direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rozengrachttoren Zaandam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Zaandam heeft Inverdan als nieuw stadshart in de afgelopen jaren vorm gekregen. Een groot aantal onderdelen van het herontwikkelingsprogramma zijn afgerond. De doelstelling van het herontwikkelingsprogramma Inverdan was het creëren van een modern grootstedelijk centrum met kantoren, winkels, openbare gebouwen zoals een stadhuis en een bibliotheek, woningen, een hotel en een openbaar vervoersknooppunt. Onderdeel van het herontwikkelingsprogramma was de ontwikkeling van de Rozengracht. Inmiddels is het plein aan de Rozengracht heringericht. Bogor Projectontwikkeling is voornemens om op de oostelijke kop van de Rozengracht een woontoren te realiseren. Op de begane grond en de 1e verdieping (entresol) van de woontoren zijn commerciële ruimten beoogd. De beoogde woontoren past echter niet binnen het geldende bouwvlak. Daarnaast wordt de beoogde woontoren hoger dan de voorgeschreven bouwhoogte. Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan is daarom noodzakelijk om het initiatief mogelijk te maken.

1.2 Voorgaande bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied geldt de beheersverordening Inverdan, zoals vastgesteld in de raadsvergadering van 30 juni 2016. In deze beheersverordening zijn de regels en de verbeelding van de bestemmingsplannen 'Inverdan' en 'Eerste partiële herziening Inverdan' van overeenkomstige toepassing verklaard. De beheersverordening wijzigt enkele onderdelen van voornoemde bestemmingsplannen. De wijzigingen zijn echter niet relevant voor het plangebied.

Voor het plangebied zijn de bestemmingen 'Centrumdoeleinden B' en 'Verblijfsdoeleinden' van kracht. Voor de bestemming 'Centrumdoeleinden B' is de nadere bestemmingsvlakaanduiding '3' opgenomen. De toegestane bouwhoogte binnen het bouwvlak bij de bestemming 'Centrumdoeleinden B' bedraagt maximaal 30 meter. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' blijven de gronden tot een hoogte van minimaal 4 meter en een breedte van minimaal 5 meter onbebouwd.

1.3 Plangebied

Het plangebied maakt deel uit van het centrum van Zaandam en ligt tussen de Hermitage in het westen en winkelcentrum Rozenhof in het oosten. Het plangebied ligt aan de oostzijde van het marktplein aan de Rozengracht. Ten noorden van het plangebied ligt het pand van de Hema. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door winkelbebouwing (het pand van H&M en Zara). Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een bebouwingswand met verschillende winkels.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0001.png"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0002.png"

Globale begrenzing plangebied

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en ontwikkeling

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Historie plangebied en omgeving

De Zaanstreek was een veenmoeras dat tussen 1000 en 1300 werd ontgonnen. Door het graven van sloten en deze te laten afwateren op veenstromen, waarvan de Zaan de belangrijkste was. kon men het gebied droog en bewoonbaar maken. Belangrijke delen van dit door sloten doorsneden middeleeuwse veenlandschap zijn bewaard gebleven in het Westzijderveld. De oudste bewoning in de directe omgeving van de Dam en rond de Zuiderkerk dateert uit de Middeleeuwen. Aardewerk uit de 13e en 14e eeuw is aangetroffen tijdens de bouw van het Zaantheater. De eerste Zaandammers waren boeren, vissers en schippers. De bewoning zal in deze tijd niet bijzonder dicht zijn geweest en heeft waarschijnlijk bestaan uit langs de dijken liggende boerderijen en huisjes. Misschien waren de eerste bewoners van Zaandam wel afkomstig uit Oud-Zaanden. Dit dorpje, dat in de buurt van het Hembrugterrein gelegen moet hebben, is de voorloper van het huidige Zaandam en werd in de dertiende eeuw vanwege wateroverlast verlaten.

In de loop van de 14e tot 16e eeuw groeide de bevolking zodat rond 1550 de Oostzijde, de Westzijde en de Dam dichtgebouwd waren. Op de plek waar nu de Oostzijderkerk staat, werd al in de veertiende of vijftiende eeuw een kerk opgericht.

Na de aftocht van de Spaanse troepen uit de Zaanstreek (1574) brak een periode van ongekende bloei aan. Dit was vooral te danken aan de molenindustrie, de scheepsbouw en de handel. Langs de Zaan, zowel voor als achter de Dam, werden scheepswerven aangelegd waardoor Zaandam uitgroeide tot het belangrijkste scheepsbouwcentrum van Europa. Tussen de huizen langs de Zaan en in het veld stonden pakhuizen. Ook bouwde men honderden molens waarbij vooral de houtzaagmolens en later de pelmolens overheersten. De Zaanstreek groeide in deze periode uit tot het eerste industriegebied van Europa. Toen langs de Zaan geen plaats meer was voor woningen, bouwde men huizen langs de paden die vanaf de Westzijde en Oostzijde het veld in liepen naar de molens. Zo ontstond de kenmerkende kamstructuur, die in het westelijk deel van oud-Zaandam nog bewaard is gebleven. In deze periode ontstond de typisch Zaanse bouwstijl: huizen van hout. zwart geteerd of groen of geel geverfd en versierd met uitgesneden, wit geverfde ornamenten. Het hele gebied werd doorsneden door sloten en vaarten, die niet alleen belangrijk waren voor de afwatering maar ook dienden als verkeersaders. De landwegen stelden niet veel voor. Na 1750 stabiliseerde het aantal inwoners en tot 1870 veranderde er weinig, behalve dan dat Napoleon in 1811 de dorpen Oostzaandam en Westzaandam samenvoegde tot de stad Zaandam.

Na een periode van ernstige stagnatie tussen 1790 en 1850 bloeide in de tweede helft van de 19e eeuw Zaandam weer op. Langs de Zaan verrezen indrukwekkende fabriekspanden. Aan de Oost- en Westzijde maakten de houten huizen plaats voor stenen villa's. Vooral de Westzijde werd een straat waar rijke mensen woonden en kreeg dan ook de bijnaam 'Fluwelen Westzijde'. Langs de paden bleven houten huizen, schuren en boerderijen staan. Toch werden in de 20e eeuw ook hier veel houten panden vervangen door stenen. Tussen de paden werden nieuwe straten aangelegd. Veel sloten werden gedempt en Zaandam begon steeds meer op een doorsnee Nederlandse stad te lijken. Na de Tweede Wereldoorlog herstructureerde men het centrum van Zaandam op drastische wijze waarbij grootschalige doorbraken, aanleg van wegen en het bouwen van grote, vierkante winkelgebouwen de boventoon voerde. Veel karakteristieke houten en stenen huizen sneuvelden hierbij. In de jaren '90 van de twintigste eeuw kwamen veel fabrieken leeg te staan en werden gesloopt. Op de vrijgekomen plaatsen bouwde men appartementen en woningen, waarbij de ontwerpen soms waren gebaseerd op de oude fabrieksarchitectuur.

Op kaarten uit het begin van de 19e eeuw is te zien dat het plangebied in het zuiden wordt begrensd door de Rozengracht. Zowel de percelen aan de noordkant als de zuidkant van de weg zijn in gebruik als weiland. Op het centraalzuidelijke perceel is wel een rood blokje getekend. Dit is vermoedelijk een klein huisje geweest zoals die nog tot in het begin van de 20e eeuw aan de noordkant van de Rozengracht aanwezig is. De navolgende kaart uit 1894 geeft een ruimer beeld van de omgeving waarop goed is te zien dat ten zuiden van het plangebied nog een groot open weidegebied ligt, het Krimperven. In de loop van de 20e eeuw werd de gracht gedempt en breidde de bebouwing zich uit. In de vroege jaren zeventig werd geconstateerd dat de woningen in de Russische Buurt niet meer aan de volkshuisvestingseisen voldeden. Er was sprake van vergrijzing in de wijk en dus behoefte aan een ander soort huisvesting. Een laatste aanleiding voor de stadsvernieuwing in de Russische Buurt was schaalsprong die de winkels aan de Gedempte Gracht maakten in het midden van de jaren zestig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0003.jpg"

Het plangebied (paarse stip) op de kaart uit 1894, Bonneblad en 1950 (www.watwaswaar.nl). Bron: archeologisch onderzoek

2.1.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Ruimtelijke structuur

In het verleden is veel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aan de Rozengracht gesloopt. Wel is de oude padstructuur nog aanwezig. De Rozengracht is deels 'achterkant' van de hoofdwinkelstraat (Gedempte Gracht) en ziet er ook als zodanig uit. Dit geldt voor beide zijden van het plein. De schaal van de bebouwing is kleinschalig. De verblijfskwaliteit van de Rozengracht was laag, dit kwam door de slechte inrichting en parkeerfunctie van het gebied. In het kader van het herontwikkelingsprogramma Inverdan is de Rozengracht heringericht. De Rozengracht is heringericht als marktplein. In de nieuwe openbare ruimte is de auto te gast, waarbij veel parkeerplekken zijn verdwenen. Door de aanleg van het plein krijgen de functies aan de randen van de Rozengracht de kans zich verder te ontwikkelen. Het plangebied ligt aan de oostelijke rand van het plein. De oostelijke rand van het plein wordt momenteel gevormd door een blinde gevel van het gebouw waar H&M en Zara gevestigd zijn, zonder publieke functie. De navolgende afbeelding geeft de huidige situatie van de oostelijke rand van het plein weer. Het plangebied is verhard en er is op een bomerij na geen groen aanwezig. Op de grens tussen het marktplein en de de Rozengracht is een bomenrij aanwezig. Deze bomenrij ligt buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0004.png"

Huidige situatie oostelijke rand plein aan de Rozengracht

Functionele structuur

Het plangebied bevindt zich op de Rozengracht. Op donderdag en zaterdag wordt hier een markt gehouden. De wanden van de Rozengracht worden gevormd door (achterkanten van) winkels, restaurants en kleine supermarkten in buitenlandse producten.

2.2 Ontwikkeling

Nieuwe situatie

In het kader van het herontwikkelingsprogramma Inverdan is Bogor Projectontwikkeling voornemens om op de oostelijke kop van de Rozengracht een woontoren te realiseren. Voor de woontoren is een bouwplan ontwikkeld (november 2015, Kolpa architecten). Het bouwplan is voorbereid in overleg met het Supervisieoverleg Inverdan. In dit overleg wordt het bouwplan onder andere getoetst aan de uitgangspunten voor Inverdan. Dit heeft geleid tot een positieve reactie over het voorontwerp bouwplan en een akkoord voor verdere uitwerking naar het definitief ontwerp van het bouwplan.De verdere uitwerking van het bouwplan gebeurt in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning en de voorbereiding daarvan. Het bouwplan staat aan de basis van dit bestemmingsplan waarin de functie en de bouwmassa is vastgelegd.

Het bouwplan voor de woontoren biedt ruimte aan 40 appartementen. Op de begane grond en de 1e verdieping (entresol) van de woontoren zijn commerciële ruimten beoogd. De mogelijke commerciële functies sluiten aan bij hetgeen op basis van de beheersverordening reeds op deze locatie is voorzien. Het gaat onder andere om detailhandel, cultuur en ontspanning, dienstverlening (zakelijk en maatschappelijk), horeca en bedrijven. De toegestane functies zijn nader gespecificeerd op de bedrijvenlijst (categorie A en B1) bij de regels van dit bestemmingsplan.

De navolgende afbeelding geeft de toekomstige situering van de Rozengracht weer. In het geel is de boogde woontoren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0005.jpg"

Toekomstige situatie plangebied (geel) en omgeving

De markt wordt tijdens de bouw verplaatst (voorkeurslocatie Vinkenstraat). Na het gereedkomen van de bouw vindt een herschikking/optimalisering van de plekken op de bestaande locatie (minus plangebied) plaats.

De woontoren zal de nieuwe kop van het plein aan de Rozengracht vormen. De woontoren wordt als een landmark uitgevoerd met een bouwhoogte van maximaal 53 meter. Deze bouwhoogte onderscheid zich van de bouwhoogte in de direct aangrenzende omgeving. In dit bestemmingsplan is uitgegaan van 54 meter om enige flexibiliteit te bieden. De woontoren vormt daarmee de tegenhanger van de Hermitagetoren van 65 meter die aan de westelijke zijde van het plein is gesitueerd. Op de navolgende afbeelding is de westelijke zijde van het plein weergegeven. Op de voorgrond is de nieuwe winkel in Zaanse stijl van de C&A weergegeven, met daarachter de Hermitagetoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0006.png"

Huidige situatie westelijke zijde plein aan de Rozengracht

De navolgende afbeelding geeft een vogelvlucht impressie van de toekomstige bouwhoogte van de nieuwbouw in het plangebied. Op deze afbeeldingen is goed te zien dat de nieuwe woontoren tegenwicht biedt aan de Hermitagetoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0007.png"

Vogelvluchtimpressie toekomstige situatie Rozengracht. Nieuwbouw in het plangebied betreft de toren met schuine kap.

De navolgende afbeelding geeft de footprint van de woontoren weer. De plattegrond van de woontoren heeft een afmeting van 19,5 meter bij 22 meter. De woontoren volgt de rooilijn van de achterzijde van het gebouw van de H&M en Zara en het gebouw van de Etos aan de Dampadsteeg. De ingang van de HEMA bevindt zich ter hoogte van de kopgevel van de woontoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0008.png"

Footprint woontoren

Functionele programma

In het bouwplan is het functionele programma per verdieping als volgt verdeeld:

  • begane grond = 320 m2 BVO (bruto vloeroppervlakte) aan commerciële ruimten;
  • entresol (lage, halve tussenverdieping) = circa 160 m2 BVO aan commerciële ruimten;
  • 1e verdieping = 41 bergingen de bergingen voor de woningen in de toren
  • 2e t/m 14e verdieping = maximaal 40 woningen. In het bouwplan is dit als volgt verdeeld:
    • 1. verdiepingen 2 tot en met 8, per verdieping vier appartementen;
    • 2. verdiepingen 9 tot en met 11, per verdieping drie appartementen;
    • 3. verdieping 12, twee appartementen;
    • 4. verdiepingen 13 en 14, één appartement (penthouse).

Voor de commerciële ruimten maakt het bestemmingsplan centrumfuncties in de categorie bedrijven (waaronder lichte vormen van horeca), cultuur en ontspanning, dienstverlening, detailhandel en maatschappelijke dienstverlening en voorzieningen mogelijk. Daarbij zijn alleen functies toegestaan die weinig milieubelastend zijn (bijvoorbeeld qua geluid) ten opzichte van de gevoelige functies in de omgeving.

Zaanse verschijningsvorm

In het ontwerp voor de woontoren is rekening gehouden met een geleding die aansluit bij het 'Zaanse Huis', met een duidelijke plint, middendeel en top. De top van de toren (verdiepingen 12 t/m 14 verdieping) is hier bijvoorbeeld afzonderlijk herkenbaar vanwege de dakvorm en de kleinere schaal van de gevels. Dit geldt ook voor de geleding van de plint. De navolgende afbeelding laat deze geleding goed zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0009.jpg"

Afbeelding met geleding bestaand Zaans huis (rechts) en nieuwbouw in het plangebied (links)

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige bebouwing van de beoogde woontoren gezien vanaf het marktplein aan de Rozengracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0011.jpg"

Impressies woontoren vanaf het marktplein

Met de commerciële ruimten krijgt de oostelijke kop van het plein een levendigere uitstraling in vergelijking met de blinde muur van het gebouw van H&M en Zara, dat momenteel de kop van het plein vormt. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie op ooghoogte op korte afstand van de woontoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0012.png"

Impressie woontoren, gezien vanuit de Dampadsteeg (links)

Impressie woontoren, gezien vanuit de oostelijke zijde van de Rozengracht (rechts)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht geboden van het ruimtelijk relevante beleid voor de gemeente Zaanstad en specifiek voor het plangebied. Dit beleidskader vormt de basis voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied en is een onderbouwing van de beleidskeuzes die zijn gemaakt.

