direct naar inhoud van Artikel 1 Begrippen
Plan: Bestemmingsplan Zandvoort - Centrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0473.0610302-VG01

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.    het plan:

       het bestemmingsplan Zandvoort - Centrum van de gemeente Zandvoort;

2.    het bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0473.0610302-0001 met de bijbehorende regels en bijlagen;

3.    aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

4.    aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

5.    aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend of vrij beroep (zoals medisch, parame­disch, therapeutisch, juridisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en/of administratief) dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie be­houdt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

6.    aanbouw: 

een aan het hoofdgebouw gebouwde en daaraan onderge­schikte en afzonderlijke ruimte, waarmee het rechtstreeks in verbinding staat;

7.    achtergevelrooilijn:

                  de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;

8.    antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

9.    antennedrager:

antennemast of andere constructie waaraan een antenne is bevestigd;

 

     

10.  archeologisch waardevol gebied:

de aan het gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied mogelijk voorkomende overblijfselen uit de oude tijd;

11.  automatenhal:

                  een bedrijf gericht op de exploitatie van speel- en gok­apparatuur, zoals een flipperkasten- en fruitautomatenhal, een snookergelegenheid of een casino, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze functie;

12.  bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

13.  bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden be­bouwd;

14.  bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer be­drijfsactiviteiten;

15.  bestaand: 

a.    bij bouwwerken: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan danwel ge­bouwd is of kan worden krachtens een verleende bouw­vergunning;

b.    bij (bouw/goot)hoogte: de hoogte respectievelijk goothoogte ten tijde van het van kracht worden van het plan danwel gebouwd is of kan worden krachtens een ver­leende bouwvergunning;

16.  bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

17.  bestemmingsvlak:           

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

18.  bijbehorende voorzieningen:

al dan niet gebouwde voorzieningen van beperkte omvang, ondergeschikt aan en ten dienste van de bestemming, welke bijdragen aan een doelmatig gebruik van de gronden en/of gebouwen, met dien verstande dat deze voorzieningen niet mogen leiden tot een substantiële wijziging en/of beperking van het gebruik van de gronden overeenkomstig de bestem­ming en voorts geen hinder voor de omgeving mogen veroor­zaken;

19.  bijgebouw:           

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat niet rechtstreeks toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw;

19.  a. bioscoop:

een bedrijf in hoofdzaak gericht op het geven van filmvoorstellingen, alsook ondergeschikte horeca ten dienste van deze functie;

20.  bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

21.  bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

22.  bouwlaag of laag:

de begane grond of een verdieping van een gebouw met uit­sluiting van kelder, onderhuis, zolder of vliering;

23.  bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegela­ten;

24.  bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aange­duid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouw­werken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

25.  bouwwerk:           

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbon­den, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

26.  cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde ge­kenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

27.  dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

28.  detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goe­de­ren aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

29.  dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten op commerciële dan wel niet-commerciële basis niet zijnde een seksinrichting;

30.  dienstwoning:

een woning in of bij een hoofdgebouw of op een terrein, ken­nelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het terrein noodzakelijk is;

31.  erf:           

de oppervlakte van het bouwperceel uitgezonderd de opper­vlakte van het bouwvlak en uitgezonderd de tot ‘Tuin’ be­stemde gronden;

32.  gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, over­dekte, geheel of gedeelte­lijk met wanden omsloten ruimte vormt;

33.  geluidbelasting vanwege een industrieterrein:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke in­richtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

34.  geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

35.  geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsge­voelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluid­hinder en krachtens deze wet vastgestelde regels;

36.  geluidszoneringsplichtige inrichting:

      een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom

      het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een

      geluidszone moet worden vastgesteld;

37.  hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objec­ten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en krachtens deze wet vastgestelde regels;

38.  hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

39.  horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

40.  horecabedrijf categorie A:

een aanloopgericht horecabedrijf, zijnde een horecabedrijf dat is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan met name bezoekers van centrumvoorzieningen, zoals ijssa­lons, croissanterieën, en naar de aard daarmee gelijk te stel­len horecabedrijven;

41.  horecabedrijf categorie B:

een restaurant en/of een café-/restaurant, zijnde een horeca­bedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden;

42.  horecabedrijf categorie C:

een cafetaria en/of snackbar, zijnde een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen ver­goeding verstrekken van eenvoudige etenswaren en dranken, met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie ge­durende een groot deel van de dag en avond, waarbij de be­drijvigheid zich zowel in als om de lokaliteit voltrekt;

43.  horecabedrijf categorie D:

een café en/of bar, zijnde een horecabedrijf waar de bedrijfs­uitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen hoge be­zoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvig­heid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;

44.  horecabedrijf categorie E:

een bar-/dancing, zijnde een bar waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen, en naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven, zoals dis­cotheken en nachtclubs;

45.  horecabedrijf categorie F:

een hotel en/of pension, zijnde een horecabedrijf waar de be­drijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoe­ding verstrekken van logies;

45.  a. horizontale diepte:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht van af de naar de weg gekeerde gevel;

46.  kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi-)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellin­gen;

47.  kap:

een dak bestaande uit twee hellende dakvlakken;

48.  kunstwerken:

      werken van beeldende kunst;

49.  logiesverstrekking:

het gedurende een beperkte periode per jaar aanbieden of verstrekken van nachtverblijf aan ten hoogste vier personen per nacht;

50.  maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal culturele, levensbe­schou­we­lijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voor­zie­ningen ten behoeve van openbare dienstver­le­ning, alsook on­dergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

51.  milieucategorie:

een milieucategorie zoals is aangegeven in de ‘Staat van toe­gelaten bedrijfsactiviteiten’ (bijlage 1 van de regels);

52.  onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming ont­trokken of in het ongerede geraakte voer- en vaartuigen, woonschepen of arken, caravans, tentwagens en kampeer­auto's voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te maken, alsook tenten;

53.  peil:

1.    voor een bouwwerk dat grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;

2.    voor andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afge­werkte terrein ter plaatse van het bouwwerk;

54.  pension:

een woning, waarin als nevenactiviteit het verstrekken van lo­gies (per nacht) plaatsvindt, met als nevenactiviteit het ver­strekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;

55.  praktijkruimte:

een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen;

56.  restaurant:           

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

57.  risicovolle inrichting:

      een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

58.  seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin be­drijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, sek­suele handelingen worden verricht, of vertoningen van eroti­sche of pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrich­ting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaron­der begrepen erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekswinkel, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

59.  standplaats

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een verkooppunt van drank en of (etens)waren, dat verrijdbaar is of geplaatst is op wielen;

60.  uitbouw:

een ondergeschikte uitbreiding van het hoofdgebouw ten be­hoeve van de uitbreiding van de hoofdfunctie, zonder dat daarbij een afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw wordt toegevoegd;

60.  a. verticale diepte van gebouwen:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf het peil;

61.  voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen; op een hoek­perceel wordt de zijgevellijn, die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd, ook beschouwd als voorgevelrooilijn;

62.  voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objec­ten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

63.  vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en of de daarvoor benodigde stoffen;

64.  waterkering:

een dijk, duin of werk of aaneenschakeling hiervan, welke over een bepaalde lengte de functie heeft water te keren;

65.  winkel:

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

66.  woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisves­ting van één afzonderlijke huishouding.