HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
het plan:
het bestemmingsplan “Uitbreiding Agriport A7 grootschalige glastuinbouw” van de gemeente Wieringermeer;
het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0463.Agriport-0401 met de bijbehorende regels en bijlagen;
aanbouw:
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van gebruik en/of bebouwen van deze gronden;
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
agrarisch bedrijf:
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of houden van vee, nader te onderscheiden in:
akker- en tuinbouw:
de teelt van gewassen, daaronder niet inbegrepen bosbouw;
sierteelt:
de teelt van siergewassen;
veehouderijbedrijf:
het houden van melk- en ander vee;
agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht of materialen ter beschikking worden gesteld voor de productie van goederen en diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
assimilatiebelichting:
kunstmatige belichting van gewassen, gericht op de beïnvloeding van het groeiproces van de gewassen, waarvan het elektrische vermogen op enig moment meer bedraagt dan 20 W/m2;
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf, daaronder niet inbegrepen kassen;
bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijke gebruik van het gebouw of het terrein;
bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat ten tijde van inwerkingtreding van dit plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;
beperkt kwetsbaar object:
verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare;
dienst- en bedrijfsgebouwen van derden;
kantoorgebouwen tot 1500 m² bvo;
hotels en restaurants tot 1500 m² bvo;
winkels waarin maximaal 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijke bruto vloeroppervlak niet meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover er niet meer dan 50 personen verblijven gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
bedrijfsgebouwen tot 1500 m² bvo;
objecten die met de onder 1 tot en met 8 en 10 genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met éénzelfde bestemming;
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
bijgebouw:
een op zichzelf staand gebouw dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw;
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;
bouwwerk, geen gebouw zijnde:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde;
dagrecreatieve voorzieningen:
vormen van recreatief gebruik, zoals wandelpaden, visplaatsen en parkeerplaatsen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, geen sprake is van overnachting en geen gemotoriseerde vormen van recreatie zijn toegestaan;
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/ of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
glastuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf, waarbij het voortbrengen van producten hoofdzakelijk plaatsvindt in kassen;
grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;
hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een perceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
installaties ten behoeve van energievoorziening:
alle installaties voor de productie van energie, CO2 (koolstofdioxide) en stroom, hoofdzakelijk ten behoeve van de klimatisering (verwarming, koeling en CO2-dosering) van kassen en de bijbehorende bedrijfsruimten, inclusief de bijbehorende behuizing;
installaties ten behoeve van gietwaterproductie:
Installaties voor het ontzilten en zuiveren van water, teneinde de vereiste kwaliteit te verkrijgen, voor de watervoorziening van de in de kassen verbouwde gewassen, inclusief de bijbehorende behuizing;
kampeermiddel:
tenten, tentwagens, kampeerauto’s of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;
kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groente, bloemen of planten;
kwetsbaar object:
woningen, niet zijnde dienstwoningen van derden en verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare;
gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
scholen;
gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals;
kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object;
complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
objecten die met de onder 1 tot en met 4 genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
mestopslag:
een constructie van beton, hout of staal, dan wel een aarden put bekleed met folie en beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest. Onder een mestopslagplaats wordt niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse bak, die is gecombineerd met een gebouw;
overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet, óf met ten hoogste twee wanden is omsloten;
peil:
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
indien in of op het water wordt gebouwd: het peil van het oppervlaktewater, zoals dat in het bestaand peilbesluit is vastgesteld;
risicovolle inrichting:
een inrichting bij welke volgens wettelijke regelingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie;
voorgevel:
de naar de weg of voetpad gekeerde gevel van een woning, met dien verstande dat slechts één gevel als zodanig kan worden aangemerkt;
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
woonschip:
schip dat uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd wordt of bestemd is voor bewoning.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
afstanden:
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
Bij de toepassing ten aanzien van het bouwen binnen bestemmingsvlakken en ten aanzien van het berekenen van de bouwhoogte en oppervlakte worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter wordt overschreden, met dien verstande dat voor ventilatiekanalen en schoorstenen geen beperking geldt.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch - Glastuinbouw" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
