direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Santpoort-Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.BP1700SANTPOORTZU1-R001

Toelichting

Santpoort-Zuid is de meest zuidelijk gelegen kern van de gemeente Velsen.
De toelichting dient een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten te geven. Met name een goede afstemming tussen de toelichting en de beide juridische onderdelen van het bestemmingsplan is van groot belang. De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor de bestemmingsplan herziening en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Dit wordt geïllustreerd door middel van het opnemen van een kaartfragment, waaruit de ligging van het plangebied blijkt. Verder wordt een opsomming van de vigerende bestemmingsplannen gegeven, die met het nieuwe bestemmingsplan worden herzien.

1.1 Aanleiding

De directe aanleiding om voor dit gebied een nieuw bestemmingsplan op te stellen, is gelegen in het feit dat:

  • Diverse vigerende bestemmingsplannen in het gebied ouder zijn dan 10 jaar, waardoor er een wettelijke verplichting tot actualisatie bestaat;
  • Het plangebied uit veel (mini)bestemmingsplannen bestaat en het wenselijk is dit te reduceren tot één bestemmingsplan;
  • De wens bestaat om de bestaande voorschriften en plankaarten te uniformeren en moderniseren zodat er wordt voldaan aan een eenduidige systematiek van globale bestemmingsplannen dat aansluit bij de huidige Wet ruimtelijke ordening.

1.2 Plangebied

Het plangebied is afgebakend in afbeelding 1.2.1. Het plangebied kenmerkt zich door de woonbebouwing van de kern Santpoort-Zuid.
afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1700SANTPOORTZU1-R001_0001.jpg"

Afbeelding 1.2.1 Plangebied

1.3 Doel

Het doel van het nieuwe bestemmingsplan is een planologisch kader op te stellen waarbinnen de nieuwe ontwikkelingen kunnen plaatsvinden en invulling wordt gegeven aan het gebied.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1700SANTPOORTZU1-R001_0002.jpg"

Afbeelding 1.4.1 Vigerende bestemmingsplannen

Het gaat hierbij om negen verschillende bestemmingsplannen.

  Bestemmingsplan   Vastgesteld door gemeenteraad/B&W   Goedgekeurd
door Provincie  
Raad van State/ Kroon  
8.5   SANTPOORT NOORD   25-06-1998   09-02-1999   16-10-2000  
9.2   SANTPOORT ZUID 2   21-05-1992   05-01-1993   25-5-1994  
9.4   BLEKERSHOEK   25-02-1999   17-08-1999   31-10-2001  
9.5   SANTPOORT ZUID (NIEUW)   17-06-2004   15-02-2005   28-12-2005  
9.6   1E HERZIENING BESTEMMINGSPLAN CAPRERA-PROVINCIAAL ZIEKENHUIS   24-10-1985   18-03-1986   nvt  
9.7   SCHROEDER VAN DER KOLKWEG   19-09-1974   11-11-1975   17-06-1980  
9.8   VEEN EN DUIN   19-12-1991   31-03-1992   nvt  
9.9   23E HERZIENING BESTEMMINGSPLAN DE BEBOUWINGSVOORSCHRIFTEN   17-01-1985   -   nvt  
17.01   GYMZAAL SANTPOORT-ZUID   25-11-2010   nvt   Nvt  

1.5 Geschiedenis

Santpoort-Zuid is van oorsprong een binnenduingebied. Halverwege de 16e eeuw werd het duinzand afgegraven om het te gebruiken als ophoogmateriaal. In 1537 werd de Jan Gijzenvaart aangelegd voor het transport van dit duinzand naar het Spaarne. Vanwege de effectieve buffering van grondwater vestigden zich vervolgens veel textielblekerijen in het afgegraven gebied. Aan het begin van de oude zanderijvaart, bij de Bloemendaalse straatweg, ontstond daardoor het buurtschap Jan Gijzenvaart; het huidige Santpoort-Zuid.

In 1865 werd de spoorlijn Haarlem-Uitgeest aangelegd en verrees het eerste Velsense station in Santpoort-Zuid. Vanwege de goede bereikbaarheid voor forensen uit Amsterdam en Haarlem ontstond er in de directe omgeving van het station, aan de Vinkenbaan en Duinweg, woonbebouwing in de vorm van landhuizen en villa's.

In de jaren '20 van de vorige eeuw werd een gedeelte van de Jan Gijzenvaart ten westen van de spoorlijn gedempt en werden er nieuwe straten met dichtere bebouwing aan weerszijden van de Bloemendaalsestraatweg aangelegd.

In de jaren voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog werd begonnen met de verdere uitbreiding van Santpoort-Zuid. Aan de westzijde werd een ruim opgezet villapark gerealiseerd dat een overgang met de bebouwing van Bloemendaal moest bewerkstelligen. Aan de oostzijde van het spoor werd, grenzend aan het Burgemeester Rijkenspark, eveneens een villapark aangelegd.

Na de Tweede Wereldoorlog werd het wederopbouwplan van Dudok uitgevoerd. Voor Santpoort-Zuid betrof dit het afronden van de villaparken en de sanering van de Elta waar uiteindelijk in de jaren '60 etagewoningen gerealiseerd zijn langs de Van Dalenlaan. Daarna is er alleen nog sprake geweest van inbreiding van woningbouw. Zo zijn er aan de zuidkant, grenzend aan gemeente Bloemendaal, en ter plaatse van de Mellonahof nog woningen gerealiseerd.

De aanwezigheid van het oude duinlandschap is nog altijd van betekenis voor de structuur van Santpoort-Zuid. De landschappelijke inpassing van grotendeels vrijstaande villa's in dit binnenduinbos is karakteristiek voor deze dorpskern. De Vinkenbaan is een van de oudste villawijken van Zuid- Kennemerland en door zijn architectonische en historische aspecten een zeer waardevol gebied. Het behoud van deze kwaliteiten is dan ook uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan Santpoort-Zuid zijn de vigerende bestemmingsplannen beschreven en is het relevante ruimtelijke beleid geanalyseerd om vast te stellen of daaruit randvoorwaarden voor dit bestemmingsplan voortkomen. Hiertoe is een onderscheid gemaakt tussen het Europees beleid, het rijksbeleid, het provinciale beleid en het beleid van de gemeente Velsen. Naast het ruimtelijk beleid is ook de wetgeving, onder meer op het gebied van veiligheid, milieu en flora en fauna, relevant voor het bestemmingsplan.

2.2 Europees beleid

Beslissingen over het grondgebruik in Nederland worden tot op zekere hoogte in Brussel genomen. Zoals alle andere lidstaten heeft Nederland immers beloofd de Europese wet- en regelgeving en richtlijnen volledig, nauwkeurig, bindend en tijdig te implementeren.

2.2.1 Natura 2000

De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld in 2010 de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen. In 2002 zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn opgenomen in de Flora- en faunawet. In Velsen ligt een deel van het Nationaal Park Zuid Kennemerland dat onderdeel uitmaakt van het Natura 2000 netwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1700SANTPOORTZU1-R001_0003.jpg"

Afbeelding 2.2.1.1 Natura 2000

Het Natura 2000 valt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. Er moet gestreefd worden naar behoud van de waarden binnen het Natura 2000 gebied door de mogelijke milieuoverlast van het havengebied tot een minimum te beperken. Dit wordt echter geregeld binnen de milieuvergunningen of nbwetvergunning. Aangezien het bestemmingsplan niet voorziet in grote nieuwe ontwikkelingen is het niet noodzakelijk hier onderzoek naar te verrichten in het kader van dit plan.

2.2.2 Europees waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen. Ook de 'Blueprint to Safeguard Europe's water' heeft dit doel. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze Europese richtlijnen.

2.2.3 Het Verdrag van Malta

Op basis van diverse Europese, rijks- en provinciale beleidsregels, met name het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta, bij wet 26 februari 1998) is onder andere bepaald dat het archeologisch belang wordt meegewogen bij de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsaspecten. Een belangrijk punt in het verdrag van Malta is dat vooraf aan iedere ingreep in het bodemarchief (door nieuwbouw, wegenaanleg etc.) archeologisch onderzoek plaats moet vinden. Daarmee kan worden bepaald hoe eventueel aangetroffen archeologische waarden in de plannen kunnen worden ingepast. Mocht dit niet kunnen en is een opgraving onvermijdelijk geworden om de archeologische informatie veilig te stellen, dan dienen de kosten daarvan in het ontwikkelingsproces meegenomen te worden.

Het Verdrag van Malta is provinciaal verwerkt in de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie. Het plangebied is voor een deel aangegeven als een gebied met 'Archeologische verwachtingen'. De verbeelding wordt hier op aangepast.
afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1700SANTPOORTZU1-R001_0004.jpg"
Afbeelding 2.2.3.1 Informatiekaart

Voor ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld nieuwbouw passend in het bestemmingsplan, zal eventueel in het kader van de omgevingsvergunning archeologisch onderzoek moeten worden verricht.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

De regio is als volgt verbeeld in de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1700SANTPOORTZU1-R001_0005.jpg"

Afbeelding 2.3.1.1 SVIR

Het plangebied is ook aangegeven als 'Stedelijke regio met topsectoren'. Hier wordt met name gedoeld op de mainport Schiphol. Dit heeft geen rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • a. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • b. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden.

