direct naar inhoud van Regels
Plan: Groot Bentveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0473.BpGrootBentveld-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Groot Bentveld met identificatienummer NL.IMRO.0473.BpGrootBentveld-VA01 van de gemeente Zandvoort.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis verbonden beroep:

Een dienstverlenend beroep of vrij beroep (zoals medisch, paramedisch, therapeutisch, juridisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en/of administratief) dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bevoegd gezag:

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.10 bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden, of ander bouwwerk, met een dak.

1.11 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.13 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 bouwperceelgrens:

Een grens van een bouwperceel.

1.15 bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 cultuurhistorische waarde:

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld, dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van het gebouw of dat gebied.

1.18 dienstwoning:

Een woning in of bij een hoofdgebouw of terrein, die alleen is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het terrein of hoofdgebouw noodzakelijk is.

1.19 erf:

De oppervlakte van het bouwperceel uitgezonderd de oppervlakte van het bouwvlak.

1.20 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 hoofdgebouw:

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.22 kap:

Een dak bestaande uit twee of meer hellende dakvlakken.

1.23 kunstwerk:

Werken van beeldende kunst.

1.24 maaiveld:

De bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.25 ondergronds gebouw:

Een gebouw dat geheel onder het ter plaatse geldende peil is gelegen.

1.26 peil:
  • a. voor een bouwwerk dat grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van landgoed - ondergronds gebouw': 8,25 meter boven het Normaal Amsterdams Peil (NAP);
  • c. voor andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk bij de voltooiing van de bouw.
1.27 woning:

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel:

Indien zich op een gebouw aan één of meer van de naar de weg gekeerde zijden van het gebouw één of meer dakkapellen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte wordt de snijlijn van het buitenwerks gevelvlak met het buitenwerks dakvlak van de dakkapel als goot c.q. druiplijn, boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel aangemerkt.

2.3 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de som van het oppervlak van alle bouwwerken binnen een bouwperceel, een bouwvlak of ander terrein.

2.7 Toegelaten overschrijdingen:

het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt;
  • b. ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt;
  • c. luifels, erkers, balkons en overstekende daken en andere vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - Landgoed

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Landgoed' (W-LG) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een monumentaal landhuis met meerdere woningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. tuinen en erven;
  • d. ontsluitingsweg en parkeren op eigen erf;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'tennisbaan' een voorziening in de vorm van een niet-overdekte tennisgelegenheid;
  • f. tuinmuren;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dienstwoning' dienstwoningen;
  • h. een inpandig zwembad;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds gebouw' een ondergrondse zaal, behorende bij de bovengronds gelegen woningen, ten behoeve van onder andere kunstwerken;
  • j. zonnepanelen;
  • k. kunstwerken;
  • l. behoud en herstel van de natuurlijke en/of landschappelijke waarden;

met bijbehorende groenvoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemene bepalingen:

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de verticale diepte niet meer mag bedragen dan 3 meter onder maaiveld.

3.2.2 Bouwregels hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht;
  • b. het bouwvlak mag voor 100% bebouwd worden;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 11 m, met dien verstande dat plat afgedekte gebouwen een maximum bouwhoogte van 8 m mogen hebben.
3.2.3 Bouwregels ondergronds gebouw

Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse gebouwen dienen binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds gebouw' te worden opgericht;
  • b. de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds gebouw' mag voor maximaal 50% bebouwd worden;
  • c. in afwijking van het gestelde in 3.2.1 mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds gebouw' de verticale diepte maximaal 5 m onder peil bedragen.
3.2.4 Bouwregels dienstwoningen

