direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Oud Koog & Rooswijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3753BP-0309

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 1 (b< 1) zijn uitsluitend bedrijven toegestaan tot ten hoogste categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein;
  • b. ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 2 (b< 2) zijn uitsluitend bedrijven toegestaan tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein;
  • c. ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 3.1 (b< 3.1) zijn uitsluitend bedrijven toegestaan tot ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein;
  • d. ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 3.2 (b< 3.2) zijn uitsluitend bedrijven toegestaan tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein;
  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' (vml) is tevens een tankstation met lpg toegestaan;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - ... zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan met een SBI-code zoals genoemd in onderstaande tabel:
Specifieke vorm van bedrijf   SBI-code  
Specifieke vorm van bedrijf - 1   1062  
Specifieke vorm van bedrijf - 2   28  

  • g. bestaande bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
3.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
  • d. het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag niet worden overschreden; indien die aanduiding niet is aangegeven, bedraagt het maximale bebouwingspercentage 100%.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van silo's en kranen mag niet meer dan 30 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 5 meter bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Algemeen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.2.2 onder b teneinde de bouw van windenergie-installaties toe te staan, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 15 meter mag bedragen.

3.3.2 Voorwaarden

Bij de toepassing van de bevoegdheid genoemd in lid 3.3.1 wordt getoetst of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:

  • a. de bezonningssituatie op de aangrenzende percelen;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van het perceel en de aangrenzende percelen;
  • c. de verkeerssituatie.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken vanhet bepaalde in lid 3.1 onder a tot en met d ten behoeve van bedrijven die niet in de desbetreffende Staat van Bedrijfsactiviteiten of niet onder de toegelaten categorie (-en) zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed op de omgeving met de toegestane bedrijven gelijkgesteld kunnen worden;
  • b. Bij toepassing van de bevoegdheid genoemd in lid 3.4 onder a wordt getoetst of geen blijvende, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in die zin dat:

  • a. na beëindiging van de specifiek bestemde bedrijfsactiviteiten, zoals genoemd in 3.1 onder f de specifieke vorm van bedrijvigheid komt te vervallen en uitsluitende de algemeen toelaatbare milieucategorie geldt, zoals weergegeven op de verbeelding;
  • b. de van de planregels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerreinwordt gewijzigd, in die zin dat :