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:

  • a. Rijksvaarwegen;
  • b. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • c. Kustfundament;
  • d. Grote rivieren;
  • e. Waddenzee en waddengebied;
  • f. Defensie;
  • g. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • h. Elektriciteitsvoorziening;
  • i. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • j. Ecologische hoofdstructuur;
  • k. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • l. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • m. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
2.3.2 Nationaal Bestuursakkoord Water

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1700SANTPOORTZU1-R001_0006.png"

Afbeelding 2.3.1.2 Kustfundament uit Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.3.2 Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het NBW onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. De actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) in 2008 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot aanscherping van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario’s. Ook is een nieuwe fase aangebroken in het samenwerkingsproces, waarbij het zwaartepunt verschuift van planvorming naar uitvoering.

2.3.3 Nationaal Milieubeleidsplan 4

In het NMP4 staat de aanpak van de in het NMP3 gesignaleerde hardnekkige milieuproblemen centraal. De aanpak van deze problemen vraagt om ingrijpende maatschappelijke veranderingen. Het NMP4 zet daarom in op het tot stand brengen van transities (systeeminnovaties) op het vlak van de energiehuishouding, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, landbouw en mobiliteit. Vanwege de groeiende aandacht voor gezondheid en veiligheid is de nota ook gericht op vernieuwing van het stoffenbeleid en beleidsvernieuwing van de leefomgeving. Het NMP4 heeft een beleidshorizon die verder reikt dan de beleidshorizon in het NMP3. Het NMP4 gaat uit van een beleidshorizon die in het jaar 2030 is gelegd. In het NMP4 worden zeven grote milieuproblemen gesignaleerd en laat zien hoe de situatie over dertig jaar zal zijn als het beleid niet verandert.

Deze problemen zijn:

  • verlies aan biodiversiteit;
  • klimaatverandering;
  • overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen;
  • bedreiging van de gezondheid;
  • bedreiging van de externe veiligheid;
  • aantasting van de leefomgeving;
  • mogelijk onbeheersbare risico’s.

De gewenste situatie over 30 jaar kan als volgt worden omschreven: Het milieubeleid moet een bijdrage leveren aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving, te midden van een vitale natuur, zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten, hier en nu en elders en later. Hoewel het milieubeleid van de afgelopen jaren redelijk succesvol is geweest, op de grote milieuproblemen heeft het nog geen afdoende antwoord. In het NMP4 worden zeven onderlinge barrières onderkend die een oplossing van de grote problemen in de weg staan. Voortzetting van het huidige beleid is niet voldoende als we de ambities voor 2030 willen realiseren. Het huidig beleid gaat immers nog te veel voorbij aan deze barrières voor duurzame ontwikkeling, die te beschouwen zijn als systeemfouten in de economie en de thans functionerende instituties. In het NMP4 is aangegeven waarmee deze barrières doorbroken kunnen worden en zijn hiervoor nieuwe beleidsinstrumenten aangegeven.

Milieubeleid draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Hoe de leefomgeving wordt ervaren, wordt onder, meer bepaald door de aanpak van de vervuiling van bodem, lucht en water, door veiligheidsrisico's bedrijvigheid, geluidsoverlast en afvalinzameling. Daarnaast spelen zaken als woningaanbod, werkgelegenheid en voorzieningen een rol, evenals groenvoorzieningen, natuur en afwisseling van karakteristieke gebieden. De plaatselijke overheid is vaak beter dan de rijksoverheid in staat aan de kwaliteit van de leefomgeving bij te dragen. Daarom krijgt de lokale overheid meer vrijheid en zoveel mogelijk integrale verantwoordelijkheid voor de lokale leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is dat dit leidt tot verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Het rijk stelt voor de milieukwaliteit een harde ondergrens en zal samen met de andere overheden bij uitvoering en handhaving die grens bewaken.

2.3.4 Vierde Nota Waterhuishouding (1999)

In deze nota worden de landelijke hoofdlijnen van het beleid op het gebied van de waterhuishouding aangegeven. Integraal waterbeheer vormt het uitgangspunt. Door middel van deze integrale benadering wordt nagestreefd dat het land veilig en bewoonbaar blijft met gezonde en duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en dient een zo integraal mogelijk beheer te worden gevoerd. Er is geen doorwerking van deze nota in het bestemmingsplan.

2.3.5 Kaderrichtlijn Water

Deze EU-regelgeving heeft rechtstreekse werking. De Kaderrichtlijn water heeft betrekking op de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater. De Kaderrichtlijn gaat uit van een stroomgebiedbenadering en neemt ecologische waterkwaliteit als invalshoek. De Kaderrichtlijn water stelt (verplichte) doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. In 2009 zijn de stroomgebiedsbeheerplannen vastgesteld. Deze kaderrichtlijnen hebben geen gevolgen van de invulling van dit plan.

2.3.6 Rijksbeleid met betrekking tot ecologie

In Europa zijn door de Europese Unie richtlijnen opgesteld voor de bescherming van de natuur, de Habitat- en Vogelrichtlijn. Hierin worden regels gesteld voor de bescherming van zowel natuurgebieden als voor bedreigde planten- en diersoorten. Eén van de doelstellingen is het creëren van een Europees netwerk van natuurgebieden, Natura 2000 genaamd. Een vertaling van dit EU-beleid voor soortbescherming naar Nederlands niveau is de Flora- en faunawet. Hierin worden bedreigde inheemse planten- en diersoorten als beschermd aangewezen. Gebiedsbescherming wordt in Nederland geregeld in de Natuurbeschermingswet. Hierin worden waardevolle natuurgebieden als beschermd aangewezen. Ruimtelijke plannen als bestemmings-, bouw- en sloopplannen moeten aan deze wet- en regelgeving voldoen.

2.3.7 Nationaal Waterplan (NWP)

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Er kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met dit waterplan.

2.3.8 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd. Dit komt terug bij het aanvragen van een omgevingsvergunning. Voor dit plan is dit niet relevant.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Structuurvisie 2040 (2010)

Op 16 februari 2010 is de provinciale ruimtelijke verordening Structuurvisie 2040 van de provincie Noord-Holland door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 de structuurvisie vastgesteld.

In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met verschillende ontwikkelingen en keuzes omgaat en schetst ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. De Provincie speelt in op actuele dilemma's door mee te veranderen waar nodig, maar vooral ook door bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de Provincie Noord-Holland het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen speelt ze in op de veranderingen in de bevolkingsontwikkeling op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied opwekken van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houdt ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken. De structuurvisie en de bijbehorende provinciale verordening zijn het inhoudelijke beleidskader van de provincie waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat de provincies regels voorschrijft over bestemmingen en het gebruik van gronden met een provinciaal belang. Voor Velsen zijn met name het bestaand bebouwd gebied (de voormalige rode contouren), de Rijksbufferzone Amsterdam-Haarlem (heeft in de SVIR geen status meer) en de reservering voor nieuw haventerrein van belang.

De provinciale EHS is herijkt en op 23 mei 2011 door PS vastgesteld. Onderstaande kaart toont de bestaande EHS structuur rond Santpoort-Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1700SANTPOORTZU1-R001_0007.jpg"

Afbeelding 2.4.1.1 Provinciale Structuurvisie

In de Structuurvisie wordt ook het dorps-DNA aangegeven. Onder dorps-DNA verstaat de Provincie Noord-Holland de kernkwaliteiten van de Noord-Hollandse dorpen. Noord-Holland heeft een grote verscheidenheid aan dorpen tussen en binnen de verschillende landschapstypen. Ze zijn in de afgelopen eeuw sterk gegroeid en hebben (deels) hun oorspronkelijke structuur en identiteit verloren. De provincie Noord- Holland wil dat nieuwe ontwikkelingen aan de randen van deze dorpen ook plaatsvinden op basis van hun kernkwaliteiten.

2.4.2 Provinciaal milieubeleidsplan Noord-Holland

In het Provinciaal Milieubeleidsplan staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Het biedt gemeenten en waterschappen een kader voor hun beleid en geeft ondernemers en burgers inzicht in toekomstige ontwikkelingen en maatregelen. Voor de provincie is het de basis voor de vergunningverlening en handhaving. Daarnaast gebruikt de provincie het milieubeleidsplan om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen.

Met dit plan wil de provincie bijdragen aan:

  • Het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid
  • Duurzaam produceren en consumeren
  • Vergroten van de kwaliteit van de leefomgeving
  • Hierbij wordt prioriteit gegeven aan:
  • Bodemsanering en de uitvoering baggerprogramma's
  • Regie op handhaving
  • Duurzame energie
  • Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)


Prioriteiten bij de uitvoering van het PMP
Kwaliteit van de leefomgeving vormt een centraal thema in het programma. Dit betekent dat hieraan prioriteit wordt gegeven en dat de doelstellingen voor de thema's lucht, geluid en externe veiligheid, die in belangrijke mate bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving, uit het Milieubeleidsplan worden gerealiseerd.