Voor het bouwen van dienstwoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. dienstwoningen dienen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dienstwoning' en binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor 100% bebouwd worden;
  • c. de goothoogte en de bouwhoogte van de dienstwoning mag niet meer bedragen dan 6 respectievelijk 10 m, met dien verstande dat plat afgedekte gebouwen een maximum bouwhoogte van 6 m mogen hebben;
  • d. indien de woning wordt voorzien van een kap, dient de dakhelling niet meer dan 55º te bedragen;
  • e. de inhoud van een woning mag maximaal 350 m³ bedragen.
3.2.5 Bouwregels voor bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gerealiseerd;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uit ten hoogste één bouwlaag bestaan, waarbij ten behoeve van de vormgeving een kap is toegestaan waarvan de dakhelling niet meer mag bedragen dan 55º ten opzichte van het horizontale vlak, die echter niet mag worden voorzien van dakkapellen;
  • c. voor van een plat dak voorziene bijbehorende bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter of de hoogte van de eerste bouwlaag;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' mag maximaal 250 m² bedragen, waarbij de goothoogte maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
  • e. in afwijking van het gestelde onder d mag ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' één bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd met een oppervlakte van maximaal 300 m2, waarbij de goothoogte maximaal 4 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt.
3.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en tuinmuren mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 5 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat de oppervlakte per kunstwerk niet meer bedraagt dan 10 m²;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.
3.2.7 Bestaande afwijkingen

Indien een hoogte, maat of afstand een hiervoor toegelaten maximum of minimum over- respectievelijk onderschrijdt op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, dan geldt voor dit afwijkende bestaande bouwwerk of een gedeelte hiervan alsmede voor de verandering of vernieuwing ervan de hoogte, maat en/of afstand zoals die op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan in de werkelijke situatie aanwezig was.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' (WR-A-1) aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden zijn geen bouwwerken toegestaan.
4.2.2 Het bepaalde onder 4.2.1 is niet van toepassing op bouwwerken:
  • a. met een oppervlakte kleiner dan 100 m² en niet dieper dan 2 m onder maaiveld;
  • b. die vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreffen, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Algemeen:

Het bevoegd gezag kan middels omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.2.1 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd.

4.3.2 Voorwaarden:
  • a. de omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend indien is gebleken dat het bouwen van het bouwwerk waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd niet zal leiden tot verstoring van archeologische resten;
  • b. voor zover het bouwen van het gebouw, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in 4.2.1 indien aan de omgevingsvergunning voor het bouwen een of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning voor het bouwen te stellen kwalificaties;
  • c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Indien archeologische waarden worden aangetroffen zal een advies worden ingewonnen bij het Cultureel Erfgoed Noord Holland ten aanzien van de voorgenomen werken.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van gronden;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  • e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.4.2 Uitzondering

Het in 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  • a. werken of werkzaamheden die zien op een oppervlakte kleiner dan 100 m² en niet dieper gaan dan 2 m onder maaiveld;
  • b. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of;
  • c. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. werken en werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.4.3 Voorwaarden
  • a. de omgevingsvergunning voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kan worden verleend indien gebleken is dat de in 4.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan geen onevenredige afbreuk doen aan de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden van het archeologisch waardevol gebied;
  • b. voor zover de in 4.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend indien daaraan een of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
  • c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een archeologisch rapport overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Indien archeologische waarden worden aangetroffen, zal een advies worden ingewonnen ten aanzien van de voorgenomen werken bij het Cultureel Erfgoed Noord-Holland.

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' (WR-A-2) aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden zijn geen bouwwerken toegestaan.
5.2.2 Het bepaalde in 5.2.1 is niet van toepassing op bouwwerken:
  • a. met een oppervlakte kleiner dan 50 m² en niet dieper dan 50 cm onder maaiveld, mits de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Indien archeologische waarden worden aangetroffen, zal een advies worden ingewonnen ten aanzien van de voorgenomen werken bij het Cultureel Erfgoed Noord-Holland;
  • b. die vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreffen, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Algemeen:

Het bevoegd gezag kan middels omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd.

