|
gemeente Weesp
vastgesteld bestemmingsplan
10 november 2021
Met het samengaan van de Jan Woudsmaschool en de Kors Breijerschool en de daarop volgende verhuizing naar de “Brede School Kors Breijer” zijn de voormalige schoolgebouwen leeg gekomen. Voor het gebouw van de Jan Woudsmaschool is geen alternatief gevonden binnen de huidige maatschappelijke bestemming. Na enkele jaren niet meer in gebruik te zijn geweest als school, werd de oude Jan Woudsmaschool in december 2016 gesloopt. In diverse (beleid)stukken is richting gegeven aan de ideeën die er zijn in het kader van de herontwikkeling van de locatie van de voormalige Jan Woudsmaschool. Het ruimtelijk kader, dat op 8 juni 2017 is vastgesteld door de raad van de gemeente Weesp, geeft de vertaling van deze stukken weer en vormt het toetsingskader voor de ontwikkeling van de locatie. Inmiddels is een partij geselecteerd die binnen deze kaders de ontwikkeling ter hand zal nemen.
De ontwikkeling behelst de bouw van woningen. Het plan bevat in totaal 80 appartementen en 8 rijwoningen. Daarvan zullen de appartementen worden aangeboden in het betaalbare segment (huur en/of koop), voornamelijk bestemd voor bewoning door jongeren tot 23 jaar.
Om het project mogelijk te maken wordt het geldende bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied' ter plaatse (partieel) herzien. Dat wil zeggen dat de planverbeelding gedeeltelijk wordt aangepast door de bestemmingen van de gronden te veranderen.
De ontwikkellocatie is gelegen in de wijk Hogewey, aan de noordwestzijde van Weesp. Op navolgende afbeelding is de ligging van de locatie getoond.
Het plangebied van het Ruimtelijk Kader is groter dan de voormalige Jan Woudsmaschool om de ontwerpvrijheid zo groot mogelijk te doen zijn. Behalve de schoollocatie maakt ook het plantsoen aan de overzijde van de Sinnigevelderstraat deel uit van het plangebied. Voor dit bestemmingsplan worden de plangrenzen bepaald door de vraag welke gronden herziening van bestemming vergen om het nieuwe bouwplan te kunnen realiseren. Daarmee wijken de bestemmingsplangrenzen, om juridisch-technische reden, enigszins af van de projectgrenzen van het Ruimtelijk Kader.
Op onderstaande afbeelding zijn de plangrenzen getoond.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied' door de raad van de gemeente Weesp op 27 juni 2013 en (na uitspraak van de Raad van State) op 28 mei 2015 is vastgesteld.
De ter plaatse geldende bestemmingen zijn:
Binnen de bestemming Maatschappelijk mag een gebouw met een hoogte van maximaal 10 meter worden gebouwd. De bestemming omvat educatieve, sociaal-medische en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en daarmee gelijk te stellen sectoren, met ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen.
In de toelichting wordt een en ander op de volgende wijze omschreven:
Op 22 november 2011 is onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aangenomen. De SVIR is op 14 maart 2012 in werking getreden. De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid dat meer overlaat aan provincies en gemeenten. Minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Voor de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse waterlinie als (voorlopig) UNESCO werelderfgoedgebied blijft het Rijk in het kader van de internationale afspraken hierover verantwoordelijk. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Het voorliggende project betreft een binnestedelijke ontwikkellocatie waarover de SVIR geen beleidsuitspraken doet.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van enkele artikelen. Het kabinet heeft vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.
Het voorliggende project betreft een binnestedelijke ontwikkellocatie waarover Barro geen regels stelt.
Teneinde een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren dient op grond van artikel 3.1.6 Bro bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling gemotiveerd te worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Om deze vraag te beantwoorden is de gewenste ontwikkeling aan de “ladder voor duurzame verstedelijking” getoetst. Deze is sinds 1 juli 2017 vereenvoudigd.
Het doel van de ladder is een zorgvuldige ruimtelijke ordening, in termen van optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Er dient aangetoond te worden dat er een behoefte bestaat aan de nieuwe invulling van de projectlocatie en dat hiervoor beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied kunnen worden benut.
In het per 1 oktober 2012 aangevulde Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is een artikel lid aan artikel 3.1.6 Bro toegevoegd. Dit artikel lid is in 2017 gewijzigd. In artikel 3.1.6, tweede lid, van Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. Dit is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dat een instrument is voor efficiënt ruimtegebruik.
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Bepaald moet worden of er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro:
“Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”
Het plan wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Teneinde een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren dient bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling gemotiveerd te worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Om deze vraag te beantwoorden is de gewenste ontwikkeling aan de “ladder voor duurzame verstedelijking” getoetst.
Het doel van de ladder is een zorgvuldige ruimtelijke ordening, in termen van optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Er dient aangetoond te worden dat er een behoefte bestaat aan de nieuwe invulling van de projectlocatie en dat hiervoor beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied kunnen worden benut.
Woningbehoefte
Uit de Regionale woonvisie en de Regionaal Actieprogramma Gooi en Vechtstreek 2016-2020 (zie paragraaf 2.3.1) blijkt dat er een grote behoefte is aan nieuwe woningen. Deze woningen moeten vooral binnenstedelijk worden gerealiseerd, door verdichting en door transformatie en herstructurering van overbodige kantoren en bedrijventerreinen, zoals dat nu in dit ontwerpbestemmingsplan wordt voorzien.
Benutting van beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied
De in dit ontwerpbestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling van woningen bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied. Gelet op de grote behoefte aan woningen en de ligging in bestaand stedelijk gebied voldoet dit bestemmingsplan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Rijksmonumenten worden beschermd in het kader van de Erfgoedwet. De cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd.
Ter uitvoering van de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo, 2009) schrijft artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, Bro voor dat gemeenten in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De Rijksoverheid wil er hiermee voor zorgen dat er in de monumentenzorg niet alleen oog is voor het monument zelf, maar ook voor de omgeving ervan en het gebied op zichzelf: het zogenaamde gebiedsgerichte erfgoedbeleid.
Bij voorbereiding van een bestemmingsplan zullen gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een plangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.
Voor het grondgebied van de gemeente Weesp is de archeologische verwachtingswaarde bekend. Hierop wordt in paragraaf 5.3 nader ingegaan. Op de nu voorliggende ontwikkellocaties zijn er geen cultuurhistorische of archeologische waarden in het geding.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
Onderdeel van het Rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.
Het Watertoetsproces is verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (2003). Toetsingscriteria in de watertoets zijn: veiligheid, regionale- en locale wateroverlast, rioleringssysteem, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwateroverlast, oppervlaktewaterkwaliteit, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur (Handreiking watertoets, 2003).
Op verzoek van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is alle waterinformatie in een aparte waterparagraaf opgenomen (paragraaf 5.8). Deze paragraaf omvat tevens het beleidskader voor water, op Rijksniveau betreft dit het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw'.
De nieuwe omgevingsvisie is op 19 november 2018 vastgesteld en sinds 7 december 2018 in werking. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
In de visie zijn vijf bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling ligt binnen het op de visiekaart aangewezen stedelijk gebied. De voorziene woningbouw past hierin. Hierdoor wordt de woningvoorraad in Weesp, maar ook in de Metropoolregio Amsterdam uitgebreid. Een groot deel van de nieuwe bewoners zal in Amsterdam werken. Door de nabijheid van het station is de locatie uitstekend met de regio verbonden.
Op donderdag 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving.
De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie worden verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze heeft alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving vervangen, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.
Voor de onderhavige bestemmingsplanherziening is uitsluitend artikel 6.3 (Nieuwe stedelijke ontwikkelingen) van belang. Daarin is geregeld dat een ruimtelijk plan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. De voor deze bestemmingsplanherziening relevante afspraken zijn paragraaf 2.3.1 toegelicht.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening NH2020.
De provincie Noord-Holland vraagt vanuit haar rol als woningmarktregisseur alle regio's binnen de provincie een Regionaal Actieprogramma (RAP) Wonen 2016 t/m 2020 op te stellen. Het doel van het Regionaal Actieprogramma Wonen is om te komen tot regionaal woonbeleid in kwantitatieve en kwalitatieve zin, waarbij op regionaal niveau de afstemming tussen vraag en aanbod centraal staat.
De Gooi en Vechtstreek maakt onderdeel uit van de MRA-woningmarktregio (de metropoolregio Amsterdam); in de MRA Agenda 2016 is vanuit de doelstelling de (internationale) concurrentiepositie te behouden en verstevigen een woningbouwdoelstelling opgenomen van 250.000 woningen voor de periode van 2016 tot 2040. Deze woningen moeten vooral binnenstedelijk worden gerealiseerd, door verdichting en door transformatie en herstructurering van overbodige kantoren en bedrijventerreinen.
De missie van de regionale woonvisie 2030 vormt het lange termijn perspectief van de regio op het wonen. Vanuit deze missie zijn drie sleutelambities geformuleerd; deze ambities vormen de basis van de regionale woonvisie:
Beweging op de woningmarkt
Dynamiek op de woningmarkt is geen doel op zich, maar een middel om te zorgen dat zo veel mogelijk mensen in een voor hen passende woning kunnen wonen. Het zo veel mogelijk wegnemen van belemmeringen zorgt voor maximale beweging op de woningmarkt. Met de regionale woningtoewijzing van sociale huurwoningen via Woningnet is hierin al een belangrijke stap gezet. Met maatregelen, pilots en experimenten wordt geprobeerd de doorstromingsmogelijkheden te vergroten. Naast de sociale huursector spelen hierbij ook de (betaalbare) vrije huur- en koopsector een belangrijke rol.
Identiteit en diversiteit
De grote afwisseling van karakteristieke woonlandschappen in een regio met een rijke cultuurhistorie, in een afwisseling van steden en dorpen met aantrekkelijke groene en blauwe landschappen, het monumentale karakter en meer recent de concentratie van innovatieve en media gerelateerde bedrijvigheid, maakt de Gooi en Vechtstreek tot een regio met een geheel eigen identiteit. Deze identiteit is één van onze meest waardevolle assets en moet daarom behouden en versterkt worden. Het streven naar diversiteit geldt niet alleen voor de woonomgeving, maar ook voor de inwoners van Gooi en Vechtstreek. We willen een complete regio zijn voor jong en oud, rijk en arm, kleine of grote huishoudens en goed of slecht ter been.
Samenwerking
De regio streeft naar een open en transparante samenwerking met alle partners die betrokken zullen zijn bij het behalen van de ambitieuze missie uit deze regionale woonvisie. De Gooi en Vechtstreek heeft een traditie als het gaat om samenwerking op het beleidsveld wonen. Deze samenwerkingsvormen worden de komende jaren gecontinueerd en waar nodig uitgebreid. Het RAP als uitwerking van de regionale woonvisie geldt daarbij als samenwerkingsagenda.
Opgaven vanuit de bouwende regio: kwantitatieve opgave nieuwbouw en transformatie
De verwachte huishoudensgroei is de belangrijkste onderlegger voor het regionaal vraaggestuurde bouwprogramma De meest recente huishoudensprognose van de provincie Noord-Holland laat zien dat er tussen 2015 en 2030 nog circa 11.000 huishoudens bij komen in de regio. Dit betekent dat uitbreiding van de woningvoorraad voor de periode tot 2030 nodig blijft. In de komende jaren is de vraagdruk groter dan in de periode na 2020 vanwege inhaaleffecten van de economische crisis en instroom van nieuwe doelgroepen. Tot 2030 bevat het programma 9.250 nieuwbouwwoningen en 2.275 toevoegingen door transformaties. Het bouwprogramma 2015-2020 bevat 750 nieuwbouwwoningen per jaar en voor de periode 2020-2030 gemiddeld 550 nieuwbouwwoningen per jaar.