Aan de duurzaamheidthema's energie, duurzaam ondernemen en duurzame mobiliteit wordt aandacht gegeven bij de reguliere advisering bij ontwikkelingslocaties. De doelstellingen voor het thema natuur en landschapskwaliteit sluiten aan bij de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) en zijn tevens in lijn met landelijk beleid. De doelstellingen voor het thema bodem sluiten aan bij het landelijk beleid (Nationaal Milieubeleidsplan 4). Voor het thema afval zijn de activiteiten en de doelstellingen gericht op preventie en tevens gericht op de nuttige toepassing (hergebruik) van herbruikbaar afval. De provinciale doelstellingen en activiteiten omtrent het thema water worden in overleg met regionale waterbeheerders uitgewerkt in deelstroomgebiedvisies en deelstroomgebiedplannen.

Milieubeleidsplan 2009-2013
Op 31 maart 2009 is het ontwerp-Provinciaal Milieubeleidsplan voor de periode 2009-2013 vastgesteld door Gedeputeerde Staten en vrijgegeven voor inspraak. In het najaar 2009 heeft Provinciale Staten het plan goedgekeurd.

Het nieuwe Milieubeleidsplan moet eind 2013 leiden tot het bereiken van de Europese en nationale milieunormen. Het plan heeft twee overkoepelde doelen: het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid, het stimuleren van duurzame ontwikkeling, zonder afwenteling van milieubelasting. De provincie stelt tweejarige uitvoeringsprogramma's op (2010-2011 en 2012-2013) waarin de uitvoering van dit het nieuwe Milieubeleidsplan meer in detail wordt vastgelegd.

2.4.3 Provinciaal Waterplan 2010-2015

Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Het motto van het Waterplan is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling. In het Waterplan wordt per thema behandeld wat de provincie zelf doet tot en met 2015 en wat de provincie verwacht van Rijk, Rijkswaterstaat, waterschappen, gemeenten, terreinbeheerders en bedrijfsleven. De provincie versterkt de uitvoering van het plan en bewaakt de voortgang door samen met haar partners een uitvoeringsprogramma voor de hele planperiode op te stellen. In het Waterplan worden vier uitgangspunten gehanteerd:

  • Klimaatbestendig waterbeheer: De waterkeringen, het watersysteem en de ruimtelijke inrichting moeten voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering.
  • Water medesturend in de ruimte: Water is een belangrijke sturende factor in de ruimtelijke ontwikkeling. Op sommige plekken, zoals in de omgeving van dijken, is water vanwege de veiligheid zelfs het belangrijkste sturende element. Elders is water volgend in de ruimtelijke afweging.
  • Centraal wat moet, decentraal wat kan: Met de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening is 'centraal wat moet, decentraal wat kan' de nieuwe sturingsfilosofie van het Rijk die de provincie overneemt. De uitgangspunten van deze vernieuwingen zijn: minder regels, meer uitvoeringsgericht, modernisering en stroomlijning van de regels.
  • Gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering: Het Noord-Hollandse landelijk gebied zoals dat nu ervaren wordt is het resultaat van het leven met en de strijd tegen water. Daarbij moet worden gedacht aan de terpen, dijken, molens en droogmakerijen. Sinds 2007 heeft de provincie dankzij het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) een belangrijke regierol voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied. Met het Rijk heeft de provincie uitvoeringsafspraken gemaakt voor de periode 2007-2013. De uitvoering van het waterbeleid vraagt maatwerk via een gebiedsgerichte aanpak. Dit is een concrete aanpak waarvoor het bestemmingsplan geen faciliterende rol heeft.
2.4.4 Leidraad landschap en cultuurhistorie

Provinciale Staten hebben in juni 2010 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De ontwikkelingsgerichte benadering is het uitgangspunt van het beleid: behoud door ontwikkeling.

In de Leidraad wordt ingegaan op de kernkwaliteiten die gelden als basis voor de ruimtelijke kwaliteit van het landschap van Noord-Holland. De provincie onderscheidt er vijf:

  • Aardkundige waarden: deze worden onderverdeeld in 'aardkundige monumenten' (beschermd middels de Provinciale Milieuverordening) en 'bijzondere aardkundige waarden'.
  • Archeologische waarden.
  • Tijdsdiepte: er moet zorgvuldig omgegaan worden met de bestaande (historische) kenmerken van het landschap. De provincie Noord-Holland wil dat de gelaagdheid van het landschap wordt meegenomen bij ruimtelijke ontwikkeling.
  • Historische structuurlijnen: er dient bij nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de verkavelingsstructuren van het oorspronkelijke landschap.
  • Cultuurhistorische objecten.
  • Openheid: waarbij thema's zoals verrommeling en verstedelijking een rol spelen, behoud van grootschalige open gebieden.
  • Stilte.
  • Donkerte.
  • Dorps-DNA: de specifieke eigenheid en identiteit van dorpen behouden. Het grondgebied van de provincie Noord-Holland is in de Leidraad ingedeeld in verschillende landschapstypen.

In Santpoort-Zuid zijn meerdere aspecten aan de orde. Op bijna het gehele plangebied zal de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' worden gelegd om dit te verankeren.

2.4.5 Dorps DNA

De provincie benoemt in verschillende beleidsstukken het zogenoemde Dorps-DNA. Het Dorps-DNA is niet specifiek vast te leggen in regels. Door conserverend te bestemmen en ook bepaalde objecten de aanduiding 'karakteristiek' te geven wordt dit bewerkstelligd. Uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen is dat deze passen binnen de opzet van het dorp.

Dorpen zijn steeds meer op elkaar gaan lijken. Dat komt omdat bij uitbreidingen karakteristieke, streekeigen dorpsstructuren, 'het dorps-DNA', zelden als drager wordt gebruikt. Gevolg hiervan is nieuwe woningbouw die nauwelijks aansluit op de eigenheid van het dorp en zich afkeert van het landschap. Dit heeft geleid tot 'harde' dorpsranden die vanuit het omliggende landschap een vervreemdend beeld opleveren. Zo dreigt de ruimtelijke variatie en identiteit van de regio's en de verschillende karakteristieke landschappen verloren te gaan en ontstaat een toenemende eenvormigheid van de leefomgeving.

De Provincie Noord-Holland wil dat nieuwe ontwikkelingen in en aan de randen van de dorpen plaatsvinden op basis van hun ruimtelijke kernkwaliteiten, het zogenaamde dorps-DNA. Doel hiervan is het versterken van de identiteit en verscheidenheid van en tussen de dorpen. Dorps-DNA is de ruimtelijke cultuurhistorische kenmerken die een dorp bezit. De karakteristieken van een dorp worden bekeken vanuit de landschappelijk-morfologische invalshoek: de fysieke ruimte staat centraal, landschapstype en bebouwingskarakteristiek. Het sociaal-economisch functioneren, ontwikkelingen in de woningvoorraad en de sociaal-culturele kernwaarden die mede het dorps-DNA bepalen, zijn in deze leidraad geen onderdeel van het dorps-DNA. De kenmerken per dorpstype, de zogenaamde familiekenmerken, worden beschreven. De provincie verwacht van gemeenten dat zij de individuele kwaliteiten per dorp als uitgangspunt nemen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

In dit bestemmingsplan zijn geen grote ontwikkelingen opgenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden in hoeverre dit passend is binnen de huidige opzet van het dorp.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Visie op Velsen 2025

Het document 'Visie op Velsen 2025: Kennisrijk werken in Velsen' is op 31 maart 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie geeft op de verschillende beleidsterreinen een toekomstbeeld van de ontwikkeling van de gemeente Velsen tot 2025. De visie positioneert zichzelf als volgt: "De visie zelf is geen blauwdruk, geen strategisch beleidsplan, maar een inspirerend toekomstbeeld, een bereikbare droom. Niet van de gemeente, maar van de gemeenschap Velsen". En de positie van de gemeente daarin: "De rol van de gemeente in deze visie is die van facilitator. Daarnaast schept de gemeente waar mogelijk de nodige randvoorwaarden, bijvoorbeeld op het gebied van ruimtelijke ordening en de inrichting van de openbare ruimte".

In de Visie op Velsen is de gemeente in 2025 een bloeiende en groeiende gemeente en bevat zij de kennisindustrie van de Metropool Regio Amsterdam. Voor de kleinere kernen, zoals Santpoort-Zuid, wordt er naar gestreefd om de kwaliteiten te behouden.

De rol van de gemeente in deze visie is die van facilitator. De gemeente brengt partijen bijeen, legt relaties en verbindingen, initieert overleggen en zet zich in voor nauwe regionale samenwerking. Daarnaast schept de gemeente waar mogelijk de nodige randvoorwaarden, bijvoorbeeld op het gebied van ruimtelijke ordening en de inrichting van de openbare ruimte. De gemeente voert een actief marketing- en promotiebeleid.

