direct naar inhoud van 3.2 Rijksbeleid
Plan: Kerkbuurt Westzaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3759BP-0301

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 ia de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals;

  • De Nota Ruimte
  • De Structuurvisie Randstad 2040
  • De Nota Mobiliteit
  • De MobiliteitsAanpak
  • De Structuurvisie voor de Snelwegomgeving

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de nieuwe SVIR staan de plannen van het rijk voor ruimte en mobiliteit. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Hierbij valt te denken aan bevoegdheden op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van de groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Het rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028);

  • 1. De concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorp staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Deze doelen zijn vervolgens uitgewerkt in (gebiedsgerichte) nationale belangen en opgaven.

Zaanstad is gelegen in het gebied noordwest-Nederland en maakt daarin onderdeel uit van de Metropoolregio Amsterdam. Opgaven van nationaal belang in dit gebied, voor zover zij Zaanstad betreffen, zijn;

  • Verbetering van de bereikbaarheid van de Metropoolregio Amsterdam (voornamelijk aan de noordkant van Amsterdam en op termijn de achterlandverbinding naar het oosten);
  • Het ruimtelijk mogelijk maken van de Zaan-IJ-oevers in Amsterdam (binnenstedelijke gebiedsontwikkeling: ontwikkelen aantrekkelijk woon-werkmilieu) samen met andere overheden;
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma), het behouden van het kustfundament, het verbeteren van het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer (Natura 2000) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramms's Kust, IJsselmeergebied en Waddengebied van het Deltaprogramma;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV);
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herrijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden.

De Metropoolregio Amsterdam heeft internationaal een sterke economische positie. Schiphol is de belangrijkste vestigingsplaatsconditie voor internationale bedrijven, hoofdkantoren en kenniswerkers en cruciaal voor het aantrekken van bedrijfsfuncties op het gebied van research & development, sales en logistiek voor vrijwel alle topsectoren in Nederland (waaronder de creatieve sector rond Amsterdam/Brainport Zuidoost-Nederland, de zakelijke dienstverlening in het cluster Zuidas en de topsector Life Sciences & Health). Naast de Mainport Schiphol dragen de Zeehavens Amsterdam, de luchthaven Lelystad en de economische sectoren handel en logistiek, zakelijke en financiële dienstverlening (waaronder vooral de Zuidas), Agro & Food (Zaanstreek en Greenport Noord Holland Noord), ICT (Amsterdam is de op een na grootste internetexchange van de wereld) en nieuwe media, de creatieve industrie en flowers en foods (Greenport Aalsmeer en opkomende Greenport Noord Holland Noord), bij aan de sterke internationale positie.

Te midden van de stedelijke en economische dynamiek bevinden zich rondom het stedelijke gebied enkele unieke cultuurhistorische waarden. Het rijk beschermt de werelderfgoedgebieden (De Beemster, de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie) ruimtelijk door voor te schrijven dat ruimtelijke ontwikkelingen de kwaliteiten van deze werelderfgoederen moeten behouden of versterken.

Voor Zaanstad worden op de kaart behorende bij de Structuurvisie de volgende nationale belangen en aandachtspunten aangegeven:

  • stedelijke regio met topsectoren;
  • gebiedsontwikkeling Zaan-IJ-oevers;
  • verbetering bereikbaarheid Metropoolregio Amsterdam;
  • de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief Natura 2000-gebieden;
  • 20ke Geluidscontour van Schiphol;
  • (nieuw) hoogspanningsverbinding
  • Cultureel erfgoedgebied;
  • (inter)nationaal hoofdwegennet

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3759BP-0301_0020.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3759BP-0301_0021.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3759BP-0301_0022.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3759BP-0301_0023.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3759BP-0301_0024.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3759BP-0301_0025.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3759BP-0301_0026.jpg"

3.2.2 AMvB Ruimte (Barro)

Op 30 juni 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in ontwerp en als bijlage bij de nieuwe structuurvisie (SVIR) gepubliceerd. In het Barro zijn de nationale belangen en de vereisten voor juridische borging opgenomen. Hij is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale verordeningen. Hij is deels opgebouwd uit hoofdstukken uit het 'oude' ontwerp-Algemene maatregel van bestuur Ruimte (ontwerp Amvb Ruimte), die in 2009 ter inzage heeft gelegen en deels uit nieuwe onderwerpen.