Het vigerende rijks- en provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid is als uitgangspunt genomen voor dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan wordt dus niet afgeweken van het vigerende beleid.

3.2 Rijk

3.2.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), in werking getreden op 30 december 2011, omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het rijk pro-actief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Voor het overige hebben provincies en gemeenten de vrijheid om hun eigen belangen te bepalen en daar uitvoering aan te geven.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Zaanstad maakt in de SVIR onderdeel uit van het gebied Noordwest-Nederland en daarbinnen van de Metropoolregio Amsterdam. De Metropoolregio Amsterdam heeft internationaal een sterke economische positie. Opgaven van nationaal belang in dit gebied, voor zover zij Zaanstad betreffen, zijn:

  • verbetering van de bereikbaarheid van de Metropoolregio Amsterdam (voornamelijk aan de noordkant van Amsterdam en op termijn de achterlandverbinding naar het oosten);
  • het ruimtelijk mogelijk maken van de Zaan-IJ-oevers in Amsterdam (binnenstedelijke gebiedsontwikkeling: ontwikkelen aantrekkelijk woon-werkmilieu) samen met ander overheden;
  • versterking van de waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en meerlaagse veiligheid (inrichting), het verbeteren van het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer (Natura 2000) en de zoetwatervoorziening (Deltaprogramma deelprogramma IJsselmeer);
  • het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV);
  • het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden.

Voor Zaanstad worden op de kaart bij de SVIR de volgende nationale belangen en aandachtspunten aangegeven:

  • stedelijke regio met topsectoren;
  • gebiedsontwikkeling Zaan-IJ-oevers;
  • verbetering bereikbaarheid Metropoolregio Amsterdam;
  • de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief Natura 2000-gebieden.

3.2.3 Structuurvisie buisleidingen

Het rijksbeleid voor buisleidingen staat in het structuurschema buisleidingen uit 1985. Het structuurschema buisleidingen uit 1985 geeft op de lange termijn inzicht in het rijksbeleid en een procedureel kader voor de tracering en de aanleg van buisleidingen. Verder geeft het structuurschema een toetsingskader voor de beoordeling van de ruimtelijke consequenties bij tracering, aanleg, gebruik en beheer van buisleidingen.

Op 12 oktober 2012 is de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Deze heeft een lange termijnvisie ( komende 20 tot 30 jaar) voor het transport van gevaarlijke stoffen (gas, olie, chemicaliën en CO2) door buisleidingen bevatten, zoals de reservering van ruimte voor toekomstige buisleidingen. Met de structuurvisie buisleidingen zal op hoofdlijnen aangegeven worden waar provincies en gemeenten ruimte moeten reserveren. Provincies en gemeenten kunnen zelf meebepalen waar de leidingen precies komen te liggen. Zij moeten deze buisleidingen zoveel mogelijk met al bestaande buisleidingen laten samengaan om ruimteverspilling te voorkomen.

3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit wordt ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 3.1.6 tweede lid:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

3.2.5 Toetsing rijksbeleid

In het Barro zijn geen regels opgenomen die rechtstreeks van belang zijn voor de planontwikkeling. Uit paragraaf 5.3 komt naar voren dat het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in het Bro. Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De structuurvisie Noord-Holland 2040 is vastgesteld op 21 juni 2010 en de eerste herziening op 23 mei 2011. In de ruimtelijke structuurvisie heeft de provincie de hoofdbelangen benoemd die gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie vormen. Het gaat om ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Deze worden geborgd en uitgevoerd door instrumenten in te zetten vanuit de onderliggende provinciale ruimtelijke belangen. Dit zijn:

  • het behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad;
  • het behoud en ontwikkeling van verkeer- en vervoernetwerken;
  • voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting;
  • gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en recreatieve en toeristische voorzieningen;
  • bescherming tegen overstromingen en wateroverlast;
  • schoon drink-, grond- en oppervlaktewater;
  • ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

3.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie

De provinciale ruimtelijke verordening is tegelijk vastgesteld met de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en stelt regels voor de begrenzing van bestaand stedelijk gebied en zeer restrictieve regels voor verstedelijkingsbeleid in het landelijk gebied. Deze regels komen voort uit de ruimtelijke hoofddoelstellingen van de structuurvisie. De Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie schrijft voor waar de gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen aan moeten voldoen.

3.3.3 Leidraad landschap en cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een uitwerking van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Deze leidraad is gericht op ontwikkelingen buiten het bestaand bebouwd gebied, met behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteiten die het landschap heeft. Nieuwe ruimtelijke plannen dienen rekening te houden met de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving. Bestaande historische kenmerken en objecten in het landschap moeten herkenbaar blijven. De openheid van het landschap in Laag Holland verdient extra bescherming. De visuele impact van nieuwe ontwikkelingen moet daarom voor de uitvoering duidelijk en beoordeeld zijn. Ontwikkelingen binnen of in de directe nabijheid van dorpen moeten passen bij het bestaande ‘DNA’ van het dorp. Voor de lintbebouwing in Zaanstad zijn o.a. de doorzichten vanuit het lint naar het omringende polderlandschap als onderdeel van dit ‘DNA’ aangewezen.

3.3.4 Provinciaal Milieubeleidsplan

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 (PMP) staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. De basis is het nakomen van wettelijke regels en normen. In het Milieubeleidsplan 2015-2018 stelt de provincie voor daarnaast in te zetten op meer duurzame, gezonde en veilige ontwikkelingen en het stimuleren van innovatieve oplossingen voor milieuopgaven.

In het Visie-deel van dit plan agendeert de provincie een viertal integrale opgaven, die gericht zijn op kansen voor de toekomst, waarbij milieu is gekoppeld aan de andere kerntaken van de provincie. Deze integrale opgaven krijgen mogelijk een plek in een Omgevingsvisie. Deze integrale opgaven zijn:

  • gezonde stad en mobiliteit;
  • visie op de ondergrond;
  • circulaire economie;
  • transitie duurzame energie.

3.3.5 Toetsing provinciaal beleid

Met het plan is onder andere sprake van de realisatie van maximaal 40 woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voorzien in een lokale en regionale behoefte aan woningen binnen de gemeente Zaanstad en de metropoolregio Amsterdam. Hiermee wordt bijgedragen aan het provinciaal ruimtelijke belang van 'voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting'. Door de realisatie van de woningen en de commerciële ruimte wordt bijgedragen aan de door de provincie beoogde benutting van de binnenstedelijke ruimte.

Met de ontwikkeling is verder geen sprake van een aantasting van cultuurhistorische waarden in en in de omgeving van het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met provinciale belangen.

3.4 Gemeente

3.4.1 Algemeen

In de navolgende paragrafen is de planontwikkeling getoetst aan het relevante ruimtelijk beleid van de gemeente. Per beleidsstuk is een conclusie opgenomen. De laatste paragraaf betreft een samenvattende conclusie over de toets aan het gemeentelijk beleid.

3.4.2 Zaans evenwicht

Zaans evenwicht is een overkoepelende toekomstvisie. Zaanstad werkt op twee fronten aan een evenwichtige ontwikkeling van de stad. Binnen de gemeentegrenzen én als stad in relatie tot de omgeving, de metropoolregio. Dat doel bereiken we door te:

  • 1. Investeren in toekomstbestendigheid,
  • 2. Investeren in de ruimtelijke kwaliteit
  • 3. Investeren in mensen.

Toekomstbestendigheid vraagt om een duurzame en gezonde inrichting van de stad en vereist in sociaal en economisch opzicht voldoende diversiteit zodat de samenleving weerbaar is en ingesteld is op veranderingen. Meer ruimtelijke kwaliteit in relatie tot de positie in de regio, betekent gericht verstedelijken en verlevendigen, een functionele en aantrekkelijke openbare ruimte en voldoende aantrekkelijke woonmilieus. Door te investeren in de sociaal economische positie van de Zaankanters, gemengde veilige wijken en een optimale aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt behouden we een sociaal sterke stad.

De inkleuring van deze drie redelijk universele hoofdopgaven is specifiek Zaans.

In Zaans Evenwicht worden zes kwaliteiten onderscheiden die kenmerkend zijn voor het typisch Zaanse. Door uit te gaan van eigen kracht onderscheidt Zaanstad zich van andere steden en blijft Zaanstad Zaans, in een dynamische metropoolregio. De kwaliteiten zijn:

  • 1. De Zaankanters (sociaal maatschappelijke voorzieningen en commerciële voorzieningen)
  • 2. Ondernemerschap (blijven stimuleren)
  • 3. Diversiteit in woonmilieus (diversiteit waar mogelijk versterken)
  • 4. Cultuur historisch landschap (verstedelijking met voldoende toegankelijkheid voor het groen)
  • 5. De Zaan (potentierijke plek voor ontwikkeling)
  • 6. De locatie (een dominante plek ik de metropoolregio).

Conclusie: de planontwikkeling draagt bij aan een aantrekkelijk en divers woon- en werkmilieu in het centrum van Zaandam.

3.4.3 Ruimtelijke Structuurvisie Zichtbaar Zaans

Op 7 juni 2012 is de ruimtelijke structuurvisie Zichtbaar Zaans door de raad vastgesteld. De structuurvisie geeft een overzicht van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020.

De opgave

Zaanstad is merkbaar in beweging. Toch gaat niet alles 'voor de wind'. De economische groei van Zaanstad blijft achter, ook ten opzichte van de rest van de Metropoolregio en de stad oefent te weinig aantrekkingskracht uit op midden- en hogere inkomensgroepen. De combinatie van wonen en werken zorgt er weliswaar voor dat Zaanstad geen 'doorsnee' stad is, maar maakt het extra lastig om als stad aan hedendaagse milieueisen te voldoen. Zaanstad wordt vrijwel geheel omgeven door landelijk gebied, dat beschermd is vanwege bijzondere natuurwaarden. Dat betekent wel dat groei alleen nog mogelijk is in bestaand stedelijk gebied.

Zaanstad staat voor een lastige opgave: enerzijds het terugdringen van de milieubelasting en behoud van het beschermde buitengebied en anderzijds de noodzaak tot groei, verstedelijking en verdichting binnen bestaand stedelijk gebied.

De aanpak

Zaanstad heeft een unieke historie en een eigen identiteit. Die vertalen zich in de bedrijvigheid langs Zaan, de Zaanse Schans en uitgestrekte veenweidegebieden en ook in de intensieve menging van wonen en werken, het brede scala aan woonmilieus, het cultureel- en industrieel erfgoed en sociaal sterke en relatief veilige buurten. Zaanstad gaat haar kernkwaliteiten duidelijker voor het voetlicht brengen en beter benutten, zodat onze stad aantrekkelijker wordt voor nieuwe bewoners en bedrijven. Ook de wens de milieubelasting terug te brengen draagt bij aan een goed woon- en vestigingsklimaat.

De nabijheid van Amsterdam en de rest van de Metropoolregio kan zorgen voor een steviger economisch draagvlak. Binnen de regio worden afspraken gemaakt over o.a. verstedelijking en woningbouw, verbetering van verkeer- en vervoersystemen en herstructurering van bedrijventerreinen.

Toekomstig ruimtelijk perspectief na 2020

Verspreid over de stad liggen zes strategische gebieden, waarbinnen de ruimtelijke doelstellingen worden uitgewerkt. Dat vergt een proces van lange adem. Daadwerkelijke veranderingen zullen voor een belangrijk deel pas na 2020 in gang gezet worden. Vooruitlopend hierop kunnen sommige gebieden ruimte bieden aan tijdelijke functies.

Daarnaast vormen de stedelijke knooppunten langs het spoor en het verkeers- en vervoernetwerk de belangrijkste pijlers voor lange termijnontwikkeling.

Het plangebied ligt in het gebied Inverdan. In het zicht van 2020 nadert Inverdan haar voltooiing. Hiermee heeft Zaanstad niet alleen een nieuw centrumgebied gerealiseerd, maar ook een statement voor de toekomst gemaakt. Inverdan zal daarom ook na 2020 een belangrijke drager blijven voor het imago en de uitstraling van Zaanstad. Het is daarom essentieel dat dit gebied kwalitatief op peil blijft.

Vier ruimtelijke opgaven tot 2020

De ruimtelijke ambities worden uitgewerkt aan de hand van vier ruimtelijke ontwikkelopgaven:

  • verbinden (verbeteren van de lokale en regionale bereikbaarheid);
  • intensiveren en transformeren (verstedelijking doormiddel van slim, veranderend en meervoudig ruimtegebruik);
  • herstructureren en revitaliseren (verbeteren van de kwaliteit van een aantal woonbuurten en bedrijventerreinen);
  • beheren en versterken (op peil houden en verbeteren van het bestaande stedelijke en resterende landelijke gebied).

Door alle ontwikkelopgaven heen wordt gewerkt aan maatregelen waarmee de milieubelasting kan worden teruggedrongen en nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd voor duurzame energieopwekking.

Conclusie: Voor het plangebied is de ontwikkelopgave 'intensiveren en transformeren' van belang. Het plangebied is op basis van de Ontwikkelkaart 'intensiveren - transformeren' aangeduid als 'stedelijk knooppunt - centrumgebied Inverdan'. Stedelijke knooppunten zijn locaties waar verschillende verkeersvormen samenkomen. Op deze locaties past intensivering, waarbij hoogbouw tot de mogelijkheden behoort. In de structuurvisie wordt aangegeven dat in Inverdan een nieuw centrumgebied verrijst. In Inverdan is het hoofdwinkelcentrum van Zaanstad gesitueerd, alsmede grootschalige detailhandel. Voor Inverdan kiest de gemeente voor een hoger kwaliteitsniveau van de openbare ruimte in het kernwinkelgebied.

3.4.4 Maak.Zaanstad!

De toekomstvisie Maak.Zaanstad! is in juni 2016 vastgesteld. MAAK.Zaanstad beschrijft de ambitie voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling van de gemeente tussen nu en 2025 en geeft een doorzicht voor de langere ontwikkelingstermijn (2040). Belangrijk streven is om tot 2040 tussen de 15.000 en 20.000 woningen te realiseren. De keuze is om die groei in de stad en niet in het groen te realiseren. Daarbij is omvorming van kantoren of splitsing van bestaande gebouwen zeker een optie. Om te groeien en kwaliteit te versterken moet er worden geïnvesteerd in openbare ruimte, in verbindingen, in wonen en groen, in sport, veiligheid en maatschappelijk vastgoed. Hierbij wordt ingezet investeringen in een aantal gebieden die een vliegwiel kunnen zijn voor de rest van de ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat op hooflijnen om de volgende investeringen:

  • 1. Doorzetten en versterken van de kracht van het centrum Zaandam en Wormerveer/Krommenie;
  • 2. Inzetten op :transformatie van Achtersluispolder en Zaanstad Midden ten oosten van de Zaan;
  • 3. Voorbereiden van: ontwikkeling rondom Koog/Zaandijk, het onder de grond brengen van het spoor en een nieuwe verbinding met Amsterdam in de vorm van een metro, kabelbaan of tunnel/brug om het Noordzeekanaal te passeren.