De komende jaren vindt de woningbouw in de regio voor een groot deel plaats op een beperkt aantal grote nieuwbouwlocaties. De geplande woningbouwproductie tot 2020 en zelfs die tot 2030 kan gerealiseerd worden binnen de nu al bekende planvoorraad. Voor de lange termijn zal de regio de mogelijkheden en wenselijkheid van verdere (grootschalige) nieuwbouw onderzoeken.
De gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek leggen jaarlijks de meest actuele plancapaciteit in de provinciale monitor vast. De actuele monitor plancapaciteit wordt gecommuniceerd en besproken in de regionale stuurgroep wonen. In het kader van de uitvoering van de per 1 maart 2017 gewijzigde PRV dienen regio’s afspraken te maken over nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De gemeenten in de Gooi en Vechtstreek hanteren de planmonitor als grondslag voor het jaarlijkse onderlinge overleg en afspraken over de woningbouwplannen.
Het onderhavige project is met 88 woningen opgenomen in de Planmonitor.
De structuurvisie Weesp 2013-2030 'Weesp vertelt haar verhaal' is in maart 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie geeft de strategische keuzes voor Weesp weer. Weesp heeft bijzondere kwaliteiten. Deze bijzondere kwaliteiten zijn vooral te vinden in cultuur, cultuurhistorie, zoals bijvoorbeeld de binnenstad, de vesting en de Vecht. Daarmee kan Weesp zich onderscheiden binnen de brede regio. In de structuurvisie wordt tevens ingezet op versterking van de binnenstad. De structuurvisie vormt de basis voor nieuwe ontwikkelingen en wordt concreet doorvertaald in bestemmingsplannen. De structuurvisie gaat over het hele grondgebied van de gemeente Weesp.
Op onderstaande uitsnede van de visiekaart van de Structuurvisie Weesp is Hogewey aangegeven als transformatiegebied. Het bestemmingsplangebied is één van de drie aangewezen locaties die behoren tot de 'schuifruimte tussen heromtwikkelingslocaties', samen met de locatie Sinnigevelderplantsoen en de Kostverlorenlocatie.
Figuur 2.2: uitsnede visiekaart Structuurvisie Weesp 2013-2030
Hierover is in de Structuurvisie aangegeven dat de gemeente zorgvuldig wil omgaan met de bestaande groene ruimtes. Netto wil de gemeente dat de wijken niet verder verdichten. De groene ruimtes vervullen een belangrijke rol in de woonomgeving. Er kan worden 'geschoven' met groene ruimtes om bepaalde plekken robuuster te maken. Met robuust wordt bedoeld dat er geen sprake hoeft te zijn van meer vierkante meters groen, maar dat bestaand groen duurzaam en weerbaar wordt ingericht, het bijdraagt aan natuurwaarden, verblijfs- en belevingskwaliteit en op een goede manier te beheren is. Dit kan tevens buiten het plangebied worden voortgezet. In dat verband moeten de locatie van de Jan Woudsmaschool en de omgeving van het wijkwinkelcentrum, waar kansen liggen voor herstructurering, het Sinnigvelderplantsoen met elkaar in relatie gebracht worden. Het is niet ondenkbaar dat de een locatie wordt vergroend terwijl de andere locatie iets wordt verdicht. Een deel van het Sinnigvelderplantsoen kan voor woningbouw benut worden om juist elders – bijvoorbeeld bij de herstructurering ten noorden van het wijkwinkelcentrum – groene ruimte te kunnen maken. Het gaat daarbij nadrukkelijk om een deel van het plantsoen. Gezien vanuit de structuur van de wijk kan het Sinnigvelderplantsoen een groenvoorziening op blokniveau zijn terwijl het nu een relatief grote ruimte is. Het plantsoen kan ingezet worden om ruimte te maken op andere plekken in de wijk. Inmiddels is afgezien van bebouwing van het Sinnigvelderplantsoen.
Vermeld is voorts dat de locatie van de Jan Woudsmaschool leegstaat. Deze locatie kan herontwikkeld worden. Bij deze herontwikkeling wordt een relatie gelegd met de doelstelling “robuurstere groene ruimte”.
De structuurvisie is in 2013 vastgesteld en spreekt de ambitie uit om niet verder in groen te verdichten. De locatie "Jan Woudsma" wordt in de Structuurvisie genoemd als een van de locaties in de wijk Hogewey waar een herschikking van groen en "stenen" zou kunnen plaatsvinden. Verder wordt het volgende in de visie aangegeven. Door bijvoorbeeld op de ene plek wat aan groen in te leveren en op een andere plek meer groen te creëren, ontstaat de mogelijkheid om de groenbeleving in de wijk een positieve impuls te geven. Ook kan dat door op bepaalde plekken het groen anders in te richten en robuuster te maken. In de Structuurvisie is hierbij als uitgangspunt genomen dat zorgvuldig met de bestaande groene ruimtes wordt omgegaan en dat de wijk netto niet verder zal verdichten.
Naast deze ambitie bestaat ook de woningbouwambitie van de gemeente, wat in dit geval leidt tot een nadere afweging van ambities. De woningbouw dient plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied, waardoor er in dit geval gebouwd gaat worden op een bestaande groenstrook. Door vaststelling van het Ruimtelijk Kader (zie daarvoor Hoofdstuk 4) heeft de gemeenteraad daarover uitspraak gedaan en de ruimte gegeven om ook te kunnen ontwikkelen in het groen. Het voorliggende plan voldoet aan het Ruimtelijk Kader, ook met betrekking tot het punt groen en de compensatie daarvan.
Vanuit de gemeente is aanvullend, een concept robuust groenplan voor de omgeving Sinnigvelderstraat opgesteld, waarbij gekeken wordt naar mogelijkheden om het verlies aan groen in de buurt, verder te compenseren door het overige groen in de buurt robuuster, aantrekkelijker en bruikbaarder te maken. Op basis van de huidige kwaliteiten, aandachtspunten en potenties van de bestaande groenstructuur wordt hierin beschreven welke concrete maatregelen genomen zouden kunnen worden om de kwaliteit van het groen te verbeteren en de situatie voor en samen met de bestaande omwonenden en de nieuwe bewoners te optimaliseren. Als projectgebied is de ruime omgeving van het bouwplan genomen, begrensd door de watergang langs Hogeweyselaan, De Gemeenschapspolderweg, De Waardschapstraat en de Amstellandlaan.
In mei 2020 heeft het college ingestemd met het concept robuust groenplan omgeving Sinnigvelderstraat en besloten deze nadat het bestemmingsplan voor de (her)ontwikkeling van de voormalige Jan Woudsmaschool-locatie onherroepelijk is geworden in een participatief traject met bewoners/omwonenden vast te stellen door de raad en ten uitvoer te brengen.
De woonvisie 2016 is op 30 juni 2016 door de gemeenteraad vastgesteld maar daarbij heeft zij wel een aantal nieuwe ambities (amendementen) genoemd. De gemeenteraad heeft besloten dat deze ambities moeten worden uitgewerkt in overleg met maatschappelijk betrokken partijen. De woonvisie Weesp 2017 is een nadere uitwerking van de woonvisie Weesp 2016, waarbij de ambities verder zijn uitgewerkt.
In de Woonvisie is de onderhavige projectlocatie concreet benoemd. Als ambitie is geformuleerd "Vraaggericht bouwen voor jongeren op de locatie van de Jan Woudsmaschool eventueel in combinatie met appartementen voor ouderen." (de locatie wordt inmiddels genoemd: Sinnigevelderstraat - Waarschapstraat; de projectnaam die de ontwikkelaar hanteert is De Weesperschool). Voorts is beschreven dat de doelstelling is jongeren in de stad houden. Ze zorgen mede voor een bruisende stad en creëren extra draagvlak voor de voorzieningen. Jongeren zijn de toekomst van de stad. Ze zorgen voor vernieuwing en creativiteit. Voor jongeren moeten er meer woningen beschikbaar komen. De Jan Woudsmaschool wordt gezien als een geschikte locatie voor jongerenwoningen. Het wordt belangrijk gevonden dat op deze locatie vraaggericht wordt gebouwd. Daarom wordt met de jongeren uit Weesp gekeken welke woningen er gebouwd moeten worden. Daarna worden ontwikkelaars gevraagd om samen met de jongeren een haalbaar plan uit te werken en te realiseren.
Het voorliggende plan en de totstandkoming ervan is in overeenstemming met de Woonvisie.
Op 27 mei heeft de raad de verordening doelgroepen woningbouw vastgesteld. Met deze
verordening stelt de gemeente de kaders vast die gelden bij nieuwbouw van sociale
koop, sociale huur en middeldure huurwoningen. De verordening is in werking getreden
op 1 juli 2020.
De kaders zijn onder meer de inkomens- en prijsgrenzen, oppervlakken en instandhoudingstermijnen
die in bestemmingsplannen gelden. Met de verordening wordt het beleid om speculatie
tegen te gaan uitgewerkt. Via bestemmingsplannen kan een gemeente percentages voor
de woningcategorieën sociale huur, sociale koop en middeldure huur vastleggen. Met
de verordening doelgroepen woningbouw stelt een gemeente de kaders vast. Door die
combinatie heeft de gemeente de mogelijkheid te sturen op diversiteit in woningcategorieën
bij nieuwbouw.
In het geval van De Weesperschool is het op 8 juni 2017 door de raad van de gemeente Weesp vastgestelde ruimtelijk kader (met twee amendementen) vormt het vastgestelde beleid voor de ontwikkeling van de locatie. Daarin is de woningbouwprogrammering vastgelegd. Zie daarvoor Hoofdstuk 4 Uitgangspunten.
De welstandsnota van de gemeente Weesp is op 5 juli 2017 vastgesteld door de gemeenteraad. Met de welstandsnota 2017 maakt Weesp een radicale ommezwaai in het tot nu toe gevoerde welstandsbeleid. Weesp kiest voor het uitgangspunt dat bestaande woongebieden (uitgezonderd Buitenveer, de wederopbouwwijk Weesp Zuid II en de gebieden die liggen tussen het beschermd stad en dorpsgezicht en de begrenzing van de oude vesting), bedrijventerreinen en sportterreinen en volkstuincomplexen welstandsvrij zijn. De onderhavige locatie valt binnen het welstandsvrije gebied.
Op verzoek van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is alle waterinformatie in een aparte waterparagraaf opgenomen (paragraaf 5.8). Paragraaf 5.8 'Water' omvat tevens het beleidskader voor water, op gemeentelijk niveau betreft dit het 'Gemeentelijk Rioleringsplan Weesp (versie III 2007-2012).
Het doel van het beleid is het vaststellen van een transparant en consistent toetsingskader waaraan bij een hogere waarde procedure wordt getoetst.
De gemeente vindt een goed woonklimaat (waaronder zo min mogelijk geluidsoverlast) belangrijk voor haar inwoners. Daarnaast vindt de gemeente het belangrijk dat ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig belemmerd worden. Er moet dus een balans zijn tussen de bescherming van het goede woonklimaat en het kunnen doorgaan van ruimtelijke ontwikkelingen.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt nieuwe woningbouw mogelijk. Uit onderzoek (zie Bijlage 4 en paragraaf 5.4) blijkt de geluidbelasting vanwege de Gemeenschapspolderweg en de Hogeweyselaan voldoet aan de voorkeursgrenswaarde conform de Wet geluidhinder. Er hoeven daarom geen hogere waarden vastgesteld te worden, het gemeentelijk beleid hoeft derhalve niet getoetst te worden.