Op het deel van het Barro dat als ontwerp-Amvb Ruimte al ter inzage heeft gelegen was geen inspraak meer mogelijk. Deze onderdelen zijn nu opgenomen in het Barro van 22 augustus 2011 en betreffen grotendeels onderwerpen die geen betrekking hebben op Zaanstad (zoals grote rivieren, kustfundament, defensieterreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam). Wel is de Stelling van Amsterdam aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Als kernkwaliteiten wordt het volgende genoemd:

  • 1. Het unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven laat 19e-eeuwse en vroeg 20e-eeuwse hydrologische en militair-landschappelijk geheel, bestaande uit: een doorgaand stelsel van liniedijken in een grote ring om Amsterdam, sluizen en voor- en achterkanalen, de forten, liggend op regelmatige afstand, voornamelijk langs dijken, inundatiegebieden, voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (meerendeel onbebouwd gebied), de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten.
  • 2. Relatief grote openheid;
  • 3. Groene en relatief stille ring rond Amsterdam

Het Barro is - grotendeels- in werking getreden op 30 december 2011.

3.2.3 Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

De externe veiligheidsaspecten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het besluit is op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Besluit is van toepassing op de aardgastransportleidingen met een werkdruk vanaf 16 bar of meer en op de buisleidingen met aardolieproducten.

De regels in het besluit buisleidingen zijn gericht op de exploitant van een buisleiding en het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit bevat regels voor de risiconormering en -zonering langs buisleidingen, het opnemen van voorschriften in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Het Besluit sluit qua systematiek geheel aan bij het Bevi en de circulaire voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit houdt in dat ook voor buisleidingen het basis veiligheidsniveau van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico (PR) voor zowel bestaande situaties als bij nieuwe ruimtelijke plannen geldt. Verder wordt verantwoording van het groepsrisico verplicht gesteld wanneer een nieuw besluit wordt genomen. Bijvoorbeeld het bevoegd gezag dat een besluit neemt over de aanleg van een nieuwe leiding of van een nieuw ruimtelijk plan is ook verantwoordelijk voor de verantwoording van het groepsrisico.

3.2.4 Regels omtrent Schiphol

De luchthaven Schiphol geeft met het vele vliegverkeer veel milieubelasting in de vorm van vooral geluidhinder aan de omgeving. Enerzijds de sterke groei van de luchtvaart en anderzijds de groei van de bevolking met de vraag naar woningbouw heeft geleid tot regelgeving voor de luchtvaart en in de ruimtelijke ordening rondom Schiphol. De planologische regels met betrekking tot ontwikkelingen in ruimtelijke plannen in de omgeving van de luchthaven zijn opgenomen in het Luchthavenindelingbesluit (LIB), de Nota Ruimte en de Pronkbrief van 23 november 2001. De gebruiksregels van de luchthaven Schiphol met daarin de grenswaarden voor de geluidsbelasting in de handhavingspunten zijn opgenomen in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB).

In de Nota ruimte is rondom de luchthaven Schiphol een vrijwaringszone opgenomen, die is vernoemd naar een oude 20 Ke-geluidscontour. Binnen de vrijwaringszone is geen grootschalige nieuwbouw van woningen in nieuwe uitleggebieden toegestaan. Uitgezonderd hiervan zijn de in verstedelijkingsafspraken vastgelegde VINEX-en VINAC-locaties. Herstructurering en intensivering in bestaand bebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. In de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Pronkbrief) van 23 november 2001 informeert de minister de kabinetsvoornemens met betrekking tot het beperken van het groepsrisico in de omgeving van Schiphol door middel van ruimtelijke maatregelen. Binnen de vrijwaringszone zijn gebieden aangewezen, die om redenen van het beperkingen van het groepsrisico, ruimtelijke beperkingen gelden.

In het LIB is rondom de luchthaven Schiphol een beperkingengebied vastgesteld. Binnen het beperkingengebied zijn regels opgenomen over het al dan niet toestaan van nieuwe bebouwing en het gebruik van gebouwen. In beginsel zijn binnen het beperkingengebied geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toegestaan. Bestaande geluidgevoelige objecten zijn, voor zover die objecten rechtmatig aanwezig zijn, wel toegestaan. Ook worden er in bepaalde gebieden om veiligheidsredenen beperkingen gesteld aan de typen functies in bedrijfsgebouwen. In bepaalde situaties kan met een verklaring van geen bezwaar van de minister binnen het beperkingengebied alsnog een gewenste ontwikkeling worden toegestaan.