De Visie op Velsen 2025 is uitgewerkt in de nieuwe Woonvisie en zal verder worden uitgewerkt in verschillende beleidsdocumenten, zoals een nieuwe Structuurvisie.

2.5.2 Structuurvisie (vastgesteld in 2005)

De structuurvisie Velsen 2015, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 december 2005, heeft als doel een actueel en samenhangend kader te scheppen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente tot aan 2015. Het is een ruimtelijke vertaling en een verdere uitwerking van de toekomstvisie 2010. Het programma dient te leiden tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de leefkwaliteit. De visie spitst zich toe op de vraag waar de verdere verstedelijking van Velsen plaats kan vinden en hoe dit moet gebeuren. Het plangebied is opgenomen als ontwikkellocatie. Zowel bij de uitleggebieden als bij de herstructurering van bestaande gebieden geldt dat de wezenlijke kwaliteiten en de leefbaarheid niet aangetast mogen worden. De belangrijkste ruimtevraag voor de gemeente Velsen ligt op het gebied van wonen.

In de structuurvisie worden verschillen zaken voor het plangebied nagestreefd. Er worden geen bedrijfsfuncties toegevoegd aan Santpoort-Zuid. De wens is om de winkelvoorzieningen te concentreren rondom de bestaande supermarkt. In combinatie met de herstructurering van een deel van het kerngebied (Bleekersduin) kunnen additionele voorzieningen worden toegevoegd. Dit zijn zowel commerciële als maatschappelijke voorzieningen, een zorgvoorziening is nog steeds uitgangspunt. De maatschappelijke voorzieningen zouden gericht kunnen zijn op zowel Santpoort-Zuid als Santpoort-Noord, waardoor de vraag vanuit beide dorpen kan worden bediend. De bestaande bebouwing in de kern wordt globaler bestemd zodat er meer mogelijkheden zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1700SANTPOORTZU1-R001_0008.jpg"
Afbeelding 2.5.2.1 Structuurvisie

2.5.3 Archeologie en Monumentenbeleid

Voor het plangebied Santpoort-Zuid is de Beleidsnota Monumentenzorg Velsen relevant. De beleidsnota is in 2005 vastgesteld en in 2008 geactualiseerd. In deze beleidsnota geeft de gemeente Velsen haar visie op de gemeentelijke monumentenzorg. Leidraad hierbij is een zorgvuldig beheer en weloverwogen behoud van het architectonische en cultuurhistorisch erfgoed van Velsen, in samenspel met rijk, provincie en particulieren. Het gaat nadrukkelijk om cultuurhistorisch en/of architectuurhistorisch waardevolle objecten, ruimtelijke en bebouwingsstructuren. Belangrijk hierbij is het monumentenrapport Santpoort, “Rapport Monumentencommissie 1989”.

Binnen het plangebied liggen de volgende monumenten:
Bloemendaalsestraatweg bij 1 grenspaal (provinciaal monument)
Bloemendaalsestraatweg 47-49 (gemeentelijk monument)
Bloemendaalsestraatweg 74-76-78 (gemeentelijk monument)
Bloemendaalsestraatweg 80 (gemeentelijk monument)
Bloemendaalsestraatweg 98-102 (gemeentelijk monument)
Bloemendaalsestraatweg 108-110 (gemeentelijk monument)
Bloemendaalsestraatweg 118 (gemeentelijk monument)
Duinweg of Duivelslaan 35 (gemeentelijk monument)
Harddraverslaan 60 (provinciaal monument)
Velserenderlaan, historische laan (gemeentelijk monument)
Vinkenbaan 14 (rijksmonument)
Vinkenbaan 15 (gemeentelijk monument)
Vinkenbaan 16-18 (gemeentelijk monument)
Vinkenbaan 22 (gemeentelijk monument)
Vinkenbaan 25 (gemeentelijk monument)
Vinkenbaan 50 (gemeentelijk monument)
Willem de Zwijgerlaan 59-61 (provinciaal monument)
Wüstelaan ong. Grenspaal (rijksmonument)
Wüstelaan 32 (gemeentelijk monument)

Deze monumenten worden beschermd in het bestemmingsplan door een aanduiding op de verbeelding.

2.5.4 Verkeersbeleid

In het Lokaal Verkeer- en VervoerPlan 2004 zijn de beleidshoofdlijnen op het gebied van verkeer en vervoer voor de gemeente Velsen vastgelegd. Knelpunten en mogelijke oplossingen worden besproken. Doelstelling van het LVVP 2004 is het vergroten van de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en de bereikbaarheid. In zijn algemeenheid is de bereikbaarheid van de haven met name afhankelijk van de maatgevende kruispunten op de primaire route (Pontplein en de kruispunten Amsterdamseweg). Er wordt onderzoek gedaan naar maatregelen om de doorstroming op de route verder te verbeteren.

Vanuit de Santpoortse woongemeenschap komen diverse signalen dat er mogelijk verbeteringen kunnen worden aangebracht aan de wegcategorisering en inrichting. Het bestemmingsplan is in verkeersbeleid enkel faciliterend en niet richtinggevend. Hiervoor dienen separate verkeersbesluiten genomen te worden met de voorbereiding die daarvoor nodig is.

Evenals in andere kernen van de gemeente Velsen zijn ook grote delen van Santpoort-Zuid reeds aangewezen en ingericht als 30 km/uur verblijfsgebieden. Het gaat dan voornamelijk om gebieden met typische woonstraten. Naast de woonstraten kent de kern Santpoort-Zuid ook een aantal hoofdroutes, waarop ook een deel doorgaand verkeer wordt afgewikkeld. In vervolg op het LVVP is in 2004 inspraak gehouden over de verkeersstructuur en wegcategorisering (30 of 50 km/uur) van deze hoofdroutes, te weten Willem de Zwijgerlaan, Wijnoldy Daniëlslaan, Wüstelaan, Van Dalenlaan, Brederoodseweg. Hierbij is gekozen voor 30 km/uur op alle wegen met uitzondering van de Willem de Zwijgerlaan (en aansluitende deel van de Middenduinerweg) en de Wijnoldy Daniëlslaan (tot de Harddraverslaan). Voor deze weggedeeltes is besloten de 50 km/uur aanwijzing te handhaven. Daarbij is aangegeven dat de daadwerkelijke aanpassing van het snelheidsregime op de overige routes pas zal gebeuren op het moment dat er sprake is van een herinrichting van een weg(gedeelte). Op de Wüstelaan bestond reeds een 30 km/uur regime. De afgelopen jaren zijn de Van Dalenlaan en Wijnoldy Daniëlslaan (tussen Wüstelaan en Harddraverslaan) heringericht tot 30 km/uur wegen. Op de Brederoodseweg komt een herinrichting aan de orde op het moment dat de bomen vervangen moeten worden.

2.5.5 Milieubeleid

In de Milieuvisie Velsen 2002-2006 is aangegeven dat de beschikbare ruimte zo efficiënt mogelijk gebruikt dient te worden. Waar mogelijk wordt meervoudig ruimtegebruik toegepast, waarbij ondergronds bouwen, gestapeld bouwen en het combineren van functies belangrijke elementen zijn. Bij het herinrichten van terreinen dan wel bij uitbreidingswensen wordt uitgegaan van het mengen van functies als wonen, detailhandel, horeca en niet hinderlijke bedrijvigheid. Binnen de gemeente is in navolging van de milieuvisie een beleidsplan duurzaam bouwen vastgesteld. In dit beleidsplan worden de ambities beschreven op het gebied van duurzaam bouwen in relatie tot bouwprojecten en de openbare ruimte. Het toepassen van meervoudig ruimtegebruik is één van de ambities.

Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen
Gemeente Velsen en de Milieudienst IJmond hebben ter ondersteuning en invulling van deze beleidsdoelstellingen een lokaal beleid geformuleerd in “Kwaliteit en duurzaam bouwen” en in het milieubeleidsplan 2008-2012. Daarnaast heeft het college van de gemeente Velsen het klimaatprogramma “Velsen, stad van Zon, Zee en Wind” op 1 december 2012 vastgesteld.

Landelijk beleid, Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007-2011
Het Rijk en de gemeenten hebben een klimaatakkoord ondertekend. Hierin staan de volgende afspraken over energiebesparing en de overgang naar duurzame energie: reductie van de uitstoot van broeikasgassen van 30% in 2020 ten opzichte van 1990, een energie-besparingspercentage van 2% energiebesparing per jaar en een aandeel van 20% duurzame energie in 2020. Het kabinet Rutte II hanteert het aandeel duurzame energie van 16% in 2020. De ambitie is dat in 2020 de nieuwbouw energieneutraal is en dat het energieverbruik van woningen en gebouwen in 2020 met meer dan 50% is verlaagd. Om resultaten te boeken en innovatie te stimuleren is de energieprestatie coëfficiënt voor nieuwe woningen in 2011 aangescherpt naar 0,6 en wordt deze in 2015 aangescherpt naar 0,4.

