direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: Industrieweg 46, Middenmeer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0463.BPMiddenmeerwmhz03-va01

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijventerrein“ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven tot en met categorie 4.1 uit de bij deze regels behorende bijlage A 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met uitzondering van risicovolle inrichtingen;
  • b. bedrijven die wat betreft hun gevolgen voor de omgeving gelijk kunnen worden gesteld aan de onder a. genoemde bedrijven, met als voorwaarde dat geen sprake is van een hogere milieucategorie;
  • c. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning” (bw);

met daarbij behorende:

  • d. tuinen en erven;
  • e. water;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. verkeersontsluitingen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. bij de onder a t/m h genoemde functies behorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en open terrein, waaronder straten, opslag-, laad- en losplaatsen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen;
  • b. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen als bedoeld in sublid 3.2.1 gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen binnen het gehele aangegeven bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. parkeren, laden en lossen vindt plaats op het eigen terrein overeenkomstig de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening;
  • d. voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • indien de woning inpandig wordt gebouwd, mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de goot- respectievelijk bouwhoogte van het bestaande bedrijfspand;
  • de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m²;
  • de voorgevel dient te zijn gericht naar de openbare weg;
  • kelders zijn alleen toegestaan onder de bedrijfswoning.

3.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van 2,5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • b. de afstand van bijbehorende bouwwerken, voorzover gebouwd aan de zijgevel, tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 1 m, dan wel mag er worden gebouwd op de zijdelingse perceelsgrens;
  • c. overkappingen mogen in of achter de voorgevellijn worden gebouwd;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2 met dien verstande dat niet meer dan de helft van een perceel mag worden bebouwd, waarbij de oppervlakte niet meer dan 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • e. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel de bouwhoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
  • f. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 8 m, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw en met uitzondering van de zone van 0 tot 3 m vanaf de perceelsgrens waar een maximale hoogte geldt van 5 m;
  • g. de bouwhoogte en goothoogte van niet-aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5 en 3 m;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder f en g mag de bouwhoogte van een overkapping niet meer bedragen dan 3 m.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van de erf- en terreinafscheiding mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • c. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m²;
  • d. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

3.2.5 Bestaande situatie

Daar waar een bedrijfsgebouw, bedrijfswoning, aan-, uit- of bijgebouw of overkapping niet voldoet aan de in dit artikel gestelde bestemmingsplanregels gelden de bestaande afmetingen en percentages, zoals deze zijn gerealiseerd ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan, als maximaal toegestane maat.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2onder a voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak, mits er voldoende ruimte beschikbaar blijft voor parkeren en laden en lossen op eigen terrein en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de verkeersveiligheid.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval het realiseren van kwetsbare bestemmingen gerekend.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.1 onder a. voor bedrijven uit ten hoogste één categorie hoger, mits het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de ingevolge artikel 3.1 onder a. toegelaten categorieën;
  • b. het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van volumineuze detailhandel, mits:
  • bij afzonderlijke vestiging van genoemde detailhandel het netto verkoopvloeroppervlak dat ten behoeve van detailhandel wordt gebruikt ten minste 500 m² bedraagt;
  • parkeervoorzieningen voor personeel en bezoekers op eigen terrein wordt gerealiseerd;
  • er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de verkeersveiligheid en de milieusituatie (externe veiligheid, geluid, geur en stof).

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a Wet ruimtelijke ordening kunnen burgemeester en wethouders de bestemming 'Bedrijventerrein” zodanig wijzigen dat de aanduiding 'bedrijfswoning” (bw) komt te vervallen wanneer deze bedrijfswoning niet meer noodzakelijk is voor de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a Wet ruimtelijke ordening kunnen burgemeester en wethouders de bestemming 'Bedrijventerrein” zodanig wijzigen dat ook bedrijven zijnde een risicovolle inrichting zijn toegestaan, mits:

  • a. de plaatsgebonden risicocontour niet over het bedrijfsperceel en wat voor bebouwing in aanmerking komt, van omliggende bedrijven c.q. woningen of daarmee gelijk te stellen objecten valt;
  • b. het groepsrisico aanvaardbaar wordt gevonden.