Het plangebied valt binnen de grenzen van het stedelijk centrum van Zaandam. Een stedelijke centrum met goede winkel, culturele en horecavoorzieningen is voor de aantrekkelijkheid van een stad van groot belang. Met het plan Inverdan is het centrum van Zaanstad beter gaan functioneren. Het is de enige plek in de stad met hoog stedelijke kwaliteiten; flinke dichtheden van stedelijke voorzieningen, werken en wonen. Door de hoog frequente treinverbinding ligt Zaandam centrum op korte afstand van het centrum van Amsterdam. Zelfs korte dan menige plek binnen de gemeente Amsterdam zelf.

De hoofdopgave is het verder versterken en verbreden van het centrum. Daar is een kwaliteitsimpuls voor nodig in de gebieden die direct tegen het centrum aanliggen. De openbare ruimte in de omliggende straten sluit niet altijd even goed aan en is veelal van een lager niveau. De Westzijde en Zuiddijk kunnen aan betekenis toenemen door niet zozeer in te zetten op meer winkels, maar door een transformatie van aanloopstraten naar een mix van wonen, werken en creatieve plekken. Verhogen van de kwaliteit van de openbare ruimte kan hier een belangrijke bijdrage leveren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0013.png"

Kaart Perspectief centrumgebied Zaandam. Het plangebied grenst aan het geconcentreerde gebied voorzieningen/winkels en ligt langs een groeias en aanloopstraat.

Conclusie: Het plangebied ligt langs een aanloopstraat richting het kerngebied voor winkels en voorzieningen en grenst ook aan dit kerngebied. De ontwikkeling van een hoogteaccent aan de oostzijde van het marktplein werd in het plan Inverdan reeds beschouwd als belangrijke kans voor een kwaliteitsimpuls voor het marktplein. Het bouwplan is met die filosofie ontwikkeld. Het draagt met een mix van wonen en werken bij aan een versterking van de aanloopstraat naar het kerngebied en biedt daarbij een aantrekkelijk hoogstedelijk woonmilieu.

3.4.5 Strategische nota's
3.4.5.1 Ruimtelijke milieuvisie

De ruimtelijke milieuvisie is op 24 september 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Zaanstad heeft hoge ambities op het gebied van milieu. De raad heeft de wens uitgesproken dat Zaanstad in 2020 klimaatneutraal is en dat het aantal milieubelaste woningen van 60.000 in 2007 wordt teruggebracht naar 30.000 in 2020. Het klimaatbeleid wordt verder uitgewerkt in het Integraal Klimaatprogramma Zaanstad 2010-2020.

In de ruimtelijke milieuvisie is een gebiedsgericht milieubeleid geformuleerd. Niet in elk gebiedstype is dezelfde milieukwaliteit noodzakelijk. In woongebieden en natuurgebieden wordt de hoogste milieukwaliteit nagestreefd. In het Zaans gemengd gebied en in het centrumgebied kan iets flexibeler worden omgegaan met sommige milieuthema's, maar moet de milieukwaliteit in zijn geheel goed zijn. In werkgebieden wordt een redelijke milieukwaliteit nagestreefd, terwijl de milieukwaliteit op industrieterreinen nog wat lager mag zijn, maar in ieder geval moet voldoen aan het wettelijk minimum. In de ruimtelijke milieuvisie zijn per gebiedstype en per milieuthema grenswaarden geformuleerd.

Bestemmingsplannen kunnen op bepaalde punten bijdragen aan het realiseren van de Zaanse duurzaamheidsdoelstellingen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de bestemming voor duurzame energiebronnen, bestemmingen voor fietsroutes en openbaar vervoerroutes, duurzaam waterbeheer, zongerichte of zuid-verkaveling van bebouwing ten behoeve van passieve zonne-energie (gebouworiëntatie), bestemmingen voor compact bouwen / dubbel ruimtegebruik, bestemmingen voor (gescheiden) afvalsystemen, beeldkwaliteit van woon- en leefmilieu, de aanwijzing van bestemmingen voor een ecologische structuur, behoud van natuurwaarden, en dergelijke.

Conclusie: Het plangebied wordt aangemerkt als 'centrumgebied'. Het centrumgebied kenmerkt zich door een hoge dichtheid en een intensieve menging van diverse functies. Het centrumgebied heeft een dynamisch karakter. Samen met het grote aanbod aan voorzieningen gaat dit gepaard met enige overlast voor bewoners. De bereikbaarheid per openbaar vervoer en fiets is goed. Het centrumgebied is een dynamisch gebied met veel voorzieningen, waaronder horeca. Dit brengt met zich mee dat met de gewenste milieukwaliteit op sommige punten flexibeler kan worden omgegaan dan in een woongebied. Het geluidniveau mag hier wat hoger liggen dan in een woonwijk. De indeling en geluidwering van woningen moet er voor zorgen dat binnen de woningen geen verhoogde geluidbelasting ontstaat.

3.4.6 Samenvatting toetsing gemeentelijk beleid

Met het plan is sprake van inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt bijgedragen aan de gemeentelijke ontwikkelopgave 'intensiveren en transformeren'. Met de realisatie van de Rozengrachttoren wordt invulling gegeven aan de ontwikkeling van Inverdan. De woontoren zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en haar omgeving en geeft een impuls aan de verdere transformatie van de Rozengracht.

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

4.2.1 Hoogbouw

Het Zaans afwegingskader hoogbouw (ZAH) uit 2008 bevat een afwegingskader om nieuwe hoogbouwinitiatieven te kunnen toetsen. Het doel van het ZAH is een instrument in handen te hebben waarin vastligt hoe de gemeente procesmatig en inhoudelijk omgaat met hoogbouwinitiatieven.

De definitie van hoogbouw in het ZAH is als volgt: hoogbouw is een verticale bouwvorm, bestaande uit meer dan vier gestapelde bouwlagen (met een minimale hoogte van 12 meter), waarvan het programma ook in horizontale vorm uitgevoerd kan worden. Zodoende zijn zendmasten, lichtmasten, windturbines etc. uitgesloten - deze zijn niet in horizontale vorm te realiseren - en maken geen deel uit van het afwegingskader.

Hoogbouw is geen doel op zich, Zaanstad wil zich niet profileren als hoogbouwstad. Dit betekent niet dat er geen hoogbouw is of kan komen, het betekent dat de afweging voor wel of geen hoogbouw gemaakt wordt binnen de bestaande beleidskaders. In het afwegingskader worden deze kaders benoemd.

Belangrijk instrument in het beoordelen van hoogbouwinitiatieven is het Adviesteam Hoogbouw. Hierin hebben een aantal deskundigen zitting (extern en intern), onder voorzitterschap van de gemeente. Hoogbouwinitiatieven worden door het Adviesteam voorzien van een positief of negatief advies. Daarna wordt het initiatief in de wijk getoetst. Beide adviezen gaan naar het college dat besluit of een initiatief doorgang vindt of niet.

Voor dit plan vindt participatie met de buurt plaats nadat de overeenkomst met de ontwikkelaar is bekrachtigd. In hoofdstuk 6 zijn de resultaten van de raadpleging en procedure beschreven.

4.2.2 Nota Woonbebouwing

Op 1 juni 2012 is de Nota Woonbebouwing Zaanstad 2012 (hierna: nota) door de raad vastgesteld. Deze nota is bedoeld om een verantwoorde, eenduidige afweging te kunnen maken over uitbreiding van een woning, bedrijfswoning en agrarische woning (hierna: woningen) en hierbij horende bouwwerken zoals aanbouwen e.d. In de nota zijn standaardregels opgenomen voor uitbreidingen en bijbehorende bouwwerken bij woningen. Er is gezocht naar een evenwichtige balans tussen deregulering in de zin van meer bouwmogelijkheden enerzijds en het sturen op ruimtelijke kwaliteit anderzijds. Daarnaast is zoveel mogelijk aangesloten bij de regels voor het vergunningvrij bouwen om tegenstrijdige voorschriften te voorkomen en eenduidigheid in het begrippenkader te scheppen.

De nota heeft betrekking op:

  • vergroting van het hoofdgebouw;
  • plaatsing en omvang van bijgebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde (dakterrassen, zwembaden, boothuizen, erfscheidingen, sport- en speltoestellen, vlaggenmasten, keermuren, dakramen/daklicht en zonnepanelen);
  • dakkapellen.

De nota is van toepassing op het gehele gemeentelijke grondgebied. De nota is niet van toepassing op woonschepen, woonwagens, recreatiewoningen, appartementencomplexen, monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Er is ten slotte bijzondere aandacht in de nota voor panden met een 'bijzonder bouwvolume en architectuur'. Dit zijn panden met een bijzonder bouwvolume (rond, trapezium, etc.) en bijzondere bouwtypologieën zoals benoemd in de welstandsnota. Voorbeelden hiervan zijn de typologieën 'Rijke Zaanse Huizen', 'Eenvoudige Zaanse Huizen', 'Stolpen', 'Kapbergen', 'Historische fabrieken' en 'Molens'.

De nota dient als basis voor de actualisatie van bestemmingsplannen en de welstandsnota. Voor zover mogelijk zijn de objectief meetbare zaken van de nota in het bestemmingsplan verwerkt. Het gaat daarbij om het vergroten hoofdgebouw (achterwaarts), dakkapellen, erkers, bijbehorende bouwwerken, dakterrassen en erfafscheidingen. Deze zijn grotendeels bij recht als bouwmogelijkheid opgenomen. Hiermee is voor een kleiner aantal gevallen van een (kleinschalige) uitbreiding bij wonen een aparte planologische procedure noodzakelijk. Een aantal onderdelen uit de nota zijn vergunningsvrij. Het betreft o.a. de bouwwerken ten behoeve van een zwembad, whirlpool, jacuzzi, vijver, keermuur, sport- en speeltoestellen en dergelijke.

Overigens is het onder sommige omstandigheden mogelijk van de in het bestemmingsplan gestelde regels af te wijken. In de meeste situaties gaat het om gevallen waarbij sprake is van een trendsetter of een medische indicatie. Onder een trendsetter van een dakkapel of dakopbouw wordt verstaan een als zodanig door de Welstandscommissie aangewezen plan in hetzelfde bouwblok of een bij gelijke architectuur in de nabije omgeving vergund bouwwerk dat al is gerealiseerd, maar dat afwijkt van de mogelijkheden in het bestemmingsplan. Ook bij andere bouwwerken kan er sprake van zijn dat burgemeester en wethouders afwijken van het bestemmingsplan. Bij een procedure tot afwijken zal in ieder geval getoetst worden of er geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:

  • de bezonningssituatie op aangrenzende percelen;
  • de gebruiksmogelijkheden van het perceel en de aangrenzende percelen;
  • het bebouwingsbeeld;
  • het ensemble;
  • de verkeerssituatie.

4.2.3 Welstand

De meest recente versie van de welstandsnota is op 4 september 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Onder meer zijn gebiedsgerichte welstandscriteria aangegeven. Heel Zaanstad is onderverdeeld in verschillende gebieden die afzonderlijk ruimtelijk (functioneel) geanalyseerd, getypeerd en beschreven zijn. Daarbij zijn vervolgens criteria aangegeven die bij het welstandstoezicht van belang zijn. In de welstandsnota worden ook criteria voor specifieke bouwwerken genoemd zoals Zaanse huizen, houten pakhuizen en loodsen, stenen pakhuizen en fabrieken.

Aanvragen van omgevingsvergunningen zullen door de welstandscommissie worden beoordeeld op grond van de criteria zoals deze verwoord staan in de nota. Een doel van de nota is ook om tot een eenduidig en samenhangend toetsingskader en beleid te komen, maar ook om als inspiratiebron te dienen voor degenen die (bouw)plannen maken.

Het bouwplan voor de woontoren is tot stand gekomen in overleg met de welstandscommissie en de supervisor voor de herontwikkeling van Inverdan.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.3.1 Beleidskader

Erfgoed

Cultuurhistorische waardenkaart

In 1999 is de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW-kaart) van de gemeente Zaanstad door het gemeentebestuur goedgekeurd als beleidsinstrument voor het opstellen van bestemmingsplannen. Op de kaart staan alle gebieden binnen de gemeente aangegeven, die van cultuurhistorisch belang zijn, bijvoorbeeld door een historisch stratenpatroon, oude dijken of oude verkaveling.

Verder is een overzicht opgenomen van alle beschermde monumenten binnen Zaanstad (Zaanse huizen, fabrieken, pakhuizen, arbeidershuizen, kantoren, molens, enz.) en gebieden van archeologische waarde (bijvoorbeeld terreinen met resten van prehistorische bewoning, middeleeuwse boerderijen, oude molenplaatsen of voormalige traankokerijen).

De CHW-kaart wordt regelmatig aangepast, omdat gebieden en gebouwen kunnen afvallen door sloop, brand of herinrichting en er komen gebieden of gebouwen bij door archeologische ontdekkingen of door plaatsing op de monumentenlijst.

Het is de bedoeling dat bij het opstellen van structuurplannen, bestemmingsplannen, infrastructurele plannen, natuurontwikkelingsplannen, bouwplannen en plannen met betrekking tot aanpassing van de grondwaterstand zwaarwegend rekening gehouden wordt met de aanwezige cultuurhistorische waarden binnen een bepaald gebied. Zo kan bij herstructurering van een woonbuurt een oud stratenpatroon worden gehandhaafd, bij planning van een nieuwbouwwijk kunnen oude dijken, boerderijen of archeologische vindplaatsen in het ontwerp worden opgenomen en kan getracht worden leegstaande fabrieken of pakhuizen voor sloop te behoeden door ze een nieuwe functie te geven (kantoor, woning).

Op 24 oktober 2006 is de CHW-kaart voor de laatste maal door het college aangepast.

Erfgoedvisie 'Erfgoed in ontwikkeling' 2011

In deze visie zijn de uitgangspunten van het nieuwe landelijke beleid (modernisering monumentenzorg) vertaald naar een gemeentelijk beleidskader. De visie beschrijft hoe de cultuurhistorische waarden worden opgenomen in het bestemmingsplan en biedt mogelijkheden voor een bouwhistorische verwachtingskaart met een omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen. In deze erfgoedvisie worden de hoofdlijnen uitgezet voor een gemeentelijke visie voor erfgoed. De visie bestaat uit drie delen. In het eerste deel, 'Erfgoed en identiteit', wordt ingegaan op de aanleiding voor een erfgoedvisie en welke doelen de gemeente met deze visie wil bereiken. In het tweede deel, 'Vorm geven aan de Zaanse identiteit', is beschreven hoe deze doelen worden gerealiseerd. In het laatste deel van de visie is beschreven hoe en met welke mensen en middelen de doelstellingen worden bereikt.

Erfgoedverordening

Tegelijk met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is ook de Erfgoedverordening Zaanstad 2010 van kracht geworden. Voor alle wijzigingen en werkzaamheden aan rijks-, provinciale- en gemeentelijke monumenten is na genoemde datum een omgevingsvergunning nodig.

Omdat de nieuwe verordening ook een archeologisch deel bevat, is gekozen voor de overkoepelende term 'erfgoed' verordening in plaats van monumentenverordening.

In de erfgoedverordening is het mogelijk om op gemeentelijk niveau dorpsgezichten, historisch groen en roerende zaken te beschermen. Tevens kunnen er via de erfgoedverordening monumenten aangewezen worden. Daarnaast regelt de erfgoedverordening de instandhouding van al het Zaanse erfgoed.

Het bestemmingsplan is, voor zover van toepassing, met inachtneming hiervan opgesteld. voor een nadere toetsing wordt verwezen naar paragraaf 4.3.4.

