Plan: | Bestemmingsplan Dorpsstraat 932 Assendelft |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0479.STED3845BP-0301 |
Op het terrein aan de Dorpsstraat 932 te Assendelft is het voornemen om 22 woningen aan een woonerf te realiseren.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de beoogde woningen niet gerealiseerd kunnen worden binnen het bouwvlak van de huidig geldende bestemming “Gemengd”. Om de bouw van de woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het ruimtelijk plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.
Het plangebied bevindt zich aan de Dorpsstraat te Assendelft. Op een afstand circa 500 m van het plangebied ligt het winkelcentrum. In de directe omgeving van het plangebied liggen nu voornamelijk woningen. Op een afstand van minimaal 95 meter liggen bedrijventerreinen. Het plangebied is tevens goed bereikbaar met het openbaar vervoer.
Aan de zuidoostzijde wordt het plangebied begrensd door de achterzijde van de percelen van de woningen aan de Dorpsstraat. Aan de zuidwest- en noordwestzijde wordt het plangebied begrensd door het Achterompad-West. Hierover ligt een voetpad. Het Achterompad wordt aan weerszijden begrensd door een watergang.
Het plangebied waar de woningen gerealiseerd zullen worden bestaat uit de volgende kadastrale percelen: gemeente Assendelft, sectie A, nummers 4803, 4804, 4509 en 4395. In de onderstaande figuren is de begrenzing van het plangebied globaal weergeven.
Globale ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding plangebied (bron: Kadaster)
Het plangebied ligt geheel binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘Saendelft’. De gemeenteraad van de gemeente Zaanstad heeft op 4 juli 2013 het bestemmingsplan vastgesteld.
In het bestemmingsplan ‘Saendelft’ kent het plangebied voor het grootste deel de enkelbestemming ‘Gemengd’. Op grond van de bestemming Gemengd zijn de gronden bestemd voor nader omschreven bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening (zakelijke en consumentverzorgende), horeca, kantoren, maatschappelijke dienstverlening en voorzieningen, wonen en voor een dansschool. Een klein gedeelte van het plangebied is voorzien van een bouwvlak. De locatie is voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van gemengd – 2”, waarmee de activiteit “dansschool” is toegestaan.
Het oostelijk deel van het plangebied is voorzien van de bestemming Verkeer – Verblijfsgebied. In dit deel biedt onderhavig bestemmingsplan de mogelijkheid om garageboxen te realiseren. Ook bevindt zich hier een functie-aanduiding ”nutsvoorziening”.
Tevens is er voor vrijwel het gehele plangebied de dubbelbestemming ‘Archeologie I’ opgenomen. De gronden zijn hiermee mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Bij bouwwerkzaamheden dient aangetoond te worden hoe er wordt omgegaan met de eventuele archeologische waarden in de bodem. Deze verplichting geldt niet voor bouwwerkzaamheden die kleiner zijn dan 50 m2 of graafwerkzaamheden minder diep dan 0,5 m onder het maaiveld. Ook geldt er het vereiste van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van diverse werkzaamheden, zoals het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan ‘Saendelft’ (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan “Dorpsstraat 932 Assendelft” bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als parkeerterrein, gebouw en tuin met bomen. Het gebouw van de voormalige dansschool staat leeg; de ramen en deuren zijn dichtgespijkerd. De woningen aan de Dorpsstraat zijn in de huidige situatie vanaf de achterkant bereikbaar met een loop- of garagedeur. De bewoners gebruiken dit terrein om te parkeren.
Er bevinden zich aan de oostelijke zijde van het plangebied twee blokken met parkeergarages. Het parkeerterrein heeft een verwaarloosde uitstraling. De garageboxen geven een beeld van gebrek aan ruimtelijke kwaliteit. Bovenaan de dakrand bevinden zich voorzieningen die verhinderen dat er op de daken wordt geklommen.
De woningen aan de Dorpsstraat kenmerken zich door een lage goothoogte van maximaal 3 meter en een gebroken kap, en zijn overwegend gebouwd in de jaren 20 en 30. De voormalige dansschool heeft daarentegen een goothoogte van 6 meter, een afwijkende nokrichting en dakvorm en is gebouwd in de jaren 70. De woningen aan de Doctor Bonstraat zijn gebouwd in de jaren 70 of 80, en hebben een goothoogte van circa 6 meter. Langs de Dorpsstraat bevinden zich tussen de woningen en de rijbaan langsparkeerplaatsen. Voor een aanzicht van het plangebied wordt verwezen naar onderstaande afbeeldingen.
Aanzicht plangebied: parkeergarages 1 (bron: Google streetview)
Aanzicht plangebied: parkeergarages 2 (bron: Google streetview)
Woningen aan de Dorpsstraat: achterzijde (bron: Google streetview)
Woningen aan de Dorpsstraat: voorzijde (bron: Google streetview)
Initiatiefnemers zijn voornemens om in het plangebied in totaal 22 woningen te realiseren. Eén vrijstaande woning wordt aan de Dorpsstraat gerealiseerd, op de plek van het nu aanwezige hoofdgebouw; de overige woningen worden rondom een woonerf gerealiseerd. Negen vrijstaande woningen zijn gesitueerd aan het water. De 12 rijwoningen worden aan de binnenzijde in twee blokken gerealiseerd. De semi-vrijstaande woningen horen bij de duurdere categorie en hebben een bouw- en goothoogte van 10 meter en 6 meter. De rijwoningen kennen een bouw en goothoogte van 10 meter en 6 meter. Deze woningen refereren aan de Zaanse pakhuizen. Bijgevoegd zijn ook de tekeningen van de woningen. De woning aan de Dorpsstraat kent een bouwhoogte van 9 meter en een goothoogte van 6 meter.
Tussen deze twee blokken met rijwoningen wordt een parkeerterrein gerealiseerd (14 parkeerplaatsen). Via dit parkeerterrein behouden de twee garages die behoren bij de woningen aan de Dorpsstraat hun toegang. Aan de toegangsweg naar het plangebied, de Dansschool worden 15 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het plan voorziet in 11 parkeerplaatsen op eigen erf. Tevens wordt naast het perceel aan de Dorpsstraat 932 voor langzaamverkeer een doorgang gerealiseerd naar het plangebied.
Plankaart nieuw situatie
De nu aanwezige bebouwing in de vorm van het leegstaande hoofdgebouw en de garageboxen zal worden verwijderd. Ook de aanwezige beplanting in de tuin van de voormalige dansschool zal worden verwijderd. Met de uitvoering van het plan zal de bestaande bedrijfsmatige functie planologisch worden verwijderd. Het openbaar terrein zal aan de gemeente terug worden gegeven, afspraken hierover zijn vastgelegd in de anterieure overeenkomst.
Bijlage 1 bevat het voorlopige ontwerp van de gewenste situatie.
Het beleid van de gemeente Zaanstad is erop gericht het onderscheidende en unieke karakter van de buurten en landschappen te behouden en uit te buiten. Het stedenbouwkundig ensemble en het bebouwingsbeeld spelen hierin een belangrijke rol. Het bebouwingsbeeld wordt bepaald door de in het algemeen langs een wegzijde of binnen een cluster aanwezige gevelbreedten, kavelgrootten, grondvlakken, goot- en nokhoogtes, voorgevelrooilijnen - die bepalend zijn voor de afstand tussen bebouwing en openbare ruimte -, nokrichting, kapvormen, de maaswijdte tussen bouwwerken en de mate van contact vanaf het openbaar gebied naar het open achterland.
Wanneer deze verschillende fragmenten door hun onderlinge relatie een zekere ruimtelijke samenhang vertonen spreekt men van een ensemble. Dankzij deze ruimtelijke samenhang zijn ensembles herkenbaar en hebben ze als (potentieel) harmonisch geheel een zekere stedenbouwkundige waarde
Hoe meer ruimtelijke samenhang, hoe hoger de stedenbouwkundige waarde vanuit het ensemble, des te kwetsbaarder voor ontwikkelingen die directe invloed hebben op de begrenzing van het openbaar gebied. Uitbreiding van het hoofdvolume heeft in het algemeen meer invloed op de openbare ruimte dan ondergeschikte toevoegingen aan het hoofdgebouw zoals erkers en aanbouwen.
