6.1.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
b. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten.
6.1.2 De in lid 6.1.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien:
a. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
b. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende erven.