken kan het plangebied als 'gemengd gebied' worden aangemerkt.
In het bestemmingsplan Wormerveer dat geldt voor de gronden direct ten westen, noorden en zuiden van het plangebied, is voor de aanwezige bedrijven uitgegaan van een gebied met functiemenging. Voor de overige bedrijven in de omgeving is uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied' waarbij de hiervoor geldende richtafstanden zijn gehanteerd. De relevante inrichtingen in de omgeving van het plangebied zijn in de onderstaande tabellen 2 en 4 opgenomen met per inrichting de Sbi-code en de milieucategorie.
Gebied met functiemenging
In gebieden met enige vorm van functiemenging kan niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen. Vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. Daarom wordt in gebieden met functiemenging gewerkt met de Staat van Bedrijfsactiviteiten met functiemenging. De Staat van Bedrijfsactiviteiten met functiemenging hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid. Aan de hand van deze criteria zijn in dit bestemmingsplan de categorieën bepaald die binnen de bestemmingen zijn toegestaan. De criteria zijn als volgt:
Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen of andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen of andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan . De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen of andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan of dat er andere bouwkundige voorzieningen getroffen zijn waardoor milieubelasting voorkomen wordt op vergelijkbare wijze als bij bouwkundige afscheiding.
Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.
Categorie C
Activiteiten zoals genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Tabel 2 geeft de bedrijven weer die zich bevinden in het gebied, dat is aangewezen als 'gebied met functiemenging' volgens het bestemmingsplan Wormerveer.
Tabel 2:. Inventarisatie omliggende bedrijven in het gebied met functiemenging in Wormerveer.
Uit tabel 2 blijkt, dat de omliggende bedrijven in het gebied met functiemenging in Wormerveer geen belemmering vormen voor de vestiging van de school op de locatie Noordeinde in Wormerveer.
Gebied met functiescheiding
De richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied (dus van 50 naar 30 meter voor milieucategorie 3.1). Een uitzondering geldt voor het aspect gevaar. In de volgende tabel 3 zijn de richtafstanden weergegeven.
Tabel 3:. Richtafstanden en omgevingstype
Tabel 4 geeft de bedrijven weer op basis van functiescheiding die zich bevinden binnen de gemeente Zaanstad en Wormerland.
Tabel 4:. Bedrijven o.b.v. functiescheiding binnen de gemeente Zaanstad en Wormerveer
Volgens de VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering geldt voor scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs (SBI code 852 en 8531) een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. De richtafstand bedraagt na terugschaling met 1 afstandscategorie op basis van gemengd gebied 10 meter ten opzichte van de dichtstbijzijnde woningen. Zowel de school als het schoolplein wordt op tenminste 10 meter afstand van (nieuw te bouwen) woningen gerealiseerd. De voorgenomen realisatie van een school met schoolplein levert geen belemmering op voor een goed woon- en leefklimaat bij woningen.
Conclusie
De ruimtelijke inpassing vormt op basis van de richtafstand voor de aspecten geur en geluid als gevolg van Cargill BV in Wormer een belemmering. In de paragrafen voor geur en geluid is hier nader op ingegaan. Overige bedrijven vormen geen belemmering.
Verder zijn in de voorgaande paragrafen alle milieuaspecten getoetst aan de normen van de betreffende wetten en zijn positief beoordeeld. Wel dient er een hogere grenswaarde te worden vastgesteld voor het industrielawaai als gevolg van het gezoneerde industrieterrein Nieuweweg, Zuid-West en Croklaan. Gelet op deze positieve beoordeling kan gesteld worden dat de gezamenlijke milieubelasting op deze locatie voldoende laag is, zodat er sprake is van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een voldoende omgevingskwaliteit.
In de uitvoering van het bestemmingsplan zal aandacht worden besteed aan het aspect duurzaamheid. Duurzaam bouwen betreft een wijze van plannen, bestemmen, ontwerpen, bouwen, inrichten en beheren (inclusief slopen en hergebruik). Duurzaamheidsaspecten waar bij de bouw van de school aan moet worden gedacht zijn: energiehuishouding, materiaalgebruik, watergebruik, gezondheid, comfort, toekomstbestendigheid, etc.