Het plangebied is gelegen in en achter het lint van de Dorpsstraat in de wijk Saendelft. En wordt ontsloten via de Doctor Bonstraat. Tevens wordt er een langzaamverkeerroute naar de Dorpsstraat gerealiseerd ter hoogte van nummer 932.
De bebouwing langs het lint valt in het gebiedsprofiel 'Dorp'. Voor het lint valt in zijn algemeenheid te stellen dat de bebouwing hoofdzakelijk bestaat uit gedifferentieerde, kleinschalige woonbebouwing die gericht is op het lint. Het uitgangspunt is hier het behoud van deze kwaliteit en die zoals genoemd in de analyse in paragraaf 3.1 en de betreffende gebiedsprofielen.
Uitgangspunten:
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Conclusie
Het initiatief dient getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De beoordeling van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt behandeld in paragraaf 3.1.3.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het realiseren van onderhavig plan aan de Dansschool valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte bevat en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, een motivering is opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Betekenis voor het project
De voorgenomen ontwikkeling betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Woningbehoefte
In paragraaf 3.3.5 is een korte samenvatting van de Woonvisie 'Zaans Mozaïek' opgenomen waaruit de behoefte aan woningbouw blijkt. Er is beschreven dat door een toenemende woningbehoefte in de Stadsregio Amsterdam (SRA), de druk op de woningmarkt groot is. Voor geheel Zaanstad is de ambitie jaarlijks 1.000 woningen toe te voegen, de ondergrens is gesteld op 600 woningen per jaar.
In navolging op 'Zaans Mozaïek' is in 2015 de beleidsnota 'Samen verder met Zaans Mozaïek' door de raad vastgesteld. In deze beleidsnota is geconstateerd dat de vraag dermate groot is naar woningen dat er gezocht moet worden naar versnelling van de productie van woningen.
Het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 t/m 2020 (hierna: RAP) van de gemeenten in de SRA toont aan dat in de marktregio Zaanstreek-Waterland (inclusief Amsterdam) voor de periode 2015 - 2025 wat woningbehoefte betreft een tekort aan harde plancapaciteit aanwezig is van 31.330 woningen. De voorgenomen woningbouw in het plangebied geeft invulling aan de aanwezige behoefte.
Zaanstad speelt in op de verwachte huishoudensgroei op korte en lange termijn door het faciliteren van het bouwen van minstens 600 woningen per jaar. Hierbij is vraaggericht bouwen en daarmee een divers nieuw aanbod creëren, een belangrijke pijler. Naast sociale woningbouw moeten ook huur- en koopwoningen in midden en hoge segment worden gebouwd. Op die manier ontstaat er een betaalbaar aanbod voor mensen met verschillende inkomens. Dat gebeurt door intensieve samenwerking tussen de markt en de gemeente.
Kwantitatieve woningbehoefte
In het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 t/m 2020 Amstelland-Meerlanden, Amsterdam, Zaanstreek-Waterland (november 2016 aangeboden aan de provincie) en de daarbij behorende oplegger (2 augustus 2017 aangeboden aan de provincie) wordt de kwantitatieve woningbehoefte voor Zaanstad onderbouwd.
Gemeenten hebben in het RAP hun gezamenlijke inzet beschreven voor de versnelling van de woningbouw. Daarnaast is een kwantitatieve en kwalitatieve prognose van de woningbehoefte opgenomen per marktgebied in drie scenario’s. Deze prognoses zijn afgezet tegen de woningbouwplannen. Hiermee is voldaan aan de zogeheten trede 1 onderbouwing van de Ladder voor Duurzame Verstelijking.
Ten behoeve van de oplegger heeft bureau Rigo in opdracht van de deelregio’s alle plannen en programma’s opnieuw afgezet tegen de meest actuele woningbehoeftecijfers voor deze regio op basis van de nieuwste provinciale behoefteprognose (2017).
In overeenstemming met de samenhang op de woningmarkt in deze regio is de volgende indeling in marktregio’s gemaakt: plannen voor de deelregio Zaanstreek-Waterland worden getoetst aan de behoefte in de marktregio Zaanstreek-Waterland inclusief Amsterdam.
Onder actuele woningbehoefte wordt de behoefte voor de komende tien jaar verstaan. Dit sluit aan bij de jurisprudentie die over dit begrip is ontstaan bij de toepassing van de Ladder.
Voor de marktregio Zaanstreek-Waterland inclusief Amsterdam wordt de groei van de woningbehoefte in de periode 2017-2027 geraamd op ca. 61.120 woningen. Hier staat een harde plancapaciteit van ruim 50.230 woningen tegenover, waardoor een tekort aan harde plannen van ruim 10.900 woningen bestaat (zie tabel).
In Zaanstad bedraagt de totale harde plancapaciteit per oktober 2018 3.300 woningen, waarvan 3.100 gepland voor de periode 2018 t/m 2017 (bron: monitor plancapaciteit Zaanstad). Met het oog op de ambitie om 1.000 woningen per jaar te realiseren (MAAK.Zaanstad, Coalitieakkoord, begroting) is dit weinig. Er is meer harde plancapaciteit nodig om aan de vraag te voldoen.
Voorlopig neemt het aantal huishoudens in Zaanstad nog toe en daarmee ook de woningbehoefte. Volgens de jongste prognose van de provincie Noord-Holland zal de woningbehoefte tussen 2017 en 2025 met een kleine 6.400 toenemen en tussen 2025 en 2030 met nog eens circa 3.200. Deze toename van de voorraad is nodig om de toename van het aantal huishoudens op te vangen. Wordt dit aantal niet gehaald, dan zal de druk op de markt oplopen. De woningbehoefte houdt gelijke tred met het aantal huishoudens.
Bestaand stedelijk gebied
De ladder schrijft voor dat bekeken moet worden of in de behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bestaand stedelijk gebied: 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Het plangebied kan worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Gelet op het voorgaande voldoet de ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het voornemen voorziet in een lokale/regionale behoefte en betreft de herontwikkeling van een braakliggend terrein met leegstaande bebouwing in bestaand stedelijk gebied. Derhalve kan gesteld worden dat er voldaan wordt aan de eisen van zorgvuldig ruimtegebruik.
Op 22 juni 2010 is door Provinciale Staten van Noord-Holland de structuurvisie Noord-Holland 2040 ‘Kwaliteit door veelzijdigheid’ vastgesteld. Op 3 november 2010 is deze in werking getreden. In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar moet worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
Uitgangspunt voor 2040 is ‘kwaliteit door veelzijdigheid’. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap.
Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie.
Hoofddoelstelling ruimtelijk beleid (bron: Provincie Noord-Holland)
De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie Noord-Holland de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie opgesteld. Hierin wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft de bouw van 22 woningen achter de lintbebouwing aan de Dorpsstraat. Met het initiatief treedt een kwaliteitsverbetering op voor de omgeving. Het initiatief is daarmee passend binnen de structuurvisie nu ‘ruimtelijke kwaliteit’ één van de hoofdbelangen is.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is de doorwerking van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 in bestemmingsplannen nader uitgewerkt.
De ruimtelijke structuurvisie is vastgesteld door de raad op 7 juni 2012. De volgende onderwerpen zijn van toepassing op het plangebied.
Inspelen op klimaatverandering
De doelstelling die in de structuurvisie is geformuleerd is dat Zaanstad in 2020 klimaatneutraal is. Dit wil zeggen dat de jaarlijkse CO2-uitstoot in 2020 netto nul moet zijn. Dit vraagt enerzijds om vermindering van het energiegebruik in de gemeente en anderzijds om productie van duurzame energie afkomstig van niet-fossiele bronnen, zoals zon, wind en biomassa. Het plan speelt in op de doelstelling om een in te zetten op duurzame woningen. De woningen zullen gasloos worden gebouwd en met zonnepanelen op de daken behalen de woningen een EPC van tussen de 0 en de 0,4.
Gebiedstyperingen
Het plangebied is gelegen binnen profielen “Zaans gebied” en “Woongebied”, en binnen deze profielen binnen de aanduidingen “Dorp” en Nieuw tuinstedelijk”.
