direct naar inhoud van Artikel 10 Gemengd
Plan: Krommenie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3763BP-0301

Artikel 10 Gemengd

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven ;
  • b. cultuur en ontspanning;
  • c. dienstverlening (zakelijke en consumentverzorgende);
  • d. detailhandel;
  • e. maatschappelijke dienstverlening en voorzieningen;
  • f. woningen;
  • g. horeca, maximaal categorie 1a, zoals opgenomen in bijlage "3 staat van horeca activiteiten"
  • h. daar waar de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2' is opgenomen is horeca toegestaan tot maximaal categorie 2, zoals opgenomen in bijlage 2 "staat van horeca activiteiten"
  • i. daar waar de aanduiding 'horeca tot en met categorie 3' is opgenomen is horeca toegestaan tot maximaal categorie 3, zoals opgenomen in bijlage 2 "staat van horeca activiteiten"
  • j. met de daarbij behorende overige voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen;

j. Waarbij geldt dat de functies zoals bedoeld onder a,b,c,d,e,f,j, indien zij voorkomen in categorie A, B1 of B2 of C van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging onder de volgende voorwaarden zijn toegestaan:

1.voor de panden met de functies categorie B2 geldt de volgende bepaling:
panden dienen vrij te staan van woningen en andere milieugevoelige functies danwel
aan de panden dienen andere bouwkundige voorzieningen getroffen te zijn waardoor milieubelasting voorkomen wordt op een vergelijkbare wijze als bij bouwkundige afscheiding

2.voor de panden met de functies categorie C van de Staat van Bedrijfsactiviteiten geldt naast de genoemde voorwaarden in 9.1, onder j lid 1 dat de ontsluiting van het bedrijf dient te liggen aan een hoofdweg.

10.2 Bouwregels

Op en onder de in 10 lid 1Bestemmingsomschrijving genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

10.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
  • d. indien een bebouwingspercentage is opgenomen mag ten hoogste dat percentage worden bebouwd, waarbij geldt dat dit percentage per bouwperceel in aanmerking wordt genomen;
  • e. dakkapellen in het voordakvlak of in een naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak zijn toegestaan, met dien verstande dat, met dien verstande dat:
    1. de hoogte niet meer dan 1,75 meter bedraagt;
    2. de zijkant meer dan 0,50 meter van de woningscheidende muur of van de zijkant van het dakvlak is gelegen;
    3. de bovenkant meer dan 0,50 meter van de nok is gelegen;
    4. de voet tussen 0,50 meter en 1 meter boven de goot is gelegen;
    5. de breedte bedraagt niet meer dan 50% van de voorgevel met een maximum breedte van 4,50 meter;
    6. de breedte bedraagt niet meer dan 70% van de zij- en achtergevel;
    7. niet meer dan 2 dakkapellen per dakvlak van de woning zijn toegestaan;
    8. bij het plaatsen van 2 dakkapellen deze op één lijn en met een minimale tussenruimte van 0,60 meter geplaatst moeten worden.