glastuinbouwbedrijven met de ten behoeve van deze bedrijven noodzakelijke installaties ten behoeve van de gietwaterproductie en ten behoeve van de energievoorziening voor zover opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage A Staat van Bedrijven Agrarisch – Glastuinbouw voor zover ze vallen binnen de categorieën 1 t/m 3.2 en niet kunnen worden aangemerkt als risicovolle inrichtingen en geluidszonerings-plichtige inrichtingen, met dien verstande dat indien deze bedrijven gebruik maken van assimilatiebelichting zij aan de volgende voorwaarden dienen te voldoen:
gedurende de periode tussen zonsondergang en zonsopgang dient de lichtuitstraling voor tenminste 95% te worden beperkt door middel van bovenafscherming van het glazen of anderszins doorzichtig dak;
gedurende de periode tussen zonsondergang en zonsopgang dient de lichtuitstraling geheel (100%) te worden voorkomen door middel van zijafscherming van de glazen of anderszins doorzichtige wanden;
nutsbedrijven met de ten behoeve van deze nutsbedrijven noodzakelijke installaties, hoofdzakelijk en noodzakelijk voor glastuinbouwbedrijven voor zover opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage A Staat van Bedrijven Agrarisch – Glastuinbouw voor zover ze vallen binnen de categorieën 1 t/m 3.2 en niet kunnen worden aangemerkt als risicovolle inrichtingen en geluidszoneringsplichtige inrichtingen, waarvan de afzet hoofdzakelijk plaatsvindt aan de binnen het plangebied dan wel in de omgeving gevestigde glastuinbouwbedrijven;
openbare nutsvoorzieningen;
infrastructurele voorzieningen;
waterhuishoudkundige voorzieningen,
met de daarbij behorende:
bedrijfsgebouwen;
kassen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
overkappingen;
warmteopslagtanks;
productieopslag en – conditionering;
groenvoorzieningen;
waterbassins;
waterlopen,
en tevens voor:
een verkeersontsluiting ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - indicatief ontsluitingsweg”, met dien verstande dat een verkeersontsluiting binnen een strook van maximaal de hieronder vermelde breedte van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - indicatief ontsluitingsweg” dient te worden gesitueerd:
10 meter ter weerswijzen van de Flevoweg;
10 meter ter weerswijzen van de Tussenweg;
waterlopen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - indicatief waterloop”, met dien verstande dat een waterloop op maximaal 40 m van de op de kaart aangegeven aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - indicatief waterloop” dient te worden gesitueerd;
grondwallen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - grondwal toegestaan", met dien verstande dat een grondwal een maximale hoogte van 2,5 meter boven de weg mag hebben,
met dien verstande dat:
de bruto-oppervlakte per glastuinbouwbedrijf minimaal 20 hectare dient te bedragen;
ieder bedrijf op eigen erf in de eigen parkeerbehoefte dient te voorzien, waarbij rekening dient te worden gehouden met de kenmerken van het bedrijf, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers en bezoekers en de bereikbaarheid van het bedrijf.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de in lid 3.1 genoemde functies gelden de volgende regels:
de voorgevel van bedrijfsgebouwen dient, mits gelegen aan een openbare ontsluitingsweg, gericht te zijn op de openbare ontsluitingsweg;
de afstand van bedrijfsgebouwen tot de as van de openbare ontsluitingsweg dient ten minste 33 meter te bedragen;
de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 meter te bedragen, met dien verstande dat:
de afstand van bedrijfsgebouwen tot de bestemming wonen ten minste 26 m dient te bedragen;
in afwijking van lid 3.2 sub a onder 3a de afstand van installaties die vallen binnen de categorie 3.1 van de bij deze regels behorende bijlage A Staat van Bedrijven Agra-risch – Glastuinbouw tot de bestemming wonen tenminste 46 m dient te bedragen;
in afwijking van lid 3.2 sub a onder 3a en lid 3.2 sub a onder 3b de afstand van installaties die vallen binnen de categorie 3.2 van de bij deze behorende bijlage A Staat van Bedrijven Agrarisch - Glastuinbouw tot de bestemming wonen tenminste 96 m dient te bedragen;
de afstand van kassen tot de as van de Tussenweg dient ten minste 60 m te bedragen;
de afstand van kassen tot de bestemming wonen dient ten minste
26 m te bedragen met dien verstande dat:de afstand van installaties die vallen binnen de categorie 3.1 van de bij deze regels behorende bijlage A Staat van Bedrijven Agrarisch - Glastuinbouw tot de bestemming wonen tenminste 46 m dient te bedragen;
in afwijking van lid 3.2 sub a onder 5a de afstand van installaties die vallen binnen de categorie 3.2 van de bij deze regels behorende bijlage A Staat van Bedrijven Agra-risch – Glastuinbouw tot de bestemming wonen tenminste 96 m dient te bedragen;
de bouwhoogte van kassen mag niet meer dan 10 meter bedragen;
de nokrichting van de kassen dient haaks op de Tussenweg te zijn;
de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 15 meter bedragen;
er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van warmteopslagtanks mag niet meer dan 15 meter bedragen;
de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en andere bouwwerken met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de woonsituatie.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 7 voor een andere nokrichting, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende bedrijven en het ruimtelijk beeld.