GPR Gebouw
Ter ondersteuning en om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouw- en renovatieprojecten stelt de Milieudienst IJmond en de gemeente Velsen GPR Gebouw gratis ter beschikking. GPR Gebouw is een instrument waarmee prestaties gemeten kunnen worden, compleet met rapportcijfers van 1 tot 10. Dit instrument kijkt naar 5-6 aspecten, met de nadruk op energie. De GPR-lijst kan online ingevuld worden. De ambitie van de gemeente is een 7.0 te scoren op het thema energie en gemiddeld een 7.0 voor de thema’s milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. De initiatiefnemer dient hierover in een vroegtijdig stadium contact op te nemen met de Milieudienst IJmond. Bij toekomstige bouwaanvragen wordt een GPR Gebouw berekening gevraagd.

2.5.6 Groenbeleid

Het groen binnen Santpoort-Zuid wordt door veel mensen erg gewaardeerd. Opvallend hieraan is dat het voornamelijk om particulier groen gaat en dat er relatief weinig groen in eigendom is van de gemeente. Hierin speelt de gemeente dus geen rol. Het enige wat de gemeente kan doen is om in dit bestemmingsplan meer beschermde bestemmingen op te nemen. Waar dit passend is zal daarom worden gekozen voor de bestemming bos. Dit zodat dit groen in stand blijft. Groengebieden met bijzondere aandacht zijn:


- De bosstrook tussen de Willem de Zwijgerlaan en de spoorlijn vanaf het station
- De bosstrook tussen de Wijnoldy Daniëlslaan en de spoorlijn
- De bosdriehoek Louise de Colignylaan/Charlotte de Bourbonlaan
- De bosdriehoek Wijnoldy Daniëlslaan / Harddraverslaan
- De bosdriehoek Papenburghlaan/Clarionlaan/Olga von Gotschlaan
- De groenstroken langs de Anna van Saksenlaan, de Louise de Colignylaan, de Willem de Zwijgerlaan en de Harddraverslaan
- De steilwand met de duinrellen aan de Vinkenbaan
- Het Oranjeveldje

De waterhuishouding krijgt ook aandacht zodat er geen mogelijkheden worden geboden die direct of indirect invloed hebben op de grondwaterstand- of kwaliteit. Dit is onlosmakelijk verbonden met de groenstructuur en het duinachtige landschap. Dit duinachtige landschap wordt ondermeer beschermd doordat het door de provincie is aangewezen als aardkundig monument. Dit dient uiteindelijk ook sterk naar voren te komen in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1700SANTPOORTZU1-R001_0009.jpg"
Afbeelding 2.5.6.1 Uitsnede Ruimte voor Groen


Op dit moment is binnen de gemeente Velsen een aantal groenbeleidsplannen voor de bebouwde kom vigerend, namelijk het Bomenplan 2003, de Ecologische groenvisie 1997 en het Groenbeleidsplan 2009 Ruimte voor Groen. Het bomenplan is een beheerplan waarin de vervanging van gemeentelijke bomen is vastgelegd. Dit bomenplan wordt in 2013 geëvalueerd en geactualiseerd. De Ecologische groenvisie is een beschrijvende visie op hoofdlijnen. In het Groenbeleidsplan is de hoofdgroenstructuur vastgelegd. Ook zijn hierin kaarten opgenomen, die beschrijven of er eventueel groen moet worden gecompenseerd. Dit kan relevant zijn bij ontwikkelingen, omdat groen met een classificatie "te behouden groen met compensatiebeginsel" op kaart zijn aangegeven. Voor het plangebied is een klein stukje groen ten zuiden van de Olga van Gotschlaan relevant. Dit stuk groen maakt deel uit van de Hoofdgroenstructuur. Het groenstructuurplan staat op de lijst om in 2014 herzien te worden.

In 2014 wordt de bestaande kapverordening gewijzigd. In principe zijn na de aanpassing van de APV alle bomen vrijgesteld van kapvergunning. Voor een aantal situaties wordt een uitzondering gemaakt. Bomen die op de lijst van waardevolle of monumentale bomen geplaatst zijn, blijven kapvergunningsplichtig. Ook is er een gebied aangewezen waarbinnen alle bomen met een stamdiameter groter dan 15 centimeter op een hoogte van 130 cm boven maaiveld kapvergunningsplichtig blijven. Santpoort-Zuid ligt voor een groot gedeelte in dit aangestelde gebied. In september 2013 wordt het beleidsplan monumentale bomen vastgesteld.

Het landschapsbeleidsplan is met name geschreven voor het buitengebied. Het genoemde groenelement aan de Olga van Gotschlaan is benoemd als waardevol. Dit element grenst aan de noordzijde aan een park dat deel uitmaakt van de Hoofdgroenstructuur. Dit zal extra benadrukt worden in het bestemmingsplan.

2.5.7 Economisch beleid

Bedrijven
In het plangebied zijn enkele bedrijven gelegen. Er is geen economisch beleid dat van toepassing is op deze bedrijven.


Detailhandel
In het plangebied zijn een supermarkt en enkele winkels gevestigd. Met name rond de supermarkt is sprake van een concentratie van voorzieningen.


In de Economische agenda 2011-2014 is vastgesteld dat de vraag naar schaalvergroting in verschillende segmenten actueel is, met name vanuit supermarkten, maar ook vanuit andere sectoren als bouwmarkten en tuincentra. Dit is een trend die overal binnen de gemeente te zien is. Dit wil niet zeggen dat uitbreidingen met dit bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk zijn.


Kantoren en dienstverlenende bedrijven
Verschillende kleinere kantoren en dienstverlenende bedrijven zijn in het plangebied gevestigd. In Velsen is geen specifiek beleid voor kantoren of dienstverlenende bedrijven.
De Bloemendaalsestraatweg valt aan te wijzen als het kerngebied van Santpoort-Zuid. Om deze functie te behouden en te versterken zal de bestemming 'centrum' worden opgenomen voor deze straat. Hierdoor is het mogelijk om hier een winkel te vestigen, kantoor, apotheek etc. zonder dat daar uitgebreide procedures voor nodig zijn. Een extra supermarkt zal niet mogelijk worden gemaakt omdat dit grote impact heeft op de omgeving.

2.5.8 Belangengroepen

In Santpoort-Zuid zijn twee stichtingen actief die voor de belangen van de inwoners opkomen. Dit zijn de Woongemeenschap Santpoort-Zuid en Stichting Santpoort. De stichtingen hebben geen officiële status in het ruimtelijke proces zoals bijvoorbeeld de provincie dat wel heeft. De stichtingen zijn geen onderdeel van de overheid. De documenten die de stichtingen opstellen hebben daarom ook geen formele status. Wel vindt de gemeente het belangrijk om de mening van de samenleving te horen en, waar mogelijk, mee te nemen in het bestemmingsplan.


Woongemeenschap Santpoort-Zuid
De woongemeenschap Santpoort-Zuid is een stichting, bestaande uit vrijwilligers, die de belangen behartigt van de inwoners van Santpoort-Zuid. Men heeft als doel om een prettig woon- en leefmilieu te behouden en indien nodig te versterken binnen Santpoort-Zuid.

In de zomer van 2011 zijn alle inwoners van Santpoort-Zuid benaderd middels een schriftelijke enquête om hun mening te geven over de toekomst van de kern. Het blijkt dat de inwoners van Santpoort-Zuid zeer tevreden zijn met de huidige toestand van het dorp. Men wenst geleidelijke, kleinschalige verbeteringen die passen bij het groene dorpskarakter.

De woongemeenschap heeft een ideaalbeeld geschetst hoe het dorp er uit dient te zien in 2025. Het beeld ziet er als volgt uit.
Santpoort-Zuid heeft het fraaie, groene en rustige karakter behouden. Nieuwe ontwikkelingen zijn zorgvuldig ingepast en de kern is levendiger geworden dan in 2011 het geval was. In 2025 is er geen grootschalige woningbouw gerealiseerd maar zijn er wel enkele seniorenwoningen gebouwd zodat senioren hun wooncarrière in Santpoort-Zuid kunnen voorzetten. De nieuwbouw is mooi en duurzaam in het groene karakter van het dorp gebouwd.
Het gebied achter het tankstation zal zijn opgeknapt in 2025. Ook is een klein beetje werkgelegenheid gecreëerd in kennisintensieve en kleinschalige bedrijfstakken. Er is meer ruimte voor ateliers, expositieruimtes en horeca. Ook zijn er in 2025 meer winkels die zich met name richten op de inwoners uit het dorp. Er zijn geen winkels bijgekomen die een verkeersaantrekkende werking hebben. Wel is er op bescheiden schaal meer toerisme in 2025. Het voormalige station wordt gezien als kloppend hart van Santpoort-Zuid.
In 2025 wil men ook een echte dorpskern hebben waar iedereen kan winkelen, recreëren, ontmoeten en werken. Dit alles in een groene en architectonisch verantwoorde omgeving.
Men hecht er groot belang aan dat in 2025 Santpoort-Zuid nog altijd per trein bereikbaar is en dat het aantal autobewegingen gelijk is gebleven. Ook zal het dan veilig zijn voor kinderen om op straat te spelen en te fietsen. In 2025 zal het kappen van bomen enkel sporadisch plaats vinden. Dit geldt ook voor bomen op privé terreinen.