Archeologie

Nota archeologie Zaanstad

In deze nota zijn de uitgangspunten van de vernieuwde Monumentenwet 1988 verwerkt. In de nota staat dat de gemeente in haar bestemmingsplannen de gebieden van archeologische waarde aan gaat geven. Aan omgevingsvergunningen voor de activiteiten bouwen, slopen of aanleggen voor projecten die binnen deze gebieden vallen, verbindt de gemeente voorwaarden om archeologische vindplaatsen in de bodem te beschermen. Is dit niet mogelijk dan zal de aanvrager van de vergunning de vindplaatsen op moeten laten graven. Dergelijke eisen worden ook opgenomen in (planologische) afwijkingen van het bestemmingsplan.

Cultuurhistorie en monumentenzorg

Leidraad landschap en cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een uitwerking van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Deze is inmiddels opgevolgd door de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2016. De leidraad is gericht op ontwikkelingen buiten het bestaand bebouwd gebied, met behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteiten die het landschap heeft. Nieuwe ruimtelijke plannen dienen rekening te houden met de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving. Bestaande historische kenmerken en objecten in het landschap moeten herkenbaar blijven. De openheid van het landschap in Laag Holland verdient extra bescherming. De visuele impact van nieuwe ontwikkelingen moet daarom voor de uitvoering duidelijk en beoordeeld zijn. Ontwikkelingen binnen of in de directe nabijheid van dorpen moeten passen bij het bestaande ‘DNA’ van het dorp. Voor de lintbebouwing in Zaanstad zijn o.a. de doorzichten vanuit het lint naar het omringende polderlandschap als onderdeel van dit ‘DNA’ aangewezen.

Toekomst met Historie

Deze nota dient als plaatsbepaling en omschrijving van de taken van monumentenzorg en archeologie binnen de gemeentelijke organisatie, waarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen. Het gaat hierbij om het behoud van de cultuurhistorische waarden en het versterken van de identiteit van de stad en de dorpen. Aandachtspunten zijn naast monumenten, historisch belangwekkende omgevingen en archeologische vindplaatsen, ook bouwhistorisch onderzoek, jongere bouwkunst, historische interieurs en historisch groen. Het monumentenbeleid (incl. archeologie, cultuurhistorie en historische geografie) dient een integraler onderdeel te gaan uitmaken van het gemeentelijke beleid. Dit verlangt een actievere betrokkenheid, waarbij in een vroeg stadium in de planvorming rekening wordt gehouden met - en op beleidsniveau wordt meegewerkt aan - de bescherming van de cultuurhistorische waarden binnen de gemeente.

Een direct uitvloeisel van de monumentennota zijn de Cultuurhistorische Waardenkaart Zaanstad en de (mede) hierop gebaseerde adviezen met betrekking tot cultuurhistorie (chw-adviezen).

Monumentenverordening Zaanstad

Op 26 januari 2006 heeft de gemeenteraad deze monumentenverordening vastgesteld. Hierin staan de eisen en voorwaarden, die verbonden zijn aan gemeentelijke monumenten.

Het verschil met de oude, uit 1996 daterende verordening is dat in de nieuwe verordening een aantal zaken beschermd kunnen worden die voorheen niet op de gemeentelijke monumentenlijst konden worden geplaatst. Zo is het dankzij de nieuwe verordening mogelijk om op gemeentelijk niveau dorpsgezichten, historisch groen en roerende zaken te beschermen. Historisch groen kunnen bijvoorbeeld (groepen) bomen, beplantingen van lanen en meer van dat soort zaken zijn. Roerende monumenten zijn boten, wagens en auto’s en dergelijke.

De belangrijkste verandering is echter dat in de Monumentenverordening Zaanstad 2005 voorbescherming geldt voor panden of zaken waarvan de procedure tot plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst is begonnen, maar die nog niet definitief zijn geplaatst en dus nog niet zijn beschermd. Voorbescherming voorkomt dat panden tijdens de plaatsingsprocedure alsnog gesloopt worden.

4.3.2 Historisch geografische waarden plangebied

Op basis van de gemeentelijke Cultuurhistorische waardenkaart is het plangebied aangemerkt als een gebied van lokale waarde.

4.3.3 Monumentale waarden plangebied

Binnen en in de naaste omgeving van het plangebied zijn geen Rijksmonumenten, provinciale monumenten, gemeentelijke monumenten of beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig.

4.3.4 Archeologische waarden plangebied

Door Archeodienst is in augustus 2015 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen in het plangebied uitgevoerd1. Dit rapport is als bijlage toegevoegd.

Op basis van het bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld. De archeologische verwachting is samengevat in de navolgende tabel. De belangrijkste bevinding van het bureauonderzoek is dat op basis van archeologische vondsten uit de omgeving blijkt dat vanaf de tweede helft van de 17e eeuw bewoning langs de Rozengracht ontstond. Historisch kaarmateriaal laat zien dat in het begin van de 19e eeuw in ieder geval bebouwing (vermoedelijk een klein huis) in het noordelijke deel van het plangebied heeft gestaan. De gracht lag direct ten zuiden van het plangebied. Op basis hiervan is aan het plangebied een hoge verwachting toegekend voor restanten van bebouwing/woonerven uit de tweede helft van de 17e tot en met de 19e eeuw. De resten kunnen onder andere bestaan uit muurrestanten, houten palen, waterputten, afvalkuilen, fragmenten bouwmateriaal, keramiek e.d.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0014.jpg"

Tabel met archeologische verwachting in het plangebied.

Op basis van een bureauonderzoek alleen is echter niet te beoordelen in hoeverre het bodemarchief nog intact is of dat de bodem door oudere of recentere invloeden al is verstoord. Er is dan ook een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd om de bodem en eventuele verstoringen in kaart te brengen.

Uit het booronderzoek komt naar voren dat op basis van de bodemopbouw in het plangebied geen archeologische waarden worden verwacht. De geplande ontwikkeling vormt ongeacht de ontgravingsdiepte geen bedreiging voor het archeologische bodemarchief. Op grond van de recente (20e eeuwse) bodemverstoring die in het plangebied is aangetroffen en het ontbreken van een historisch stadsophogingspakket, acht Archeodienst BV een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3.5 Vertaling in het bestemmingsplan

Uit het archeologisch onderzoek volgen geen nadere uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

4.4 Wonen

4.4.1 Provinciale Woonvisie 2010 - 2020 "Goed wonen in Noord-Holland"

Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten de Provinciale Woonvisie 'Goed Wonen in Noord-Holland 2010-2020' vastgesteld. In deze visie staat als doelstelling: "in 2020 beschikken de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu". De Regionale Actieprogramma's (RAP's) zijn het instrument om dit doel te bereiken. Het doel van de RAP's is om te komen tot regionale woningbouwprogrammering, waarbij op regionaal niveau de afstemming tussen vraag en aanbod centraal staat. Een regionaal programma biedt een robuust kader voor lokale differentiatie in woonproducten, doelgroepen en locatietypen. Als gemeenten en regio's van elkaar weten wat de plannen zijn en daar afspraken over maken, kunnen unieke lokale kansen beter benut worden, zonder dat er ongewenste concurrentie ontstaat.

De speerpunten van de provinciale woonvisie zijn:

  • Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  • Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

Voor de Metropoolregio (de regio’s in Noord-Holland Zuid, aangevuld met het zuidelijk deel van Flevoland), waar Zaanstad deel van uitmaakt, is vastgelegd dat in de periode 2010-2020 netto 100.000 woningen worden toegevoegd, waarvan ongeveer 75.000 voor Noord-Holland Zuid. Daarnaast is de opgave om circa 44.000 woningen te vervangen. De ambitie van de Metropoolregio Amsterdam is een hoogwaardig en duurzaam leef- en woonmilieu te bieden, waar bedrijven, bewoners en bezoekers zich graag willen vestigen.

De Stadsregio neemt in het RAP-proces een bijzondere rol in. Dit komt, omdat de Stadsregio zelfstandige bevoegdheden heeft op het beleidsveld ‘Wonen’ en zij ook al het traject Regionale Woningmarkt ingezet hadden. Vanuit een gezamenlijk belang om de woningmarkt te verbeteren, hebben de Stadsregio en Provincie besloten om samen op te trekken en waar mogelijk elkaar te versterken.

Het Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011-2014 "De roltrap in beweging" voor de Stadsregio Amsterdam betreft geen allesomvattende woonvisie, maar in het kort een streefbeeld (perspectief) waar de regio zich op richt. Daarnaast staan in het actieprogramma voor de belangrijkste thema’s concrete en uitvoerbare afspraken om de woningmarkt beter te laten functioneren. De betreffende acties zijn in onderstaand schema weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0015.jpg"

4.4.2 Samen verder met Zaans Mozaiek

Met de woonvisie Zaans Mozaïek (22 januari 2009) sloeg Zaanstad een nieuwe koers in waarbij de focus veranderde van uitbreiding naar transformatie en van kwantiteit naar kwaliteit. Dat betekent gedifferentieerde woonmilieus, keuzevrijheid in woningaanbod, kwalitatief goede woningen en een goede leefbaarheid in alle Zaanse wijken.

In de actualisatie van de woonvisie 'Samen verder mat Zaans Mozaïek' (2016) blijven veel van de uitgangspunten en ambities uit de woonvisie uit 2009 van kracht, maar worden de doelen aangescherpt. Aan de hand van de analyse Zicht op het Zaans Mozaïek (2015) zijn de ontwikkelingen in de afgelopen jaren in kaart gebracht en geeft in beeld hoe Zaanstad er nu voor staat. Na jaren van stagnatie begint de woningbouwmarkt weer aan te trekken, maar het woningtekort is intussen opgelopen. Volgende trends zijn volgens de analyse waarneembaar:

  • 1. het aandeel alleenstaanden neemt toe (nu ongeveer 20.500 huishoudens);
  • 2. Zaanstad vergrijst (het aandeel ouderen neemt toe), maar het aandeel jongeren blijft op hetzelfde niveau (in tegenstelling tot veel andere gemeenten, waar dit afneemt).
  • 3. het aandeel allochtonen (westers- en niet –westers) groeit jaarlijks langzaam maar gestaag (nu 28%).

Zaandam centrum trekt nieuwe bewoners aan. Het ZaanIJ-programma, dat aantrekkelijke woonmilieus helpt creëren aan de boorden van de Zaan en het Noordzeekanaal, mikt expliciet op het trekken van nieuwe typen bewoners naar de Zaanstreek. De stedelijke ontwikkeling in Inverdan blijkt inderdaad andere groepen naar het centrum van Zaandam te lokken. Van de nieuwe bewoners in de appartementen in het centrum van Zaandam komt bijna een kwart uit Amsterdam en ruim een derde van elders in Zaanstad. Het gaat om jongeren, vaak hoogopgeleid, die in de Zaanstreek meer woonkwaliteit vinden voor hun geld dan in Amsterdam. Naast persoonlijke omstandigheden blijkt de ligging in het centrum (nabijheid openbaar vervoer, winkels, mogelijkheden om te sporten en aantrekkelijkheid van het centrum) een belangrijk motief om te kiezen voor deze locatie. Als er geen plek voor ze was ontstaan in Inverdan, waren ze misschien naar een ander stedelijk centrumgebied in de regio verhuisd.

De uitvoering van de woonvisie wordt opgepakt door middel van actieplannen met een looptijd van 5 jaar. Momenteel geldt het Uitvoeringsprogramma Woonvisie 2015-2019. Op basis van de woonvisie en het uitvoeringsprogramma zijn de belangrijkste kwantitatieve en kwalitatieve opgaven van de gemeente navolgend beschreven.

De kwantitatieve opgave

Hoofddoelstelling voor de kwantitatieve opgave is de versnelling van de woningbouwproductie en de kwaliteit van de nieuwbouwproductie. Het blijven bouwen van voldoende woningen blijft een belangrijke opgave in het woonbeleid. Niet alleen om in de lokale en een deel van de regionale woonbehoefte te voorzien, maar vooral ook omdat daarmee de gewenste verandering in het kwalitatieve woningaanbod kan worden bewerkstelligd. Zaanstad faciliteert de verwachte huishoudensgroei op korte en lange termijn door het bouwen van minstens 600 woningen per jaar. Daarnaast wil Zaanstad vraaggericht bouwen voor doelgroepen die Zaanstad binnen haar gemeente wil (blijven) huisvesten. Dit woningbouwprogramma moet leiden tot meer doorstroming op de Zaanse woningmarkt. Door sterker te sturen op kwaliteit en gedifferentieerde woonmilieus kan Zaanstad een veelzijdige en aantrekkelijke stad blijven en haar positie in de regio versterken.

Met de planontwikkeling wordt bijgedragen aan de kwantitatieve opgave voor de gemeente.

De kwalitatieve opgave

Hoofddoelstelling voor de kwalitatieve opgave is meer doorstroming en een betere kwaliteit van de bestaande voorraad. Zaanstad wil doorontwikkelen als een stad met een breed en gevarieerd woningaanbod in het middensegment en met een aantrekkelijke prijs-kwaliteitverhouding. In gebieden en locaties die bepalend zijn voor de identiteit en/of anderszins van strategische betekenis zijn voor de stad wordt gestuurd op het creëren van woonmilieus, die de markt niet vanzelfsprekend oppakt. Daarbij gaat het onder andere over het toevoegen van het hogere marktsegment – de parels benutten - waarvan op dit moment het aanbod nog te gering is.

Met de planontwikkeling wordt bijgedragen aan de kwalitatieve opgave voor de gemeente.

4.4.3 Toetsing woonbeleid

Met het plan is onder andere sprake van de realisatie van maximaal 40 gestapelde woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan draagt door de realisatie van appartementen in de middeldure (middensegment) en dure sector (momenteel gering aanbod) zowel kwantitatief als kwalitatief bij aan de ontwikkeling van Inverdan, waar een bijzonder stedelijk woonmilieu is en wordt gerealiseerd. Hiermee wordt voorzien in een lokale en regionale behoefte van woningen binnen de gemeente Zaanstad en de metropoolregio Amsterdam.

4.5 Bedrijvigheid

4.5.1 Economische structuurvisie

De Economische structuurvisie (augustus 2012) geeft een analyse van de economische ontwikkeling in Zaanstad, de visie op de toekomstige ontwikkelingen en de rollen van overheid en bedrijfsleven bij de uitvoering van de visie.

In de visie wordt geconstateerd dat Zaanstad als industriestad in de jaren tachtig forse klappen in termen van bedrijvigheid en werkgelegenheid heeft gehad. In de jaren daarna heeft Zaanstad ook veel minder geprofiteerd van de sterke groei in de Metropoolregio Amsterdam. Dit vertaalt zich concreet voor Zaanstad in achterblijvende cijfers op het terrein van werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit en vestiging van bedrijven ten opzichte van de Metropoolregio Amsterdam. Deze cijfers tonen aan dat ingrijpen vereist is, juist voor Zaanstad, de stad met dé historie als het gaat om de industriële ontwikkeling en daarmee de basis is voor de economische ontwikkeling van Nederland.

Het gemeentelijk beleid zal daarom ruimte voor groei mogelijk moeten maken, waarbij versterking van de leefkwaliteit, duurzaamheid en kwaliteit steeds hand in hand gaan. Zoals het kantoren- en detailhandelsbeleid dat niet alleen kwantitatief, maar juist ook kwalitatief vraag en aanbod beter op elkaar moet gaan afstemmen. De ambitie van Zaanstad is een verdere ontwikkeling van de woonwerkstad met meer werkgelegenheid en een sterk verbeterde leefkwaliteit.