3.5 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.1 voor het realiseren van gebouwen ten behoeve van een transformatorstation met de daarbij behorende terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede een ontsluitingsweg ten behoeve van deze voorziening, met een maximum gezamenlijk oppervlakte van 2 hectare en een bebouwingspercentage van 80% ter plaatse van de aanduiding “nutsbedrijf”. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 8 meter bedragen, voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 15 meter.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.1 voor een kleinere bedrijfsomvang dan 20 hectare bruto voor glastuinbouwbedrijven in het gebied ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - afwijkende bedrijfsomvang toegestaan", met dien verstande dat:
het bebouwingsbeeld aan de oostkant van de rijksweg A7 uit glasarchitectuur blijft bestaan;
het grootschalig beeld, zoals omschreven in het Beeldkwaliteitsplan Uitbreiding Agriport A7, dient te worden gerealiseerd.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.1 voor het realiseren van een risicovolle inrichting, mits op basis van onderzoek kan worden aangetoond dat dit niet leidt tot onaanvaardbare externe veiligheidsrisico’s.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.1 voor de noodzakelijke installaties ten behoeve van de bedrijven als bedoeld in lid 3.1 onder a en b, voor zover deze installaties qua milieubelasting vergelijkbaar zijn met de installaties die zijn genoemd in de bij deze regels behorende bijlage A Staat van Bedrijven Agrarisch - Glastuinbouw.
De toepassing van de ontheffingsbevoegdheid sub a, b, c en d is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de in de bestemming begrepen doeleinden niet wezenlijk wordt aangetast; in de afweging worden in ieder geval de agrarische, landschappelijke, natuurlijke, verkeerstechnische, archeologische, waterhuishoudkundige en milieuhygiënische belangen in acht genomen.
Artikel 4 Agrarisch
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd:
grondgebonden agrarisch bedrijven;
openbare nutsvoorzieningen;
infrastructurele voorzieningen;
waterhuishoudkundige voorzieningen,
met de daarbijbehorende:
gebouwen;
aanbouwen en bijgebouwen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
overkappingen;
groenvoorzieningen;
bruggen;
waterlopen en waterbergingen,
met daaraan ondergeschikt:
detailhandel ten behoeve van lokaal vervaardigde producten,
en tevens voor:
dagrecreatieve voorzieningen ter plaatse van de aanduiding “dagrecreatie”, met dien verstande dat er ter plaatse ten minste 5 parkeerplaatsen zijn toegestaan.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bebouwing ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf gelden de volgende regels:
bebouwing ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf dient te worden gebouwd binnen danwel aansluitend aan een bouwvlak, waarbij deze bebouwing wordt gegroepeerd binnen een aaneengesloten oppervlak van 1,5 ha, met dien verstande dat:
de bebouwing per bedrijf dient te worden geconcentreerd binnen een vierhoek;
de uitbreidingsrichting dient aan te sluiten bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening dient te worden gehouden met het uitzicht van woningen;
de verhouding tussen breedte en diepte (of omgekeerd) van het oppervlak van 1,5 ha maximaal 1:2 mag bedragen;
de oppervlakte van kassen mag ten hoogste 2.000 m² per bedrijf bedragen;
de goot- en bouwhoogte van de kassen bedraagt ten hoogste respectievelijk 5,5 meter en 7,5 meter;
de kassen dienen op ten minste 10 meter achter de voorste bouwgrens te worden gesitueerd;
van gebouwen mag de goot- en bouwhoogte ten hoogste respectievelijk 7,5 meter en 15 meter bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte;
de onderlinge afstand tussen twee bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 20 meter bedragen;
voor agrarische bedrijfswoningen mag de goot- en bouwhoogte ten hoogste respectievelijk 5,5 meter en 8 meter bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte;