Bron: ruimtelijke structuurvisie 2020
De gebieden met de aanduiding “Zaans gebied” vormen de oorsprong van de stad, gebieden met een voor Zaanstad typerende dynamische menging van wonen en werken. Over het algemeen heeft het wonen de overhand. De gebieden met de aanduiding “Woongebied” zijn de woongebieden. Het plangebied ligt binnen het Zaans gebied in het type ‘dorp’ en in het woongebied in het type ‘nieuw tuinstedelijk.
Dorp (de lintbebouwing ten noorden van de Noorderveenweg)
Gebiedskenmerken
Het profiel dorp beschrijft de dorpslinten en de directe bebouwing rond deze linten. De dorpslinten zijn belangrijke identiteitsdragers voor Zaanstad. Zij dragen bij tot het historische besef van de stad en de wens om de dorpen dorps te houden. Dit profiel bevindt zich in de kernen van de oude linten Krommenie, Assendelft en Westzaan en in de oude kernen langs de Zaan; Wormerveer, Zaandijk en Koog.
In een aantal opzichten is het gelijk aan het profiel van de linten, maar dynamischer en met een iets hogere dichtheid van zo'n 30-50 woningen per hectare, en de direct aangrenzende buurten. De dorpen en de linten vormen een ruimtelijke eenheid maar zijn ondanks de verwevenheid nog duidelijk afzonderlijk herkenbaar. De aangrenzende buurten zijn beschreven in 'Tuinstedelijk'. Bovendien zijn de buurten overzichtelijke kleine eenheden en liggen ze onder de invloedsfeer van de linten. Deze buurten maken deel uit van dit profiel.
Openbare ruimte
De openbare ruimte is kleinschalig. De uitstraling is groen, dit wordt ondersteund door de bomen die vaak op eigen terrein staan. Een uitzondering hierop vormen de dijken die gezien hun taak als waterkering minder tot geen boombeplanting kennen. Het groen- en waternetwerk in deze buurten is van oorsprong sterk. Vooral in de vorige eeuw zijn veel van de daarbij behorende kwaliteiten verdwenen. Op een aantal plekken liggen kleinere ontmoetingsplaatsen en dorpspleinen. Deze bijzondere plekken zijn veelal gekoppeld aan kruisingen tussen het groen- blauwe netwerk en het netwerk van de wijk.
Behoud en versterking van het bestaande karakter van de openbare ruimte is de basis. De omliggende buurten zijn vergelijkbaar met het profiel van 'tuinstedelijk'. Gestapelde bebouwing komt alleen voor op bijzondere plekken en gerelateerd aan bijzondere huisvestingopgaven, zoals bijvoorbeeld ouderenhuisvesting. Voor het autoverkeer dienen de linten meestal als buurtontsluiting. De uiteinden van de linten zijn vaak zwaar belast. Parkeren vindt hoofdzakelijk op eigen terrein plaats of als langsparkeren. Bij intensivering wordt ingezet op gebouwd parkeren. De bereikbaarheid per auto is tamelijk goed. De linten vormen de dragers van de langzaam verkeer structuur. De linten vormen voor fietsers lange routes, maar goede oost-west verbindingen ontbreken. Meer oost-west verbindingen zijn dan ook gewenst. De linten zijn over het algemeen aantrekkelijke en sociaal veilige routes.
Functies
De dorpskernen vormen ook de wijk- en buurtcentra voor de dorpen waar binnen ze liggen. Deze functies zijn doorgaans gelegen aan het lint of zijn daar direct mee verbonden. Van oudsher hebben ze een centrumfunctie en kennen een grotere combinatie van wonen met werkgelegenheid, tussen de 10 en 20 arbeidsplaatsen per hectare.
Nieuw Tuinstedelijk (het reguliere woongebied van de nieuwbouwwijk Saendelft alsmede het deel van Assendelft-Noord ten westen van de Dorpsstraat)
Gebiedskenmerken
Het nieuw tuinstedelijke profiel is van toepassing op de meeste naoorlogse wijken met een woonprogramma dat voornamelijk uit laagbouw staat. Dit profiel wordt gekenmerkt door een gemiddelde dichtheid van 30-40 woningen per hectare. In deze mono-functionele wijken zijn de voorzieningen geclusterd in winkelcentra. Verder is er nog enige ruimte voor wat geclusterde voorzieningen. Bij transformatie wordt ingezet op het verbinden van de wijkcentra door middel van de voorzieningen, verkeer-, groen- en waterstructuur. Daarnaast is er een grote differentiatie in dichtheden en woontypologieën gewenst.
Hierbij wordt gedacht aan verdichting en gestapelde bouw in de nabijheid van de wijkcentra en bij de aansluiting op stations en/of stadscentrum. Verdunnen op de overgangen naar het landelijk gebied is mogelijk. De wijken bestaan uit architectonische samenhangende buurten die een grote mate van woningdifferentiatie kennen.
Openbare ruimte
De openbare ruimte wordt versterkt door een duidelijke samenhang tussen de groene inrichting van de buurten en de voortuinen. Een groene wijk is de opgave. Dit wordt bereikt door groene routes, ecologische verbindingen en groene straatprofielen. Gezocht moet worden naar manieren om water aan de openbare ruimte toe te voegen. Dit om de noodzaak tot waterberging vorm te geven en voor het creëren van extra blauw-groene ruimte. De bereikbaarheid is zowel gericht op de auto als het openbaar vervoer. Het fietsnetwerk wordt versterkt om het autogebruik binnen de wijk en de wijken onderling terug te dringen. Sociale samenhang is een belangrijk uitgangspunt.
Extra aandacht moet worden gegeven aan de relatie tussen de woning en het openbare gebied. De woningen en voorzieningen zijn gericht op de openbare ruimte. Bij verdichting/gestapelde bebouwing is gebouwd parkeren een wens om de kwaliteit van de openbare ruimte te garanderen. Deze parkeeroplossingen worden afgezoomd door woningen en entrees. Bij herstructurering moeten andere, minder dominante parkeeroplossingen voor de auto worden gevonden. Bijzondere openbare ruimtes zijn duidelijk begrensd en kennen een hogere kwaliteit van de inrichting van deze openbare ruimte.
Functies
Naast de wijk- en buurtcentra is er mogelijkheid voor beperkte bedrijfsmatige activiteiten aan huis, evenals voor enkele verspreide niet-hinderlijke bedrijfjes en multifunctionele gebouwen. Het uitgangspunt is ongeveer 10 arbeidsplaatsen per hectare.
Versterken en uitbreiden van langzaam verkeersroutes
De ruimtelijke structuurvisie zet in op het versterken en uitbreiden van langzaam verkeersroutes. Het plan draagt hieraan bij omdat er tussen de Dorpsstraat en het Achterompad-West een verbinding zal worden gerealiseerd.
Deze visie beschrijft hoe met het erfgoed en de identiteit van Zaanstad omgegaan dient te worden. Over cultuurhistorie in het bestemmingsplan wordt het geschreven. De toekomstige wetswijzigingen regelen dat cultuurhistorische waarden meegewogen worden bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie.
Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Dit betekent dat in Zaanstad voor bijzondere welstandsgebieden voortaan een cultuurhistorische verkenning opgesteld wordt, waarbij wordt onderzocht welke waarden daar aan verbonden zijn en op welke wijze de cultuurhistorische waarden geborgd worden in het bestemmingsplan. De cultuurhistorische verkenningen worden vertaald in de planregels en op de kaart van het bestemmingsplan aangegeven.
De waarde van het historische lint
In Zaanstad is bijzondere aandacht voor de historische lintbebouwing. Deze linten zijn ontstaan als dijklichamen die ter bescherming van eerdere bewoning zijn opgericht. De ligging van de lintdorpen in het landschap ligt hieraan ten grondslag. In Assendelft is het deels ingebouwd. In de gebieden rondom de Zaan is de oorspronkelijke structuur van dijklint met dwarspaden, zij het ingebouwd, ook nog grotendeels aanwezig. De dijken en linten zijn van waarde omdat ze als dragend element van een historische verkaveling mede bepalend is geweest voor de ruimtelijke inrichting van de Zaanstreek.
Er is veel verrommeling binnen de linten. Om deze verrommeling tegen te gaan en de ruimtelijke kwaliteit te behouden wordt de aankomende jaren gewerkt aan een nieuw beleid om meer samenhang in de openbare ruimte van de linten aan te brengen. Speerpuntlinten zijn de Zaan en de verschillende dorpslinten zoals Assendelft. Er wordt gewerkt aan cultuurhistorische verkenningen van deze gebieden met daaraan gekoppeld een beeldkwaliteitsplan. Uiteindelijk zullen keuzes in de ontwerpopgaven gemaakt worden mede op basis van cultuurhistorie waarden met daaraan gekoppeld de gewenste beeldkwaliteit.