10.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. binnen de bouwvlakken en op de bij het hoofdgebouw behorende erven die liggen binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
  • b. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 50% van het deel van het erf, gemeten vanaf drie meter achter de voorgevel tot een maximum van 75 m². Indien het oppervlak van het desbetreffende erf groter is dan 300 m², mag maximaal 100 m² worden bebouwd ;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw + 0,30 meter;
  • d. de dakhelling van bijbehorende bouwwerken is gelijk aan of kleiner dan die van het hoofdgebouw;
  • e. de nok van bijbehorende bouwwerken ligt minstens 1,50 meter onder de nok van het hoofdgebouw;
  • f. bijbehorende bouwwerken moeten ten minste 3 meter achter de voorgevelrooilijn liggen of indien grenzend aan openbaar toegankelijk gebied, in het verlengde van de zijgevel;
  • g. naast de woning gelegen bijbehorende bouwwerken zijn alleen toegestaan aan één zijde van de woning niet grenzend aan openbaar toegankelijk gebied;
  • h. de maximale breedte van naast de woning gelegen bijbehorende bouwwerken is 60% van de breedte van de woning met een maximum van 5 meter.
  • i. dakkapellen in het voordakvlak of in een naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak zijn toegestaan, met dien verstande dat, met dien verstande dat:
    1. de hoogte niet meer dan 1,75 meter bedraagt;
    2. de zijkant meer dan 0,50 meter van de erfgrens of van de zijkant van het dakvlak is gelegen;
    3. de bovenkant meer dan 0,50 meter van de nok is gelegen;
    4. de voet tussen 0,50 meter en 1 meter boven de goot is gelegen;
    5. de breedte bedraagt niet meer dan 50% van de voorgevel met een maximum breedte van 4,50 meter;
    6. de breedte bedraagt niet meer dan 70% van de zij- en achtergevel;
    7. niet meer dan 2 dakkapellen per dakvlak van de woning zijn toegestaan;
    8. bij het plaatsen van 2 dakkapellen deze op één lijn en met een minimale tussenruimte van 0,60 meter geplaatst moeten worden.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter met dien verstande dat erf- en terreinafscheidingen gelegen vóór (het verlengde) van voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;

b.de maximale bouwhoogte van andere bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter;

c. Voor het bouwen van een dakteras gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. het dakterras wordt van uit de woning ontsloten;
  • 2. op het dakvlak is alleen een bouwwerk geen gebouw zijnde toegestaan in de vorm van een terrasafscheiding;
  • 3. het hiervoor onder 2. bedoelde bouwwerk is maximaal 1,5 meter hoog;;
  • 4. zowel het onder b. bedoelde bouwwerk als het dakterras liggen minstens 1 meter terug ten opzichte van de voorgevel;
  • 5. als de zijgevel gericht is naar het openbaar toegankelijk gebied, ligt het onder 2. bedoelde bouwwerk en het dakterras minstens 1 meter terug ten opzichte van de zijgevel;
  • 6. als het dakterras op een bijbehorend bijgebouw is gelegen en vanuit een kap wordt ontsloten, is de toegang geregeld via een dakkapel of dakloggia;
  • 7. als het dakterras op een bijbehorend bijgebouw is gelegen en het terras vanuit een rechte gevel wordt ontsloten, is de toegang geregeld via de bestaande, eventueel aangepaste gevel zonder verdere uitbreidingen.

10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afwijken met betrekking tot gebouwen

Bij omgevingsvergunning kan, worden afgeweken van het bepaalde in 10.2.1 onder b en ten behoeve van vergroting van een vrijstaand hoofdgebouw in achterwaardse richting met inachtneming van de volgende bepalingen:

a. de diepte van de woning mag niet meer dan 10 meter bedragen;

b. in afwijking van het bepaalde onder a. mag de woning met 10% van de diepte van het erf achter de achtergevel worden vergroot wanneer deze diepte van het erf meer dan 10 meter bedraagt tot een maximum van 12 meter, behalve wanneer het erf achter de achtergevel van de belendende percelen kleiner is dan 10 meter;

c. indien er getoetst is of er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:

a. het bebouwingsbeeld;

b. de gebouwtypologie;

c. de bezonningssituatie op de aangrenzende percelen;

d. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen;

e. het openbare karakter van het aangrenzende gebied;

f. de verkeerssituatie.

10.3.2 Afwijken met betrekking tot dakkappellen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.2.1.b en het bepaalde onder 23.2.2 .onder j ten behoeve van het plaatsen van dakkapellen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

a.de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend toegepast nadat er is getoetst aan de redelijke eisen van welstand en hierop een positief advies is gegeven;


b.er vindt geen onevenredige aantasting plaats van:

1.het bebouwingsbeeld;

2 de gebouwtypologie;

3.gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen;

4. het openbare karakter van het aangrenzende gebied;