per bedrijf is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan;
de maximum inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste
600 m³ dan wel ten hoogste de bestaande inhoud;de dakhelling van de gebouwen bedraagt ten minste 18° en ten hoogste 60°;
voor gebouwen geldt dat de naar de weg gekeerde gevel als voorgevelrooilijn gehanteerd wordt;
de bestaande voorgevelrooilijn mag niet door het oprichten van gebouwen worden overschreden.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van antenne-inrichtingen mag ten hoogste 23 meter bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 15 meter;
buiten het genoemde aaneengesloten oppervlak van 1,5 ha in lid 4.2 sub a, onder 1 mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter;
het bouwen van sleufsilo's buiten het genoemde aaneengesloten oppervlak van 1,5 ha in lid 4.2 sub a, onder 1 is niet toegestaan.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting;
de plaats van de gebouwen binnen het bouwperceel;
de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder bedraagt dan 20 m;
de landschappelijke inpassing van gebouwen en bouwwerken;
de erfbeplanting en groensingels rond bouwpercelen.
De nadere eisen met betrekking tot de plaats en afmetingen van de bebouwing worden uitsluitend gesteld met het oog op:
de inpassing van de bebouwing in het landschapsbeeld;
de belangen te stellen ten aanzien van het uitzicht van woningen;
de verkeersveiligheid.
4.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen voor:
het afwijken van de maximale verhouding tussen breedte en diepte van het bouwperceel van 1:2, uitsluitend ingeval de voorgeschreven verhouding aanleiding geeft tot een onevenredig grote milieuhinder voor de direct omwonenden en mits de afstand tussen de bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning ten hoogste 150 m bedraagt;
de bouw van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, mits:
er wordt gebouwd wordt binnen het in lid 4.2 sub a onder 1 genoemde aaneengesloten oppervlak van 1,5 ha;
de aard van het bedrijf zodanig is, dat een tweede bedrijfswoning noodzakelijk is in verband met het toezicht;
voor de toepassing van deze ontheffing wordt de tweede agrarische bedrijfswoning, voorzover op de kaart als zodanig aangeduid, hieronder mede begrepen;
de bouwhoogte van torensilo's binnen het bouwperceel tot een bouwhoogte van ten hoogste 25 m;
de bouw van mestopslagplaatsen, voorzover als bouwwerk aangemerkt, buiten het bouwperceel tot een inhoud van ten hoogste 750 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter exclusief afdekking, met dien verstande dat:
situering op het bouwperceel niet mogelijk is;
bedrijfseconomische redenen noodzaken tot het bouwen buiten het bouwperceel;
niet gelegen binnen een afstand van 200 m van woningen en bedrijfswoningen, verblijfsrecreatieterreinen groter dan 2,5 ha en voor de bestemmingen ‘natuurgebied’ en ‘bos’ groter dan 5 ha;
de bouw van sleufsilo's buiten het bouwperceel tot een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
een groter oppervlak aan bijgebouwen per woning, tot maximaal 75 m2. Voor erven met een oppervlakte van meer dan 1.500 m2 bedraagt het maximaal bebouwde oppervlakte van bijgebouwen 100 m2;
de oprichting van één schuilhut of melkstal per bedrijf buiten het bouwperceel, met een oppervlakte van maximaal 75 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter, mits er gebouwd wordt in 1 bouwlaag met kap; ontheffing wordt alleen verleend, indien het gebouw op aanvaardbare wijze landschappelijk wordt ingepast;
het oprichten of uitbreiden van gebouwen uitsluitend ten behoeve van woondoeleinden, tot maximaal 4 m voor de voorgevelrooilijn. Hierbij dient het bepaalde in de Wet geluidhinder in acht te worden genomen;
het verhogen van de hoogtemaat voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten behoeve van zendmasten, tot een hoogte van maximaal 60 meter.