De druk op het groen en water neemt toe. Daarom is het belangrijk om het groen en water op een dusdanige manier in te passen zodat de waarden behouden blijven, passend binnen de eisen en wensen van ecologie, recreatie en klimaat. Aan het binnenstedelijke water wordt een groot belang toegekend met betrekking tot de waterhuishouding, groen, cultuurhistorie. Ook wordt uitgesproken dat volwassen bomen belangrijk zijn voor het leefklimaat. Klimaatadaptatie is van groot belang, zowel als bescherming tegen hevige stortbuien als tegen overmatige hitte.
Het beleid is onder andere gericht op het verbeteren van de toegankelijkheid van de parken, en het realiseren van voet- en fietsverbindingen naar deze parken. Regenwater dient zoveel mogelijk af te stromen naar oppervlaktewater en/of groenstroken, bij ontwikkelingen een dient een gotenplan opgesteld te worden. Bij nieuwbouw dienen klimaatadaptieve maatregelen ingebed te worden in het programma van eisen en het ontwerp.
Het plan draagt bij aan dit beleid omdat er een voetverbinding wordt toegevoegd naar het Achterompad-West.
Met de welstandsnota streeft de gemeente Zaanstad naar een optimale interactie tussen ontwikkelingsmogelijkheden en waardecreatie enerzijds en kwaliteitsbewustzijn anderzijds. De stad heeft een afwisselend karakter en is op veel punten het aanzien meer dan waard. Welstand is één van de manieren om dit aanzien in goede banen te leiden. De gemeente heeft de gronden opgedeeld in welstandsgebieden. Dit gebiedsgerichte welstandsbeleid is een belangrijke pijler van de welstandsnota. De gebiedsgerichte beschrijvingen en uitgangspunten worden vooral gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen, die passen in de context van het gebied.
Een deel van het plangebied heeft een gewogen welstandsniveau, als bijzonder gebied. Het is gelegen in het dorpse lint. In de bijzondere welstandsgebieden zoals het centrum, de linten en dorpskernen, is extra inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst.
Een deel van de bebouwing heeft een eenvoudig welstandsniveau. In deze gebieden wordt ruimte geboden voor vernieuwing en experimenten, met behoud van sturing op primaire kwaliteiten. De lichte toetsing richt zich op voor-, zij- en achterkanten van een gebouw en heeft betrekking op zowel erf, gevel als dakvlak. Deze gebiedsbeschrijving gaat voornamelijk over uitbreidingslocaties en niet over een inbreidinglocatie achter het lint.
Lint Assendelft
Lintdorp Assendelft loopt van Noordzeekanaal tot Krommenie. De drager is de Dorpsstraat, waarvan het noordelijk deel een breed profiel heeft. Ten zuiden van de aansluiting met de Zaandammerweg is de weg smaller en de wegsloot nog aanwezig vanaf het voormalige CMC-complex. Dit deel van het lint is landelijk van karakter in vergelijking met het meer dorpse deel ter hoogte van de Kerkbuurt met achterliggende uitbreidingen. Verschillende monumenten zijn te vinden langs de Dorpsstraat, zoals de kerken, het voormalige Raadhuis, boerderijen en enkele woonhuizen. Het dorpse deel heeft een hogere dichtheid, grotere korrel en kleinere zijtuinen dan het zuidelijke deel van het lintdorp.
Langs de hele Dorpsstraat bieden ruime doorzichten zicht op het landschap achter de bebouwing. Aan weerszijde van het lint liggen ruime kavels met vrijstaande gebouwen. De bebouwing staat meestal niet gelijnd aan het lint, maar aan de richting van de sloten tussen de weilanden. De zijgevels zijn voorzien van ramen. De bebouwing is afwisselend in maat, schaal, materiaalgebruik en detaillering.
Welstandscriteria
Onderstaand zijn de relevante welstandscriteria opgenomen voor bebouwing aan het dorpse lint.
De bouwmassa is evenwichtig en in harmonie met het gebiedskarakter en afgestemd op de oorspronkelijke bebouwingskenmerken langs de weg (hoofdvorm en nokrichting):
De architectonische uitwerking en detaillering zijn gevarieerd en zorgvuldig:
Materialen en kleuren zijn terughoudend en bij voorkeur traditioneel:
Conclusie
Plannen voldoen aan deze criteria en zijn passend binnen de omgeving met afwisseling in woningen met kleurgebruik. Tevens bevindt zich geen Rijks- of gemeentelijk monument binnen het plangebied.
De raad van de gemeente Zaanstad heeft op 22 januari 2009 de woonvisie 'Zaans Mozaïek' vastgesteld en deze is in 2015 geactualiseerd. Met 'Zaans Mozaïek' sloeg Zaanstad een nieuwe koers in waarbij de focus veranderde van uitbreiding naar transformatie en van kwantiteit naar kwaliteit. Dat betekent gedifferentieerde woonmilieus, keuzevrijheid in woningaanbod, kwalitatief goede woningen en een goede leefbaarheid in alle Zaanse wijken. Voor het plangebied zijn vooral de volgende thema's van belang:
Nieuwbouw
Zaanstad speelt in op de verwachte huishoudensgroei op korte en lange termijn door het faciliteren van het bouwen van minstens 600 woningen per jaar. Hierbij is vraaggericht bouwen en daarmee een divers nieuw aanbod creëren, een belangrijke pijler. Naast sociale woningbouw moeten ook huur- en koopwoningen in midden en hoge segment worden gebouwd. Op die manier ontstaat er een betaalbaar aanbod voor mensen met verschillende inkomens. Dat gebeurt door intensieve samenwerking tussen de markt en de gemeente. Daarbij blijft investeren in energiezuinige woningen voor Zaanstad ook erg belangrijk.
Uitvoering
De ambities uit de woonvisie brengt de gemeente tot stand samen met ontwikkelaars, ondernemers, corporaties, zorgaanbieders, inwoners en andere woonpartners, en door afstemming en samenwerking in de regio. In de uitvoeringsagenda zijn daarvoor actieplannen opgenomen. Een van deze ambities is uit gewerkt in MAAK Zaanstad. MAAK Zaanstad is een platform waar bestuur, professionals en inwoners met elkaar in gesprek kunnen gaan over de toekomst vanZaanstad. De bedoeling is dat er een investerings- en uitvoeringsagenda komt die er voor zorgt dat Zaanstad ook op de lange termijn een sociaal duurzame stad is, waar mensen zich thuis voelen en met plezier wonen en werken.
Betekenis voor het project
In de woonvisie is afgesproken om minimaal 600 woningen per jaar te bouwen. Dit aantal is de ondergrens om de groei van het aantal huishoudens op te vangen. Zaanstad wil echter de kansen die de groei van de regio biedt beter benutten. Vandaar de ambitie om per jaar 1.000 nieuwe woningen te bouwen, 10.000 woningen tot 2025 en nog eens 10.000 de jaren erna. Dat biedt kansen om de economie en de sociale structuur te versterken, door naast woningen voor starters en ouderen meer te bouwen voor midden- en hogere inkomensgroepen.
De grootste uitdaging ligt in het vinden van goede locaties. Vanwege de snel groeiende behoefte in de periode 2015 - 2025 is afgesproken de woningbouwproductie in de periode 2016 - 2020 te versnellen. Voor de komende 10 jaar betekent dit een verhoging van de bouwproductie in Zaanstad naar 1.000 woningen per jaar.
Om omliggende landschappelijke waarden te ontzien heeft Zaanstad als uitgangspunt dat nieuwe woningen alleen worden gebouwd binnen de stedelijke contour. Er is uitdrukkelijk voor intensiveren en transformeren van bestaand stedelijk gebied gekozen.
Om tegemoet te komen aan de vraag van de verschillende groepen woningzoekenden is meer aanbod nodig in alle typen en prijsklassen. Zaanstad streeft naar een veelzijdig en kwalitatief woonaanbod, zodat er op woongebied voor een ieder wat wils is.