Hoewel sommige dingen strijdig lijken te zijn met de visie van de gemeente zal in dit bestemmingsplan geprobeerd worden om in ieder geval de neergezette visie te faciliteren waar dat mogelijk en wenselijk is. Sommige zaken vallen buiten de mogelijkheden die een bestemmingsplan kan reguleren. Het faciliteren betekent echter niet dat de gemeente deze plannen zal uitvoeren. Hiervoor ligt de verantwoordelijkheid grotendeels bij marktpartijen en inwoners.

Stichting Santpoort
De Stichting Santpoort is sinds 1976 als vrijwilligersorganisatie actief in de woonkernen Santpoort-Noord en -Zuid. De Stichting stelt zich ten doel het behoud van het dorpskarakter van beide woonkernen, het woon- en leefklimaat, het behoud van het cultuurhistorische erfgoed en het natuurschoon, landschap en groen, alsmede de bescherming daarvan tegen (verdergaande) verstedelijking en andere vormen van aantasting, dit alles in de ruimste zin van het woord. Ook was de Stichting betrokken bij de ontwikkeling van het dorpsplein in Santpoort-Noord.

Vanuit haar doelstellingen heeft de stichting in het verleden meegewerkt aan verschillende gemeentelijke beleidskaders zoals de Monumentenrapportage Santpoort (1989), de Welstandsnota (2004), het Groenbeleidsplan en het Landschapsbeleidsplan.

Daarnaast zet de stichting zich in om de kennis van de lokale historie, de architectuur en stedebouwkundige ontwikkeling bij het publiek te vergroten. Daartoe heeft zij de cultuurhistorische Brederoderoute (2001) ontwikkeld en brengt jaarlijks een tijdschrift uit.
De stichting zou graag zien dat aan delen van Santpoort-Zuid een monumentenstatus wordt verleend. Indien dit niet mogelijk is, is een sterk conserverend bestemmingsplan van groot belang, conform de door de gemeenteraad aangenomen Monumentenrapportage uit 1989. Hierin zijn aanbevelingen gedaan om het voortbestaan van " bepaalde waardevolle en belangrijke elementen binnen de structuur van Santpoort uit historische, stedebouwkundig en landschappelijk oogpunt" te garanderen in het bestemmingsplan; dit zonder dat elke verdere ontwikkeling daarmee wordt geblokkeerd. Dit om zo te waarborgen dat de kwaliteiten van het gebied behouden blijven.

Hoofdstuk 3 Milieuaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieuaspecten aan de orde gesteld. Hierbij dienen aan de orde te komen het wegverkeerslawaai, geluidszones, bedrijvigheid, bodem, vervoer gevaarlijke stoffen, archeologie, de flora en de veiligheid.

3.1 Bedrijven en milieuhinder

Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand bedrijven gesitueerd worden. In de publicatie zijn adviesafstanden die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.

De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden. Voor de realisatie van nieuwe ontwikkelingen zal getoetst worden aan de richtafstand uit de publicatie Bedrijven en Milieuzonering.

3.2 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
(Bev-I), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (c-Rnvgs met de BASISNETTEN Weg, Water en Spoor in de bijlagen) en het beleid met betrekking tot buisleiding is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bev-B).

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal:
het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 /jaar contour (wettelijk harde norm) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.


Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN- curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.


Nagegaan moet worden of op het gebied van externe veiligheid belemmeringen worden ondervonden voor het te nemen onderliggend plangebied. Nagegaan is welke risicobronnen er in de directe omgeving van het plangebied Santpoort-Zuid zijn gesitueerd. Hierbij wordt getoetst aan bronnen die een extern veiligheidsrisico in kunnen houden.


Het gaat daarbij om de volgende risicobronnen:
bedrijven, waar handelingen met gevaarlijke stoffen worden uitgevoerd. De BEVI- en BRZO-bedrijven;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over het water;
- transport van gevaarlijke stoffen door een buisleiding.


Risicoinventarisatie
afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1700SANTPOORTZU1-R001_0010.jpg" Afbeelding 3.2.1 Externe veiligheid contouren


Binnen de opgegeven plangrenzen is een LPG-tankstation aanwezig (bij het treinstation). Binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar van deze BEVI-inrichting bevinden zich geen kwetsbare objecten. Ook zijn er binnen genoemde contour geen kwetsbare – en/of beperkt kwetsbare objecten beoogd/geprojecteerd.

Om het tankstation te bevoorraden vindt er transport van LPG door het plangebied plaats. De frequentie waarmee dit gebeurd is relatief laag. De wegen, 50 km/uur binnen de bebouwde kom, hebben geen 10-6/jaar PR-contour. Het groepsrisico is kleiner dan de oriënterende waarde.

Over de spoorlijn Beverwijk – Haarlem vindt, sinds de sluiting van DSM Agro op 1-1-2010 geen vervoer van gevaarlijke stoffen meer plaats. Het basisnet Spoor geeft ook geen (toekomstig) vervoer van gevaarlijke stoffen aan.

Nadere uitwerking risico's LPG-tankstation Benelite
SAVE, 'Tankstation Benelite B.V. te Santpoort-Zuid', projectnummer 233969 - 110064 - HB68, rev. 01, 20 januari 2011.

Plaatsgebonden risico
afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1700SANTPOORTZU1-R001_0011.jpg"
Tabel toetsingsafstanden in meters tot (beperkt) kwetsbare objecten voor bestaande situaties.


Groepsrisico

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1700SANTPOORTZU1-R001_0012.jpg" Afbeelding 3.2.2 Groepsrisico tankstation


De bestemming van de locatie Willem de Zwijgerlaan 57a is gewijzigd naar centrum, dit geldt eveneens voor het voormalige stationsgebouw. Ten behoeve van deze bestemmingsplanwijziging is opnieuw een risicoanalyse opgesteld (SAVE, projectnummer 120287-CB76, rev. 01, 30 maart 2012)


Belangrijkste wijziging t.o.v. de oorspronkelijke QRA is het aantal aanwezigen in het invloedsgebied. Dit aantal neemt in de dagperiode toe met 8 en in de avondperiode met maximaal 225.

Het effect van deze toename op het groepsrisico is klein. Het groepsrisico neemt iets toe, maar blijft ruim onder de oriënterende waarde.

Conclusie
De beoogde locatie is gelegen binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation Benelite, Willem de Zwijgerlaan, Santpoort-Zuid. De dichtheid rond het plan/project bedraagt .. personen/hectare. De locatie is niet gelegen binnen de risicocontour van het plaatsgebonden risico 10-6/jaar van genoemd tankstation. Het plaatsgebonden risico vormt (vooralsnog, ziet tekst onder plaatsgebonden risico) geen belemmering. Het plan voldoet op dit punt aan het in het BEVI gestelde.
Er is geen toename van het aantal personen als gevolg van het plan (conserverend plan).
Het groepsrisico wijzigt niet. In dit gebied is er geen overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Het groepsrisico vormt derhalve geen belemmering.


Overige risicobronnen

  • Er zijn in de directe omgeving van de locatie geen bedrijven gelegen waar handelingen met gevaarlijke stoffen worden uitgevoerd.
  • Het plangebied ligt in het invloedsgebied van wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De frequentie waarmee LPG wordt aangevoerd naar het tankstation Benelite is zodanig laag, dat de weg waarover het transport plaatsvindt geen 10-6/jaar PR-contour heeft (vlgs. vuistregels in deel 2, hoofdstuk 1 van Guidlines for quantitative risk assessment (PGS 3). - drempelwaarde). Het groepsrisico vanwege het transport over de weg ligt onder de oriënterende waarde (drempelwaardentabel).
  • Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een spoorwegtracé waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
  • Het plangebied is niet gelegen in de omgeving van een vaarweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
  • Het plangebied is niet gelegen in het invloedsgebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.


Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het te nemen besluit voorliggend bestemmingsplan "Santpoort-Zuid" in procedure te nemen.


Bedrijven en Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium "een goede ruimtelijke ordening". Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), het zogenaamde 'groene boekje', een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand bedrijven gesitueerd worden. Het Groene Boekje geeft adviesafstanden (zie tabel) die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.


De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden.


Milieucategorie

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  


Het plangebied is een woongebied met een strook met gemengde functies waarin winkels, bedrijven en woningen gevestigd zijn. Er is in deze strook sprake van een gemengd gebied.


Deze vestiging van deze bedrijven is historisch gegroeid en is passend binnen een gemengd gebied. Binnen het plangebied zijn maximaal bedrijven uit categorie 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Met uitzondering van het benzinestation aan de Willem de Zwijgerlaan 57 vallen alle bestaande bedrijven onder deze categorieën.