De toepassing van deze ontheffingsbevoegdheid is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van in de bestemming begrepen doeleinden niet wezenlijk wordt aangetast; in de afweging worden in ieder geval de agrarische, landschappelijke, natuurlijke, verkeerstechnische, waterhuishoudkundige en milieuhygiënische belangen in acht genomen.
De ontheffing voor een tweede bedrijfswoning als bedoeld in lid 4.4 onder 3 wordt alleen verleend indien de noodzaak en levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond. Er dient sprake te zijn van een volwaardig bedrijf. Tevens dient de tweede bedrijfswoning noodzakelijk te zijn in verband met het toezicht. Slechts eenmaal zal een tweede bedrijfswoning bij een bedrijf gebouwd kunnen worden. Deze voorwaarde zal door verkoop van de woning dan wel door splitsing van het bouwperceel en/of overige gronden niet ongedaan gemaakt kunnen worden.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als bedoeld in lid 4.1 ten behoeve van het aanleggen van een grondwal.
4.6 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen voor het aanbrengen van mestopslagplaatsen, die niet als bouwwerk worden aangemerkt, buiten het in lid 4.2, sub a onder 1 genoemde aaneengesloten oppervlak.
De toepassing van deze ontheffingsbevoegdheid is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van in de bestemming begrepen doeleinden niet wezenlijk wordt aangetast; in de afweging worden in ieder geval de agrarische, landschappelijke, natuurlijke, verkeerstechnische, waterhuishoudkundige en milieuhygiënische belangen in acht genomen.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming ‘Agrarisch’ ter plaatse van de aanduiding “wro-zone wijzigingsgebied” wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch-Glastuinbouw’, met dien verstande dat:
de bestemming kan alleen worden gewijzigd indien wordt aangesloten bij een aangrenzend glastuinbouwbedrijf, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid niet mag worden toegepast ten westen van de rijksweg A7;
langs de Tussenweg dient te worden voorzien in een grondwal met een hoogte van maximaal 2,5 m;
voor zover het wijzigingsgebied is gelegen aansluitend aan de A7 tevens glastuinbouwbedrijven met een omvang van minder dan 20 hectare bruto zijn toegestaan;
na wijziging de regels uit artikel 3 ‘Agrarisch - Glastuinbouw’ overeenkomstig van toepassing zijn.
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voorzover het betreft agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven indien het agrarisch bedrijf is beëindigd, wijzigen:
ten behoeve van een woonfunctie in ten hoogste één woning, mits de inhoud van het bestaande gebouw niet wordt vergroot;
agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf;
ten behoeve van sociale, culturele en maatschappelijke doeleinden;
ten behoeve van bedrijven genoemd in de van deze regels deel uitmakende bijlage B ‘Staat van Bedrijven Agrarisch’, categorie 1 en 2 van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering, ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven.
Voor deze wijzigingsbevoegdheid geldt dat:
de activiteiten genoemd onder 2, 3, en 4 uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
de activiteiten genoemd onder 2, 3 en 4 plaatsvinden binnen de gebouwen;
ten behoeve van de activiteiten genoemd onder 2, 3 en 4, de bestaande bebouwing niet mag worden uitgebreid; bij vervanging van de bebouwing de oorspronkelijke oppervlakte van de bebouwing niet mag worden vergroot;
de activiteiten genoemd onder 2, 3 en 4 geen extra verkeersaantrekkende werking mag hebben;
landschappelijk verstorende bebouwing wordt afgebroken;
geen afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven;
detailhandel, anders dan in ter plaatse vervaardigde producten, niet is toegestaan.
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de vestiging van volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven en volwaardige plantaardige niet-grondgebonden agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
de wijziging uitsluitend van toepassing is op de gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ en ‘Waterstaat – Waterbergingsgebied’, waarbij – voor zover de wijziging betrekking heeft op de gronden met de bestemming ‘Waterstaat – Waterbergingsgebied’ - de regels uit artikel 7 komen te vervallen;
het bedrijf aan ten minste 1 volwaardige arbeidskracht werk moet bieden;
de bedrijfswoning niet eerder wordt gebouwd dan de bedrijfsgebouwen;
overleg is gevoerd met de nutsbedrijven met het oog op de in acht te nemen afstand tot windturbines in verband met windvang.