De woningbouw binnen het plangebied is in overeenstemming met en een vervolg op deze basisuitgangspunten. Het gaat hier om een transformatie en verdichting binnen de stedelijke contour ten behoeve van woningen waaraan behoefte bestaat. Bovendien past het plan binnen de gemeentelijke ambitie voor woningbouw.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, verkeer en parkeren, de milieuaspecten en water aan bod.
Wet Natuurbescherming
De natuurbescherming is in Nederland per 2017 geregeld in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming is een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De wet omvat de gebiedsbescherming en soortenbescherming in Nederland.
In deze toelichting wordt voor de betreffende ontwikkeling toegelicht welke maatregelen genomen moeten worden om schadelijke effecten ten aanzien van mogelijk aanwezige beschermde planten en dieren te voorkomen. Deze maatregelen voorkomen overtreding van de Wet natuurbescherming.
Onderhavig initiatief voor ziet in de realisatie van 22 woningen. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Assendelft en beslaat geen NNN gebied. Voorgenomen initiatief zal dan ook geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN.
Voor de uitvoering van het initiatief is door Ecoresult een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd (bijlage 2).
Huismus
De voorgenomen ontwikkelingen kunnen leiden tot een schadelijk effect op potentieel aanwezige nestplaatsen en functioneel leefgebied van de huismus. Verbodsbepalingen Art 3.1 lid 2, 4 en 5 van de Wnb kunnen worden overtreden. Aanvullend veldonderzoek wordt uitgevoerd. Indien huismus aanwezig is en verstoring optreedt door de voorgenomen ontwikkelingen leidt dit tot een ontheffingsplicht voor de Wet natuurbescherming.
Gierzwaluw
De voorgenomen ontwikkelingen kunnen leiden tot schadelijke effecten op potentieel aanwezige verblijfplaatsen van de gierzwaluw. voor de ontwikkeling wordt een vervolgonderzoek uitgevoerd om na te gaan of er daadwerkelijk gierzwaluwen aanwezig zijn.
Vleermuizen
Aanwezigheid van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en meervleermuis in het plangebied is niet uit te sluiten. De planontwikkeling kan invloed hebben op aanwezige potentieel geschikte verblijfplaatsen en functioneel leefgebied. Hierdoor kunnen de verbodsbepalingen Art 3.5 lid 2 en 4 (zie Tabel 1) van de Wnb worden overtreden. Aanvullend onderzoek is nodig om te bepalen of voortplantingsplaatsen en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van ruige dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis aanwezig zijn. De aanpak voor het aanvullend veldonderzoek is conform de eisen die het bevoegd gezag hieraan stelt. Indien vleermuizen aanwezig zijn en de soorten niet kunnen worden ontzien, dient een ontheffing Wet natuurbescherming in bezit te zijn voordat met de sloop- en kapwerkzaamheden kan worden gestart.
Aanvullende onderzoek vleermuizen, huismus en gierzwaluw
In opdracht van Kubiek ruimtelijke plannen heeft Ecoresult B.V. een aanvullend onderzoek naar vleermuizen, huismus en gierzwaluw uitgevoerd in het plangebied: Dorpsstraat 932, Assendelft (bijlage 8). Aanleiding van dit onderzoek betreft sloop en nieuwbouw. De veldonderzoeken zijn uitgevoerd door ecologen van Ecoresult B.V. met aantoonbare ervaring op het gebied van inventariseren van vleermuizen, huismus en gierzwaluw. Het onderzoek is uitgevoerd onder de condities en methodiek van de relevante kennisdocumenten en het Vleermuisprotocol 2017. Conclusies per diersoort zijn:
Huismus
Binnen het plangebied en binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden bevinden zich geen vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus. Het plangebied betreft geen (essentieel) onderdeel van het functioneel leefgebied van huismus. Negatieve effecten op huismus zijn uitgesloten. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Gierzwaluw
Binnen het plangebied en binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden bevinden zich geen vaste rust- en verblijfplaatsen van gierzwaluw. Negatieve effecten op gierzwaluw zijn uitgesloten. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Vleermuizen
Binnen het plangebied en binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden bevinden zich geen vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus. Het plangebied betreft geen (essentieel) onderdeel van het functioneel leefgebied van vleermuizen. Negatieve effecten op vleermuizen zijn uitgesloten. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Negatieve effecten op huismus, gierzwaluw en vleermuizen zijn uitgesloten. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Voorts wordt opgemerkt dat het plangebied en de directe omgeving hiervan, kunnen potentieel geschikt zijn als voortplantingsplaats voor algemene vogelsoorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. In gebruik zijnde nesten mogen in principe nooit worden verstoord. Door onder andere buiten het broedseizoen (grofweg 15 maart – 15 augustus) te werken zijn schadelijke effecten op nesten van algemene vogels te voorkomen.
Het plangebied is tevens potentieel geschikt voor Nationaal beschermde faunasoorten waarvoor in de provincie Noord-Holland een vrijstellingsbesluit van kracht is. Voor deze soorten is er geen ontheffing vereist en aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect op soorten zoals gewone pad, bruine kikker, egel en (spits)muizen zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.
Meldingsplicht Noord-Holland
Voor de start van de werkzaamheden dient bij de Provincie Noord-Holland een melding te worden gedaan met een opsomming van de vrijgestelde soorten die in het plangebied voor kunnen komen. In deze lijst moeten de volgende soorten worden opgenomen: bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, meerkikker, bosmuis, egel, haas, huisspitsmuis, veldmuis, vos, gewone bosspitsmuis, konijn, woelrat.
Voor de bouw- en sloopwerkzaamheden ten behoeve van de plannen is nader onderzoek uitgevoerd naar de beschermde diersoorten, de huismus, de gierzwaluw en de vleermuis. Uit het onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn die de verdere planvorming niet in de weg zal staan.
Plannen beslaan geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de huidige regelingen gelden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Ook vanuit archeologisch oogpunt zijn er geen bezwaren voor de gewenste ontwikkeling. Het initiatief betreft slechts een functiewijziging, waardoor eventueel archeologische waarden niet aangetast zullen worden.
Onderzoek
Door Synthegra is een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een verkennend booronderzoek uitgevoerd (bijlage 3). De aanbevelingen uit dit onderzoek zijn als volgt. Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied een vervolgonderzoek geadviseerd.
Op basis van de resultaten van het booronderzoek kan het voorkomen van een archeologische vindplaats binnen een deel van het plangebied niet worden uitgesloten. Wanneer de geplande graafwerkzaamheden dieper reiken dan 25 cm beneden maaiveld kunnen eventueel aanwezige archeologische resten verloren gaan en is vervolgonderzoek noodzakelijk.
Ter plaatse van de huidige bebouwing is dit niveau waarschijnlijk al verstoord en zijn eventueel aanwezige archeologische resten verdwenen. Synthegra adviseert een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek ter plekke van boorpunten 4 en 5, om vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden.
Voor dit proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) opgesteld dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag. In dit PvE zijn de werkwijze en de randvoorwaarden van het proefsleuvenonderzoek vastgelegd. Het proefsleuvenonderzoek zal worden uitgevoerd om aan te tonen welke archeologische waarden er in de bodem zitten en hoe hier mee om kan worden gegaan.
Conclusie
Het vervolgonderzoek zal worden uitgevoerd en de aanbevelingen uit dit onderzoek zullen in acht worden genomen bij de uitvoering van de werkzaamheden.
Het plangebied is via de Doctor Bonstraat, de Dorpsstraat en de N203 goed ontsloten op het rijkswegennet (A9). Op een afstand van ca 150 m, aan de Ambachtslaan, bevindt zich aan beide zijden van de rijbaan een bushalte.
Het plan maakt 22 woningen mogelijk. De verkeersaantrekkende werking van de vrijstaande woning is te bepalen aan de hand van kencijfers van CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij rest bebouwde kom. Hieruit blijkt dat de nieuwe verkeersaantrekkende werking er als volgt uit ziet:
Woningtype | aantal | Normmin | BENODIGD AANTALmin |
Koop vrijstaand | 9 | 7,8 | 70,2 |
Koop tussenwoning | 13 | 6,7 | 87,1 |
22 | 157,3 |
In de huidige situatie was er reeds een dansstudio mogelijk van ruim 400 m² en een woning aan de Dorpsstraat. Op basis van de voorgaande situatie werd rekening gehouden met 82,6 verkeersbewegingen per etmaal.