Los van de directe inzet op het terrein van economische structuurversterking, het voeren van arbeidsmarkt- en scholingsbeleid en de realisatie van aantrekkelijke werklocaties, is het van belang dat er een aantrekkelijk woonklimaat in Zaanstad wordt gecreëerd. Voor de woon-werkomgeving wordt in de visie een viertal ambities benoemd:

  • 1. voldoende gevarieerde woonmilieus op basis van de woonvisie te creëren;
  • 2. de combinatie van wonen, werken en vrijetijdsbesteding te stimuleren, versterking wijkeconomie;
  • 3. aandacht te schenken aan stedenbouwkundige structuur en architectonische kwaliteit;
  • 4. het kwaliteitsniveau van de openbare ruimte te verhogen.

4.5.2 Bedrijven in woonhuizen

Het beleid voor bedrijven in woonhuizen gaat er vanuit dat de woonfunctie leidend is en dat de bedrijfsvestiging ondergeschikt is. Van ondergeschiktheid is sprake als de vestiging beperkt blijft tot 65 m2 en maximaal eenderde van het woonhuis beslaat. Op basis van jurisprudentie met betrekking tot dit onderwerp is gekozen voor de zogenaamde 30% - 70% regeling. Dat wil zeggen dat wanneer een beroep of bedrijf aan huis niet meer dan 30% van het bruto woonvloeroppervlak bedraagt, er op het pand geen bedrijfsbestemming wordt gelegd, maar de woonbestemming gehandhaafd blijft. Dit komt overeen met het Bedrijf-aan-huisbeleid van de gemeente Zaanstad uit 1987.

4.5.3 Toetsing bedrijvigheid

De planontwikkeling draagt bij aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit als deelontwikkeling Inverdan. De beoogde mix tussen wonen en werken (waaronder de planologisch geboden mogelijkheid voor vrijetijdsbesteding) vormen hierbij de belangrijkste elementen.

Het beleid voor bedrijven in woonhuizen is vertaald in de planregels.

4.6 Infrastructuur en parkeren

4.6.1 Infrastructuur

Het plangebied wordt ontsloten op het omliggende wegennet. Er is op basis van het bouwplan geen sprake van autoverkeer vanuit het plangebied, met uitzondering van vrachtverkeer voor het laden en lossen. Voor het fietsverkeer is de ontsluiting goed te noemen vanwege de ligging langs het hoofdfietsnetwerk (Rozengracht) zoals beschreven in de Fietsnota Zaanstad 2007.

Het plangebied is goed ontsloten via het openbaar vervoer. Op circa 200 meter afstand ligt een bushalte langs de Gedempte gracht, waar de bus naar onder andere station Zaandam, Amsterdam CS en Wormerveer vertrekt. Het treinstation van Zaandam ligt hemelsbreed op een afstand van circa 500 meter van het plangebied. Het parkeren is in de navolgende paragraaf behandeld.

4.6.2 Parkeernota

De beleidsnota Ruimte voor Parkeren gaat over hoe de gemeente Zaanstad de vraag naar en aanbod van parkeerruimte in goede banen wil leiden. De beleidsnota schetst de kaders voor het parkeerbeleid, dat wordt uitgewerkt in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016. Deze uitvoeringsnota beschrijft in detail hoe de gemeente bouwplannen toetst op het parkeren van auto’s en fietsen, Kiss & Ride en laden en lossen. De Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 is het document waarnaar verwezen wordt in de bouwverordening en in bestemmingsplannen en omgevingsplannen; daarmee vormt deze nota een juridische toets.

Het plangebied wordt in de Uitvoeringsnota aangemerkt als 'Sterk stedelijke zone A'. In de navolgende tabel zijn parkeernormen uit het gemeentelijk parkeerbeleid opgenomen.

Functie   Aantal   Functie parkeernorm   Parkeernorm  
appartement <80 m2   18   appartementen > 55 m2 - < 80 m2   0,8  
appartement >=80 m2, <=110 m2   16   appartementen > 80 m2 - < 110 m2   0,9  
appartement > 110 m2   6   appartementen > 110 m2   1,1  
commerciele ruimte   480 m2 bvo   detailhandel hoofdwinkelgebied   2,9  

Door Goudappel Coffeng is in december 2016 een parkeerbalans voor het parkeren van auto's en fietsen opgesteld voor de planontwikkeling. De parkeerbalans is als bijlage toegevoegd aan deze toelichting. Navolgend zijn de resultaten samengevat.

De parkeervraag wordt berekend door de omvang van elke functie te vermenigvuldigen met de bijbehorende gemeentelijke parkeernorm per functie. Niet elke functie genereert echter op alle momenten van de week een even grote parkeervraag. Een goed voorbeeld hiervan zijn de bewoners van de woningen en werkers/bezoekers van de commerciële ruimte. Bewoners zijn doorgaans ’s nachts aanwezig terwijl werkers en bezoekers van een commercieel ‘bedrijf’ voornamelijk overdag aanwezig zijn. Door toepassing van aanwezigheidspercentages wordt rekening gehouden met dit effect. Wanneer de berekende parkeervraag tegenover de beschikbare parkeercapaciteit gezet wordt, ontstaat de parkeerbalans.

Autoparkeren

Het autoparkeren voor de nieuwbouw vindt voor voor alle doelgroepen plaats in de parkeergarage Rozenhof. Deze parkeergarage wordt in de huidige situatie reeds gebruikt door onder andere bezoekers van het centrum van Zaandam. Vanuit de huidige bezettingsgraad van de parkeergarage is het resterende beschikbare aanbod aan parkeerplaatsen voor de nieuwe functies in het plangebied bepaald. Omdat een deel van het bestaande winkelcentrum Rozenhof leeg staat, is de parkeerbezetting met 10% verhoogd.

Fietsparkeren

Het fietsparkeren voor de nieuwbouw vindt voor bewoners plaats binnen het plangebied (bergingen van de nieuwbouw). Hiermee wordt voor meer dan de helft van de fietsparkeervraag voorzien in stallingsruimte. Voor bezoekers van de woningen en de centrumfuncties in het plangebied vindt het fietsparkeren plaats buiten het plangebied. Hiervoor worden nog nadere privaatrechtelijke afspraken gemaakt. Te denken valt aan een oplossing waarbij een ruimte in Winkelcentrum Rozenhof wordt gebruikt.

Conclusie

In het onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:

  • 1. De Rozengrachttoren kent een maximale auto-parkeervraag van 46 parkeerplaatsen op het maatgevende moment, de koopavond.
  • 2. De Rozengrachttoren kent een totale berekende fiets-parkeervraag van circa 275 plaatsen. Hiervan zijn 150 plaatsen toebehoren aan bewoners van de appartementen. Deze kunnen conform gemeentelijk parkeerbeleid (deels) gefaciliteerd worden in een fietsenberging. Nadere afspraken worden gemaakt om buiten het plangebied ruimte te bieden aan fietsparkeren voor bezoekers van de woningen en centrumfuncties.
  • 3. De parkeercapaciteit van parkeergarage Rozenhof is, op alle gemiddelde meetmomenten, voldoende om de berekende auto-parkeervraag van de Rozengrachttoren op te vangen. Op het drukste moment (zaterdagmiddag) bedraagt de toekomstige gemiddelde bezetting (na realisatie van de Rozengrachttoren) 389 parkeerplaatsen op een parkeercapaciteit van in totaal 438 plaatsen. Het aantal vrije parkeerplaatsen bedraagt 49. Dit geeft een bezettingsgraad van circa 89%.

4.7 Overige onderwerpen

4.7.1 Prostitutie

Het prostitutiebeleid is vastgelegd in de Nota Prostitutiebeleid Zaanstad (vastgesteld september 2000). Om de beheersbaarheid van deze branche te vergroten is het beleid regionaal afgestemd met de gemeenten Beemster, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland en Zeevang, met het politiekorps Zaanstreek-Waterland en met de hoofdofficier van Justitie.

De nota stelt een maximum aan het aantal seksinrichtingen en regelt voor een aantal bedrijfstypes ook een locatiebeleid. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in prostitutiebedrijven, overige seksinrichtingen en de escortbranche.

  • 1. Prostitutiebedrijven/seksclubs: Voor deze verschijningsvorm geldt een maximum stelsel van twee vergunningen. Eén vergund bedrijf was gevestigd op een bedrijventerrein nabij het centrum van Zaandam (inmiddels gesloten). Er is ruimte voor een tweede bedrijf. Gezien de uitstralingseffecten van zo een bedrijf is in het beleid vastgelegd dat voor vestiging aangesloten moet worden bij horecaconcentraties in het centrum van Zaandam.
  • 2. Overige seksinrichtingen: Voor de uiteenlopende verschijningsvormen die binnen deze categorie vallen geldt een maximumstelsel van twee vergunningen. Eén vergund bedrijf (een parenclub) is gevestigd in dun bebouwd gebied met verschillende functies in Zaandijk. Er is ruimte voor eventueel een tweede bedrijf. Gezien de uitstralingseffecten van een dergelijk bedrijf is in het beleid vastgelegd dat voor vestiging aangesloten moet worden bij het horecaconcentraties in het centrum van Zaandam.
  • 3. Escortbedrijven: Deze bedrijfsvoering heeft geen uitstralingseffecten waardoor de locatie niet van belang is. Zaanstad biedt ruimte aan één escortbedrijf, deze is gevestigd aan de Esdoornlaan in Wormerveer. Dit maximum is hiermee inmiddels bereikt.
  • 4. Overig: Raamprostitutie is in Zaanstad niet toegestaan. Thuiswerkers zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de strikte condities die voor thuiswerkers zijn opgesteld. In dat geval heeft de bedrijfsvoering ook geen uitstralingseffect. Deze categorie valt buiten de vergunningplicht. Sekswinkels worden in vestigingsmogelijkheden in Zaanstad niet ingeperkt. Wel is er een mogelijkheid tot regulering opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) door middel van het aanwijzen van gebieden met een vestigingsverbod. Van deze mogelijkheid is (nog) geen gebruik gemaakt.

De vestiging of de exploitatie van een seksinrichting of escortbedrijf is alleen mogelijk als dat is toegestaan op basis van het bestemmingsplan. Wanneer in de toekomst het wetsvoorstel “Regulering prostitutie en bestrijding van misstanden seksbranche” in werking treedt heeft dit mogelijk consequenties voor het huidige beleid.

4.7.2 Nota kleine windturbines

Op 28 oktober 2008 is de nota kleine windturbines in Zaanstad door het college aangenomen. De nota is vervolgens ter kennisname aan de raad aangeboden.

Voor windturbines die op het maaiveld worden geplaatst geldt dat een turbine klein is als de totale tiphoogte van mast en rotor samen niet hoger is dan 15 meter. Voor kleine windturbines op gebouwen geldt dat de meest ideale masthoogte tussen de 3 en 5 meter ligt. Als maximum geldt hier een totale hoogte van 7,5 meter.

In de nota kleine windturbines worden de uitgangspunten voor plaatsing van kleine windturbines per gebiedstype uiteengezet. Verder zijn enkele algemene uitgangspunten geformuleerd, die voor alle gebieden gelden.

Hoofdstuk 5 Haalbaarheid en verantwoording van het bestemmingsplan

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Om de uitvoerbaarheid van het plan aan te tonen, zijn diverse milieuonderzoeken uitgevoerd ten aanzien van onder andere geluid, bodem en luchtkwaliteit. In onderstaande paragrafen zijn de resultaten en conclusies van deze milieuonderzoeken opgenomen. De volledige onderzoeken zijn als bijlagen toegevoegd. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk onder meer aandacht besteed aan de onderwerpen externe veiligheid en beperkingengebied Schiphol.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen aanbevolen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

In onderstaande tabel zijn de richtafstanden per omgevingstype weergegeven.

Milieucategorie   Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Tabel: Richtafstanden en omgevingstype VNG-brochure

Gebied met functiemenging

In bestaande gebieden waarbinnen van enige vorm van functiemenging sprake is, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' toegepast (zie bijlage 1 van de regels). Deze gebiedstypering geldt ook voor onderhavig plangebied. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Staat is samengesteld volgens de methodiek uit de VNG Handreiking. De SvB 'functiemenging' omvat alle branches van bedrijvigheid, dienstverlening, horeca en maatschappelijke activiteiten die toelaatbaar kunnen zijn in gemengde gebieden of (delen van) woongebieden waar de SvB 'functiemenging' wordt toegepast.

In gebieden met enige vorm van functiemenging kan niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen. Vanwege de mogelijk zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De SvB 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid. Aan de hand van deze criteria zijn in dit bestemmingsplan de categorieën bepaald die binnen de bestemmingen zijn toegestaan. De criteria zijn als volgt:

Categorie A

Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen of andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B1

Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen of andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B2

Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen of andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan of dat er andere bouwkundige voorzieningen getroffen zijn waardoor milieubelasting voorkomen wordt op vergelijkbare wijze als bij bouwkundige afscheiding.

Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.

Categorie C

Activiteiten zoals genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Toetsing

Het plangebied maakt deel uit van een gebied waarin sprake is van functiemenging.

Hinder in het plangebied  

Op de begane grond en de eerste verdieping van de woontoren zijn verschillende centrumfuncties mogelijk. Het gaat om functies in de categorie bedrijven (waaronder lichte vormen van horeca), cultuur en ontspanning, dienstverlening, detailhandel en maatschappelijke dienstverlening en voorzieningen. Op basis van de regels zijn uitsluitend functies uit de categorieën A en B1, zoals als opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, toegestaan. De activiteiten in deze categorieën zijn zodanig weinig milieubelastend dat de bouweisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn om hinder te voorkomen ten opzichte van de te realiseren woningen in de woontoren en overige milieuhindergevoelige objecten (woningen) in de omgeving van het plangebied.

Hinder in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing is onderzocht of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. De nieuwe appartementen in de Rozengrachttoren moeten worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

In de omgeving van het plangebied komen verschillende functies voor zoals wonen, warenhuizen, restaurants en kleine supermarkten. Dit zijn functies in maximaal categorie B2. De genoemde functies zijn bouwkundig niet verbonden met de beoogde appartementen. De nieuw te realiseren appartementen zijn daarom goed verenigbaar met de aanwezige overige functies.

Conclusie

In het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.3 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

In artikel 2.4.1, lid 1 van de Bouwverordening is bepaald dat een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. In artikel 2.1.5 lid 1 en 2 van de Bouwverordening is het voorschrift gegeven dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning een bodemonderzoeksrapport overlegd moet worden, dat bestaat uit de resultaten van een recent verkennend onderzoek volgens NEN 5740. In het plangebied is daarom bodemonderzoek verricht.

Toetsing

Door Milieutechniek Rouwmaat Groenlo b.v. is in september 2015 een verkennend bodemonderzoek in het plangebied uitgevoerd1. Dit rapport is als bijlage toegevoegd. Doel van het onderzoek is om de algemene bodemkwaliteit te bepalen ter plaatse van de onderzoekslocatie, waarmee bekeken kan worden in hoeverre deze bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor het beoogde gebruik en/of de voorgenomen ontwikkelingen.

Uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond overwegend uit lichtbruin, matig fijn zand bestaat. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit licht tot donkergrijs, matig fijn zand. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 127 cm-mv voor peilbuis. Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Verder bevindt zich ter plaatse van een aantal boringen een puinverharding onder de klinkers. Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • a. de grond licht verontreinigd is met PCB, minerale olie en PAK;
  • b. het grondwater licht verontreinigd is met Kwik.