Op 6 februari 2020 is het Groenbeleidsplan Weesp 2019 vastgesteld, dat in de plaats kwam van het Groenbeleidsplan 2007-2017. Het Groenbeleidsplan Weesp 2019 betreft een voortzetting van de koers die in het Groenbeleidsplan 2007-2017 is vastgelegd en legt tevens een nieuwe koers vast die aansluit bij het Amsterdamse Groenbeleidsplan.
In het voorgaande en dus in het nu geldende Groenbeleidsplan worden bestaande en nieuwe groene koers en kaders duidelijk en compact weergegeven zodat ook de komende jaren de nadere groenuitwerking (o.a. groenbeheerplannen, meerjarenprogramma’s, herinrichtingsprojecten) eenduidig en in lijn met de bepaalde doelstellingen en ambities kunnen plaatsvinden. Daarnaast biedt het groenbeleidsplan kaders voor het groen om bij de ontwikkelingen waar de openbare ruimte van Weesp voor staat een gedegen en integrale afweging te kunnen maken op alle disciplines. Immers, groen is één van de vele disciplines en daarmee is dit groenbeleidsplan ook één van de verschillende beleidsplannen waaraan het bestuur toetst. Bij veranderingen en keuzes die de inrichting van de openbare ruimte raken, zal op de verschillende beleidskaders getoetst moeten worden. Daarmee wordt een integrale bestuurlijke afweging gemaakt.
Zo behoudt en versterkt Weesp haar unieke karakter steeds meer.
De cultuurhistorische waarden van Weesp bepalen de identiteit en het karakter van de gemeente. Juist deze waarden moeten behouden blijven en versterkt worden. Het groen en de bomen dragen daar in belangrijke mate aan bij. Het groen biedt ruimte voor recreatie en draagt bij aan klimaatdoelstellingen en een vitale leefomgeving. Daarnaast verbinden de Vecht en de (historische) wegen de stad met het open weidelandschap.
Vanuit deze kernwaarde van Weesp zijn een zestal principes geformuleerd waarbinnen de koers voor het groenbeleid is bepaald.
Bovenstaande punten zijn in kaart gebracht op onderstaande visiekaart. Deze kaart betreft een nadere uitwerking en actualisatie van de visiekaarten die ook in het vorige groenbeleidsplan en in de Groenvisie Vecht in Stelling zijn opgenomen.
Het aansluiten op het Amsterdamse Groenbeleidsplan betreft hier onder andere het ontwerpen
volgens het handboek Groen (Puccinimethode), de Hoofgroenstructuur (HGS), ecologische
structuur (ES) en de hoofdbomenstructuur (HBS). Over deze onderwerpen zal participatie
plaatsvinden waarna het Groenbeleidsplan opnieuw ter vaststelling aan de raad wordt
aangeboden.
In het Groenbeleidsplan Weesp 2019 wordt aangegeven dat de verschillende wijken ieder hun eigen karakter hebben. Door de sterke punten uit de wijkopbouw te versterken (of te behouden) ontstaat er een duidelijke structuur. Voor de wijk Hogewey, waar het plangebied zich bevindt, gaat het vooral om grotere 'kijkgroen-zones' tussen hoogbouw. Kijkgroen kan meer gebruikt of beleefd worden door het meer als de 'tuin van de hoogbouw' te benaderen. In het plangebied is dat als zodanig opgenomen. Daartoe heeft het college in mei 2020 ingestemd met het concept robuust groenplan omgeving Sinnigvelderstraat en besloten deze nadat het bestemmingsplan voor de (her)ontwikkeling van de voormalige Jan Woudsmaschool-locatie onherroepelijk is geworden in een participatief traject met bewoners/omwonenden vast te stellen door de raad en ten uitvoer te brengen. In dat participatief traject wordt met de buurt verder verkend aan welk soort groen meer behoefte is in de omgeving van het plangebied.Het bestemmingsplan voldoet dan ook aan het Groenbeleidsplan.
De gemeente Weesp heeft een Bomenbeleidsplan, dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 7 november 2018. Met dit plan wil de gemeente in de toekomst zorg dragen voor de bomen in de stad. Het Bomenbeleidsplan beschrijft de manier waarop de gemeente met de bomen in de openbare ruimte om wil gaan. Het gemeentebestuur hecht veel waarde aan de bomen in Weesp. Ze zorgen namelijk voor een prettig leefklimaat, verhogen de biodiversiteit, ze vangen fijnstof af en zorgen voor betere waterberging.
Kwaliteit
Boomstructuren verbinden de stad met het omringende gebied. Maar ook binnen de gemeente, bijvoorbeeld bij de Schansen en in de verschillende wijken, zorgen bomen ervoor dat de natuur de stad in komt. De gemeente kan (en moet) niet aan iedere boom evenveel geld en tijd besteden. Daarom worden de bomen ingedeeld in drie statuscategorieën: waardevolle bomen, boomstructuren en functionele bomen. De status van de boom bepaalt hoeveel tijd, geld en aandacht de gemeente besteedt aan het behoud van de boom, en de prioriteit die de boom krijgt bij aanplant en beheer. De gemeente wil de bestaande boomstructuren behouden en zoveel mogelijk aanvullen en versterken.
Boomnorm
Voor de gemeentelijke bomen in de openbare ruimte is met het boombeleidsplan ook een boomnorm vastgesteld. De gemeente wil haar 19.000 inwoners minimaal 7.100 gezonde, veilige bomen bieden. Dit komt neer op minimaal 0,4 boom per inwoner.
Met deze boomnorm van 0,4 per inwoner willen we het huidige aantal bomen behouden en zorgen we dat bij nieuwbouwlocaties ook voldoende bomen aangeplant gaan worden. Naast de bestaande boomnorm is de ambitie om de toekomst een gemiddelde norm van 0.42 te behalen.
Verordening
De verordening voor het kappen van bomen is aangepast. De gemeente heeft met de vereenvoudiging van de verordening de regeldruk willen verminderen. Alleen voor de bomen die op de lijst met waardevolle bomen staan of deel uitmaken van de structuren zoals op de boomstructuurkaart is weergeven, is nog een vergunning nodig. De andere bomen zijn vergunningsvrij. Wel geldt een herplantplicht voor alle gemeentelijke bomen, ongeacht de status van deze boom.
Het gemeentelijk verkeers- en vervoerplan (hierna: GVVP) dateert uit oktober 2007. Het GVVP beschrijft het integrale verkeers- en vervoerbeleid en levert een toetsingskader voor alle verkeers- en vervoervraagstukken in de gemeente Weesp.
Hierin worden accenten gelegd op de verschillende vervoerwijzen. Op basis van deze visie kunnen belangenafwegingen worden gemaakt en verkeersmaatregelen worden bepaald. Ontwikkelingen in Weesp waaronder de Bloemendalerpolder roepen de vraag op hoe de toekomstige mobiliteitsontwikkeling op passende wijze kan worden beïnvloed, gereguleerd en gefaciliteerd. Het GVVP dient antwoord te geven op de vraag welke koers de gemeente Weesp daarin zal volgen. Met andere woorden: welke beleidsinspanningen en welke (infrastructurele) maatregelen zijn nodig om de mobiliteit in Weesp de komende vijftien jaar in goede banen te leiden?
Drie thema's worden als leidraad beschreven in het plan: bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid. Ook parkeren wordt als een apart thema behandeld in het plan.
Op 3 juli 2019 heeft de gemeenteraad van Weesp de Parkeernormennota vastgesteld. In het Ruimtelijk Kader voor het project De Weesperschool heeft de gemeenteraad echter vastgesteld dat bij de herontwikkeling de parkeernormen zoals omschreven in het parkeerbeleid van de gemeente Weesp niet volledig hoeven te worden toegepast.
Hierna wordt ingegaan op:
1. Parkeernormennota
In dat beleid is het uitgangspunt dat de CROW parkeerkerncijfers worden gevolgd. De locatie waar de Weesperschool in valt wordt daarin bestempeld als sterk stedelijk. Naast de stedelijkheidsgraad, is er ook een categorie aangegeven op basis van de ligging van het gebied. Hogewey Midden valt onder Rest bebouwde kom. In het beleid staat dat Weesp ervoor kiest om het minimale parkeerkerncijfer te hanteren. Op basis van deze uitgangspunten kan vervolgens middels de geldende CROW Parkeerkerncijfers de parkeernorm bepaald worden.
Voor de Schil centrum, Rest bebouwde kom en Buitengebied worden de gemiddelde (tussen minimum en maximum) parkeerkencijfers uit de vigerende CROW publicatie gehanteerd.
Op het moment dat het inbreidingsprojecten betreft of functiewijzigingen van bestaande panden/gebouwen dan wordt de parkeervraag voor de nieuwe functies eveneens volgende bovenstaande methode berekend. Omdat echter voor de oude functies ook reeds een parkeercapaciteit was toegerekend, wordt deze afgezet tegen de berekende parkeercapaciteit voor de nieuwe functies (nieuw minus oud). Indien er meer parkeercapaciteit noodzakelijk is (dus nieuw minus oud > 0), dan dient het verschil (resultaat van nieuw minus oud) aan parkeerplaatsen gerealiseerd te worden.
Voor appartementen wordt in het beleid uitgegaan van een norm van 1,3 pp/woning en voor de grondgebonden woningen een norm van 1,8 pp/woning. 80 appartementen en 8 grondgebonden woningen leiden dan tot een parkeerbehoefte van 118,4 parkeerplaatsen.
Het schoolgebouw bevatte 8 leslokalen, waarvoor een norm van 0,75 pp/leslokaal geldt. De school had een parkeerbehoefte van 6 parkeerplaatsen.
Per saldo vergt het bouwplan op basis van het beleid een aantal van 118 minus 6 is 112 parkeerplaatsen.
2. Inschrijvingsleidraad en Realisatieovereenkomst
In de inschrijvingsleidraad voor de tender en de afgesloten Realisatieovereenkomst is het uitgangspunt uit het Ruimtelijk Kader ten aanzien van de parkeeropgave vertaald naar: "Voor de te realiseren sociale woningbouw geldt een parkeernorm van 1,0 per woning en voor het niet-sociale segment geldt 1,8 per woning (beide inclusief 0,3 voor bezoekers) af te ronden op hele aantallen naar boven. Parkeerplaatsen moeten wel gerealiseerd worden in het plangebied, niet in de buurt. Plaatsen die door het ontwerp in het plangebied verloren gaan moeten ook gecompenseerd worden."
3. Het plan
In het inrichtingsplan voor het plangebied worden de normen zoals beschreven onder 2. toegepast. De 80 appartementen in de sociale sector vergen 80 parkeerplaatsen, de 8 grondgebonden woningen vergen 14 parkeerplaasten. Er dienen voorts 16 bestaande parkeerplaatsen aan de Sinnigevelderstraat één-op-één teruggebracht worden. Tenslotte kunnen op het totaal te realiseren aantal parkeerplaatsen 6 in mindering gebracht worden - deze waren aanwezig voor de inmiddels gesloopte klaslokalen. Er zijn daardoor per saldo 104 nieuwe parkeerplaatsen nodig. Het plan voorziet in de aanleg van 98 parkeerplaatsen en de mogelijkheid om nog 12 parkeerplaatsen toe te voegen. Daarop wordt hierna ingegaan.