Dit betekent een toename van 74,7 mvt/etmaal. Gezien de bestaande ontsluiting zal de verkeersaantrekkende werking niet tot problemen leiden in de afwikkeling.
Er worden in het plangebied 29 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan oostelijke zijde van het plangebied 15 en aan de zuidzijde van de Dansschool worden 14 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het plan voorziet in 11 parkeerplaatsen op eigen erf. Het plan voorziet in totaal 40 parkeerplaatsen.
De berekening van de parkeernorm dient plaats te vinden aan de hand van de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016. Deze normen zijn in de onderstaande tabel weergegeven. De Dansschool ligt in de zone “matig stedelijk C”.
Woningtype | aantal | Normmin | BENODIGD AANTALmin |
duur | 9 | 1,9 | 17,1 |
midden | 13 | 1,7 | 22,1 |
goedkoop | - | - | - |
22 | 39,2 |
Er worden derhalve in totaal 40 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Gezien de gestelde parkeereis is het aantal parkeerplaatsen toereikend.
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Initiatief is NIBM
De realisatie van 22 woningen kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op het plangebied. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Het terrein is in 2006 onderzocht. In het bodemonderzoek is tot een diepte van circa 1,1 m –mv een sterke verontreiniging met minerale olie, PAK en asbest aangetoond. De verontreiniging hangt samen met de bijmenging aan puin, asfalt, gruis, slakken en asbesthoudende vinylsnippers (aangebracht als ophoogmateriaal in de jaren ’70 en afkomstig van de ten oosten van de Dorpsstraat gelegen Forbo Linoleumfabriek).om het geschikt maken voor wonen met tuin. Wareco heeft in 2018 een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd.
Aanleiding voor het actualiserend bodemonderzoek is het voornemen de locatie voor woningbouw te herontwikkelen. In het verleden zijn op de locatie de nodige bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierbij zijn naast een verontreiniging met asbest als gevolg van ophoging van het terrein met asbesthoudende vinylsnippers een verontreiniging met minerale olie en PAK aangetoond. Aangezien deze verontreinigingen mogelijk mobiel zijn, is door het bevoegd gezag (gemeente Zaanstad) aangegeven dat voorafgaand aan een bodemsanering de verontreinigingssituatie met minerale olie en PAK geactualiseerd dient te worden. De overige immobiele verontreinigingen (asbest) zijn naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende onderzocht.
Doel van het onderzoek is het actualiseren van de verontreiniging met minerale olie en PAK, zodat in een volgende fase een saneringsplan of BUS-melding kan worden opgesteld.
De verontreiniging met minerale olie en PAK ter plaatse van het parkeerterrein is bevestigd. Ook in het grondwater zijn verontreinigingen aangetroffen. De omvang van de verontreiniging met PAK in grond is grotendeels inzichtelijk. De omvang van de grondwaterverontreiniging is op basis van de huidige onderzoeksresultaten nog onbekend. Om de omvang van de verontreiniging inzichtelijk te krijgen, is aanvullend onderzoek benodigd.
Bij herontwikkeling van het terrein dienen sanerende maatregelen te worden getroffen ten aanzien van de verontreiniging met PAK, maar ook in het kader van de eerder aangetroffen verontreiniging met asbest.
Uit het bodemonderzoek blijkt dat er saneringsmaatregelen genomen moeten worden om de bodem geschikt te maken voor woondoeleinden. De adviezen uit het rapport zullen worden overgenomen. Dit houdt in dat het grondwater nader onderzocht zal worden en dat er een saneringsplan of BUS-melding gedaan wordt alvorens de sanering plaatsvindt voor de realisatie van de woningen.
Wegverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging.
Woningen worden beschouwd als een gevoelige functie in het kader van de Wgh. Het plangebied is gelegen aan en nabij de Dorpsstraat welke geen 30 km/uur gebied betreft. Voor de nieuw te bouwen woningen dient derhalve akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Men heeft het voornemen om nieuwe woningen te realiseren aan de Dansschool en de Dorpstraat in Assendelft (gemeente Zaanstad). Nabij het plangebied liggen enkele drukke wegen. Ook heeft het vliegverkeer vanwege Schiphol een invloed op de geluidbelasting. Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van de plannen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder, de Wet ruimtelijke ordening en het gemeentelijke geluidbeleid (bijlage 4). Doel van dit onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting binnen het plangebied voor zover deze wordt veroorzaakt door het relevante wegverkeer en de luchtvaart.
De geluidbelasting ten gevolge van:
Gezien de situering van de nieuwe eerstelijns woning aan de Dorpsstraat en de berekende geluidbelastingen, zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij deze nieuwe woning te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Om deze woning te kunnen realiseren moet de gemeente Zaanstad voor deze nieuwe woning hogere waarden tot 57 dB, ten gevolge van het wegverkeerslawaai (Dorpsstraat) vaststellen en vastleggen in het kadaster. Hierbij wordt opgemerkt dat de woning beschikt over een geluidluwe gevel, waarmee voldaan wordt aan de voorwaarde die de gemeente Zaanstad stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw.
Vanuit een goed woon- en leefklimaat is het aan te bevelen om bij de bepaling van de geluidwering van de gevels (toetsing Bouwbesluit) uit te gaan van de totale gecumuleerde geluidbelasting vanwege alle relevante geluidbronnen, inclusief 30 km/uur wegen en het luchtvaartlawaai. De gecumuleerde geluidbelasting op de nieuwe woningen bedraagt maximaal 64 dB.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief. Wel zijn er enkele aandachtspunten. Allereerst dient de gemeente, indien zij wil meewerken, voor de woning aan de Dorpstraat een hogere grenswaarde vast te stellen tot 57 dB. Tevens dienen de woningen voldoende geluidswerende gevels te hebben in het kader van het bouwbesluit.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Uitgangspunt is het gedeelte van het plangebied dat achter de Dorpsstraat ligt te karakteriseren is als ‘rustige woonwijk’, zoals genoemd in bovengenoemde brochure.
‘Gemengde gebieden’ zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kan volgens de VNG-brochure worden uitgegaan van richtafstanden welke horen bij één categorie lager. In de bijlage bij het bestemmingsplan Saendelft “Milieuonderzoek Bestemmingsplan Saendelft” is de Dorpsstraat aangemerkt als “gebied met functiemenging”.
Onderhavig initiatief voorziet in het mogelijk maken van 22 woningen. Blijkens bovengenoemd milieu-onderzoek bevindt zich in omgeving van het plangebied de volgende functie die een milieuzonering heeft.
Een groothandel in overige consumentenartikelen is ingedeeld in categorie 2. De hierbij behorende richtafstand is 30 m, uitgaande van een rustige woonwijk. De afstand tot de meest oostelijke woningen in het plangebied bedraagt ca 45 m. Aan de gewenste richtafstand wordt derhalve ruimschoots voldaan.
Tegenover het plangebied ligt het bedrijventerrein Assendelft Noord. Vanwege de reeds aanwezige woningen, welke gelegen zijn tussen het plangebied en het bedrijventerrein is de zone welke grenst aan de woningen voorzien van de categorie-aanduiding 2, met een richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Aan de gewenste richtafstand wordt derhalve ruimschoots voldaan.
In het bovengenoemde milieu-onderzoek is over de Forbo het volgende aangegeven.
Beide locaties van Forbo Flooring liggen op een afstand van 400 en 600 m, en spelen derhalve in de milieuzonering geen rol.
Tevens ligt naast de planlocatie op de hoek van de Dorpstraat en de Doctor Bonstaat een uitvoeringskeet. Hiervoor geldt geen richtafstand en gezien de ligging op 20 meter afstand van de meest nabij gelegen woning is er geen sprake van aantasting van het woon- en leefklimaat.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering bestaat er geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het aspect geur van de ontwikkeling wordt getoetst aan het Zaans geurbeleid 2016, dat op 14 juli 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Er is onderzocht of er bedrijven zijn die geurhinder veroorzaken en of deze geurhinder aanvaardbaar is. In bijlage 5 wordt hier uitgebreid op ingegaan, evenals op enkele andere omgevingsaspecten. Uit het onderzoek blijkt het volgende:
Ter plaatse van een deel van het plangebied wordt niet voldaan aan de streefkwaliteit. Er zijn vooralsnog geen maatregelen vastgelegd waarmee de geursituatie zal verbeteren. Er wordt wel geadviseerd om mede aan de hand van de ontwikkeling (en ontwikkelingen in de directe omgeving) te bepalen of er extra (BBT+) maatregelen bij de Forbo zijn te nemen. Omdat er echter op dit moment geen zicht is op een verbetering wordt geadviseerd om geurmaatregelen ter plaatse van de woningen toe te passen in de vorm van balansventilatie met geurfilters.