De laatste wijziging van het LIB is van 23 augustus 2004 en is op 2 september 2004 in werking getreden. De laatste wijziging van het LVB is van 9 augustus 2004 en is op 3 september 2004 in werking getreden.

Momenteel werkt het ministerie van Infrastructuur en Milieu aan een herziening van het Luchthavenindelingbesluit, waarin dan ook de regels van de Nota Ruimte en de Pronkbrief in één nieuw besluit moeten worden opgenomen. De huidige planning is dat eind 2013 of begin 2014 die nieuwe regeling er moet zijn. Vanaf dan is er één regeling voor de ruimtelijke ontwikkelingen rondom de luchthaven Schiphol.

3.2.5 De Nieuwe Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfucties. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

3.2.6 Nationaal Waterplan 2009-2015

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid in dit plan is gericht op:

  • 1. een goede bescherming tegen overstroming;
  • 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  • 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  • 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.
3.2.7 Nationaal Bestuursakkoord Water

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een overeenkomst tussen Rijk (Ministerie van Verkeer en Waterstaat), Interprovinciaal Overleg, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. In juni 2008 zijn de afspraken uit het oude NBW van 2003 geactualiseerd. Kern van het NBW is samenwerken aan het op orde brengen en houden van het watersysteem in 2015, en daarbij anticiperen op klimaatveranderingen. Er zijn kwantitatieve normen geformuleerd, waaraan het watersysteem in 2015 moet voldoen. De waterbeheerder moet aangeven op welke punten het watersysteem niet voldoet aan deze nieuwe normen.

3.2.8 Watertoets: ruimte voor water

De handreiking watertoetsproces 3 is in de zomer van 2009 vastgesteld in het Nationaal Water Overleg met de ministeries van Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (rijk), Interprovinciaal overleg (IPO), Unie van Waterschappen (UvW) en Vereniging van Nederlandse Gemeente (VNG). Met deze vaststelling is het de formele en algemene leidraad voor de toepassing van het watertoetsproces geworden.

Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21ste eeuw. Het watertoetsproces is één van de instrumenten om dit te bereiken. Het proces is er om de afweging van waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.

De nieuwe 3de handreiking voor de watertoets is aangepast aan en aangevuld met de nieuwste inzichten en ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan. De belangrijkste wijzigingen zijn de aanpassingen aan de evaluatie watertoets 2006, de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en het Nationaal Waterplan. De handreiking watertoetsproces 3 geeft een algemene beschrijving van het gedachtegoed achter het watertoetsproces, de wettelijke verankering, de verschillende rollen en producten in het licht van de vernieuwde wetgeving en nieuwe beleidsafspraken.

Een aantal inhoudelijke aspecten van het watertoetsproces, zoals waterkwaliteit, klimaat en waterveiligheid, zijn beleidsmatig in ontwikkeling. Handreikingen voor het operationeel omgaan met besluiten over deze aspecten, komen in appendices die integraal onderdeel worden van deze handreiking.

3.2.9 Flora en faunawet

De Flora- en faunawet heeft tot doel in het wild levende planten en dieren te beschermen met het oog op de instandhouding van soorten. Deze bescherming houdt onder meer in dat handelingen waarmee beschermde dieren worden verontrust, verjaagd, gevangen of gedood, zijn verboden. Ook het verontrusten en beschadigen van rust- en voortplantingsplaatsen van beschermde dieren is verboden. Een van de uitgangspunten van de wet is dat iedereen de plicht heeft om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren en hun directe leefomgeving. Deze zogenaamde zorgplicht geldt voor alle wilde planten en dieren, ongeacht de beschermingsstatus.

De beschermde soorten worden voor een deel in de wet genoemd en voor een deel in diverse besluiten en regelingen ter uitwerking daarvan. De minister van Economische Zaken, Landbouw, en Innovatie (E. L. en I.) kan soorten bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen als beschermde soort. Bij ruimtelijke ingrepen, waarbij als neveneffect beschermde soorten negatief worden beïnvloed, is de minister van E. L. en I. het bevoegde gezag. In de Flora- en Faunawet wordt niet aangegeven welke concrete activiteiten wel en niet zijn toegestaan. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden toegebracht aan beschermde planten of dieren, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Vaak kunnen ruimtelijke ingrepen zodanig worden uitgevoerd dat geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten en behoeft vooraf niets te worden geregeld. Als schade aan beschermde soorten onvermijdelijk is en er geen vrijstelling geldt, dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het ministerie E. L. en I.. Voor regulier voorkomende werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstellingsregeling. Er zijn twee soorten vrijstellingen: een algemene vrijstelling (voor algemene soorten) en een vrijstelling op voorwaarde dat wordt gehandeld conform een goedgekeurde gedragscode (voor zeldzamere soorten).