4. Motivatie
Het nieuwbouwplan voldoet niet aan het nieuwe beleid, maar in het Ruimtelijk Kader heeft de gemeenteraad vastgesteld dat bij de herontwikkeling de parkeernormen zoals omschreven in het parkeerbeleid van de gemeente Weesp niet volledig hoeven te worden toegepast. Van de normen uit de parkeerbeleid mag worden afgeweken indien dat passend is bij de doelgroep en het type woning.
De doelgroep is dat 50 woningen worden bewoond door jongeren. Deze doelgroep heeft in de marktconsultatie aangegeven dat circa 40% geen eigen auto heeft. Om die reden is het gerechtvaardigd dat een afwijking van de parkeernorm met 2 tot 14 parkeerplaatsen op het totaal niet leidt tot een vergroting van de parkeerdruk.
Er wordt in verband met deze afwijking rekening gehouden met een uitbreidingsmogelijkheid van 12 voor het geval in de toekomst mocht blijken dat met een totaal van 98 in de praktijk toch een tekort zou bestaan.
In het Ruimtelijk Kader voorafgaand aan de tender voor De Weesperschool werd het uitgangspunt vastgesteld dat de woningen energieneutraal moeten zijn. Verder is de in september 2016 vastgestelde Nota Duurzaamheid van toepassing verklaard.
De Nota Duurzaamheid benoemt speerpunten en spreekt ambities uit om betere en bewustere keuzes te maken. Dit doen we door invulling te geven aan de thema’s mobiliteit, energieopwekking, bouwen, leefomgeving en grondstoffenbeheer. Om een duurzame ontwikkeling op gang te brengen is een grotere bewustwording nodig. Aan de hand van vijf thema’s geven we aan wat onze speerpunten zijn en daar verbinden we doelstellingen aan. Dit zijn de thema’s
Uiteindelijk worden er projecten en werkzaamheden concreet benoemd waarmee we de doelstellingen willen behalen.
Voor De Weesperschool zijn de BENG eisen op landelijk niveau maatgevend. BENG is opgenomen in het Bouwbesluit waaraan bouwaanvragen worden getoetst. Daarmee is de beleidsambitie van de gemeente Weesp inmiddels in landelijke wetgeving verankerd.
Weesp is ontstaan op het kruispunt van waterroutes, waar Smal Weesp en de Vecht samenkomen. De strategische plek heeft de stad geen windeieren gelegd, in de loop van de eeuwen is Weesp (met vallen en opstaan) gestaag gegroeid, mede als gevolg van de handel (lakens en zuivel) en nijverheid (bier, cacao en porselein). Het heeft tevens een belangrijke bestuurlijke en militaire functie vervuld, als vesting en regionaal centrum. In de historische binnenstad is deze geschiedenis letterlijk af te lezen aan bijvoorbeeld de pakhuizen en werkplaatsen rond de Binnenveer en de Oude Gracht, het monumentale stadhuis en de groene vestingwerken met het fort. De ontwikkeling van de huidige binnenstad van Weesp heeft zich in hoofdzaak voltrokken binnen de historische begrenzing van het stadsgebied, dat sinds de tweede helft van de 17de eeuw tot in de 20ste eeuw geen uitbreidingen heeft gekend.
In de naoorlogse periode zijn de verschillende uitbreidingswijken ontstaan, waaronder Hogewey. Daarop wordt hierna ingegaan.
Tot Hogewey wordt het gebied tussen de Hogeweyselaan en de Papelaan zowel ten noorden als ten zuiden van de Amstellandlaan gerekend.
Stedenbouwkundige structuur
Deze woonwijk kenmerkt zich vooral door de lange lijnen in de vorm van wijk- en buurt-ontsluitingsstraten en de dominant aanwezige gestapelde bouw; binnen het gebied completeren de kortere woonstraatjes binnen de seriematig gebouwde buurtjes - met overwegend eengezinswoningen - het stratenpatroon.
Bebouwingskarakteristiek
Het bebouwingsbeeld van deze wijk is zeer gevarieerd. Het meest opvallend - en bepalend in het silhouet van Weesp - zijn uiteraard de flatgebouwen. Langs de Hogeweyselaan komen ze van noord tot zuid voor in blokken van 8 en 6 verdiepingen op een onderbouw en plat afgedekt; dwars daarop staan blokken van 4 verdiepingen op een onderbouw.
In feite wordt de verschijningsvorm van de flats gevormd door een monotone assemblage van gelijke elementen met sterke horizontale lijnen (galerijen). De uitvoering is zowel in baksteen (geel/lichtbruin) als in stucwerk, wit-crème boven een donkerder plint.
Een 3-tal eveneens forse flatgebouwen (8 verdiepingen op onderbouw) zijn gegroepeerd rond de gedeeltelijk gerealiseerde nieuwbouw van het wooncomplex rond de voormalige villa 'Casparus', alwaar ook het bescheiden winkelcentrum 'Hogewey' (vrijwel geheel in 1 bouwlaag) is gelegen. Verder komt de gestapelde woonvorm nog voor in de vorm van galerijflats in 4 bouwlagen nabij het winkelcentrum (plat afgedekt).
Eengezinswoningen komen voor in veel vormen en zowel van oudere datum (overwegend) als van meer recente datum. Opvallend zijn de grotere seriematig ontwikkelde woonbuurten tussen Waarschapsstraat en Lageweyselaan en ter weerszijden van de Kostverlorenstraat tot aan de Papelaan, én tussen Waarschapsstraat en Gemeenschapspolderweg. Hier betreft het uiterst sober vormgegeven, kleine woningen in 2 bouwlagen, plat afgedekt en gevels van metselwerk in enkele 'vlakke' kleuren.
Ook ten zuiden van de Amstellandlaan is het bebouwingsbeeld divers: flats en eengezinswoningen, zowel in rijtjes in halfgesloten blokken, als in strokenbouw; daarnaast zijn er 2-onder-1-kapwoningen, geschakelde patiowoningen en redelijk forse vrijstaande woonhuizen, zowel oudere (Korte Stammerdijk - gericht op Smal Weesp) als meer recent (aan en gericht op de Zeeburgstraat).
De patiowoningen zijn 1 bouwlaag met een platte afdekking; de overige woningen in 2 bouwlagen met een kap, met uitzondering van de recenter gerealiseerde 2-onder-1-kap-woningen aan de C. van Drosthagenstraat, die een lessenaarskap hebben.
Tenslotte is vermeldenswaard het wooncomplex in en om de voormalige villa 'Casparus': de villa is respectvol verbouwd ten behoeve van appartementen in het 'zeer dure' segment, terwijl aan weerszijden karaktervolle nieuwbouw heeft plaatsgevonden voor het 'duurdere' segment.
Functionele structuur
De hoofdfunctie is wonen; daarnaast zijn verspreid door de wijk enkele scholen, religieuze voorzieningen, een verpleegtehuis en een winkelcentrum (Amstellandlaan) aanwezig. Groenvoorzieningen zijn met name in het westelijke deel van de buurt aanwezig op pleintjes tussen de eengezinshuizen en rondom de gestapelde bouwblokken (groenperken met volwassen bomen en speelplekken). De binnengebieden van de flats zijn overwegend bestraat en hebben vooral een functie m.b.t. het parkeren. Water komt slechts voor als randsloot in het profiel van de Hogeweyselaan, de randsloot van de sportvelden, de vijverpartij c.a. ter plaatse van de voormalige villa 'Casparus' en molen 't Haantje' en de waterloop 'Smal Weesp' tussen Vecht en Amsterdam-Rijnkanaal.
Het op 8 juni 2017 door de raad van de gemeente Weesp vastgestelde ruimtelijk kader (met twee amendementen) vormt het toetsingskader voor de ontwikkeling van de locatie:
Het bouwplan ten behoeve waarvan de voorliggende bestemmingsplanherziening plaatsvindt voldoet aan voornoemde randvoorwaarden.
Hierna wordt de uitwerking van de tien punten van het Ruimtelijk kader in het ontwerp van het plan - puntsgewijs - beschreven.
Ad 1. Het plan voegt zich goed in de omgeving. In paragraaf 2 van het in Bijlage 1 opgenomen indieningsplan is dit nader toegelicht.
Ad 2, 3 en 4. In het kader van de tender zijn de uitgangspunten voor het woonprogramma verder uitgewerkt:
Het plan heeft in totaal 88 woningen verdeeld over twee woonblokken met ieder 40 woningen daarnaast heeft het plan 8 rijwoningen. 75% van de 88 woningen dienen te komen in de sociale koop- huursector, waaraan in het plan wordt voldaan door alle appartementen in het sociale segment te realiseren. Hiervan dienen minimaal 50 woningen voor jongeren onder de 23 jaar gerealiseerd te worden.
Door de winnaar van de tender is een marktconsultatie uitgevoerd: Via socialmedia en verspreiding van ansichtkaarten bij sportclubs, scholen, cafetaria, NS-station en vele andere plekken in Weesp is aandacht gevraagd voor de woonenquête. Uiteindelijk heeft dit geleid tot 248 nuttige reacties. De enquête heeft drie maanden gelopen; van 14 juni 2018 – 14 sept. 2018. Conclusie van marktconsultatie was dat er een ruimte vraag is naar woningen voor jongeren in Weesp in zowel de koop- en de huursector. In ieder geval 40 woningen voor jongeren worden in de huursector gerealiseerd.
Er worden 20 benedenwoningen op de begane grond als nultredenwoningen gerealiseerd, zodat deze geschikt zijn voor ouderen.
Ad 5. Op de volgende wijze wordt aan dit punt tegemoet gekomen:
Ad 6. De bebouwing is verdeeld over twee bouwblokken deze blokken hebben vier bouwlagen met accenten. De hoogte is gemiddeld 13 meter met een accent van 14,5 m. De rijwoningen hebben een hoogte van drie lagen.
Ad 7. De rijwoningen en de appartementen zijn gasloos. De rijwoningen hebben een ambitie van EPC 0 en de appartementen van EPC 0,15.
Ad 8. De rijwoningen en de appartementen worden uitgevoerd in metselwerk en krijgen platte daken. De woningen hebben geen lift dus er is geen sprake van een liftopbouw. Verder hebben de appartementen en rijwoningen zonnepanelen op de platte daken om te voldoen aan de EPC.
Ad 9. Door de gemeente is het PvE-rood opgesteld d.d. 13 februari 2018. Dit is uitgangspunt voor het bouw- en woonrijp maken.
Ad 10. In paragraaf 2.4.10 is op dit aspect al uitgebreid ingegaan, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen.
Het plan omvat in totaal 88 woningen verdeeld over een rijtje met 8 grondgebonden woningen (gebouw 1) en twee appartementengebouwen (gebouw 2 en 3) met ieder 40 woningen. Alle appartementen komen in de sociale koop-/ huursector, waarvan minimaal 50 woningen voor jongeren.
De rijwoningen en de appartementen worden uitgevoerd in metselwerk en krijgen platte daken. De woningen hebben geen lift dus er is geen sprake van een liftopbouw. Verder hebben de appartementen en rijwoningen zonnepanelen op de platte daken om te voldoen aan de EPC.
De grondgebonden woningen bestaan uit twee bouwlagen (circa 6,5 meter) en op de kop wordt een derde bouwlaag gerealiseerd (circa 9,5 meter). Toevoeging van een derde bouwlaag op de andere woningen is mogelijk, zodat bewoners zonder te hoeven verhuizen een wooncarrière kunnen maken.