5.3.2 Voorwaarden:
  • a. de omgevingsvergunning kan worden verleend indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd niet zal leiden tot verstoring van archeologische resten;
  • b. voor zover het bouwen van het gebouw, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag afwijking verlenen van het bepaalde in 5.2.1 indien aan de omgevingsvergunning voor het bouwen een of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning voor het bouwen te stellen kwalificaties;
  • c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van gronden;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  • e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2 Uitzondering

Het in 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  • a. werken of werkzaamheden die zien op een oppervlakte kleiner dan 50 m² en niet dieper gaan dan 50 cm onder maaiveld;
  • b. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of;
  • c. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. werken en werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.4.3 Voorwaarden
  • a. de omgevingsvergunning kan worden verleend indien gebleken is dat de in 5.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan geen onevenredige afbreuk doen aan de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden van het archeologisch waardevol gebied;
  • b. voor zover de in 5.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend indien daaraan een of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
  • c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een archeologisch rapport overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Indien archeologische waarden worden aangetroffen, zal een advies worden ingewonnen ten aanzien van de voorgenomen werken bij het Cultureel Erfgoed Noord-Holland.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als tenminste toelaatbaar worden aangehouden;
  • c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in elk geval beschouwd een gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden:

  • a. als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • b. als opslagplaats voor klare of onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  • c. als opslagplaats voor gerede of ongerede goederen, waaronder niet verstaan wordt het opslaan van bouwmaterialen en andere hulpmaterialen voor het bouwen ten behoeve van de uitvoering van werken ter plaatse, voor de duur van de uitvoering;
  • d. als stort- of opslagplaats voor puin of afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen, die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen, alsmede voor zover dit niet noodzakelijk is in verband met het normale onderhoud van de openbare gronden en het onderhoud van openbare watergangen;
  • e. het gebruik van gronden, water en bouwwerken en/of opstallen voor de uitoefening van een seksinrichting;
  • f. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige c.q. recreatieve woning;
  • g. het gebruik van kampeermiddelen voor permanente bewoning;
  • h. het gebruik van gebouwen, voor zover gelegen onder maaiveld, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds gebouw' als zelfstandige c.q. recreatieve woning;
  • i. het gebruik van binnen- en buitenruimte als een voor het publiek toegankelijke tentoonstellingsruimte en beeldentuin.
8.2 Beroep aan huis

In of bij een woning is een praktijkruimte toegestaan voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep. Hieraan zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • a. de activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de Wet milieubeheer vergunningplichtig zijn;
  • b. de activiteiten mogen naar de aard en/of visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • c. de activiteiten mogen geen detailhandel en geen horeca betreffen;
  • d. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen veroorzaken in de directe omgeving;
  • e. de activiteiten mogen geen afbreuk doen aan de woonfunctie en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maximaal 40% van de bebouwde oppervlakte bedraagt.
8.3 Aan huis verbonden logiesverstrekking

Het is toegestaan een gedeelte van een woning in te richten en te gebruiken ten behoeve van logiesverstrekking. Hieraan zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • a. de logiesverstrekking mag naar de aard en/of visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • b. de logiesverstrekking mag geen nadelige invloed uitoefenen op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen veroorzaken in de directe omgeving;
  • c. de logiesverstrekking mag geen afbreuk doen aan de woonfunctie en dient daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven;
  • d. mede ter handhaving van de hiervoor genoemde bepalingen mag per woning per nacht aan maximaal vier personen nachtverblijf worden verstrekt;
  • e. het medegebruik van (delen van) een woning ten behoeve van logiesverstrekking is gedurende het gehele jaar toegestaan.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het oprichten van gebouwen voor algemeen nut, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwen niet meer bedraagt dan 20 m² en de bouwhoogte daarvan niet meer dan 3 m;
  • b. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • c. de regels en toestaan dat bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. overschrijdingen van de bouwgrenzen met maximaal 2 m, door ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, pergola's, lift- en trappenhuizen en dergelijke;
  • e. het overschrijden van de regels inzake de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met maximaal 20%;
  • f. geringe afwijkingen in het beloop van een weg of groenstrook of van de begrenzing van bestemmingen, indien bij definitieve uitmeting blijkt dat de afwijkingen in het belang van de verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, mits de afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 4 m bedragen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 10.1 onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld lid 10.1 onder a met maximaal 10 %.
  • c. Lid 10.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 10.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Groot Bentveld.