Aan de Willem de Zwijgerlaan 57 is een benzinestation met LPG gevestigd, dit is een categorie 3.1 bedrijf. Het tankstation kan voldoen aan de richtafstand. Er zijn dan ook geen belemmeringen om op deze locatie ene 3.1 bedrijf toe te staan. Het tankstation is specifiek bestemd.

3.3 Luchtkwaliteit

In 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Op de beoordeling van luchtkwaliteit is niet alleen de Wet milieubeheer van toepassing, maar ook het Besluit niet in betekende mate bijdragen en drie regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM), de Regeling beoordeling luchtkwaliteit en de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).


Er is een andere wijze van toetsing van bouw- en bestemmingsplannen opgenomen. Zo dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn handvaten aangereikt om te bepalen of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als een bijdrage die maximaal 3 % bedraagt van de grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof. De mate van schaalgrootte waaronder niet hoeft te worden getoetst (de vertaling van bovengenoemde 3% norm naar concrete bouwprojecten), bedraagt 1500 woningen bij één ontsluitingsweg. Voor het ontwikkelen van kantoorlocaties geldt een schaalgrootte van 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij één ontsluitingsweg. De Regeling NIBM benoemt tevens categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Als een project in één van deze categorieën valt of voldoet aan de gestelde criteria voor de schaalgrootte van het plan (1500 woningen of 100.000 m2 kantooroppervlakte) dan hoeft er niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. De begrippen goede ruimtelijke ordening en blootstelling van kwetsbare groepen blijven van belang. Situaties waar de luchtkwaliteitsnormen worden overschreden zullen integraal worden aangepakt met maatregelpakketten voor probleemgebieden. Er worden op drie bestuurslagen maatregelen genomen, namelijk door het rijk, provincie en gemeenten (Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit, NSL).

Samenvattend vormt de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
• er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
• een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
• een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
• een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Luchtkwaliteitsnormen
De luchtkwaliteitsnormen zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. De volgende grenswaarden (jaargemiddeld) zijn opgenomen:
• Zwavel (SO2): 125 micro g/m3
• Stikstofdioxide: 40 micro g/m3
• Fijn stof (PM 10): 40 micro g/m3
• Koolstofmonoxide: 8 uurgemiddelde 6 micro g/m3
• Benzeen: 10 micro g/m3
• Lood: 0,5 micro g/m3


In de praktijk zijn alleen de normen voor stikstofdioxide en fijn stof van belang. In het bestemmingsplan zijn geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen opgenomen. Uit de Monitoringstool (www.nsl-monitoringstool.nl) blijkt dat in het plangebied geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen optreden. De conclusie is dat de Wet luchtkwaliteit geen knelpunt vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er geluidszones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een geluidszone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.


Als de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe geluidgevoelige bestemming de voorkeursgrenswaarde van een geluidbron overschrijdt, moet gelijktijdig met de planprocedure een hogere waarden procedure in het kader van de Wet geluidhinder worden gevoerd. Een hogere waarde voor de geluidsbelasting kan, onder voorwaarden, worden vastgesteld tot de maximale ontheffingswaarde voor de betreffende geluidbron.


Binnen het plangebied zijn wijzigingsgebieden opgenomen om aan de Uijtendaalstraat 12-14 en Platvoetstraat 10 een bedrijfsbestemming respectievelijk een kantoorbestemming om te zetten in een woonbestemming. Woningen zijn geluidgevoelige bestemmingen volgens de Wet geluidhinder.


Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Hierna wordt voor het plangebied de situatie beschreven voor wegverkeers-, railverkeers- en luchtvaartlawaai.


Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied liggen geluidszones van meerdere wegen. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting is het in een binnenstedelijke situatie mogelijk tot en met 63 dB een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder vast te stellen.


Uijtendaalstraat
Het wijzigingsgebied ter plaatse van de Uijtendaalstraat 12-14, ligt binnen de geluidszone van de Wüstelaan. De geluidsbelasting vanwege deze weg overschrijdt op deze locatie de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet.


Platvoetstraat
Het wijzigingsgebied ter plaatste van Platvoetstraat 10, ligt binnen de geluidszone van de Wüstelaan. De geluidsbelasting vanwege deze weg overschrijdt op deze locatie de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet.


Railverkeerslawaai
Het plangebied wordt doorsneden door de spoorlijn Haarlem-Beverwijk. Aan weerszijde van deze spoorlijn ligt een geluidszone van 300 meter. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai is 55 dB. Bij een hogere geluidsbelasting is het mogelijk tot en met 68 dB een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder vast te stellen.


Uijtendaalstraat
Het wijzigingsgebied aan de Uijtendaalstraat 12-14, ligt binnen de geluidszone van de spoorbaan. De geluidbelasting vanwege het railverkeer op deze locatie bedraagt circa 60 dB. Voor de procedure van de bestemmingswijziging voor dit gebied moet de geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai exact bepaald worden. Deze waarde voor de geluidbelasting moet met een hogere waarde procedure worden vastgesteld. Gezien de huidige geluidsbelasting op de gevel is de verwachting dat deze hogere waarde voor de geluidbelasting verleend kan worden.


Platvoetstraat
De wijzigingsbevoegdheid aan de platvoetstraat, ligt binnen de geluidszone van de spoorbaan. De geluidbelasting op deze locatie overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet.


Luchtvaartlawaai
Het oostelijke deel van het plangebied ligt binnen het beperkingengebied van het Luchthavenindelingsbesluit voor de luchthaven Schiphol. Het betreft een hoogtebeperking voor objecten van 90 tot 100 meter. Het plangebied ligt niet binnen de 20 KE contour van Schiphol uit de Nota Ruimte. Binnen de 20 KE contour zijn geen nieuwe uitleglocaties voor woningbouw mogelijk.

Trillingen
Door het treinverkeer kunnen er mogelijk trillingen ontstaan. Bij nieuwbouw dient hier rekening mee gehouden te worden en dienen er eventueel voorzieningen te worden getroffen aan de nieuwbouw. Indien hier aanleiding voor is, zoals het verleggen van het spoor, het toevoegen van het spoor, verandering van ligging van wissels of het wijzigen van de dienstregeling, dient de spoorbeheerder hier onderzoek naar te doen. Dit is nu niet het geval, er hoeft dan ook geen nader onderzoek naar trillingen te worden verricht.


Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet er een hogere waarde procedure Wet geluidhinder worden gevoerd voor de locatie Uijtendaalstraat 12-14 in verband met railverkeerslawaai.

3.5 Bodem

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de kwaliteit van de bodem ter plaatse. Het is wettelijk verboden om te bouwen op verontreinigde grond. Om te kunnen bepalen of de bodem in het plangebied geschikt is voor het beoogde gebruik dient bij voorgenomen bouwactiviteiten een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Hierdoor dient bij ontwikkelingen in het gebied altijd een historisch bodemonderzoek te worden verricht en vaak ook een verkennend bodemonderzoek.


Uit het historisch onderzoek kan blijken dat (op een deel van een locatie) reeds een recent bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. In dat geval kan mogelijk worden volstaan met de resultaten van dat bodemonderzoek mits het uitgevoerde onderzoek voldoende betrekking heeft op het te ontwikkelen terrein. Uit het historisch onderzoek kan tevens blijken dat in een eerder uitgevoerd bodemonderzoek een verontreiniging is aangetoond die een belemmering zou kunnen vormen voor het beoogde gebruik. Indien uit een verkennend bodemonderzoek blijkt dat er een verontreiniging is aangetoond dan dient een nader bodemonderzoek te worden uitgevoerd om de eventuele ernst van de verontreiniging en eventuele noodzaak tot bodemsanering vast te stellen. Wanneer de locatie naar aanleiding van het historisch of verkennend bodemonderzoek als asbestverdacht wordt aangemerkt dan dient tevens een asbestonderzoek te worden verricht conform de geldende normen.


In de gemeente Velsen is het generieke beleid vanuit het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit is een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld. Het plangebied valt hoofdzakelijk in de klasse wonen en deels in de klassen overig en industrie (spoorlijn). Bij grondverzet dient de kwaliteit van de bodem te worden vastgesteld door middel van partijkeuringen. Dit geldt zowel voor de kwaliteit van de toe te passen grond als van de ontvangende bodem. Om een partij grond te mogen toepassen moet de partij worden getoetst aan zowel de bodemkwaliteit van de ontvangende bodem als aan de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. Bij deze dubbele toets geldt dat de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond moet voldoen aan de strengste norm.

3.6 Ecologie

Wetgeving voor de bescherming van de natuur richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet 1998 staat bekend als de Habitattoets. Deze bestaat uit een Voortoets en eventueel een zogenoemde "passende beoordeling" als uit een Voortoets blijkt dat er mogelijk significante gevolgen zijn. De belangrijkste aspecten bij de beoordeling van mogelijke invloed op natuurgebieden aan de orde komen zijn: oppervlakteverlies, verontreiniging, verdroging, geluid, licht, verstoring door mensen, mechanische effecten en versnippering. Voor bestemmingsplannen, bouwplannen of andere activiteiten, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden bij de provincie.