De gebouwen 2 en 3 bestaan elk uit 40 portiekwoningen. Beide gebouwen zijn nagenoeg gelijk, behalve dat de gevelindeling wat zal verschillen. De kop van gebouw 2 is aan de noordzijde iets verhoogd (van circa 13 naar 14,5 meter) en van gebouw 3 is de kop aan de zuidzijde iets verhoogd (zelfde hoogtematen).
De parkeerbehoefte wordt op maaiveld opgelost, in totaal wordt voorzien in 98 parkeerplaatsen, met een uitbreidingsmogelijkheid van 12. Op onderstaande afbeelding wordt weergegeven waar deze 98 plaatsen worden aangelegd, ook wordt getoond waar de reservering voor 12 aanvullende plaatsen zich bevindt maar waar vooralsnog groen wordt behouden / aangelegd.
De parkeerplaatsen worden uitgevoerd met halfverharding om een groene uitstraling te realiseren en de omgeving klimaatadaptief te maken. Over de parkeerplaatsen worden pergola's gerealiseerd die met groene beplanting begroeit zijn. Deze pergola's zorgen enerzijds voor een groen straatbeeld, anderzijds hebben zij een hittebestendig effect op de omgeving. In de huidige situatie zijn 44 bomen gesitueerd, hiervan worden 19 bomen gekapt. Er worden 19 nieuwe bomen geplant om de bomenbalans gelijk te houden. Per saldo staan er evenveel bomen in de oude als nieuwe situatie. Na input vanuit de buurt is het gebouw 3 verschoven zodat een grote bomengroep intact blijft. Bovenstaande interventies zorgen voor robuust en aaneengesloten groen.
De planologische procedure is maatgevend voor de planning van het project. Zodra deze bestemmingsplanherziening in werking is getreden en onherroepelijk is geworden kan de voorbereiding van de bouw plaatsvinden. Als ervan uitgegaan zou worden dat de bestemmingsplanherziening in het eerste kwartaal van 20121 onherroepelijk wordt kan de bouw starten in het derde kwartaal van 2021. De oplevering van de woningen is dan voorzien in het tweede kwartaal van 2023.
In de huidige situatie is er ter plaatse een maatschappelijke functie toegestaan. Hierbij gaat het om educatieve, sociaal-medische en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en daarmee gelijk te stellen sectoren, met ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen. De genoemde functies kennen deels een flinke verkeersproductie. Daarnaast zijn er geconcentreerde piekmomenten (brengen en halen kinderen) waar de verkeersdruk voor een bepaalde periode hoog op kan lopen. Bij de woonfunctie is het verkeer meer verspreid over de dag, zodat er minder gevaarlijke situaties ontstaan. De wegen kunnen deze hoeveelheid van het verkeer aan.
Om een duidelijker beeld te kunnen schetsen is met behulp van de CROW kencijfers voor verkeersproductie van functies berekend wat het bestemmingsplan voor de verkeersproductie betekent.
Nieuwe verkeersgeneratie
Voor de sociale huurwoningen bedraagt de verkeersaantrekkende werking (uitgaande van het CROW kencijfer dat hoort bij een huur etage woningen (midden/goedkoop) in sterk stedelijk gebied/rest bebouwde kom van 3,2-4,0 per woning dus 3,6 per woning gemiddeld) 288 verkeersbewegingen per etmaal. Voor de 8 grondgebonden woningen (koop/duur) is dat rond 56,8. In totaal dus 345 verkeersbewegingen per etmaal, voor beide rijrichtingen. In gelijksoortige ontwikkeling wordt uitgegaan bij de berekeningen in de spitstijden van 10% van het totaal van de verkeersgeneratie, dat is dus 35 mvt in de spitsperiode van 2 uur, wat neerkomt op 0,3 mvt per minuut oftewel 1 auto per 3 minuten.
Referentiesituatie
Jan Woudsma was een kleinschalig basisschool, daarom wordt uitgegaan van 8 groepen, dus per groep een klas en per klas 25 leerlingen. Op basis van CROW normen ligt het percentage leerlingen dat wordt gebracht en gehaald tussen de 1% en 60%. Dit is onder meer afhankelijk van o.a. stedelijkheidsgebied, stedelijke zone en de gemiddelde afstand naar school.
Gemiddeld ligt het percentage op:
Tabel: Verkeersgeneratie bij brengen van kinderen
Kinderen worden over het algemeen tussen 08.00 en 08.30 uur naar school gebracht, het drukste moment is tussen 08.15 en 08.30 uur. Het brengen van kinderen naar school in de ochtend genereert ruim 4 verkeersbewegingen per minuut (32,5 ritten/30 minuten = 4,4 ritten per minuut), dit geldt ook voor de middaguren.
Verschil in verkeersgeneratie
Op basis van bovenstaande kunnen we concluderen:
Verkeersintensiteiten afgezet tegen capaciteit van wegen
De Sinnigvelderstraat is en blijft een verblijfsgebied met een snelheidsregime van 30km/uur. In dergelijke wegen worden intensiteiten gehanteerd tussen de 4.000 en 6.000 motorvoertuigen per etmaal. De huidige verkeersintensiteiten op de Sinnigvelderstraat zijn ca. 720 motorvoertuigen per etmaal (bron: verkeersmodel gemeente Amsterdam VMA3.1/2040AR). Door de toekomstige ontwikkeling zullen de intensiteiten toenemen met 345 motorvoertuigen per etmaal. Het totaal van 1.065 motorvoertuigen per etmaal (720+345) is ver onder de norm en past zeker binnen het wensbeeld van een 30km/uur gebied.
Belangrijk is ook dat op grond van het bestemmingsplan rond 3.000 m2 bvo aan maatschappelijke functies zijn toegestaan, waaronder ook een gezondheidscentrum, tandarts, KDV en fitnesscentrum. Deze functies kennen een veel grotere verkeersproductie dan de eerder bestaande school of de nu beoogde woningen.
Algemeen
De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.
Regelgeving
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie. Wanneer ontwikkelingen zich voordoen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
In opdracht van de gemeente Weesp is door Amos Milieutechniek B.V. een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 uitgevoerd op een locatie aan de Sinnigvelderstraat (nabij nummer 38) en Waarschapsstraat te Weesp. Dit verkennend bodemonderzoek, d.d. 4 april 2018 en uitgevoerd conform het protocol NEN 5740, heeft ten doel om met een relatief geringe onderzoeksinspanning vast te stellen wat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is. Op basis van de resultaten van het onderzoek dient te kunnen worden vastgesteld of de gewenste vorm van gebruik van de bodem mogelijk is (“verklaring van geen bezwaar”) en zo niet, wat voor vervolgactiviteiten (bijvoorbeeld: nader onderzoek) noodzakelijk zijn.
Op basis van de gegevens, welke zijn verkregen middels het uitgevoerde vooronderzoek worden er ter plaatse van de onderzoekslocatie ten hoogste lichte verontreinigingen in de bodem verwacht.
Omdat er geen sterke verontreinigingen op de locatie worden verwacht is deze in dit geval onderzocht conform paragraaf 5.1 van de NEN 5740: onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie (ONV).
In totaal zijn er 19 boringen verricht waarvan 13 boringen zijn doorgezet tot circa 0,5 m-mv en 4 boringen zijn doorgezet tot circa 2,0 m-mv. Er zijn 2 boringen doorgezet tot circa 2,7 m-mv waarna deze zijn afgewerkt met een peilbuis ter bemonstering van het grondwater.
Ter plaatse van de voormalige school en onder de Sinnigvelderstraat bestaat de boven- en ondergrond hoofdzakelijk uit (opgebrachte) zandgrond. Ter plaatse van het grasveld en de groenstrook aan de westelijke zijde van de onderzoekslocatie bestaat de bovengrond hoofdzakelijk uit kleigrond, waaronder zich zandgrond bevindt. Vanaf een diepte va 2,0 m-mv is ter plaatse van het gras veld een veenlaag aangetroffen. De kleiige bovengrond bevat in enkele gevallen geringe bijmenging met baksteen.
In totaal zijn er 5 grondmengmonsters samengesteld, MM1 van de baksteenhoudende kleiige bovengrond, MM2 van de opgebrachte zandige bovengrond ter plaatse van de voormalige school, MM3 van de zandige bovengrond onder de Sinnigvelderstraat, MM4 van de kleiige ondergrond en MM5 van de zandige ondergrond.
Eén week na plaatsing is uit de peilbuizen P03 en P08 een grondwatermonster verkregen. Naar aanleiding van de resultaten van onderhavig onderzoek is peilbuis P08 nogmaals bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van nikkel. De grond- en grondwatermonsters zijn op een door de RvA geaccrediteerd laboratorium conform de AS3000 voorbehandeld en geanalyseerd op de verdachte/relevante parameters.
Conclusie
Uit toetsing van de grondmengmonsters MM1 t/m MM5 blijkt dat ondanks een licht verhoogd gehalte kwik en lood in de baksteenhoudende kleiige bovengrond (MM1) en een licht verhoogd gehalte PCB’s in de zandige bovengrond onder de Sinnigvelderstraat alle monsters als geheel voldoen aan de generieke achtergrondwaarde.
In het grondwater ter plaatse van de voormalige school is in eerste instantie een matig verhoogde concentratie nikkel aangetoond. Na herbemonstering bleek deze matige verhoogde concentratie aan nikkel niet reproduceerbaar. Het vermoeden bestaat dat de concentratie nikkel tijdelijk verhoogd was naar aanleiding van het verstoren van het natuurlijk concentratie-evenwicht tussen de grond en grondwater door het plaatsen van de peilbuis.
Tevens is een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond in het grondwater. Verwacht wordt dat barium van nature verhoogd aanwezig is, hetgeen regelmatig bij klei- en veengronden wordt aangetroffen.
De kwaliteit van de bodem komt overeen met hetgeen wat op voorhand werd verwacht. Er zijn slechts lichte verontreinigingen in de bodem aangetoond. De aangetoonde lichte verhoogde gehalten/concentraties geven geen aanleiding tot nader onderzoek.
De kwaliteit van de bodem op de locatie is voldoende vastgesteld. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (< generieke achtergrondwaarde) vormt geen belemmering voor de voorgenomen herinrichting en gebruik als woning met/zonder tuin.
Regelgeving
Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag geratificeerd en geïmplementeerd in de Monumentenwet. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. Bij ruimtelijke ingrepen worden de archeologische belangen in een vroeg stadium in de planvorming betrokken. Uitgangspunt bij de zorg voor archeologische waarden is het behoud in de bodem ter plekke en planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen. Verder geldt het “veroorzakerprincipe”. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering.
Onderzoek
Voor de gemeente Weesp is in september 2011 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek staan beschreven in het rapport 'Bureauonderzoek ter onderbouwing van het bestemmingsplan Landelijk gebied oost en historische kern Weesp'. Eerder is voor het landelijk gebied ten westen van de Vecht een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (januari 2009). Het onderzoek van september 2011 sluit hier op aan. Tevens is in 2011 de Erfgoedverordening van de gemeente Weesp vastgesteld.
Eind 2012 is voor de gemeente Weesp het archeologisch beleid opnieuw bekeken omdat de beschikbare bronnen te weinig houvast bieden voor het uitvoeren van gericht gemeentelijk beleid. In Bijlage 3 is het rapport opgenomen.