3.2.10 Natuurbeschermingswet

In de gewijzigde Natuurbeschermingswet, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de hieruit voortvloeiende gebiedsbescherming Natura 2000 geïmplementeerd. Het uiteindelijke doel is een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten die van belang zijn vanuit het perspectief van de Europese Unie als geheel. Dit netwerk heet Natura 2000. De bescherming van Natura 2000 gebieden is in deze wet geregeld middels een vergunningenstelsel. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de minister van E. L. en I. Daarnaast zullen de provincies in de komende jaren voor alle gebieden die samen Natura 2000 vormen, beheersplannen opstellen die duidelijk maken welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om die gebieden.

3.2.11 Monumentenwet (1988)

De Monumentenwet 1988 heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads en dorpsgezichten en archeologische monumenten boven en onder water. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe gebouwde of archeologische monumenten aangewezen kunnen worden als wettelijk beschermd monument. Daarnaast geeft de Monumentenwet 1988 voorschriften met betrekking tot het “wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen” van een beschermd monument. Die voorschriften houden in dat er niets aan het monument mag worden veranderd zonder voorafgaande vergunning. Deze vergunning moet vooraf worden aangevraagd. De gemeente is bevoegd om hierop te beslissen. Het is strafbaar als er zonder vergunning werkzaamheden worden uitgevoerd. De Monumentenwet 1988 vormt ook de basis voor de subsidieregelingen voor instandhouding, onderhoud en restauratie van gebouwde monumenten en historische buitenplaatsen.

3.2.12 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn per 1 september 2007 verwerkt in de Monumentenwet 1988. Deze wet is herzien door middel van een wijzigingswet, die voluit wordt aangeduid als Wet van 21 december 2006 tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta. Vanwege deze lange naam wordt deze wijzigingswet over het algemeen de Wet op de Archeologische Monumentenzorg genoemd. Met de herziening van de Monumentenwet 1988 zijn ook de Ontgrondingenwet, de Wet Milieubeheer en de Woningwet gewijzigd.

Het belangrijkste uitgangspunt van Vernieuwde Monumentenwet 1988 is de bescherming van archeologische vindplaatsen. Bescherming kan op twee manieren gebeuren: in de bodem (behoud in situ) en door opgraven waarbij de gegevens uit de bodem in een verslag komen te staan en de vondsten in een depot (behoud ex situ). Deze bescherming van de archeologische vindplaatsen wordt in de vernieuwde wet via het bestemmingsplan geregeld (art. 38a, Monumentenwet 1988). Het komt er op neer dat de komende jaren de gemeenten in alle bestemmingsplannen moeten aangegeven waar de gebieden van archeologische waarde (de archeologiegebieden) liggen. Aan alle vergunningplichtige bodemverstorende activiteiten binnen deze gebieden moet de gemeente in de benodigde vergunning eisen stellen ter bescherming van de archeologische vindplaatsen.

3.2.13 Een lust, geen last: Visie op de modernisering van de monumentenzorg (2008)

In november 2009 stemde de Tweede kamer in met de moderniseringsplannen van de minister van OCW. Het belangrijkste doel is om het behoud en de ontwikkeling van erfgoed te verbinden met vernieuwing waar de samenleving om vraagt. Economie, duurzaamheid en sociale samenhang spelen hierbij een rol.

De visie is gebaseerd op op vier pijlers:

  • 1. Gebiedsgerichte monumentenzorg: cultuurhistorie als onderdeel ruimtelijke procedures;
  • 2. Minder regeldruk in sectorale wetgeving;
  • 3. Kwalitatieve borging van het bestaande monumentenbestand;
  • 4. Stimuleren van herbestemming en herontwikkeling

Dit document is nog geen definitief beleidsplan, maar een voorstel waarover discussie mogelijk is. De meningsvorming wordt verder gestimuleerd door bestuurlijk overleg, werkbezoeken en discussies over het nieuwe stelsel met en in het veld. Na vaststelling in de Eerste Kamer is sprake van vastgesteld beleid. Het stuk is in werking getreden op 1 januari 2012.