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen ten behoeve van de vestiging van mestopslagplaatsen tot een bouwhoogte van 6 meter exclusief afdekking, mits niet gelegen op een afstand binnen 200 m, gerekend ten opzichte van bedrijfswoningen, woningen, recreatieterreinen groter dan 2.5 ha, en terreinen bestemd als natuurgebieden en bossen groter dan 5 ha. Teneinde het transport op een verantwoorde wijze te laten plaatsvinden, dient de verhardingsbreedte van de weg minimaal
4 meter te bedragen.
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen ten behoeve van vergroting van het aaneengesloten oppervlak van 1,5 ha, als bedoeld in artikel 4 lid 4.2, sub a, onder 1 tot ten hoogste 2,5 ha, met dien verstande dat de wijziging slechts wordt toegepast indien:
1. aangetoond wordt dat vergroting uit het oogpunt van de toekomstige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bedrijfsvoering van ontwikkelingsmogelijkheden van de nabijgelegen agrarische bedrijven;
3. de vergroting ten dienste komt van de agrarische activiteiten die noodzakelijkerwijs op de bedrijfslocatie dienen te worden uitgevoerd.
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van vergroting van het oppervlak aan kassen binnen de bestemming ‘Agrarisch’ tot een oppervlakte van maximaal 4.000 m² of tot een maximum van 200 m² per ha voor bedrijven die groter zijn dan 20 ha, met dien verstande dat:
de kassen worden gegroepeerd op het bouwperceel binnen een aaneengesloten oppervlak;
de goot- en nokhoogte van de kassen ten hoogste respectievelijk
5,5 meter en 7,5 meter bedraagt.
De toepassing van de wijzigingsbevoegdheden sub a tot en met sub f is beperkt tot de gevallen waarbij de kenmerken van het betreffende gebied niet wezenlijk worden aangetast; in de afweging wordt in ieder geval de agrarische, landschappelijke, natuurlijke, verkeerstechnische, archeologische, waterhuishoudkundige en milieuhygiënische belangen in acht genomen.
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging als bedoeld in sub a tot en met sub f is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
tuinen;
openbare nutsvoorzieningen;
infrastructurele voorzieningen;
waterhuishoudkundige voorzieningen,
met de daarbijbehorende:
woningen;
aanbouwen en bijgebouwen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
overkappingen;
groenvoorzieningen;
waterlopen.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan het in het bouwvlak aangegeven aantal;
indien de woningen niet aaneen worden gebouwd, dient de onderlinge afstand ten minste 8 meter te bedragen;
indien de woning niet op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd is, dient de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 4 meter te bedragen dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
de aanbouwen en bijgebouwen dienen gebouwd te worden achter de evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan de weg geplaatste gevel van het hoofdgebouw;
ten hoogste 50% van het bouwperceel met aftrek van het grondoppervlak van het hoofdgebouw, mag worden bebouwd met aanbouwen, bijgebouwen alsmede overkappingen, met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 70 m2;
de inhoud van de woning mag ten hoogste 450 m3 bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van de woning ten hoogste 100 m² mag bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande inhoud en/of oppervlakte indien deze meer bedragen;
de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan respectievelijk 5,5 meter en 10 meter bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
de dakhelling van hoofdgebouwen dient tenminste 30° en mag niet meer dan 60° te bedragen, dan wel ten minste respectievelijk ten hoogste de bestaande dakhelling indien de bestaande dakhelling minder dan 30° dan wel meer dan 60° bedraagt;
de goot- en bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3 respectievelijk 6 meter bedragen;
de dakhelling van vrijstaande bijgebouwen dient ten minste 30° te bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van erfafscheidingen gebouwd voor de sub a, onder 4 bedoelde gevel mag niet meer dan 1 meter bedragen;
de bouwhoogte van overige erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
zwembaden mogen uitsluitend worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn en tot een maximale oppervlakte van 35 m2 per bouwperceel en met een afstand tot de perceelsgrens van ten minste 3 meter.
