Plan: | Zaans Medisch Centrum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0479.STED3779BP-0301 |
De geest van de Flora- en faunawet (Ffwet) is het beschermen van alle individuen en populaties van inheemse plant- en diersoorten tegen schade door menselijk handelen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen streng (Tabel 2- en 3-soorten, soorten van de Habitatrichtlijn en vogels) en minder streng (Tabel 1-soorten) beschermde soorten. Uitgangspunt is dat verzamelen, verstoren, doden of vernietigen van beschermde soorten planten en/of dieren of verstoring van het leefgebied (habitat) niet is toegestaan. Dit is vastgelegd in de zogenaamde verbodsbepalingen in artikel 8 tot en met artikel 12 van de Ffwet. Indien onvermijdelijk, kan onder voorwaarden een ontheffing worden verleend door het ministerie van EL&I, indien de initiatiefnemer aantoont zorgvuldig te werk te gaan, effecten zo veel mogelijk voorkomt en resteffecten compenseert.
Voor de geplande nieuwbouw van het Zaans Medisch Centrum zijn de volgende punten uit de Ffwet het belangrijkst:
Om te bepalen of er in het plangebied beschermde soorten aanwezig zijn, is veldonderzoek en bureauonderzoek verricht. De uitkomsten van het onderzoek zijn vastgelegd in het rapport 'Ruimtelijke onderbouwing wijziging bestemmingsplan Zaans Medisch Centrum' (DHV, november 2012) en zijn onderstaand samengevat.
Het plangebied bestaat uit een ziekenhuisterrein dat overwegend bebouwd en verhard is. Het zuidelijk deel betreft een parkachtig ingericht gebied, met aanplant van esdoorn, treurwilg en Spaanse aak. Hier zijn ook vijverpartijen aangelegd met oeverbegroeiing van riet, wilgenroosje en gele lis.
In de nabijheid, binnen een straal van 3 km afstand, van het plangebied liggen drie Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Het betreft hier de volgende gebieden:
Aangezien het plangebied en de directe omgeving daarvan geen deel uitmaken van de Natura 2000 gebieden en de (in ontwerp) aangewezen gebieden op voldoende afstand van het plangebied, ruim 1000 meter, zijn er geen negatieve effecten op de Natura 2000 gebieden te verwachten. Bij het onderwerp luchtkwaliteit, opgenomen in paragraaf 6.6, is apart nog aandacht besteed aan de invloed van stikstofdepositie op de Natura 2000 gebieden. Conclusie is dat er geen gevolgen verwacht worden die van negatieve invloed op deze gebieden zijn.
Beschermde flora is tijdens het veldonderzoek op het terrein van het ZMC niet aangetroffen en wordt ook niet verwacht. Bij het uitvoeren van de geplande werkzaamheden moet voldaan worden aan de zorgplicht.
In het plangebied kunnen algemeen voorkomende niet-beschermde zoogdieren voorkomen, zoals egels en de veldmuis, bosmuis en de dwergmuis. Beschermde zoogdieren zijn niet waargenomen en worden ook niet verwacht. Bij het uitvoeren van de geplande werkzaamheden moet voldaan worden aan de zorgplicht.
Voor de sloten grenzend aan het plangebied is de verwachtingswaarde laag voor beschermde vissen, zoals de kleine modderkruiper en bittervoorn, deze zijn tijdens het veldonderzoek dan ook niet aangetroffen.
In het plangebied worden algemeen voorkomende amfibieƫn verwacht zoals de middelste groene kikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander. De streng beschermde poelkikker, heikikker en kamsalamander komen in dit deel van Nederland niet voor en worden hier ook niet verwacht.
De rugstreeppad komt voor in de omgeving van het plangebied, maar is binnen de grenzen van het plangebied niet waargenomen en wordt hier evenmin verwacht. De soort is echter een pioniersoort. Hierdoor bestaat de kans dat de soort het plangebied koloniseert indien bijvoorbeeld tijdens de sloop- en aanlegfase ondiepe, snel opwarmende plasjes ontstaan.
Voor beschermde reptielen is het plangebied niet geschikt door het ontbreken van geschikt habitat.
Bij het uitvoeren van de geplande werkzaamheden moet voldaan worden aan de zorgplicht.
Jaarrond beschermde nesten van vogels zijn niet aangetroffen, maar deze kunnen wel in het plangebied ontstaan. Het plangebied is zeer geschikt voor allerlei soorten broedvogels, zoals merels, mezen en een scala aan struweel broeders (zwartkopje, tjiftjaf, tuinfluiter, heggenmus). Doordat het plangebied grenst aan een sloot, kunnen er in het plangebied ook watervogels broeden zoals de meerkoet en de wilde eend.
Het verkrijgen van een ontheffing ten aanzien van broedvogels is niet mogelijk. De overtreding moet dus worden voorkomen. Dit kan door te werken buiten broedseizoen of door het plangebied ongeschikt te maken voor broedvogels, door buiten het broedseizoen het struweel en de opslag te verwijderen en de begroeiing zeer kort te houden. Voor jaarrond beschermde nesten geldt dat er bij het ongeschikt maken van broedplaatsen vervangende nestgelegenheid moet worden aangeboden.
Uit veldonderzoek komt naar voren dat er op het terrein van het ZMC verblijfplaatsen van vleermuizen zijn. Ten behoeve van het bestemmingsplan is het daarom raadzaam om conform het vleermuizenprotocol onderzoek te verrichten. Het vleermuizenprotocol schrijft jaarrond onderzoek voor, gedurende de periode april tot en met oktober. Door zulk onderzoek te verrichten kan worden vastgesteld hoe het bestemmingsplangebied in de huidige situatie wordt gebruikt door vleermuizen.
Voorafgaand aan de sloop zal mogelijk ontheffing moeten worden aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet. Om deze ontheffingsaanvraag te kunnen doen moeten de volgende zaken worden verricht:
Het is mogelijk dat bij de herinrichting/vernieuwing van het ZMC de Flora- en faunawet wordt overtreden. Dit kan echter worden ondervangen door het aanpassen van de werkwijze en door het nemen van mitigerende maatregelen. Op basis daarvan is waarschijnlijk geen ontheffing nodig, of kan, indien nodig, in het kader van de omgevingsvergunning ontheffing worden verleend. Dit zal daarom geen belemmering vormen voor de herinrichting/vernieuwing van het ZMC. Derhalve kan worden geconcludeerd dat het aspect flora en fauna geen belemmerende rol speelt in het bestemmingsplan.