Betekenis voor het project
Duurzaamheid is essentieel voor een hoogwaardige, schone, veilige en aantrekkelijke stad. De gemeente ziet duurzaamheid niet louter als norm, maar vooral als een kans. De gemeente heeft de ambitie om in 2020 energieneutraal te zijn om zodoende de ecologische footprint kleiner te maken. Basisschool Toermalijn zal energieneutraal worden gebouwd waarmee wordt bijgedragen aan de duurzaamheidsambitie van de gemeente. Tevens wordt hiermee een goed voorbeeld gegeven, worden kinderen en hun ouders geïnspireerd en wordt bijgedragen aan het toekomstbestendig maken van het onderwijsvastgoed.
In Nederland is het verplicht om de effecten op het milieu volwaardig onderdeel te laten zijn van de voorbereiding en de besluitvorming over ruimtelijke plannen. Daarvoor is in de Wet milieubeheer de methodiek van de milieueffectrapportage (m.e.r.) opgenomen. Uit het natuuronderzoek, zoals beschreven in paragraaf 5.5 blijkt dat de ontwikkeling naar verwachting geen invloed heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De voorgenomen ontwikkeling is ook niet direct m.e.r. beoordelingsplichtig op basis van het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Echter, omdat de voorgenomen ontwikkeling wel valt onder de noemer van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in feite een beknopte opsomming van de beoordeling van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten.
Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. De wijzigingen gelden met terugwerkende kracht vanaf 16 mei 2017. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer). In het kader van het bestemmingsplan voor de woningbouwontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld8. Geconcludeerd wordt dat de beide nieuwe bestemmingsplannen niet leiden tot relevante milieueffecten. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordelinq is niet noodzakelijk.
Uit bovenstaande paragrafen kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen bestaan voor de realisatie van een school in het plangebied.
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van de locatie juridisch is vertaald.
Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en geeft uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de systematiek en leeswijzer bij de verbeelding en regels en de handhaafbaarheid.
Het voorliggende bestemmingsplan is een globaal eindplan. Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn bouw- en gebruiksregels opgenomen voor de te realiseren school. Er gelden dubbelbestemmingen voor de bescherming van archeologische waarden (Waarde – Archeologie 1) en voor de bescherming van de waterkering (Waterstaat – Waterkering).
Door de keuze voor deze planvorm wordt voldoende rechtszekerheid geboden voor de omgeving maar is er wel nog enige flexibiliteit mogelijk in precieze positie van het schoolgebouw.
In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Binnen de regels is sprake van positieve bestemmingen. Een positieve bestemming geeft een directe bouwtitel.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit zijn de inleidende bepalingen van de regels.
geeft de betekenis aan een aantal in de regels voorkomende begrippen. Hierdoor wordt de interpretatie van de begrippen vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot.
geeft aan hoe bepaalde maten dienen te worden berekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Deze artikelen bevatten de regels welke direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Per bestemming en per artikel geldt in de meeste gevallen het volgende stramien:
De aanduidingen zijn op de verbeelding met een lettercode aangegeven, die in de regels terug zijn te vinden.
Beschrijving van de bestemmingen:
Voor het plangebied is de bestemming Maatschappelijk opgenomen ten behoeve van de school, kinderopvang en het buitenterrein. Het gebouw heeft een maximale bouwhoogte van 11 meter. Er is binnen de bestemming een maximaal bebouwingspercentage voor het hoofdgebouw opgenomen.
In de regels van de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1 is bepaald dat voor werkzaamheden met een planomvang van meer dan 50 m2 en dieper dan 50 cm in relatie tot het huidige maaiveld, voordat werkzaamheden worden verricht, door middel van nader archeologisch onderzoek (archeologische begeleiding) moet worden aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord. Het zelfde geldt voor werkzaamheden met een planomvang van meer dan 50 m2 die dieper reiken dan 80 cm in relatie tot het toekomstig maaiveld.
De dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering is opgenomen ter bescherming van de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Deze artikelen bevatten algemene regels die op de bestemmingen van toepassing zijn. De diverse artikelen zullen hieronder kort worden toegelicht.
Op grond van de antidubbeltelregel is bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft (artikel 3.2.4 Bro). Deze bepaling voorkomt dat er meer kan worden gebouwd dan wenselijk is indien een kavel wordt gesplitst en op grond daarvan een nieuw bouwperceel ontstaat. Elk bouwperceel heeft immers in principe recht op een bepaalde hoeveelheid bebouwing.