Voor de gehele gemeente zijn de verwachtingen op archeologische vondsten bepaald aan
de hand van de ontstaansgeschiedenis van Weesp en de landschappelijke en aardkundige
kenmerken. Door de toepassing van kennis over de landschappelijke ligging van (pre)historische
nederzettingen in het algemeen is het mogelijk gebieden te begrenzen waar geen archeologische
vindplaatsen bekend zijn maar waar ze verwacht kunnen worden. Bij het analyseren van
deze verwachtingen wordt gebruik gemaakt van geomorfologische, bodemkundige en hydrologische
kenmerken in combinatie met al bekende archeologische gegevens. Zo worden gebieden
begrensd met hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting, waarbij in de gebieden
met een hoge archeologische verwachting de kwantiteit aan archeologische waarden het
hoogst is. Een lage archeologische verwachting wil niet zeggen dat er geen archeologische
waarden zijn maar dat er vermoedelijk weinig zullen zijn en dat de spreiding groot
is en de onderlinge samenhang klein.
De analyse heeft geleid tot een kaart met de volgende archeologische verwachtingen.
Dit is vertaald naar een beleidskaart met daarop de specifieke zones en bijbehorende
beleidsmaatregelen. Deze kaart geeft een schematisch inzicht in de maatregelen die
nodig zijn voor de zorg voor het archeologisch erfgoed binnen bepaalde zones of locaties
in Weesp.
Conclusie
De ontwikkellocatie kent een lage of negatieve verwachting (zone 7). Voor die gronden gelden geen extra beperkingen vanuit het archeologisch beleid. Wel is er, als gevolg van de Monumentenwet, de meldingsplicht in geval er tijdens de uitvoering van werkzaamheden archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen. Dat houdt in dat de aanwezigheid van bodemvondsten ouder dan 50 jaar aan de gemeente gemeld moeten worden, zodat in gezamenlijk overleg maatregelen getroffen kunnen worden tot berging of documentatie van de vondsten.
Regelgeving
Bescherming voor de aardkundige monumenten is vastgelegd in de provinciale Milieuverordening (tranche 7, hoofdstuk 6). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) wordt gesteld dat voor de gebieden die binnen de aanduiding 'Aardkundig monument' of 'Aardkundig waardevol gebied' zijn gelegen in de toelichting moet worden opgenomen op welke wijze in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de voorkomende bijzondere aardkundige waarden.
Resultaat en conclusie
Conform het provinciale beleid heeft het plangebied van de voorliggende bestemmingsplanherziening geen aardkundige waarden.
Regelgeving
Ter uitvoering van de eerste pijler van modernisering van de Monumentenwet (MoMo) is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Per 1 januari 2012 schrijft artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, Bro voor dat gemeenten in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
De Rijksoverheid wil er met deze wetgeving voor zorgen dat er in de monumentenzorg niet alleen oog is voor het monument zelf, maar ook voor de omgeving ervan en het gebied op zichzelf: het zogenaamde gebiedsgerichte erfgoedbeleid.
Resultaat en conclusie
De onlangs door de provincie opgestelde "Informatiekaart landschap en cultuurhistorie" geeft informatie over onder andere cultuurhistorische objecten, molens en militaire structuren en betreft een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Voor de ontwikkellocatie zijn geen waarden van cultuurhistorie aangemerkt.
Algemeen
Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.
Regelgeving en beleidskader
De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.
Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:
Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen geen geluidszones van het vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd wordt. Op de aspecten wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai wordt hier nader ingegaan.
Wegverkeerslawaai
Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder andere vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen.
Railverkeerslawaai
Voor het spoortraject 372 geldt een geluidzone van 300 meter, gerekend vanuit de buitenste spoorstaaf. Voor het traject 373 geldt een zone van 800 meter, voor traject 355 een zone van 600 meter. Het plan ligt buiten deze zones (zie ook Bijlage 5).
Industrielawaai
De ontwikkellocatie ligt niet binnen de zone van een industrieterrein.
Onderzoek
Door Metafys is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In het onderzoek d.d. 12 februari 2019 is, in het kader van de Wet geluidhinder, de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai bepaald. Binnen het invloedsgebied van een weg (geluidzone) dient conform de Wet geluidhinder de geluidbelasting op gevels van nieuw te realiseren woningen bepaald te worden. Elke weg, behoudens een weg met een toegestane rijsnelheid van 30 km/u, heeft een geluidzone. Het plangebied is gelegen in de geluidzone van de Hogeweyselaan en de Gemeenschapspolderweg. De overige omliggende wegen hebben een toegestane rijsnelheid van 30 km/u waarvan de Gemeenschapspolderweg (deel 30 km/u), de Sinnigvelderstraat en de Waarschapsstraat relevant zijn, deze wegen zijn in het kader van goede ruimtelijke ordening beoordeeld. In de rapportage worden de uitgangspunten samengevat.
Geluidbelasting
Uit het onderzoek blijkt de geluidbelasting vanwege de Gemeenschapspolderweg en de Hogeweyselaan voldoet aan de voorkeursgrenswaarde conform de Wet geluidhinder. De geluidbelasting vanwege deze wegen vormen geen belemmering voor het realiseren van het woningbouwplan.
Vanwege de 30 km/u wegen Sinnigvelderstraat en Waarschapsstraat bedraagt de geluidbelasting
respectievelijk ten hoogste 52 en 51 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Hiermee
is de geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Er wordt wel voldaan aan
de maximale grenswaarde. De gemeente dient te overwegen deze hogere geluidbelasting
toe te staan.
Samenloop van geluid
Wanneer er sprake is van meerdere hogere waarden dient, conform artikel 110f Wgh, de samenloop van geluid beoordeeld te worden. Vanwege de gezoneerde wegen is er geen sprake van een hogere waarde. De samenloop van geluid hoeft, in het kader van de Wet geluidhinder, verder niet geoordeeld te worden.
Cumulatieve geluidbelasting
Uit het onderzoek (tabel 5.2) blijkt de cumulatieve geluidbelasting ten hoogste 57 dB te bedragen. Conform de standaard detaillering en de huidige bouwwijze (o.a. ten aanzien van eisen vanwege EPC en luchtdichtheid) kan aangenomen worden dat de gevelwering tenminste 20 dB bedraagt. Daar waar de cumulatieve geluidbelasting 53 dB of meer bedraagt dient derhalve nader onderzocht te worden of de binnenwaarde van 33 dB geborgd kan worden.
Toetsing gemeentelijk geluidbeleid
De gemeente Weesp heeft, aanvullend op de Wet geluidhinder, de ‘Beleidsnota geluid: Hogere Waarden Wet geluidhinder” opgesteld. Er hoeven geen hogere waarden vastgesteld te worden, het gemeentelijk beleid hoeft derhalve niet getoetst te worden.
Woon- en leefklimaat
In het kader van goede ruimtelijke ordening is het woon- en leefklimaat getoetst aan de hand van het gemeentelijk geluidbeleid.
- Bronmaatregelen
Vanwege de Sinnigvelderstraat en de Waarschapsstraat (niet gezoneerde wegen) is er sprake van een hogere geluidbelasting. Hoofdzakelijk als gevolg van de aanwezige klinkerbestrating. Wanneer het wegdek wordt vervangen door asfalt (DAB) wordt de geluidbelasting met 3 dB gereduceerd en kan voldaan worden aan de voorkeursgrenswaarde. De kosten van deze maatregel wegen echter niet op tegen de baten. Als waarborging van de geluidsreducerende eigenschappen (b.v. middels jaarlijkse reiniging en regelmatige vervanging van het geluidsarme wegdek) niet mogelijk is, staat de Beleidsnota geluid toepassing van geluidsarm asfalt niet voor. Instandhouding van klinkers is dan ook niet strijdig met het beleid en leidt evenmin tot een planbeperking. Daarbij moet opgemerkt worden dat de verkeersintensiteiten van de Sinnigvelderstraat waarschijnlijk te hoog in het verkeersmodel zijn opgenomen. Deze weg is ter hoogte van het plan afgesloten waardoor er geen doorgaand verkeer mogelijk is.
- Overdrachtsmaatregelen
Overdrachtsmaatregelen betreffen het plaatsen van een geluidscherm of wal. Deze maatregel stuit op stedenbouwkundige/landschappelijke bezwaren. Het vergroten van de afstand tussen bron en ontvanger is niet mogelijk, het plan betreft een invulling tussen bestaande bebouwing.
- Compenserende maatregelen
Alle woningen zijn voorzien van een geluidluwe gevel. De woningen kunnen hierdoor akoestisch gunstig ingedeeld worden, zodat bijvoorbeeld slaapkamers aan de geluidluwe zijde zijn gelegen. Door de aanwezigheid van een geluidluwe zijde zijn de tuinen van de grondgebonden woningen van Gebouw 1 tevens geluidluwe buitenruimten.
Conclusie
Er hoeven geen hogere waarden vastgesteld te worden. In het kader van goede ruimtelijke ordening is het woon- en leefklimaat getoetst aan de hand van het gemeentelijk geluidbeleid. Bronmaatregelen en overdrachtsmaatregelen zijn niet realistisch. Alle woningen zijn voorzien van een geluidluwe gevel. Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het project.
Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
Regelgeving
De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer (Wm) handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.
Resultaat en conclusie
De plancapaciteit van de ontwikkellocatie is met 88 woningen veel geringer dan de 1.500 woningen waarvoor wettelijk geen nadere toetsing nodig is. Het project draagt 'niet in betekenende mate' bij en voldoet aan de Wet milieubeheer.
Algemeen
Externe veiligheid gaat over de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Om het transport van gevaarlijke stoffen te reguleren is het Basisnet opgezet en vastgesteld.
Externe veiligheidsrisico's worden in beeld gebracht door middel van twee begrippen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) gaat over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger. Dit is de overlijdenskans voor een persoon die op een bepaalde afstand van een inrichting of een transportroute permanent (onbeschermd) aanwezig is. Het groepsrisico (GR) geeft de kans op een groep dodelijke slachtoffers (van een bepaalde omvang) door een ongeval met een gevaarlijke stof, afgezet tegen de oriëntatiewaarde.
Regelgeving
De (hoofd)regels zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Deze besluiten hanteren dezelfde risicobenadering en schrijven de methode voor het bepalen van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) voor. Voor het plaatsgebonden risico en de veiligheidszone geldt een grens- en een richtwaarde. De beoordeling van het groepsrisico vindt niet plaats door toetsing aan een vaste norm maar door middel van het afleggen van een verantwoording. Het bevoegd gezag beoordeelt hierbij de aanvaardbaarheid van het groepsrisico in het ruimtelijk besluit.
Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient bij een plan (voor bijvoorbeeld het realiseren van woningen) gelegen binnen een afstand van 200 meter van een transportroute voor gevaarlijke stoffen het plaatsgebonden risico, het plasbrandaandachtsgebied en het groepsrisico te worden beschouwd. De Regeling basisnet geeft transporthoeveelheden waarmee rekening moet worden gehouden en de plaatsgebonden risico contour.
Voor een aantal veelvoorkomende inrichtingen en langs de belangrijkste transportroutes is het PR door middel van een wettelijk voorgeschreven afstand vastgesteld. Bij inrichtingen geldt dit ook voor het invloedsgebied waarbinnen het bevoegd gezag het GR moet verantwoorden (gegeven in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)). Voor wegen en spoorwegen zijn effectafstanden van de maatgevende scenario's, waarbinnen deze routes effect kunnen hebben, bekend. Voor gevallen waarin afstanden niet zijn voorgeschreven, kan een berekening nodig zijn om de omvang van effecten aan te tonen.
Daarnaast zijn er activiteiten die een extern risico met zich meebrengen, maar niet onder het Bevi vallen. Mogelijk is dan nog wel andere wetgeving van kracht, zoals:
Resultaat en conclusie
Het plangebied is niet gelegen binnen 200 meter van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Een plaatsgebonden risicocontour of een plasbrandaandachtsgebied met betrekking tot een transportroute hoeft daarom niet te worden beschouwd, en een groepsrisicoberekening met betrekking tot een transportroute is voor het plan tevens niet nodig.