PCB's werden onder andere toegepast als isolatievloeistof in transformatoren, als hydraulische vloeistof, koelvloeistof en weekmaker in kunststoffen. De PCB is mogelijk gerelateerd aan het (voormalige) gebruik van het terrein. De aangetroffen waarde overschrijdt het criterium voor een nader onderzoek niet. Voor zover bekend is op de onderzoekslocatie geen bronlocatie aanwezig of aanwezig geweest, die een dergelijke verontreiniging met minerale olie veroorzaakt kan hebben. Mogelijk is de verontreiniging afkomstig van een bron elders. Gezien het slechts licht verhoogde gehalte is een nader onderzoek niet noodzakelijk. De verhoogde gehalten PAK in de grond worden (deels) waarschijnlijk veroorzaakt door de waargenomen antropogene bestandsdelen (puin-/kooldeeltjes) en/of door microscopisch kleine deeltjes (bijv. roet). Het betreffen dan diffuus verspreide verontreinigingen.

Het is bekend dat in het grondwater zware metalen zoals kwik in sterk fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar bestaat het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.

Conclusie

Het aspect bodem geeft geen nadere uitgangspunten voor het plan en vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is, significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de “Handreiking Reken aan Luchtkwaliteit, Actualisatie 2011” is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het “Besluit gevoelige bestemmingen” extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Toetsing

Het project betreft de realisatie van appartementen en commerciële ruimten. De ministeriële regeling NIBM kwantificeert de (N)IBM-grens niet voor laatstgenoemde functie. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk gemaakt moet worden dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Om die reden is door SAB een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd2. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage.

Toets NIBM

Het plan bestaat uit de ontwikkeling van 40 appartementen en diverse commerciële functies. De commerciële functies worden gerealiseerd op de begane grond en de eerste verdieping (entresol). De exacte invulling van de commerciële functies is op dit moment nog niet bekend. Het bestemmingsplan maakt centrumfuncties mogelijk in de categorie bedrijven, cultuur en ontspanning, dienstverlening, detailhandel en maatschappelijke dienstverlening en voorzieningen mogelijk. Daarbij zijn alleen functies toegestaan die weinig milieubelastend zijn ten opzichte van de functies in de omgeving.

Onderzocht wordt wat de bijdrage is van het plan aan de luchtkwaliteit. De ministeriële regeling NIBM bevat geen kwantitatieve uitwerking voor voorliggend plan. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk moet worden gemaakt dat het project niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit wordt gedaan door de toename van de luchtverontreiniging ten gevolge van extra verkeersbewegingen van het plan inzichtelijk te maken.

Berekening planbijdrage

De totale verkeersgeneratie van het plan wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteiten waarin het plan voorziet. Om de verkeersbijdrage te bepalen, is onder andere gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW''. Bij de berekening van de verkeersgeneratie is ervan uitgegaan dat de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden in een sterk stedelijk gebied in de omgeving ' centrum'. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie vanwege de commerciële functies is uitgegaan van een totale vloeroppervlakte van 485 m² bruto vloeroppervlak (zie de navolgende tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0016.jpg"

De totale verkeersgeneratie van het plan bedraagt 400 motorvoertuigen per etmaal (weekdaggemiddelde). De verkeersgeneratie van het plan wordt voornamelijk veroorzaakt door auto's. Vanuit een worst case benadering is uitgegaan van 1% vrachtverkeer.

Met behulp van de NIBM-rekentool is de verslechtering van de luchtkwaliteit ten gevolge van het plan berekend. Een plan is in betekenende mate wanneer de toename van de luchtverontreiniging (NO2 of PM10) meer is dan 1,2 µg/m³. Wanneer een plan “niet in betekenende mate”(NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is toetsing van het plan aan de grenswaarden op grond van de Wm niet noodzakelijk.

Bij toepassing van de NIBM-rekentool is uitgegaan van een worstcase situatie: bij de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat de planbijdrage van de ontwikkeling kleiner is dan de NIBM-grens. Daardoor zal het plan 'niet in betekenende mate'bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de grenswaarden is op basis van de Wm niet noodzakelijk, aangezien het plan NIBM is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt navolgend inzichtelijk gemaakt of er sprake is van een dreigende grenswaarde-overschrijding.

Toets grenswaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) in het plangebied tussen 2015 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2013, 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit geeft geen uitgangpunten voor het plan en vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.5 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Volgens de Wgh zijn woningen geluidgevoelige bestemmingen. Volgens artikel 77 Wgh is het nodig akoestisch onderzoek te verrichten naar woningen die in een geluidszone vallen. In het kader van de Wgh bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van:

  • woonerven;
  • 30 km/uur-gebieden.

Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van gezoneerde wegen. Het plangebied ligt wel aan of nabij wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur waar op basis van de verkeersintensiteit aanleiding bestaat tot akoestisch onderzoek in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Toetsing

Het plangebied ligt niet binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein of andere in de Wet geluidhinder aangewezen geluidbronnen. In de directe omgeving van het plangebied liggen allee niet-gezoneerde wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door SAB akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidhinder ten gevolge van de niet onderzoeksplichtige Rozengracht en de Vinkenstraat3. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage.

In het onderzoek zijn ter vergelijking de geluidbelastingen beoordeeld aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) en maximale ontheffingswaarde uit de Wgh voor een vergelijkbare 50 km-weg. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB (artikel 83 lid 2 van de Wgh). Uit de berekeningen blijkt dat als gevolg van de Vinkenstraat de geluidbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bedraagt. Als gevolg van de Rozengracht bedraagt de geluidbelasting meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.

Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk om bronmaatregelen (stiller wegdek) of overdrachtsmaatregelen (afscherming) te treffen die de geluidbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maatregelen die kunnen worden genomen bij de ontvanger (woning) zijn erop gericht om te voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB. Hiermee kan een goed akoestisch woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. In een aanvullend onderzoek naar de gevelgeluidwering kunnen in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning de benodigde gevelmaatregelen worden gedimensioneerd.

Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van de 30 km/h-wegen, mede gezien de mogelijkheid tot het bepalen van het vereiste binnenniveau, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Het aspect geluid geeft geen nadere uitgangspunten voor het plan en vormt geen belemmering voor de uitvoering.

5.1.6 Geur

Algemeen

In deze paragraaf wordt het aspect geur ter plaatse van de ontwikkeling getoetst aan het Zaans geurbeleid 2016, dat op 14 juli 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het beleid is te vinden op de website van de gemeente Zaanstad www.zaanstad.nl.

Toetsing

In deze paragraaf is ingegaan op de volgende aspecten:

  • 1. Wat wordt er mogelijk gemaakt? Anders gezegd: zijn er geurgevoelige objecten voorzien? Zijn deze geurgevoelige objecten standaard, minder of minst geurgevoelige objecten?
  • 2. Zijn er bedrijven die geur veroorzaken ter plaatse van de ontwikkeling of het plangebied?
  • 3. Is de geurbelasting aanvaardbaar? Anders gezegd: welke streefkwaliteit geldt er voor de betrokken geurgevoelige objecten?
  • 4. Als alles in ogenschouw is genomen, is er dan sprake van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat?

  • 1. Wat wordt er mogelijk gemaakt en zijn dat geurgevoelige objecten?

Het betreft hier de realisatie van maximaal 40 nieuwe woningen in een woontoren. Deze objecten worden beschouwd als standaard geurgevoelige objecten.

  • 2. Streefkwaliteit voor geurbelasting voor deze ontwikkeling

Het Zaans geurbeleid is gericht op het op termijn behalen van de streefkwaliteit. De streefkwaliteit wordt uitgedrukt in een hedonische waarde voor de geurbelasting. Met het begrip hedonische waarde wordt de onaangenaamheid van de geur gerelateerd aan de geurconcentratie. De hedonische waarde H=-1 staat voor een licht onaangename geur en de hedonische waarde H=-2 staat voor een onaangename geur.

Omdat de concentratie waarin een geur als onaangenaam wordt ervaren per type geur verschilt, wordt per bedrijf, aan de hand van de overheersende geuruitstoot, bepaald welke geurconcentratie bij welke hedonische waarde behoort. De geurconcentratie wordt in odourunits per m3 uitgedrukt (OUE/m3).

De streefkwaliteit voor woningen is een concentratie horend bij H=-1. De hedonische waarden kunnen worden weergegeven in geurcontouren.

  • 3. Zijn er bedrijven die geurhinder veroorzaken ter plaatse van deze ontwikkeling?

Aan de hand van de richtafstanden voor geur uit de VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering, milieuvoorschriften, geuronderzoek en eventueel geurklachten is bepaald welke bedrijven geurhinder zouden kunnen veroorzaken ter plaatse van deze ontwikkeling. Milieuvoorschriften hebben betrekking op:

  • de voorschriften die vastgesteld zijn in het kader van: besluiten over een, al dan niet aangevraagde, vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder e en i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze in het besluit dan wel in de bij het besluit behorende aanvraag zijn opgenomen (dat wil zeggen bij een vergunning voor het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting);
  • verklaringen van geen bedenkingen;
  • maatwerkvoorschrift.

De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in onderstaande tabel en worden hierna toegelicht.

Bedrijf   SBI code (2008)   Locatie   Afstand tot locatie (m)   Richtafstand geur (gemengd gebied)   Klachten bekend   Geurrapport aanwezig   Relevantie voor de ontwikkeling  
Verkade   1072   Westzijde 103   ca. 875   50   Nee   Ja   Geen  
Exter   1089   Gerrit Bolkade 10   ca. 780   200   Nee   Ja   Geen  

Verkade

Verkade is een type B bedrijf en valt sinds 2013 onder het Activiteitenbesluit. De vergunning geldt daardoor niet meer. Ofschoon bekend is dat Verkade een geuremiterend bedrijf is, is er vooralsnog geen maatwerkvoorschrift van toepassing voor Verkade. De geursituatie is daarmee niet vastgelegd. De gemeente heeft, in samenwerking met Verkade, recentelijk een onderzoek uitgevoerd naar de geursituatie van de huidige situatie. Hiervan is een (concept)rapport verschenen (Evaluatie geursituatie Koninklijke Verkade (versie 4), SGS, 26 mei 2016). De inhoud van dit (concept)rapport is akkoord bevonden door zowel Verkade als het bevoegd gezag. Uitgangspunt is om de geursituatie, op basis van dit geurrapport, alsnog vast te leggen in een maatwerkvoorschrift.

De streefkwaliteit voor Verkade komt overeen met een concentratie van 5 OUE/m3. Uit de geurcontour zoals opgenomen in het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de ontwikkeling wordt voldaan aan de Streefkwaliteit. Daarnaast zijn er geen concrete plannen van het bedrijf bekend waarmee relevante geurhinder zal toenemen. Geur van Verkade is daarmee geen belemmering voor deze ontwikkeling.

Exter

Op 19 juni 2007 is een vergunning verleend aan het bedrijf en op 21 juni 2010 een deelrevisie. Bij deze deelrevisie behoort tevens een geurrapport “Actualisatie van de geurimmissie a.g.v. Exter”, februari 2010. In november 2016 zal deze vergunning aangepast worden., op basis van een aanvraag uit 2015. Ten behoeve van de aanpassing is een geurrapport aangeleverd (Odournet, 14 november 2014) en een Aanvulling geurrapport (Odournet, 26 november 2015). In de onderbouwing wordt uitgegaan van de meest recente informatie aangezien de definitieve beschikking binnen zeer korte termijn verleend zal gaan worden.

De streefkwaliteit voor Exter komt overeen met een concentratie van 2,5 OUE/m3. Uit de contour zoals opgenomen in het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de ontwikkeling wordt voldaan aan de Streefkwaliteit. Daarnaast zijn er geen concrete plannen van het bedrijf bekend waarmee relevante geurhinder zal toenemen. Geur van Exter is daarmee geen belemmering voor deze ontwikkeling.

Conclusie

Binnen het plangebied zijn nieuwe woningen voorzien. Woningen worden aangemerkt als standaard geurgevoelig. Er is onderzocht of er bedrijven in de buurt zijn die geurhinder kunnen veroorzaken en wat het geurhinderniveau ter plaatse van de geprojecteerde woningen is. Uit dit onderzoek blijkt dat de onderzochte bedrijven nu en in de toekomst geen geurhinder kunnen veroorzaken ter plaatse van de geprojecteerde woningen. Geur is daarmee geen belemmering voor deze ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat binnen het plangebied qua geur sprake is en een goede en gezonde fysieke leefomgeving.

5.1.7 Externe veiligheid

Algemeen

Bij de externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, transportroutes of buisleidingen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR):
    Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR):
    Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het Bevi zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het Bevi geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Er is voor gekozen om de norm voor het groepsrisico als oriëntatiewaarde te handhaven, zij het met een nadrukkelijke verantwoordingsplicht.

In dit kader is uitgezocht in hoeverre er risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen in de directe omgeving van het plangebied plaatsvinden en of voldaan kan worden aan de eis voor het plaatsgebonden risico (artikel 5 van het Bevi).

Toetsing

Onderhavig plan voorziet in de toevoeging van (beperkt) kwetsbare objecten in het plangebied. Hierdoor dient onderzocht te worden of er in de omgeving van het plangebied stationaire en/of mobiele bronnen aanwezig zijn. Op de navolgende afbeelding is een fragment van de risicokaart opgenomen. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauw kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0017.png"

Uitsnede risicokaart Nederland (bron: www.risicokaart.nl)

Stationaire bronnen

De risicokaart Nederland laat zien dat er in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen zijn gelegen die vallen onder het Besluit externe veiligheid.

Mobiele bronnen

Op circa 370 m ten westen van het plangebied ligt de N203. Over deze weg mogen gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied van een dergelijke weg bedraagt 200 m, een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen overige wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Over de Zaan worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Het plangebied ligt ook niet binnen het invloedsgebied van spoorwegen, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd of buisleidingen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.1.8 Beperkingengebied luchthaven Schiphol

Het plangebied ligt buiten het beperkingengebied van Schiphol voor toegestane gevoelige objecten. Voor het plangebied geldt wel een hoogtebeperking van 150 m ten opzichte van de referentiehoogte van luchthaven Schiphol (- 4 m N.A.P.). De hoogte van de voorgenomen bebouwing binnen het plangebied is ruim lager dan 146 m +N.A.P.

5.1.9 Windhinder

Algemeen

Met dit bestemmingsplan wordt hoogbouw mogelijk gemaakt. Hoge gebouwen kunnen invloed hebben op de windstromen ter plaatse. Om die reden is er onderzoek uitgevoerd of er sprake is van windhinder als gevolg van het beoogde gebouw. De beoordeling van het windklimaat met betrekking tot windhinder en windgevaar, is in Nederland vastgelegd in de norm NEN 8100. Om te bepalen of windhinder en/of windgevaar te verwachten is kan in eerste instantie gebruik worden gemaakt van het beslismodel in de NEN 8100. Volgens het beslismodel kan een windonderzoek nodig zijn in de volgende situaties:

  • gebouwen hoger dan 30 meter = windonderzoek nodig;
  • beschut gelegen gebouwen, hoogte 15 tot 30 m = mogelijk windonderzoek nodig;
  • onbeschut gelegen gebouwen, hoogte tot 30 m = mogelijk windonderzoek nodig.

Toetsing

Voor de planontwikkeling is een onderzoek gedaan naar mogelijke windhinder als gevolg van de nieuwbouw. Het onderzoek is als bijlage toegevoegd. Het onderzoek op basis van CFD-berekeningen is uitgevoerd conform de norm NEN 8100:2006 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving'. Hierbij is tevens gekeken naar het aspect windgevaar. Met windgevaar worden zodanig hoge windsnelheden bedoeld dat mensen ernstige problemen ondervinden tijdens het lopen.