In de Algemene bouwregels is de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen moet worden voldaan aan de nu geldende gemeentelijke parkeernota of diens opvolger. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de wijze van uitvoering waarbij is vastgelegd dat het verplicht is dat het plan wordt uitgevoerd met minimaal Stage IV materieel. Op deze wijze wordt geborgd dat met betrekking tot stikstofdepositie geen verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden en in dit kader sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Er is een afwijkingsbepaling opgenomen op basis waarvan het bevoegd gezag onder voorwaarden kan afwijken van deze voorwaardelijke verplichting.
In de algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen die gelden binnen de gebiedsaanduiding 'Geluidzone – industrie 1'.
In de algemene gebruiksregels is opgenomen welk gebruik in ieder geval in strijd is met het onderhavige bestemmingsplan.
Met deze bepaling kan middels een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels ten aanzien van het bouwen van gebouwen ten behoeve van het overschrijden van bepalingen inzake goothoogte, hoogte, oppervlakte en inhoud van bouwwerken.
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat de laatste bepalingen van de bestemmingsregels. Hieronder worden de verschillende artikelen toegelicht.
Het overgangsrecht is tweeledig en heeft betrekking op bouwwerken en gebruik.
Dit artikel geeft de naam en datum van het bestemmingsplan aan.
Een van de uitgangspunten bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan, dus ook bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan 'Basisschool De Toermalijn - Noordeinde Wormerveer', is dat de in het plan opgenomen regels handhaafbaar dienen te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid verdient meer aandacht omdat het een voorwaarde is voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de in het plan opgenomen regels. Ten behoeve van een goede handhaving van de regels zijn de volgende factoren van belang:
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in het kader van het bestemmingsplan een onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan. De maatschappelijke aspecten worden in hoofdstuk 8 toegelicht.
In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is voorgeschreven dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Met het tweede lid van dit artikel kan worden afgeweken van de plicht een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten anderszins is verzekerd.
De kosten voor nieuwbouw van de school en inrichting van het omliggende terrein is opgenomen in de gemeentebegroting. Om deze reden is een exploitatieplan niet nodig en wordt de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd.
Ingevolge artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), dienen burgemeester en wethouders bij een nieuw bestemmingsplan te overleggen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. In verband hiermee is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan verschillende overlegpartners. De ontvangen overlegreacties zijn in de 'Nota van beantwoording overlegreacties en zienswijzen' samengevat en van beantwoording voorzien. Tevens is aangegeven of de overlegreacties leiden tot aanpassingen in het plan.
Participatie vindt plaats met omwonenden en Cargill. Vanaf 2015 heeft participatie met belanghebbenden plaatsgevonden in het kader van het locatieonderzoek en inpassing van de school. In paragraaf 4.1 is dit proces beschreven.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Noordeinde, Wormerveer' heeft, tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan 'Basisschool De Toermalijn – Noordeinde Wormerveer', op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 13 december 2018 gedurende 6 weken ter inzage gelegen, waarbij door een ieder zienswijzen bij de gemeenteraad konden worden ingediend. Gedurende de terinzagetermijn is een ieder in de gelegenheid gesteld (schriftelijk of mondeling) zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Binnen deze termijn zijn in totaal op beide bestemmingsplannen 14 zienswijzen ontvangen. Op 26 februari 2019 zijn de indieners van de zienswijzen in de gelegenheid gesteld hun zienswijze mondeling toe te lichten. De zienswijzen zijn in de 'Nota van beantwoording overlegreacties en zienswijzen' samengevat en van beantwoording voorzien. Tevens is aangegeven of de zienswijzen leiden tot aanpassingen in het plan.
Naast de wijzigingen die als gevolg van de ingediende zienswijzen in het bestemmingsplan zijn aangebracht, zijn de onderstaande ambtelijke wijzigingen doorgevoerd.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State d.d. 29 mei 2019 op het Programma Aanpak Stikstof, zijn nieuwe stikstofberekeningen uitgevoerd. Dit heeft geleid tot de volgende aanpassingen in het bestemmingsplan:
Na een beroepstermijn van zes weken na publicatie van het vastgestelde plan treedt het bestemmingsplan in werking, tenzij conform artikel 8.4 Wro een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan bij de afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
Omdat het bestemmingsplan de bouw van meer dan 11 woningen mogelijk maakt, is de Crisis- en Herstelwet van toepassing.