De ontwikkellocatie bevindt zich niet binnen de invloedssfeer van industriële bedrijven die een extern risico kunnen vormen.
Evenmin bevindt de locatie zich binnen de invloedssfeer van gastransportleidingen.
Algemeen
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.
Regelgeving
Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.
In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
Resultaat en conclusie
De ontwikkellocatie bevindt zich niet binnen de invloedssfeer van bedrijven die milieuhinder kunnen veroorzaken.
Algemeen
In dit bestemmingsplan worden geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder.
Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV), dat verantwoordelijk is voor waterkwantiteit- en waterkwaliteitbeheer. Het waterbeheer wordt in opdracht van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht uitgevoerd door Waternet.
Naast het aanvragen van een omgevingsvergunning (op grond van het bestemmingsplan) is een initiatiefnemer wettelijk verplicht om na te gaan of het noodzakelijk is om ook een vergunning aan te vragen op grond van de Keur of de Waterwet bij de waterbeheerder.
Het bestuur van het waterschap heeft de Keur vastgesteld. De Keur AGV 2011, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels zijn op 1 december 2011 in werking getreden. In het Keurbesluit Vrijstellingen staat beschreven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan zonder dat een keurvergunning nodig is. Wanneer de activiteit onder een verbod van de Keur valt en er geen vrijstelling op rust dan moet een vergunning worden aangevraagd. Het waterschap beoordeelt de vergunningsaanvraag en bepaalt de voorwaarden met behulp van de beleidsregels Keurvergunningen. Als regelgeving is ook de Waterschapswet van toepassing.
Op verzoek van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is alle waterinformatie in een aparte waterparagraaf opgenomen. Dit neemt niet weg dat water integraal onderdeel is van de ruimtelijke en beleidsmatige afweging in dit bestemmingsplan.
In de subparagraafindeling is dezelfde indeling gehanteerd zoals AGV die in haar 'Handleiding Watertoets en vergunningverlening ' toepast (deel III, Werkwijze per planvorm). Dit om op overzichtelijke wijze in te kunnen gaan op de door AGV bij een watertoets gewenste informatie.
In deze paragraaf en subparagrafen staat informatie over de direct watergerelateerde onderwerpen. Indirect watergerelateerde onderwerpen als bijvoorbeeld natuurwaarden, water als onderdeel van de infrastructuur of het overige provinciale beleid is in andere hoofdstukken te vinden.
Regelgeving en beleidskader
KRW
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) (van kracht vanaf 22 december 2000) heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (waaronder het herstel van verbindingen tussen infiltratie- en kwelgebieden). De KRW verwoordt het streven om emissie naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.
Waterwet
De acht voormalige bestaande wetten op watergebied, waaronder de Wet gemeentelijke watertaken, zijn vervangen door de Waterwet. Deze Waterwet is inclusief de invoeringsregeling en de Invoeringswet op 22 december 2009 in werking getreden. De Waterwet stelt een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De belangrijkste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name in het ruimtelijke domein.
Verschillende vergunningenstelsels zijn met de invoering van de Waterwet gebundeld tot een watervergunning voor alle handelingen in het watersysteem. Hierin zijn de vergunningenstelsels uit de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater, de Wet op de waterhuishouding, de Grondwaterwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de verordeningen (de Keur) van de waterschappen samengevoegd.
Veel handelingen in het watersysteem vallen onder algemene regels en dan is er geen watervergunning nodig. Een melding is vaak wel noodzakelijk. Vergunningplichtige handelingen volgen uit de Waterwet en uit de Keur van het Waterschap.
Nationaal Bestuursakkoord Water actueel (NBW actueel) en Bestuursakkoord Water
In 2003 is door het Rijk, de provincies, de waterschappen (Unie van Waterschappen) en de gemeenten (VNG) het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend in navolging van het advies Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het doel van het NBW is om rekening houdend met klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing, bodemdaling en verstedelijking, het watersysteem in 2015 op orde te hebben en voor de toekomst op orde te houden. In 2008 werd het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) geactualiseerd.
In mei 2011 hebben het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) het Bestuursakkoord Water ondertekend. Doel van het Bestuursakkoord Water is te blijven zorgen voor veiligheid tegen overstromingen, goede kwaliteit van water en voldoende zoet water. Het NBW en het Bestuursakkoord Waterketen hebben de basis gelegd voor het Bestuursakkoord Water.
Nationaal Waterplan
Op 22 december 2009 is het eerste Nationaal Waterplan vastgesteld door het Rijk. Het Nationaal Waterplan verving de vierde Nota Waterhuishouding. In het Nationaal Waterplan 2009-2015 wordt beschreven welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Op 14 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de periode 2016-2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingrisico's. Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren.
Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het NWP2 zet het Rijk een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.
Watervisie 2021, met het Uitvoeringsprogramma 2016-2021
Op 16 november 2015 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Watervisie 2021 vastgesteld. De Watervisie 2021 vervangt het Waterplan 2010-2015. De Watervisie biedt een doorkijk voor het provinciale regionale waterbeleid tot 2040 en geeft aan waar in de periode 2016-2021 de prioriteiten liggen voor waterveiligheid en schoon en voldoende water. Het toekomstige waterbeleid wordt gekenmerkt door het integrale karakter; de Watervisie maakt meer dan voorheen onderdeel uit van het (strategisch) omgevingsbeleid.
Waterbeheerplan Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021 “Waterbewust en waterrobuust”
Het waterschap heeft de zorg voor het regionale watersysteem: optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Belangrijke kernwoorden daarbij zijn 'duurzaam' en 'kosteneffectief'. Het waterschap vindt de intrinsieke waarde van water als beeldbepalend element in de leefomgeving heel belangrijk. Het waterschap wil bereiken dat mensen zich bewuster worden van het belang van een veilig en 'robuust' (toekomstbestendig) watersysteem.
In het Waterbeheerplan Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021 zijn de volgende strategische doelen voor de langere termijn (2030) opgenomen:
Om de strategische doelen te behalen ligt de focus van het Waterschap (AGV) op onder andere de volgende punten:
In het waterbeheerplan legt het waterschap beleidsdoelen, maatregelen en kosten op hoofdlijnen vast. Het beleid van het waterschap is uitgewerkt in beleidsnota's per thema of taak. In een watergebiedsplan vindt de verdere beleidsuitwerking plaats voor een deel van het beheergebied van het waterschap. Het beleid in het waterbeheerplan is het uitgangspunt voor de watergebiedsplannen, die leiden tot peilbesluiten en waterinrichtingsplannen, en voor stedelijke waterplannen die gemeenten in afstemming met het waterschap maken.
De Keur, en Beleidsregels
De Keur is een eigen verordening van het Waterschap die van oudsher zo heet. De Keur dient ter bescherming van de waterhuishoudkundige infrastructuur, de waterkeringen en de handhaving van het waterpeil. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden een watervergunning worden verleend. Het bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft de nu vigerende Keur vastgesteld: de Keur AGV 2017, met het Keurbesluit Vrijstellingen, en de Beleidsregels.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in stedelijk gebied meer dan 1.000 m2 verhard oppervlak aan te brengen.
Bij de aanleg van nieuw verhard oppervlak dient voldoende ruimte gereserveerd te worden voor de opvang van regenwater (minimaal 10%), tenzij het regenwater op een andere wijze wordt opgevangen en opgeslagen of gebruikt.
Resultaat en conclusie
Watercompensatie
Het voornemen gaat uit van de bouw van nieuwe bebouwing. Er wordt geen water gedempt, compensatie in de vorm van nieuw open water is daarmee niet aan de orde.
In de referentiesituatie is de kavel deels bebouwd en verhard. Er is daarmee sprake van een toename van het bebouwde/verharde oppervlak met ca. 2.405 m2 waarvoor compensatie nodig is. In dat oppervlak zijn ook de halfverharde nieuwe parkeerplaatsen door het Waternet als 'verharding' gerekend en in is al rekening gehouden met de eventueel later aan te leggen extra 12 parkeerplaatsen. Gemeente, BPD en Waternet zijn daarover met elkaar in overleg. Tijdens het vooroverleg heeft Waternet aangegeven voor deze locatie een compensatie percentage te hanteren van minimaal 10%. Uitgaand van een toename van het totaal verhard oppervlak met circa 2.405 m2 betekent dit dat er minimaal 241 m2 gecompenseerd te moeten worden. Deze compensatie dient binnen hetzelfde peilgebied plaats te vinden én het liefst in dan wel in de directe nabijheid van het plangebied te worden gerealiseerd. Aan de hand van het stedenbouwkundig plan en de vastliggende bouwopgave is er gezocht naar mogelijkheden om de vereiste watercompensatie binnen de toekomstige openbare ruimte van de Weesperschool te realiseren. De watercompensatie wordt uiteindelijk gerealiseerd middels een "waterbergende weg". Dit betreft een weg met daaronder een waterbergende fundatie. Vanuit deze fundering kan het water infiltreren dan wel gecontroleerd/gedoseerd via een hemelwater- / DT riool overlopen op het oppervlaktewater. Met deze oplossing kan worden voldaan aan de watercompensatie eis van Waternet. Zowel Waternet als de gemeente kunnen zich vinden in deze wijze van compensatie.
Grondwater
Er worden geen ondergrondse constructies gerealiseerd, waardoor er geen veranderende invloed is op de ondergrondse grondwaterstromen.
Wateroverleg
In de fase van het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan heeft mondeling overleg met AGV plaatsgevonden. Tevens heeft AGV de conceptversie beoordeeld alvorens het voorontwerp ter inzage is gelegd.
Algemeen
Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.
Regelgeving
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de wet- en regelgeving inzake natuur, flora en fauna. Zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten kennen wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese als nationale regelgeving. Zo richt de EG-Habitatrichtlijn zich expliciet op de bescherming van de habitat van wilde planten en dieren en beschermt de EG-Vogelrichtlijn op soortgelijke wijze broed- en trekvogels. In het kader van deze richtlijnen heeft Nederland zogenoemde speciale beschermingszones (“Natura 2000” gebieden) aangewezen.
Gebiedsbescherming was in het Nederlands recht geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Per 1 januari 2017 is hiervoor de Wet Natuurbescherming in de plaats gekomen. Daarnaast is er ook sprake van juridische natuurbescherming via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en provinciale ruimtelijke omgevingsverordeningen.
De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), dat een samenhangend netwerk van natuurgebieden is. Inmiddels is de EHS opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij het NNN zijn ook de door de Europese Unie vastgestelde Natura 2000 gebieden van groot belang.
Resultaat
In opdracht van de gemeente is op 21 november 2016 een Verspreidingsonderzoek beschermde flora en fauna uitgevoerd. Omdat binnen de gemeente Weesp veel ingrepen plaatsvinden is in 2015 besloten om de hele gemeente te laten onderzoeken op het voorkomen van beschermde flora en fauna. Deze gegevens zijn verwerkt in de online applicatie FloraFaunaCheck.nl, waarmee per object direct kan worden nagegaan welke beschermde flora en fauna aanwezig zijn.
Op 27 februari 2018 is deze applicatie toegepast voor de ontwikkellocatie. Het resultaat daarvan is dat er beschermde soorten te verwachten zijn waarop de ingreep een negatief effect kan hebben. Voorts is vermeld dat overtreding van de Wet natuurbescherming inzake gebiedsbescherming niet is uitgesloten.