Door het nemen van maatregelen, is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit mede gelet op alle betrokken belangen en de afweging daarvan.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Bij onderhavig initiatief is er sprake van het toevoegen van zogenaamde kwetsbaar of beperkt kwetsbaar objecten. De risicokaart is in augustus 2017 geraadpleegd. Deze kaart geeft in de wijde omtrek van het plangebied de volgende risico’s aan. Blijkens de website www.risicokaart.nl ligt op een afstand van meer dan 500 m een gasleiding van de Gasunie. Op een afstand van ca 700 m van het plangebied bevindt zich een tankstation met LPG. De afstand tot het gasstation van de Gasunie en tot het terrein van Forbo lineum bedraagt ca 600 m. In het onderstaande wordt hier nader op ingegaan.
Risicokaart met aanduiding plangebied (blauwe cirkel) Bron: www.risicokaart.nl
Risicodragende activiteiten bij bedrijven
In het milieuonderzoek Bestemmingsplan Saendelft is onderzoek gedaan naar het LPG-tankstation. Uit dit onderzoek is gebleken dat de contour van het plaatsgebonden risico (PR-contour) ver buiten het plangebied ligt.
Voor de bepaling van het groepsrisico is het invloedsgebied van een risicobron belangrijk. Het LPG - tankstation “Texaco” heeft een invloedsgebied van 150 meter voor de LPG tank en 150 meter voor het vulpunt.
Aangezien de afstand van de dichtstbijzijnde woningen in het plangebied tot dit tankstation ca 700 m bedraagt, is de externe veiligheid vanwege het tankstation niet aan de orde.
In het milieu onderzoek is Forbo Lineum niet aangemerkt als ‘risicodragende activiteit bij een bedrijf’.
Vervoer over spoor, water en weg
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een spoortraject, waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over een spoortraject vormt geen belemmering voor het plangebied
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van het Noordzeekanaal of een andere vaarweg, waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water vormt geen belemmering voor het plangebied.
De provinciale weg N246 is opgenomen in de huidige route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De afstand van het plangebied tot de N246 bedraagt ten minste 850 m. Uit de berekeningen blijkt dat er geen PR van 10-6 per jaar aanwezig is. De PR- contour van 10-6 per jaar ligt op de weg. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een weg, waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In het milieu onderzoek is inzake het groepsrisico het volgende aangegeven. Uitgangspunt van het landelijk geldende beleid is dat buiten een zone van 200 meter rond een weg geen ruimtelijke beperkingen zijn.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
De afstand van het plangebied tot de gasleidingen bedraagt meer dan 50 m. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van buisleidingen.
Conclusie
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor het toevoegen van 22 woningen in het plangebied.
Momenteel liggen er nog geen relevante kabels en leidingen in het plangebied. Die komen er wel bij de ontwikkeling. Bij ontwikkelingen binnen een plangebied worden door de gemeente voorwaarden gesteld aan bouwers en ontwikkelaars met betrekking tot de ruimtereservering voor ondergrondse en bovengrondse kabel- en leidingvoorzieningen. De standaard kabel & leidingen dwarsprofielen en regels bij aanleg staan in de “Standaard details” en in de “technische voorwaarden” van de gemeente. Het is gewenst dat bij de ruimtereserveringen voor de verkeersbestemmingen en bouwplannen rekening wordt gehouden met de standaard kabel & leiding dwarsprofielen.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Rijk
Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 – 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is niet van toepassing op onderhavige projectlocatie.
Provinciale Watervisie 2021
De Provinciale Watervisie 2021 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Veiligheid is een belangrijk onderwerp. De gezamenlijke ambitie is dat Nederland in 2050 zoveel mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht. Bij (her)ontwikkeling wordt erop ingezet het slachtofferrisico en de kans op economische schade niet of zo weinig mogelijk te laten toenemen; Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is vanaf 2020 onderdeel van het beleid en het handelen van partijen. Voorts zet de watervisie in op een goed en gezond watersysteem.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
Proces
Op 21 februari 2018 is er reeds een digitale watertoets voor dit plan uitgevoerd. We hebben over dit project diverse keren telefonisch contact gehad en het op 19 april 2018 besproken.
Beschrijving watersysteem Plangebied
Het plangebied bevindt zich in polder Assendelft binnen het peilgebied met de hoogwaterslootstructuur rondom de lintbebouwing van Assendelft. Het streefwaterpeil van dit peilgebied bedraagt NAP-1,65 meter. De doorgaande hoofdwaterloop langs het plangebied is een belangrijke aan- en afvoertocht voor het stedelijk gebied Assendelft/Krommenie. Binnen het plangebied ligt nog een doodlopende waterloop. Langs deze doorgaande waterloop ligt een peilscheidingsdijkje wat de peilgrens vormt met het stedelijk water van Saendelft west (Streefpeil NAP-2,13 meter).
Dempen
Door de ontwikkeling van de locatie is de wens om de bestaande doodlopende sloot te dempen. Het oppervlak aan waterberging dient hierbij 1 op 1 gecompenseerd te worden in het zelfde peilgebied met streefpeil NAP-1,65 meter. Het oppervlak van de te dempen doodlopende sloot bedraagt opgemeten vanaf de luchtfoto circa 150 m². Bij het dempen van deze waterloop dient er aandacht te zijn voor de ontwatering van de bestaande percelen aan de noordkant van deze waterloop.
Verhardingstoename en benodigde compensatie
In het plangebied is in de bestaande situatie circa 2950 m² verhard oppervlak aanwezig. In de toekomstige situatie zal de volgende verharding aanwezig zijn:
Bebouwing uitgeefbare kavels: 1609 m²
Verharding openbare ruimte: 2197 m²
Verharding uitgeefbare tuinen: 1190 m²
Totale toekomstige verharding: 4996 m²
De toename van verharding komt daarmee op 4996 – 2950 = 2046 m². Voor het betreffende peilgebied geldt een compensatiepercentage van 15%. Dit zorgt voor een benodigde watercompensatie van 456 m², dit is het compensatiepercentage verharding en de compensatie voor de demping bij elkaar.
Locatie compensatiewater
Doordat de ontwikkellocatie in een kwetsbaar peilgebied ligt is het uitgangspunt van het hoogheemraadschap om de benodigde compensatie ook in hetzelfde peilgebied te realiseren. Het meest voor de hand ligt het om de doorgaande waterloop aan de westzijde van het plangebied te verbreden.
Binnen het peilgebied ligt er een andere locatie in hetzelfde peilgebied waar compensatie goed mogelijk lijkt. Dit betreft het hoekje tussen de tijdelijke school en de spoorsloot nabij Kreekrijk. Dit is de locatie waar de watercompensatie zal plaatsvinden. Bij de voorbereiding en uitvoering van dit proces blijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier betrokken.
Klimaatbestendige inrichting
De huidige drooglegging van het plangebied is gering (met name de groenzone in de zuidwesthoek heeft slechts een drooglegging van enkele decimeters. In de klimaatatlas (https://hhnk.klimaatatlas.net) kleuren delen van het plangebied ook blauw op de kaarten van wateroverlast.
Voor de functie woningbouw zal het maaiveld opgehoogd moeten worden. Hierbij dient het verhoogde plangebied geen overlast te veroorzaken naar het omliggende (lagere) bestaande maaiveld. Tevens dient de doorstroming van de doorgaande hoofdwaterloop wordt geborgd (kans op opbarsting waterloop is namelijk aanwezig bij aanbrengen zand). Door het ophogen met zand zijn er wellicht ook mogelijkheden om deels open verharding toe te passen (bij bijvoorbeeld parkeerplaatsen). Naast wateroverlast zijn ook droogte, hittestress en waterveiligheid onderwerpen waar aandacht voor moet zijn bij een klimaatbestendige inrichting.