In de navolgende afbeelding wordt de zogeheten hinderkans, na realisatie van de nieuwbouw, weergegeven op hoofdhoogte. De hinderkans is daarbij aangegeven als een percentage van de tijd, dat de windsnelheid van 5 m/s uurgemiddeld wordt overschreden. Aan de hand van de hinderkans wordt het windklimaat beoordeeld als goed, matig of slecht. Hierbij wordt rekening gehouden met de activiteiten lopen, slenteren of eventueel langdurig zitten. In de geplande situatie geldt voor gebouwentrees het criterium voor slentergebied en verder het criterium voor loopgebied. Bij hoogbouw is per definitie sprake van een toename van de lokale windsnelheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0018.png"

Hinderkans en beoordeling windklimaat

Uit de meetresultaten blijkt onder andere dat de windsituatie bij de zuidwestelijke gebouwhoek een als matig te beoordelen windklimaat wordt verwacht (19,9% op grens van matig tot slecht voor loopgebied), met daarbij een beperkt risico op windgevaar (rode stippellijn). Bij de noordwestelijke hoek van het gebouw is sprake van overschrijding van het gevaarcriterium. Gezien deze bevindingen zijn enkele maatregelen ter verbetering van de windsituatie doorberekend. Het gaat om een scherm op de hoeken noordwest en zuidwest van het gebouw, een luifel op 6 m hoogte met een diepte van 2 m aan de gevel in het noorden, westen en zuiden en de aanplant van enkele volwassen bomen. Met deze maatregelen is sprake van een aanvaardbare situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0019.png"

Hinderkans en beoordeling windklimaat met windafschermende maatregelen

Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • 1. De geplande toren geeft als gevolg van de bouwhoogte en de situering plaatselijk een zekere toename van windhinder. Zonder het treffen van additionele windafschermende maatregelen is er op enkele plaatsen een matig of slecht windklimaat te verwachten. Tevens is er in het onderzoek een overschrijding van het gevaarcriterium vastgesteld.
  • 2. De vastgestelde ongunstige windsituatie geldt niet voor de entree van de HEMA. Doordat de entree terugliggend in de gevel gesitueerd is, krijgt het windklimaat daar een beoordeling goed.
  • 3. Middels een combinatie van windafschermende maatregelen, aan drie zijden van de toren een luifel, schermen bij de gebouwhoeken aan de pleinzijde en volwassen bomen aan de oostzijde van de toren, is een aanzienlijke verbetering van het windklimaat mogelijk. Er vindt dan geen overschrijding van de gevaardrempel plaats en de maximale hinderkans neemt dusdanig af dat het windklimaat nergens als slecht beoordeeld wordt met het criterium voor loopgebied. Ondanks deze verbetering is er op een paar plaatsen een matig windklimaat te verwachten en bij de bestaande winkels/gebouwentrees ten zuiden van de toren plaatselijk een matig tot slecht windklimaat op basis van het specifieke criterium voor slentergebied. Een verdere verbetering van de windsituatie is niet zonder meer mogelijk.
  • 4. Op enkele meetpunten voor de eigen gevels van de toren is eveneens sprake van een verhoogde hinderkans. Bij de vaststelling van toekomstige entreeposities kan hiermee desgewenst rekening worden gehouden.

In dit bestemmingsplan zijn de maatregelen als bedoeld onder punt 3 planologisch mogelijk gemaakt. Binnen de bestemming Centrum vallen de maatregelen onder de bij deze bestemming opgenomen bouwregels. Binnen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied is een specifieke bouwregeling opgenomen. Hierbij gelden de maatregelen voor nieuwbouw hoger dan 15 m. Gezien de beschutte ligging in verband met de bouwhoogte van omliggende bebouwing is van deze maat uitgegaan. Hierbij is rekening gehouden met de heersende windrichting (zuidwest) in welke richting de bebouwing lager is dan de bestaande bebouwing ten noorden en oosten van het plangebied.

De maatregelen krijgen verder vorm in het uiteindelijke bouwplan voor de nieuwbouw. Voor de maatregelen op gemeentegrond (schermen en bomen) worden nader (privaatrechtelijke) afspraken gemaakt.

Conclusie

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar wat betreft de aspecten windhinder en windgevaar.

5.1.10 Bezonning

Algemeen

Voor de bezonning van (woon-)gebouwen en bijhorende terreinen bestaan geen wettelijke normen. Dat neemt echter niet weg dat in het kader van een bestemmingsplan een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Toetsing

Vanwege de beoogde bouwhoogte zijn de effecten op de bezonning van omliggende panden en bijbehorende terreinen in beeld gebracht door Kolpa architecten (juni 2017).

In de bezonningsstudie is een vergelijking gemaakt van de bezonning op basis van de feitelijke situatie en de situatie na realisatie van de Rozengrachttoren. In de bezonningsstudie is er géén rekening mee gehouden dat op basis van de geldende bouwmogelijkheden (bouwhoogte 30 m in een groot deel van het plangebied) ook reeds sprake kan zijn van schaduwwerking. Het gebouwontwerp is na uitvoering van de studie op onderdelen aangepast. Deze aanpassingen hebben hoofdzakelijk betrekking gehad op architectonische details en niet op het bouwvolume of de bouwhoogte. In dit bestemmingsplan is overigens een grotere goot- en bouwhoogte (+ 1m) aangehouden dan in het bouwplan voorzien. Deze grotere afmetingen hebben geen wezenlijke gevolgen voor de uitkomst van de bezonningsstudie.

In de bezonningsstudie is voor diverse periodes van het jaar een vergelijking gemaakt. In de bijlagen bij dit bestemmingsplan is de situatie getoond op de dag dat de zon precies boven de evenaar staat, namelijk op 21 september. Deze dag representeert een gemiddelde dag op het gebied van bezonning. De beelden geven inzicht in de bezonningssituatie om 8.00 uur en gevolgd door 12.00, 14.00, 16.00 en 18.00 uur.

Uit de studie blijkt dat de Rozengrachtoren in de ochtenduren (in de zomer logischerwijs vanaf een vroeger tijdstip dan in de winter) een schaduw werpt op een deel van de panden aan de noordzijde van het Marktplein en voor een deel van enkele panden aan weerszijden van de Gedempte Gracht. Naarmate de dag vordert, stijgt de zon en is om 12 uur alleen nog sprake van schaduw over het pand dat parallel aan de Dampadsteeg ligt. Hierin bevinden zich de woningen Dampadsteeg 4 en 6 (met balkon). De woningen zouden op dit tijdstip op grond van de geldende planologische mogelijkheden overigens ook worden beschaduwd. In de periode dat de temperaturen doorgaans aangenaam genoeg zijn om in de tuin of op het balkon te vertoeven, van half april tot begin september, wordt door de Rozengrachttoren ook zonlicht aan de genoemde woonpercelen onttrokken. De onderstaande afbeelding laat zien dat in de zomer pas na 13 uur direct zonlicht in genoemde woningen kan worden ontvangen. Op basis van het geldende planologische regime was ook reeds aanzienlijke schaduwwerking mogelijk. Dat maakt dat de gemeente aan de toevoeging van ongeveer 40 woningen en commerciële ruimten op een strategische plek in het centrum, een niet onbeduidend aandeel in de gemeentelijke en regionale woningbouwambitie, een groter belang toebedeeld dan aan de negatieve bezonningseffecten als gevolg van de bouw van de toren.

Voor de overige panden ten noorden van het plangebied is verder geen sprake van een nadelige wijziging van de schaduwwerking en verslechtering van het woon- en leefklimaat. Dit komt enerzijds doordat geen sprake is van schaduwwerking van de toren en anderzijds omdat slechts gering en kortstondig sprake is van schaduwwerking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3831BP-0301_0020.png"

Bezonningssituatie: feitelijk situatie (boven) en situatie na realisatie nieuwbouw (onder) op 21 juni om 13 uur (links) en 16 uur (rechts)

Conclusie

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar wat betreft het aspect bezonning.

5.1.11 Daglichttoetreding

Algemeen

De nieuwbouw in het plangebied wordt maximaal 53 m hoog. Deze bouwhoogte kan leiden tot verminderde daglichttoetreding . Om die reden is er onderzoek uitgevoerd naar de daglichttoetreding van de omliggende bebouwing als gevolg van de nieuwe bebouwing.

Toetsing

In augustus 2017 is door M3E B.V. onderzoek gedaan naar eventueel optredende daglichthinder als gevolg van de komst van de Rozengrachttoren. Hierbij is een vergelijking gemaakt tussen de huidige en toekomstige situatie. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een goede ruimtelijke ordening en niet op basis van het Bouwbesluit. De conclusie van het onderzoek is dat binnen een straal van 30 meter van de toren een afname van circa 25% daglicht ontstaat ten opzichte van een onbebouwde situatie. Echter, de beoogde nieuwbouw pakt gunstiger uit dan wanneer de bouwmogelijkheden van het geldende bestemmingsplan volledig worden benut. Immers maakt het geldende bestemmingsplan ook een toren mogelijk van maximaal 30 m hoog. In dat geval is namelijk sprake van 32% vermindering van daglichttoetreding binnen 30 meter van de toren. In planologisch opzicht is dus sprake van een toename van daglichttoetreding, waarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Het aspect daglichttoetreding vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.12 Natuur, Flora en Fauna

Algemeen

De bescherming van natuur is op te delen in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming in het kader van de Wet natuurbescherming is gezien de afstand tussen het plangebied en dergelijke gebieden en de binnenstedelijke ligging van het plangebied niet van toepassing. De plannen leiden niet tot aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden of kernkwaliteiten van de EHS.

Soortenbescherming

Ook soortenbescherming in het kader van de Wet natuurbescherming is in dit geval niet van toepassing. In het plangebied is vrijwel geen groen in de vorm van bomen, struiken en andere planten aanwezig; er is vrijwel enkel sprake van stedelijke verharding. Daarnaast zijn, gezien het type bebouwing dat aanwezig is rond het plangebied, geen nest- en verblijfplaatsen van aan bebouwing verbonden strikt beschermde soorten (steenmarter, huismus, gierzwaluw, vleermuizen) te verwachten. Aanwezigheid van strikt beschermde plant- en diersoorten in en in de directe omgeving van het plangebied is derhalve niet te verwachten.  

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.13 Bestemmingsplan versus m.e.r

Algemeen

De noodzaak voor het opstellen van een milieu-effectrapportage (Mer) is wettelijk verankerd in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Een Mer geeft het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming over plannen en besluiten door:

  • De milieugevolgen van het initiatief of de activiteit en reële alternatieven hiervoor systematisch, transparant en objectief in beeld te brengen in het MER en maatregelen te beschrijven om negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken.
  • De kwaliteit van het Mer bij plannen en complexe besluiten te laten toetsen door de onafhankelijke landelijke Commissie voor de milieueffectrapportage, de Commissie Mer
  • De maatschappij te betrekken door één ieder de mogelijkheid te bieden om in te spreken en zijn of haar zienswijze naar voren te brengen.
  • De milieugevolgen, de alternatieven en de ingebrachte zienswijzen en adviezen mee te laten wegen bij de vaststelling van het plan of project en de wijze waarop dat is gebeurd toe te lichten. Mer kan de overheid maar ook de initiatiefnemer dus helpen bij de besluitvorming.

In drie gevallen is een bestemde activiteit Merplichting:

  • 1. indien het bestemmingsplan activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt waarmee drempelwaarden uit het Besluit Mer bijlage C kunnen worden overschreden, is het bestemmingsplan plan-Mer-plichting;
  • 2. indien het bestemmingsplan activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt die voorkomen in bijlage D van het besluit Mer dan geldt voor het plan de mer-beoordelingsplicht. Is de omvang van de deze activiteiten echter onder de plandrempel dan kan worden volstaan met volstaan met een zogenaamde 'vormvrije Mer-beoordeling'.
  • 3. indien een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet aan de orde is, is het bestemmingsplan eveneens plan-Mer-plichtig.

In het bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die onder bijlage C of onder bijlage D van het besluit-Mer vallen.

Toetsing

In bijlage D 11.2 van het besluit Mer wordt de ontwikkeling van een woningbouwlocatie genoemd; De ontwikkeling van het plangebied komt echter niet boven de daarbij behorende drempelwaarde; “In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer”.

In dergelijke gevallen dient het bevoegd gezag de noodzaak van het opstellen van een Mer te beoordelen. Zo'n beoordeling is vormvrij. Voor de vormvrije Mer-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije Mer-beoordeling worden onderzocht?') moet aandacht worden besteed aan de criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' (richtlijn 2011/92/EU, 13 dec. 2011). Deze criteria zijn in hoofdlijnen:

  • 1. kenmerken van de activiteit;
  • 2. de plaats waar de activiteit wordt verricht;
  • 3. de kenmerken van de gevolgen van de activiteit.

In het kader van het overige onderzoek in hoofdstuk 5 is reeds aan deze criteria getoetst en is gebleken dat er geen significante effecten voor het milieu worden verwacht als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied. Om die reden is het doorlopen van een Mer-procedure niet noodzakelijk.

Conclusie

De ontwikkeling van het plangebied heeft geen significante effecten voor het milieu, hierdoor is het opstellen van een milieueffectrapportage niet nodig.

5.2 Water

5.2.1 Beleid

Op het gebied van water is er beleid en regelgeving op Europees en rijksniveau, zoals de Kaderrichtlijn Water, het nationaal Bestuursakkoord Water, de Deltavisie en het Nationaal Waterplan. De doelstellingen en uitgangspunten van dit beleid zijn niet rechtstreeks van toepassing op dit bestemmingsplan, maar krijgen hun doorwerking in het beleid van de provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, zoals in het Waterbeheersplan 4 en de Keur 2009. Het bestemmingsplan is opgesteld met inachtneming van dit beleid. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat slechts bij afwijkingen dit wordt gemeld en gemotiveerd in het bestemmingsplan.

5.2.2 Organisatie

Het Rijk draagt zorg voor landelijke regel- en wetgeving voor waterhuishoudingen en heeft het hoofdsysteem van de Nederlandse waterhuishouding in beheer. Het algemeen toezicht op de waterhuishouding berust bij de provincie Noord-Holland.

Het waterkwaliteit- en waterkwantiteitbeheer binnen het plangebied wordt uitgevoerd door het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het rioolbeheer en de grondwaterzorgtaken berusten bij de gemeente Zaanstad.

5.2.3 Situatie plangebied

In de huidige situatie is het plangebied volledig verhard in de vorm van bestrating. In de toekomstige situatie zal het plangebied eveneens volledig verhard zijn, maar dan in de vorm van bebouwing. Er is daarmee geen sprake van een toename van verhard oppervlak. Om die reden hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.

In het kader van het project Inverdan wordt een nieuw rioolstelsel voor het gehele gebied ontworpen. De verschillende deelprojecten worden op dit rioolstelstel aangesloten. Bij herinrichting van het gebied bestaan kansen de waterketen (stelsel van drinkwatergebruik, afval-, en regenwaterafvoer) duurzamer in te richten. Gestreefd kan worden naar een hoge mate van afkoppelen (dakafvoeren direct naar de sloot, ook bij een gemengd rioolstelsel) te bewerkstelligen en aspecten van duurzaamheid zoals het hergebruik van regenwater te introduceren.