Onderzoek
Een quick scan ecologie is door ecologisch adviesbureau Els & Linde uitgevoerd. De quick scan is als bijlage bij de bestemmingsplanherziening gevoegd (Quick scan ecologie, Sinnigvelderstraat te Weesp, Els & Linde B.V., 25 januari 2019). Op 11 januari 2019 is de projectlocatie bezocht en is beoordeeld of er beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn binnen de planlocatie en of deze soorten schade ondervinden van de gewenste ontwikkelingen.
Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat de aanwezigheid van beschermde soorten binnen de grenzen van de planlocatie op voorhand uit te sluiten zijn. Een afdoend onderzoek naar beschermde soorten is niet nodig en er is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.
De zorgplicht dient in acht te worden genomen. Aangetroffen dieren die niet uit zich zelf het werkgebied kunnen verlaten, dienen - onder begeleiding van een ecoloog - in veiligheid te worden gebracht en buiten het werkgebied te worden uitgezet. Schuilplekken zoals bladhopen, hout- en steenstapels e.d. dienen eerst te worden gecontroleerd op schuilende dieren. In zijn algemeenheid dienen geschikte schuil- en overwinteringsplekken voor dieren buiten het werkterrein intact te worden gelaten.
In de aanwezige bomen en begroeiing zijn algemene broedvogels niet uit te sluiten. Om verstoring te voorkomen dienen de werkzaamheden buiten om de broedperiode - maart tot en met juli - van vogels te starten.
Stikstofdepositie
Sinds 15 oktober 2020 is een nieuwe rekentool voorgeschreven. Deze rekentool (AERIUS Calculator 2020) was niet eerder dan 15 oktober 2020 beschikbaar. Op dat moment lag het ontwerpbestemmingsplan al ter inzage. Het is daarom nodig geweest om het onderzoek te actualiseren. Dat is op 27 oktober 2020 door Sweco gedaan (zie bijlage). In de notitie van Sweco d.d. 27 oktober 2020 is het onderzoek stikstofdepositie beschreven. Hierbij is in het kader van de wet- en regelgeving voor natuur nagegaan of er vanuit deze wet- en regelgeving mogelijke belemmeringen zijn voor de planontwikkeling. Als onderdeel hiervan dienen de effecten van het plan op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden inzichtelijk te worden gemaakt. Daarbij dient te worden nagegaan of ten gevolge van het plan significante negatieve effecten optreden in 1) stikstofgevoelige habitattypen en/of 2) stikstofgevoelige leefgebieden. In deze notitie zijn de uitgangspunten en resultaten vastgelegd van de berekeningen van de stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen planontwikkeling, waarbij rekening wordt gehouden met zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.
Rondom het plangebied zijn de volgende Natura-2000 gebieden met stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden aanwezig:
Gebruiksfase
Met het plan wordt een drietal gebouwen met een totaal van acht rijtjeswoningen en 80 appartementen gerealiseerd. Deze gebouwen worden niet aangesloten op het gasnet, maar worden op een duurzame manier verwarmd. Hierdoor ontstaan bij de verwarming van deze woningen geen emissies van stikstof.
Het jaar van de ingebruikname van de woningen is op 2023 gesteld.
De verkeersgeneratie in de gebruiksfase is berekend aan de hand van de van de CROW-richtlijnen in de categorie ‘rest bebouwde kom’ met locatie gemeente Weesp.
Er zijn op basis van de gehanteerde uitgangspunten geen rekenresultaten in de AERIUS Calculator 2020 hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.
Aanlegfase
Voor de aanlegfase zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:
Voor de berekening stikstof in de AERIUS Calculator 2020 vormt 2022 het maatgevend jaar, omdat in dit jaar de hoogste stikstofemissie plaatsvindt door de aanleg. De totale draaiuren van de in te zetten mobiele werktuigen en de voertuigbewegingen zijn naar rato toegekend aan het maatgevend jaar.
Voor de aanlegfase geldt dat hier geen toename van de stikstofdepositie >0,00 mol/ha/jaar is. Hierbij dient wel met mobiele werktuigen te worden gewerkt die minimaal Stage-klasse IV of hoger zijn, met uitzondering van de heistelling. Met dit scenario is het project niet vergunningplichtig onder de Wet natuurbescherming.
In de uitgevoerde berekening is gebruik gemaakt van de Standaard Rekenmethode 2 (SRM2), waarbij de effecten van wegverkeer op een afstand groter dan 5 km vanaf de bron niet worden berekend. Zekerheidshalve is aanvullend ook onderzocht of er toch depositie van stikstofdepositie plaats kan vinden op meer dan 5 km van het plangebied. Daartoe zijn aanvullende berekeningen gemaakt (zie bijlagen). Ook uit deze berekeningen volgt dat er, zowel voor de aanleg- als de gebruiksfase, geen sprake is van toename aan stikstofdepositie (0,00 mol/ha/jaar) op Natura 2000-gebieden in een straal van 100 kilometer rondom het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen ecologische waarden worden verstoord als gevolg van het project. Er zijn op dit punt geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten, zowel niet in het plangebied als het studiegebied. De Wet natuurbeheer vormt geen belemmering voor het vaststellen of verwezenlijken van dit bestemmingsplan.
Er bevinden zich binnen het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen.
In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten waar op grond van het Besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. Uit die rechtspraak volgt voorts dat of per saldo aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan, daarbij niet van belang is (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6907).
De wetgeving en jurisprudentie zijn voor interpretatie vatbaar en laten daarom beoordelingsruimte aan het bevoegd gezag.
In dit geval is sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, nu het plan voorziet in de nieuwbouw van 88 woningen. Daarom is beoordeeld of het project vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben een milieueffectrapport is vereist. Dit betreft de Aanmeldnotitie MER die als Bijlage 12 bij deze bestemmingsplantoelichting is gevoegd.
Bij deze beoordeling is betekenis gehecht aan de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn. Uit de beoordeelde effecten in samenhang bezien met voornoemde criteria wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat er daarom geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te voeren.
De bestemmingsplanherziening bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling. De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld.
Voorliggend bestemmingsplan is een partiële herziening van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied' (ID-nr NL.IMRO.0457.BP0100SG-oh01). Met voorliggende partiële herziening wordt alleen voor de nieuwbouw van drie gebouwen de verbeelding herzien door het opnemen van de bestemmingen 'Wonen'. De regels van het bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied' behoeven hiervoor niet te worden herzien en blijven derhalve van toepassing.
Op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl moeten voor de in deze herziening betrokken gronden de relevante regels zichtbaar zijn bij het 'aanklikken' van de desbetreffende adressen. De digitale verbeelding waarop de herziening betrekking heeft geeft daarom weer op welke gronden de herziening betrekking heeft, de van toepassing zijnde bestemming, de bouw- en maatvoeringsaanduidingen en de functieaanduidingen. In de regels is aangegeven welke wijzigingen er als gevolg van de herziening worden doorgevoerd ten opzichte van het onderliggende van toepassing verklaarde bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied' en wordt tevens benoemd dat aan overige artikelen van het onderliggende van toepassing verklaarde bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied' geen wijzigingen worden aangebracht. Er wordt niet ondergronds gebouwd, daarom is artikel 32.1 van het bestemmingsplan (kelders bouwen) op dit plan niet van toepassing verklaard.
De gemeentelijke kosten worden verhaald door de uitgifte van de grond. Er hoeft daarom geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Het project wordt voor rekening en risico door de ontwikkelaar uitgevoerd. Het betreft een rendabele woningbouwontwikkeling. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.
Door de ontwikkelaar is een marktconsultatie uitgevoerd. Conclusie van marktconsultatie was dat er een ruime vraag is naar woningen voor jongeren in Weesp in zowel de koop- en de huursector.
Over het voorontwerp van de bestemmingsplanherziening is op grond van artikel 3.1.1 Bro overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap. Er zijn geen provinciale en rijksbelangen met het plan gemoeid (zie paragrafen 2.1 en 2.2) en de woningbouwontwikkeling is regionaal afgestemd. Het vooroverleg heeft voor het overige geen inhoudelijke reacties opgeleverd.
Op 8 juni 2017 is het Ruimtelijk Kader vastgesteld en het plangebied bepaald. Middels moties is tevens het woningbouwprogramma zodanig bijgesteld dat de maximale koop- en huurprijzen voor 75% van het programma werden begrensd op € 140.000,-- v.o.n. en/of € 414,-- maandhuur.
In het voorjaar van 2018 is het Ruimtelijk Kader vervolgens vertaald in de uitvraag naar een risicodragend ontwikkelaar voor deze locatie. Daarbij was in de selectie het totaal aantal woningen in het plan, en daarmee ook het aantal sociale woningen, één van de zwaarstwegende criteria.
Op 4 mei 2018 ontving BPD Ontwikkeling het bericht van de gemeente Weesp dat de Inschrijving "De Weesperschool" (ingediend maart 2018) op basis van prijs-kwaliteit het best scorende plan is voor de ontwikkeling van de voormalige Jan Woudsmaschoollocatie.
Na winst van de tender heeft BPD in samenwerking met de gemeente een informatieochtend georganiseerd op zaterdag 16 juni 2018 om de inschrijving "De Weesperschool" te presenteren aan de buurtbewoners. Naar aanleiding van de bijeenkomst voor omwonenden op 16 juni 2018 is het plan "De Weesperschool" waar mogelijk aangepast. Gebouw III is 6 meter in zuidelijke richting verschoven, zodat de meest beeldbepalende bomengroep behouden blijft en er meer ruimte is tussen "gebouw III" en het bestaande woongebouw aan de Gemeenschapspolderweg ontstaat. De totale afstand bedraagt nu 31 meter in de aangepaste plannen.
Op 16 juni 2018 was tevens het startsein voor de marktconsultatie. De marktconsultatie heeft o.a. als doel om de voorkeur van jongeren voor koop- of huurwoningen te achterhalen. De uitgezette enquête heeft veel respons gekregen. 248 reacties werden als relevant beschouwd aangezien dit reacties van Weesper jongeren betreffen die verhuisgeneigd zijn.
Op 7 februari 2019 is in samenwerking met de gemeente Weesp en BPD Ontwikkeling een inloopavond georganiseerd op het stadskantoor waar de gewijzigde plannen op panelen gepresenteerd zijn.
Op 29 oktober 2019 heeft BPD Ontwikkeling i.s.m. de gemeente een inloop georganiseerd voor omwonenden, voorafgaand aan de behandeling van het plan in de raadscommissie.
Het ontwerp van de bestemmingsplanherziening is vanaf 24 september 2020 tot en met 4 november 2020 ter visie gelegd. Een ieder is in deze periode in de gelegenheid gesteld zijn/haar zienswijze kenbaar te maken tegen het ontwerp. Er zijn 127 zienswijzen ingediend. In de Nota van beantwoording zienswijzen zijn deze zienswijzen (geanonimiseerd) samengevat en voorzien van een antwoord.
het bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied - herziening De Weesperschool' met identificatienummer NL.IMRO.0457.BPSG05weesperschoo-VG01 van de gemeente Weesp.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Het bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied' met IMRO-nummer NL.IMRO.0457.BP0100SG-oh01 dat door de raad van de gemeente Weesp op 27 juni 2013 en op 28 mei 2015 is vastgesteld.
De kaart van het plan.
De overige Inleidende regels van het bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied' zijn ongewijzigd en blijven van toepassing.
De Bestemmingsregels van het bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied' zijn ongewijzigd en blijven van toepassing.
De Algemene regels van het bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied' zijn ongewijzigd en blijven van toepassing, met uitzondering van artikel 32.1 voor de gronden waarop dit plan van kracht is.