Rioolgemaal en persleiding
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich het rioolgemaal Dr Bonstraat met bijbehorende persleidingen (zie bijgevoegd kaartje). Dit gemaal heeft hindercontouren waarbinnen het hoogheemraadschap geen woningbouw toestaat. Deze contour bedraagt 30 meter.
Voor de bereikbaarheid van het plangebied dient de persleiding aan de noordoostzijde van het plangebied mogelijk door zwaar bouwverkeer worden gekruist. Dit kan beperkingen of aanvullende maatregelen met zich meebrengen.
Riolering
De ontwikkeling kan met een gescheiden stelsel worden aangelegd waarbij het regenwater rechtstreeks geloosd kan worden op de bestaande waterloop aan de westzijde van het plangebied. Het huishoudelijk afvalwater dient op het gemeentelijk rioolsysteem worden aangesloten.
Brug
Over de doorgaande hoogwatersloot staat een brug geprojecteerd. Deze brug dient t.b.v. de maaiboot een minimale doorvaarthoogte te hebben van 1,20 meter t.o.v. het water streefpeil NAP-1,65 meter. Minimale doorvaartbreedte is 2,50 meter (grotere breedte is gewenst waarbij de pijlers zo ver mogelijk uit de as van de sloot worden geplaatst en waarbij de doorstroombreedte zo groot mogelijk wordt gehouden. Dus geen landhoofden in de watergang.
Beschoeiing
De uitgeefbare kavels die aan de waterloop grenzen dienen op de (kadastrale) kavelgrens worden voorzien van een beschoeiing. Bij de huidige waterbreedte staat het hoogheemraadschap geen steigers of andere bouwwerken toe in de hoofdwaterloop om een optimale doorstroming te borgen.
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen onderhavig initiatief nu er met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier afspraken zijn gemaakt over de watercompensatie binnen Kreekrijk. Ook de andere aandachtpunten worden meegenomen in de verdere planvorming.
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Een activiteit is m.e.r.-plichtig als ze in Bijlage C en/of D van Besluit m.e.r. is opgenomen, of als ze in een plan ingekaderd wordt en ze significante effecten op Natura 2000-gebieden kan hebben.
De betreffende passage uit het Besluit Milieueffectrapportage is D 11.2 en luidt als volgt: “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”. In kolom 2 is aangegeven dat dit van toepassing is op gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten wanneer mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. De drempelwaarden zijn echter indicatief. Voor activiteiten en plannen die kleiner zijn dan de betreffende drempelwaarden moet een motivering worden gegeven dat geen belangrijke gevolgen voor het milieu te verwachten zijn en dus geen volwaardige mer-(beoordeling) noodzakelijk is. Deze motivering wordt een vormvrije mer-beoordeling genoemd.
In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Het plan voorziet in de realisatie van 22 woningen, met bijbehorende parkeervoorzieningen. De beoogde ontwikkeling blijft met deze omvang ruimschoots onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Er is dus geen sprake van een directe mer-(beoordelings)plicht. Voor het beoogde bestemmingsplan moet een vormvrije mer-beoordeling worden opgesteld.
De directe omgeving van het plangebied bestaat uit een woonwijk. Het is niet te verwachten dat als gevolg van de nieuwe woningen onaanvaardbare cumulatieve effecten zullen optreden op nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Er worden bij de aanleg van de woningen geen schaarse hulpbronnen gebruikt, de vrijkomende afvalstoffen kunnen zonder problemen verwerkt worden. De toename van de geluidsbelasting als gevolg van de ontwikkeling zal minimaal zijn. De bijdrage aan de luchtverontreiniging in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling is van ‘niet betekenende mate’. Voor de woningen kan voldaan worden aan een acceptabele binnenwaarde ten aanzien van wegverkeers- en industrielawaai.
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.- beoordelingsprocedure te volgen.
Voor de bouw van de woningen geldt een vormvrij m.e.r.-beoordelingsplicht. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het plangebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.
Het bestemmingsplan “Dorpsstraat 932 Assendelft” bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan “Dorpsstraat 932 Assendelft” zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de ‘wijze van meten’ uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de ‘wijze van meten’ worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Wonen
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor het wonen en verkeer-verblijfsgebied en daaraan ondergeschikte groenvoorzieningen, (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, verkeersvoorzieningen, water en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming. Tevens zijn inbegrepen de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Bijgebouwen, overkappingen, erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen tevens buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
In de onderstaande paragrafen worden de verschillende vormen van participatie toegelicht. Tevens worden de verschillende groepen aangehaald met wie contact geweest is in deze periode.
Niet alleen de gemeente Zaanstad, maar ook andere (overheids-) partijen hebben invloed op de ontwikkeling. Om het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier –wettelijke overlegpartners– in een vroeg stadium om een reactie te vragen over het toen nog af te ronden ontwerpbestemmingsplan is de gemeente Zaanstad het gesprek aangegaan.
De gemeente Zaanstad heeft een schriftelijk verzoek gedaan in het kader van art. 3.1.1. Bro, om een reactie te geven op het ontwerpbestemmingsplan. Dit schriftelijke verzoek is op 12 december 2018 verstuurd en bevatte het verzoek voor het geven van advies over het ontwerpbestemmingsplan. Er zijn geen schriftelijk of per mail ingezonden adviezen ingediend.
Wel is er meermaals contact geweest met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier over het bestemmingsplan. Zij zijn nauw betrokken geweest bij het opstellen van de waterparagraaf. Vandaar dat hun advies al voorafgaand aan het ontwerp ontvangen was en dit is volledig overgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.
In de gebruikelijke procedure van een bestemmingsplan wordt aan belanghebbenden gevraagd om mee te denken over de mogelijke invulling van het terrein en daarmee de vormgeving van het bestemmingsplan. Voor het gebied zijn omwonenden en gebruikers betrokken geweest bij verschillende stappen die genomen zijn vóór het maken van het bestemmingsplan. Ook is deze diverse groep belanghebbenden van het gebied voor het bestemmingsplan vroegtijdig betrokken.
De informatiebijeenkomst was op 8 maart 2018. Hier is door de ontwikkelaar in bijzijn van de gemeente een informatieavond gehouden voor omwonenden om de nieuwbouwplannen te presenteren. De avond werd goed bezocht en de bezoekers waren kritisch. Tijdens de bijeenkomst zijn vragen gesteld over de uitvoering/uitwerking van het plan. Op basis van de avond zijn er aanpassingen gedaan aan het stedenbouwkundigplan.
Daarnaast waren de eigenaren van de Doctor Bonstraat 20 blij met het dempen van de bestaande slecht onderhouden sloot, maar vonden enkele eigenaren van de Dorpsstraat dat de nieuwbouw te hoog en te dicht op hun woningen gebouwd werd.
Nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd is er vanuit de gemeente een informatieavond gehouden op 19 december 2018 in het Hart van Assendelft te Assendelft. De avond verliep rustig met circa 40 belangstellenden. Er kwamen met name vragen over de uiteindelijke inrichting van het gebied en de sanering van de vervuilde grond. Naar aanleiding van de avond zijn er geen wijzigingen doorgevoerd in het bestemmingsplan. Wel hebben de bezoekers hun vragen beantwoord gekregen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft - overeenkomstig de bepalingen in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) - met de daarbij behorende stukken ter inzage gelegen. Op 20 december 2019 is de terinzagelegging van de stukken gepubliceerd in de digitale Staatscourant en op de website van de gemeente Zaanstad, alsmede in het Stadsblad (gemeentelijke mededelingen).
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 december 2019 gedurende zes weken voor een ieder op het gemeentehuis ter inzage gelegen en was tevens digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl en de website van de gemeente Zaanstad. Op 19 december is een informatiebijeenkomst gehouden waar vragen konden worden gesteld.
In de periode van terinzagelegging zijn bij de gemeente Zaanstad 4 zienswijze ingediend. Deze zienswijzen zijn beantwoord in de bijgevoegde Nota van zienswijze in bijlage 9 bij deze toelichting van het bestemmingsplan. De zienswijzen hebben tot enkele wijzigingen geleid in het plan:
Er is één ambtshalve wijzigingen aangebracht:
- De juiste archeologische aanduiding is toegevoegd aan de verbeelding.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal heeft de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalovereenkomst afgesloten.