direct naar inhoud van 2.1 Geschiedenis plangebied
Plan: Krommenie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3763BP-0301

2.1 Geschiedenis plangebied

Omstreeks 3000 v. Chr. lag het gebied van het bestemmingsplan Krommenie op de grens van een hoogveenmoeras en een waddenachtig landschap. De zee drong het gebied regelmatig binnen via allerlei kreken. De oeverwallen en opgevulde geulen van deze kreken zijn nog steeds in de ondergrond van het plangebied aanwezig. Ongeveer 1000 v. Chr. begon veen te groeien en veranderde het landschap in een veenmoeras.

In de Late IJzertijd (200-0 v. Chr.) en de Vroeg Romeinse Tijd (0-200 n. Chr.) was er intensieve bewoning in het plangebied, vooral in het deel ten westen van wat nu de Noorder- en Zuiderhoofdstraat is. Door de voortgaande zeespiegelstijging waren de mensen rond 200 n. Chr. gedwongen het gebied te verlaten. Enige woonplaatsen van deze mensen zijn bij archeologisch onderzoek van de jaren '60 tot '80 van de vorige eeuw door amateur-archeologen ontdekt en enige zijn zelfs opgegraven. De verwachting is dat in de bodem van Krommenie meer van deze vindplaatsen liggen. Speciale vermelding verdient het Hain, een vindplaats waar vermoedelijk een fortje of wachtpost gestaan heeft van Friezen die vochten tegen de Romeinen die gelegerd waren in een fort bij Velzen.

Afgezien van tijdelijke bezoekers zoals jagers, vissers en trekboeren met vee werd het veenmoeras gebied tussen 200 en 900 n. Chr. niet door mensen bezocht. Pas in de 11e eeuw trokken boeren vanuit de duinstreek en het misschien ook vanuit het toen al ontgonnen Assendelft het veenmoeras in om het definitief te ontginnen en als akker en weiland te gebruiken. Ploegsporen in het veen zijn blootgelegd aan het Vlietsend, samen met aardewerk uit de 11e tot 13e eeuw. De boeren ontgonnen het moeras door haaks op de Crommeye ( nu: de Kil, De Noorder- en Zuiderham) sloten in het veen te graven zodat het water uit het veen weg kon stromen en de drassige veenbodem droger en begaanbaar werd. De sloten lagen evenwijdig aan elkaar. Om water uit de nog niet ontgonnen delen van het moeras tegen te houden wierpen ze door het hele gebied lage dijken of kades op. De boerderijen stonden kris kras door het hele gebied. Buiten het plangebied, in Assendelft, zijn door archeologen resten van middeleeuwse boerderijen opgegraven. De verwachting is dat in de bodem van Krommenie ook resten van dergelijke boerderijen liggen.

Vanaf de 12e eeuw concentreerde de bewoning zich langs een weg of een oude kade. Sommige huizen of boerderijen werden op terpen gebouwd. Aan de Noorderhoofdstraat zijn resten van een dergelijke terp opgegraven. Zo ontstond een noord-zuid gerichte, lintvormige bebouwing, het huidige lint van het Vlietsend, de Zuiderhoofstraat, de Noorderhoofdstraat en de Uitweg dat geheel binnen het plangebied valt.

De ontwatering had tot gevolg dat de bodem daalde en graanverbouw onmogelijk werd. Daardoor waren de boeren telkens gedwongen een nieuw deel van het moeras te ontginnen. Zo is het hele veengebied van Krommenie in cultuur gebracht. Als gevolg van de voortgaande bodemdaling is uiteindelijk rond 1500 alle akkerbouw uit Krommenie verdwenen en werd veeteelt het hoofdmiddel van bestaan.

In de eeuwen daarna bleef het landschap hetzelfde. Krommenie was een zeer lang lintdorp, gelegen in een vlak weidelandschap dat doorsneden werd door honderden sloten. Op het einde van de 16e eeuw veranderde dit. In Krommenie ontwikkelde zich de zeildoekweverij die steeds belangrijker werd. De aanleg van de Nauernasche Vaart in 1638 maakte Krommenie goed bereikbaar voor binnenvaartschepen. Dit leidde tot een verdere groei van de nijverheid, vooral van de zeildoekindustrie. Op het einde van de 17e eeuw en in de 18e eeuw kwam de overgrote meerderheid van het zeildoek op de Nederlandse schepen uit het noorden van de Zaanstreek, vooral uit Krommenie. In de zeildoekweverij vonden duizenden mensen werk, zowel binnen als buiten Krommenie. Het aantal inwoners van het dorp nam flink in omvang toe. Om alle mensen te huisvesten werden haaks op het lint een groot aantal paden aangelegd, waarlangs huizen werden gebouwd. Deze liggen allemaal in het plangebied. Ook langs de weg naar Wormerveer (Padlaan) en Bus en Dam (Heiligeweg) verrezen woningen. In het veld verschenen molens, waaronder hennepkloppers die het hennep beukten dat als grondstof voor het zeildoek diende. Open stukken land waar gewassen garen gedroogd werd (garentuinen) en ziederijen (om vezels voor garen te koken) lagen her en der door Krommenie verspreid.

Op het einde van de 18e eeuw en in het begin van de 19e eeuw werden langs de Noord- en Zuiderhoofdstraat enige van de mooiste Zaanse huizen gebouwd. Dit is opmerkelijk omdat de periode tussen 1790 en 1850 een economisch zeer moeilijke tijd was. De nijverheid liep terug, de bevolking nam af en er werden huizen afgebroken.

In de tweede helft van de 19e eeuw leefde de economie weer op. Langs de Nauernasche Vaart verrezen grote fabrieken waarvan de blikfabrieken en de linoleumfabriek de grootste waren. De linoleumfabriek was voortgekomen uit de zeildoekweverij. In die tijd en de eerste helft van de 20e eeuw maakten veel van de houten huizen plaats voor stenen gebouwen.

Op het einde van de 19e eeuw vonden wederom grote veranderingen plaats. Aan beide zijden van het bewoningslint werden na 1880 arbeiderswijken gebouwd. Ook kwamen hier wat middenstandwoningen en villa-achtige panden te staan. De woningbouw zette zich in de 20e eeuw door en vooral na de oorlog verdween veel weidegebied onder het zand om plaats te maken voor nieuwbouwwijken. Het plangebied omvat het nu geheel volgebouwde gedeelte van Krommenie.

Door de middeleeuwse ontginning is binnen het plangebied het landschap uit de IJzertijd en de Romeinse Tijd vrijwel geheel verdwenen terwijl het middeleeuwse ontginningslandschap op haar beurt weer vrijwel geheel verdwenen is onder de 'nieuwbouw' van na 1880 en van na 1950. De resterend elementen uit de IJzertijd en de Romeinse Tijd binnen het plangebied zijn de in de bodem bewaard gebleven archeologische vindplaatsen. Middeleeuwse resten zijn, naast archeologische vindplaatsen, ook het oude bewoningslint en enige sloten. Uit de zeventiende eeuw zijn naast archeologische vindplaatsen de paden haaks op het lint nog bewaard gebleven, samen met verschillende oude gebouwen (woonhuizen, pakhuizen, kerken) die vaak beschermd monument zijn. Ook zijn verschillende panden uit de 19e en 20e eeuw beschermd als monument.