Met de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van ondergronds bouwen. De realisatie van de woontoren zal daarmee naar verwachting geen invloed hebben op de bestaande grondwaterstromingen.

Het plangebied ligt buiten de beschermingszones van primaire of regionale waterkeringen.

Om vervuiling te beperken wordt bij de bouw het gebruik van uitlogende materialen zoals koper, zink en lood, teerhoudende dakbedekking (PAK's) beperkt.

5.2.4 Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit hoogheemraadschap de website www.dewatertoets.nl. Het hoogheemraadschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het hoogheemraadschap geconcludeerd dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding4. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaard maatregelen. De ingevulde watertoets is als bijlage bijgevoegd.

Het bestemmingsplan ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt aan het hoogheemraadschap toegezonden om het hoogheemraadschap in de gelegenheid te stellen hierop te reageren.

5.2.5 Overleg Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Het waterschap wordt in het kader van het vooroverleg betrokken bij de planvorming. In deze paragraaf of in een separate bijlage wordt verslag gedaan van de overlegreactie.

5.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor, om in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de onderstaande stappen te doorlopen. Dit is de zogenaamde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ of ‘duurzaamheidsladder’. De ladder verplicht tot het doorlopen van de volgende treden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet (geheel) binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Hieronder wordt per stap aangegeven op welke manier de ontwikkeling van een woontoren Rozengracht voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

  • 1. Regionale behoefte

Het voornemen bestaat om een woontoren te realiseren die ruimte biedt aan maximaal 40 appartementen. Op de begane grond en de entresol zijn commerciële ruimten (maximaal 480 m2 bruto vloeroppervlak) beoogd.

Met de realisatie van maximaal 40 woningen wordt voorzien in een actuele regionale behoefte aan woningen. De gemeente Zaanstad heeft vanuit de metropoolregio Amsterdam een woningbouwopgave gekregen. Deze woningbouwopgave wordt op basis van de gemeentelijke Woonvisie mede door middel van transformatie en verdichting gerealiseerd. De beoogde woningen maken hier deel van uit.

In de structuurvisie Zichtbaar Zaans wordt ingezet op intensivering van het gebied Inverdan, waarbij 50.000 m² aan commerciële voorzieningen is beoogd. Uit de Detailhandelsvisie Zaanstad 2015 - 2025 (3 september 2015) volgt dat de gemeente er voor kiest om de focus voor detailhandel op de hoofdwinkelgebieden van de gemeente te leggen. Het plangebied maakt deel uit van het hoofdwinkelgebied Stadshart Zaandam. De Rozengracht fungeert als aanloopgebied. In het kader van het herontwikkelingsprogramma Inverdan wordt een kwaliteitsimpuls aan het plangebied en haar omgeving gegeven. De kwaliteitsimpuls van het Stadshart Zaandam wil de gemeente vasthouden en verder uitbouwen. De gemeente heeft een stijging van het aantal bezoekers voor ogen, een grotere spreiding van de bezoekers over het winkelgebied, meer herhaalbezoek en een verdere toename van bestedingen. Een verdere groei maakt het gebied aantrekkelijk voor ondernemers om te investeren en vergroot de aantrekkingskracht van Zaandam als woongebied voor nieuwe doelgroepen. Om dit te bereiken wil de gemeente onder meer inzetten op een hoog kwaliteitsniveau voor de openbare ruimte en het aanzicht van de winkelpanden. Het creëren van een nieuwe kwalitatief hoogstaande kop van het marktplein aan de Rozengracht en kwalitatief hoogstaande winkelruimte draagt hier aan bij.

  • 2. Binnenstedelijk

De woontoren is beoogd binnen bestaand stedelijk gebied. In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als een deel van een marktplein. Met het plan is sprake van inbreiding.

  • 3. Multimodaal

Zoals in de vorige stap is beargumenteerd, vindt de ontwikkeling van de woontoren binnenstedelijk plaats. De ontsluitingsmogelijkheden zijn daardoor ook van binnenstedelijke aard, in die zin dat er verschillende mogelijkheden zijn om het gebied te bereiken.

Het voornemen bestaat om de ladder voor duurzame verstedelijking te wijzigen. Bij de voorgenomen wijziging moet de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De beoogde wijziging heeft voor de voorgaande toets geen gevolgen, omdat sprake is van een ontwikkeling in stedelijk gebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet bij dergelijke ontwikkelingen ook de behoefte worden onderbouwd, zoals in deze paragraaf is aangetoond.

5.4 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.

De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via de legesverordening en een anterieure overeenkomst. In deze anterieure overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat mogelijke planschade voor rekening van de initiatiefnemer is. Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Raadpleging en zienswijzenprocedure

6.1 Kennisgeving op grond van artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan.

6.2 Participatie

De initiatiefnemer heeft 6 april 2006 een goed bezochte informatieavond georganiseerd in de Rozenhof. In de bijlage vind je de uitnodiging voor de inloopavond inzake Rozengrachttoren. De uitnodiging hiervoor was huis aan huis verspreid in de directe omgeving van het plangebied, waarbij ook de winkeliers van de Rozenhof waren uitgenodigd. De plannen zijn gepresenteerd en vragen over vooral de uitvoeringsfase zijn aan de orde geweest. De bijeenkomst resulteerde in een voortzetting van de plannen. De initiatiefnemer is in gesprek gebleven met enkele winkeliers over de technische aspecten voor de uitvoeringsfase.

6.3 Artikel 3.1.1. overleg

Het voorontwerp-bestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg aan diverse instanties voorgelegd en hierop aangepast.

6.4 Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft met ingang van 16 maart 2017 gedurende 6 weken ter visie gelegen. Tijdens deze periode zijn 11 zienswijzen ingebracht, waarvan er later één is ingetrokken.

De ingekomen zienswijzen zijn in een apart document, onderdeel van het raadsbesluit, samengevat en van een beantwoording voorzien. Hierin is aangegeven of en op welke wijze het vastgestelde bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van zienswijzen.

Hoofdstuk 7 Beschrijving planvorm en bestemmingsplanregeling

7.1 Bestemmingsregeling

7.1.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 van de regels worden de bestemmingen geregeld. De artikelen geven de toegelaten functies en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden weer.

De planregels zijn aangevuld met omschrijvingen van de in de regels gebruikte begrippen en een regeling voor de wijze van meten (zie hoofdstuk 1 van de regels).

De algemene regels, waaronder afwijkings- en procedureregels, zijn terug te vinden in hoofdstuk 3 van de bij het plan behorende regels.

Hoofdstuk 4 bevat ten slotte de overgangs- en slotbepalingen.

De in het plangebied voorkomende bestemmingen worden in onderstaande tekst afzonderlijk toegelicht.

7.1.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen. Om voldoende ruimte te behouden in de verdere uitwerking van de voorgenomen plannen, wordt waar mogelijk uitgegaan van een wijze van bestemmen die flexibel en globaal is. Daarbij is gezocht naar de juiste balans tussen ruimte bieden aan toekomstige ontwikkelingen en sturen op kwaliteit. De ontwikkeling dient bij te dragen aan het behouden/versterken van de ruimtelijke kwaliteiten van lint en Zaan. Globaliteit heeft met name betrekking op de verbeelding en houdt in dat op de daarvoor bestemde gronden de precieze positionering van de Rozengrachttoren nader kan worden bepaald. Flexibiliteit is gericht op de regels en houdt in dat de bestemmingen waar mogelijk zijn verruimd qua bouw- en gebruiksregels.

7.1.3 Regels algemeen

De regels zijn gegroepeerd in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

7.1.3.1 Inleidende regels

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die worden gebruikt in het bestemmingsplan.

Bij het toepassen van de regels wordt op de in artikel 2 geregelde wijze gemeten.

7.1.3.2 Bestemmingsregels

In het plangebied komen twee bestemmingen voor.

Centrum

De woontoren is bestemd als 'Centrum'. Deze bestemming maakt diverse functies mogelijk: naast wonen zijn andere centrumfuncties mogelijk zoals kleinschalige bedrijven (waaronder lichte vormen van horeca), cultuur en ontspanning, dienstverlening, detailhandel en maatschappelijke dienstverlening en voorzieningen. Op basis van de regels zijn uitsluitend functies uit de categorieën A en B1, zoals als opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, toegestaan. De activiteiten in deze categorieën zijn zodanig weinig milieubelastend dat de bouweisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn om hinder te voorkomen ten opzichte van de te realiseren woningen in de woontoren en overige milieuhindergevoelige objecten (woningen) in de omgeving van het plangebied. Er wordt met deze bestemming een flexibele regeling beoogd voor de gebruiksmogelijkheden van die panden waar meerdere functies niet hoeven te stuiten op bezwaren van ruimtelijke aard.

Het maximumaantal appartementen bedraagt 40. Wonen is niet toegestaan op de eerste bouwlaag en het entresol. De overige functies zijn juist alleen toegestaan op de eerste en het entresol. Onder voorwaarden is bij de functie wonen ook de uitoefening van aan-huis-gebonden beroep of activiteit en bed and breakfast-mogelijkheden toegestaan.

Naast de voorgenoemde functies zijn binnen de bestemming ook mantelzorg, onder- en bovengrondse afvalcontainers; verkeersvoorzieningen; water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding; wegen (ontsluiting), voet- en fietspaden; erven, tuin, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstwerken, water(berging) en waterhuishoudkundige voorzieningen; (on)gebouwde parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en manoeuvreerruimtes en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming toegestaan. De gronden zijn tevens bedoeld voor een goed windhinderklimaat als gevolg van de nieuwbouw.

Er mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd. Op de verbeelding is door middel van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven welke maximale goot- en bouwhoogte is toegestaan. Het entresol is volgens de definitie van 'bouwlaag', zoals opgenomen in dit plan, geen zelfstandige bouwlaag, maar maakt onderdeel uit van de eerste bouwlaag. Er is geen bijzondere bouwregeling nodig. Maatregelen uit het windhinderonderzoek, voor zover gelegen binnen deze gronden, passen binnen deze bouwregels.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming is opgenomen, omdat enkele onderdelen van het bouwplan op of boven deze gronden zijn beoogd. Het bouwplan voorziet in een overkraging (ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding -1). Daarnaast zijn enkele maatregelen in verband met het windhinderklimaat mogelijk gemaakt.

7.1.3.3 Algemene regels

Waar nodig is op enkele artikelen een nadere toelichting opgenomen.

Anti-dubbeltelregel
Doel van deze regel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis kan worden gesteld.

Algemene bouwregels
Deze regel vormt het sluitstuk van de bestemmingsplansystematiek in die zin, dat deze regel al het bouwen dat strijdig is met de aan de gronden gegeven bouwmogelijkheden verbiedt. In dit plan is in de algemene bouwregels een dynamische verwijzing met betrekking tot het geldende parkeerbeleid opgenomen.

Algemene gebruiksregels
Het algemene verbod om de grond te gebruiken in strijd met de aan de gronden gegeven bestemming is opgenomen in landelijke wetgeving. In dit artikel zijn enkele specifieke vormen van gebruik als verboden gebruik aangemerkt. Daaronder valt onder meer het verbod op enkele bedrijfstypen die vanuit milieuhygiënisch oogpunt ongewenst zijn en seksinrichtingen.

Algemene afwijkingsregels

Hierin zijn onder meer afwijkingsmogelijkheden mogelijkheden opgenomen ten behoeve van de oprichten van bijvoorbeeld antennemasten voor mobiele telefonie, beperkte overschrijdingen van bouwgrenzen en het toelaten van nieuwe nutsgebouwtjes etc.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bedrijfsactiviteiten aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging toe te voegen dan wel in te delen in een andere categorie.

Overige regels

In de overige regels zijn bepalingen opgenomen voor toegelaten kleinschalige overschrijdingen voor ondergeschikte bouwonderdelen. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen over de toepassing van de Bouwverordening en andere wet- en regelgeving waar in dit plan naar verwezen wordt.

7.1.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangs- en slotregels
De overgangsregels hebben ten doel een rechtstoestand te creëren voor situaties die afwijken van de in het plan opgenomen bepalingen. In principe mogen deze situaties worden gehandhaafd. Indien het gaat om afwijkingen van de bouwregels mag het bouwwerk zelfs worden verbouwd. Alleen als ze door een calamiteit verloren gaan, mogen ze geheel worden herbouwd.

Slotregel
Deze regel geeft de naam van het bestemmingsplan weer.

7.2 Handhaving

In algemene zin geldt dat handhavend moet worden opgetreden tegen overtreding van het bestemmingsplan. Dit houdt in dat er niet mag worden gebouwd in strijd met het bestemmingsplan en verder dat het gebruik in overeenstemming moet zijn met wat de bestemming toestaat.

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, als na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan.
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan.
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling.
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten daarom niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid.
    Gewijzigde maatschappelijke inzichten (de rampen in Enschede en Volendam) hebben ertoe geleid dat aan handhaving een hogere prioriteit wordt toegekend. De verantwoordelijkheid voor de naleving van het bestemmingsplan berust bij het gemeentebestuur. De burgers moeten er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat met het bestemmingsplan strijdige situaties worden aangepakt. Een recht op handhaving bestaat niet, maar de gemeente moet deugdelijke en zwaarwegende argumenten hebben om niet tot handhaving over te gaan. Handhaving is dus niet alleen maar een zaak die uitsluitend aan het beleid van de gemeente is overgelaten. Als legalisatie niet mogelijk is, moet in beginsel worden opgetreden. Wil er zicht op legalisatie zijn, dan moeten er concrete en realistische stappen zijn gezet. Een derde die om handhaving verzoekt, heeft een sterke positie.

Handhaving is te onderscheiden in toezicht en controle enerzijds en het opleggen van sancties anderzijds. Het eerste is gericht op preventie (vooraf), het andere op repressie (achteraf). Toezicht is van belang om eventuele overtredingen van de regels te signaleren en daar op te reageren, hetzij via voorlichting en/of waarschuwing, hetzij via sancties. Handhaving is onder te verdelen in bestuursrechtelijke handhaving en strafrechtelijke handhaving. Bestuursrechtelijke handhaving is gericht op het voorkomen of ongedaan maken van een toestand die in strijd is met de wettelijke regels, zoals bijvoorbeeld neergelegd in het bestemmingsplan. Strafrechtelijke handhaving is gericht op het straffen van een overtreder die in strijd handelt met de wettelijke regels.

Een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving behoort ook tot de mogelijkheden. Een nieuw bestemmingsplan, waarin eenduidige bestemmingen zijn weergegeven en waarin naar aanleiding van de feitelijke situaties voor een positieve benaderingswijze is gekozen, versterkt de mogelijkheid tot handhaving.

In Zaanstad wordt op het overtreden van de regels uit een bestemmingsplan uitsluitend opgetreden vanuit het bestuursrecht. De gemeente handhaaft dus niet strafrechtelijk op overtredingen van het bestemmingsplan. Indien bestuursrechtelijk handhavend wordt opgetreden kan het gemeentebestuur kiezen om een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen aan de overtreder. Een last onder bestuursdwang houdt in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn (dit is een termijn die een overtreder krijgt om de overtreding zelf te beëindigen) de overtreding nog bestaat, het gemeentebestuur zelf de overtreding opheft op kosten van de overtreder. Als er wordt gekozen voor een last onder dwangsom dan houdt dit in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn de overtreding nog bestaat, de overtreder een geldbedrag aan de gemeente is verschuldigd tot een bij het besluit bepaald maximum bedrag. Heeft een last onder dwangsom niet het gewenste effect (de overtreding blijft bestaan) dan kan daarna ook nog een last onder bestuursdwang worden opgelegd.