5.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 5 met dien verstande dat de oppervlakte van aanbouwen, bijgebouwen alsmede overkappingen ten hoogste 100 m² mag bedragen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het ruimtelijk beeld of de verkeersveiligheid.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als bedoeld in lid 5.1 ten behoeve van een parkeerterrein, parkeerplaats en/of andere verhardingen voor motorvoertuigen, behoudens opritten en toegangspaden tot bergingen/garages en behoudens toegangen en opritten naar bedrijven die van de weg gescheiden zijn.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw", met dien verstande dat na wijziging de regels uit artikel 3 (Agrarisch - Glastuinbouw) overeenkomstig van toepassing zijn. De bestemming kan alleen worden gewijzigd indien wordt aangesloten bij een aangrenzend glastuinbouwbedrijf.
De toepassing van de wijzigingsbevoegdheid sub a. is beperkt tot de gevallen waarbij de kenmerken van het betreffende gebied niet wezenlijk worden aangetast; in de afweging wordt in ieder geval de agrarische, landschappelijke, natuurlijke, verkeerstechnische, archeologische, waterhuishoudkundige en milieuhygiënische belangen in acht genomen.
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging als bedoeld in sub a is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ’Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 10.000 m² wordt uitgebreid;
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de be-staande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 10.000 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
bouwwerken met een oppervlakte van 10.000 m² of minder;
bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 10.000 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
kassen.
6.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.2, mits:
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
een verplichting tot het doen van opgravingen;
een verplichting tot het laten begeleiden van het bouwen door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.4 Aanlegvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren indien de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden betrekking hebben op een gebied met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en waarbij de werken, geen bouwwerken zijnde of de werkzaamheden op een diepte van meer dan 50 cm – maaiveld plaatsvinden:
het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, af- of uitgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en ander oppervlakteverhardingen;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)communicatie, en/of andere leidingen en drainage en de daar-mee verband houdende constructies;
het aanleggen, verbreden, verruimen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
De sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
Een vergunning als bedoeld sub a wordt slechts verleend, mits:
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
een verplichting tot het doen van opgravingen;
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden in het plan de bestemming archeologisch waardevol gebied wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.
Artikel 7 Waterstaat - Waterbergingsgebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat – Waterbergingsgebied’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de berging van water.
Onder de bestemming zijn de aanleg van dijken, kaden, pompen, inlaten en overige voorzieningen ten behoeve van het gecontroleerd inlaten, tijdelijk bergen en aflaten van oppervlaktewater begrepen.
7.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijn ten behoeve van het waterbergingsgebied worden gebouwd;
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen.
7.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 7.2 tot een bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van ten hoogste 5 meter, indien dit vanuit het oogpunt van de waterhuishouding noodzakelijk is.
7.4 Aanlegvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werkzaamheden uit te voeren:
het ontgronden, afgraven of egaliseren van gronden;
het aanbrengen van oppervlakteverharding;
het aanbrengen van opgaande beplanting;
het aanbrengen van ondergrondse (transport)leidingen;
het ophogen van gronden.
Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien voor de werkzaamheden vooraf toestemming is verkregen of kan worden verkregen van het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de functie van het gebied als waterbergingsgebied door de werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad.
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werkzaamheden die het normale agrarische gebruik dan wel het normale onderhoud betreffen.
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werkzaamheden die betrekking hebben op het inrichten van het gebied als waterbergingsgebied.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 8 Anti - dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:
het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen;
het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van de opslag van afvalstoffen, met uitzondering van mestopslag ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van de opslag van in ongerede geraakte voertuigen e.d.;
het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van de standplaatsen voor kampeermiddelen.
Artikel 10 Algemene ontheffingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van de regels van het plan voor:
het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van openbare nutsdoeleinden of andere naar doelstelling daarmede vergelijkbare instellingen, zoals gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten. De inhoud van de gebouwtjes mag niet meer dan 75 m3 en de hoogte niet meer dan 3 meter bedragen;
afwijkingen van bestemmings- en/ of bebouwingsgrenzen en voorgeschreven maten met ten hoogste 10% maar niet meer dan 2 meter, en voor kassen niet meer dan 5 meter, voor zover dit om technische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk is en uit het oogpunt van welstand en beeldkwaliteit niet bezwaarlijk is.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan Uitbreiding Agriport A7 grootschalige glastuinbouw”.
Vastgesteld door de raad van de gemeente Wieringermeer 28 januari 2010.
De voorzitter,
De griffier,