Soortbescherming
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en fauna wet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen. De wet maakt een onderscheid tussen licht (tabel 1), middelzwaar (tabel 2) en zwaar beschermde soorten (tabel 3). Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Als er negatieve effecten optreden op zwaar beschermde soorten (tabel 3 Flora- en faunawet) dient een ontheffing volgens art. 75 van de flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van economische zaken. Voor zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (groot maatschappelijk belang, in sommige gevallen ook ruimtelijke inrichting en ontwikkeling)
- er geen alternatief is
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort


In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.

In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen, maar er zullen mogelijk wel wijzigingsbevoegdheden worden opgenomen. Er zijn geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten maar de wijzigingsbevoegdheden zullen nog worden beoordeeld op eventuele effecten op de natuur.

3.7 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening).


Duurzame stedenbouw is een belangrijk en voorwaardenscheppend onderdeel van duurzaam bouwen. Verschillende nieuwe, maar zeker ook al bestaande, initiatieven en/of maatregelen worden in het kader van duurzaam bouwen samengevoegd tot het concept van een plan. Deze initiatieven en maatregelen vormen samen de bouwstenen.


Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen
Gemeente Velsen en de Milieudienst IJmond hebben ter ondersteuning en invulling van deze beleidsdoelstellingen een lokaal beleid geformuleerd in "Kwaliteit en duurzaam bouwen" en in het milieubeleidsplan 2008-2012. Bouwinitiatieven moeten voldoen aan deze ambities en doelstellingen. Buiten de bestaande normen vanuit het Bouwbesluit richt het beleid ten aanzien van duurzaam bouwen zich op een hoger ambitieniveau.


Aangezien de aanscherping van het beleid voor duurzaam bouwen een dynamisch traject is, dienen bouwinitiatieven getoetst te worden aan het op dat moment geldend beleid.


Landelijk beleid
Het werkprogramma van Schoon en Zuinig (VROM, 2007) beschrijft hoe Nederland in 2020 30 procent minder broeikasgassen wil uitstoten ten opzichte van 1990. Op basis hiervan hebben het Rijk en de gemeenten in 2007 het Klimaatakkoord ondertekend. Aan energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend. Nederland heeft in het Energierapport 2008 (EZ, 2008) de doelstelling voor energiebesparing opgehoogd van 1,5 naar 2 procent per jaar in 2020. Onder duurzame energiebronnen worden hernieuwbare energiebronnen verstaan. Dit wil zeggen bruikbare energie uit waterkracht, windenergie, zonne-energie, omgevingsenergie en biomassa. Duurzame energie speelt in Nederland nog een beperkte rol. De Nederlandse overheid streeft naar 20 procent duurzame energie in 2020 (VROM, 2007). Het kabinet Rutte II hanteert het aandeel duurzame energie van 16 procent in 2020. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2011 aangescherpt van 0,8 naar 0,6 en wordt deze in 2015 verder verlaagd naar 0,4.


GPR Gebouw
GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema's van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen


Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Velsen het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10.
Keuzemodules geven aan hoe scores zijn te verhogen (tot maximaal een tien) voor de vijf verschillende onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
Binnen het ontwerp (of de renovatie) is men vrij om binnen de verschillende modules voorzieningen naar keuze te realiseren, zolang deze keuzes leiden tot het gewenste ambitieniveau.
Per project wordt door de Milieudienst IJmond (gratis) digitaal een sublicentie voor het programma GPR Gebouw verstrekt.
De ambitie van de gemeente Velsen is minimaal een 7 te scoren op het thema energie en gemiddeld een 7 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.


Gemeentelijk beleid voor duurzaamheid bedrijven
Bij nieuw op te richten bedrijvigheid of bij grootschalige veranderingen binnen bestaande bedrijven wordt naast het voldoen aan het wettelijke kaders op milieugebied ook een advies op maat gegeven ten aanzien van milieubesparende maatregelen. Dit zowel op het gebied van (ver)bouwen als op het gebied van toe te passen installaties en voorzieningen.
Bestaande bedrijven worden aangespoord om energiezuinige maatregelen te treffen met een terugverdientijd van korter dan vijf jaar.

3.8 Cultuurhistorie

Santpoort-Zuid kent een rijke cultuurhistorie. Graafwerkzaamheden verstoren/vernietigen archeologische bodemschatten. Indien zich graafwerkzaamheden voordoen bij de herontwikkeling van locaties zet de gemeente Velsen zich in voor archeologisch onderzoek.

Hoofdstuk 4 Waterparagraaf

Op grond van het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven welke de gevolgen voor het plan zijn voor de waterhuishouding.

In het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is geconcludeerd dat Nederland zijn waterhuishouding niet op orde heeft. Water dient in de toekomst een mede-ordend principe te worden. In het bestemmingsplan dient daarom aandacht besteed te worden aan water. Recent is er een Nationaal waterakkoord gesloten tussen het Rijk, gemeenten, waterschappen en provincies, waarin opgenomen is hoe de partijen met water wensen om te gaan. De opgave is te zorgen voor veiligheid en te beschikken over voldoende mogelijkheden voor waterberging ter voorkoming van waterlast, watertekort en het verslechteren van de waterkwaliteit. De watertoets is ingevoerd om te kijken in hoeverre hier aan voldaan wordt.

Santpoort-Zuid ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. In het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

4.1 Oppervlaktewater

Het plangebied ligt in de binnenduinrand. Binnen het plangebied zijn duinrellen en sloten aanwezig die een ontwaterende en afwaterende functie hebben. Daarnaast hebben zij ook een functie als lintvormig landschapselement en als natte verbindingszone.


Het aanwezige oppervlaktewater behoort tot het boezemwatersysteem. In het plangebied staan de watergangen tussen Vinkenbaan en het spoor in open verbinding met het boezemwater door middel van een duiker onder het spoor die overtollig water in oostelijke richting afvoert. De overige watergangen binnen het plangebied hebben waterpeilen boven het boezemniveau vanwege het relatief hoog gelegen maaiveld. De hogere waterpeilen worden in stand gehouden door middel van stuwen.

De fundatie van de Ruïne van Brederode kan standhouden door het in de slotgracht aanwezige water. Daarom worden deze duinrellen en sloten beschermd in dit bestemmingsplan.

4.2 Grondwater

Door de stopzetting van de waterwinning in het Nationaal Park Zuid-Kennemerland zou zonder het nemen van maatregelen de grondwaterstand in het plangebied stijgen. Daarom zijn omstreeks 2000 maatregelen genomen in de vorm van een grondwaterheerssysteem. Dit systeem bestaat uit verticale drainage.
Daarnaast is de afgelopen jaren tijdens rioolvervanging ook een uitgebreid horizontaal drainagesysteem aangelegd. Beide maatregelen voorkomen het ontstaan van structurele grondwateroverlast.
Het overtollige grondwater wordt geloosd in de Jan Gijzenvaart en gedeeltelijk op de Scheisloot. In het gebied ten noorden van station Santpoort-Zuid ligt het maaiveldniveau hoog en bevindt het grondwater zich op een diepte van ca. 2 meter diepte.

4.3 Riolering

In het plangebied komt hoofdzakelijk een gemengd rioolstelsel voor. Al het afvalwater van Santpoort-Zuid wordt door het hoofdgemaal aan de Van Dalenlaan afgevoerd naar Santpoort-Noord. Bij het gemaal is tevens een riooloverstort aanwezig op de Jan Gijzenvaart.


Het gemeentelijk beleid ten aanzien van riolering, grondwater en behandeling van hemelwater is opgenomen in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2012-2016.

Door uitvoering van bouwopgaven en rioolvervanging van afgelopen jaren, is al veel hemelwater afkomstig van wegen en daken afgekoppeld van het gemengd riool. Vanwege de lokale lage grondwaterstanden en de ligging op het duinzand zijn er ten noorden van station Santpoort-Zuid ideale omstandigheden aanwezig om het hemelwater te infiltreren in de bodem. In het gebied ten zuiden van het station Santpoort-Zuid is dat vanwege de relatief hoge grondwaterstand niet mogelijk en zijn hemelwaterriolen aangebracht waarbij het hemelwater wordt geloosd in de Jan Gijzenvaart. Een beperkt deel wordt daarnaast afgevoerd naar de Scheisloot (grenssloot tussen Bloemendaal en Velsen).


Het afkoppelen van hemelwater levert milieuvoordeel, doordat er minder riooloverstorten optreden en er minder schoon hemelwater gezuiverd hoeft te worden bij de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Bijkomend voordeel is dat het bij overvloedige regenval bijdraagt aan het verminderen van water op straat. Gelet op de klimaatscenario's van het KNMI, waarbij verwacht wordt dat de regenintensiteit gedurende de zomer zal toenemen, draagt afkoppelen bij aan het klimaatbestendig maken van het waterbeheer.


Vanwege bovengenoemde rioleringsmaatregelen treden riooloverstorten nauwelijks meer op, wat de laatste jaren heeft geleid tot een sterke verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit van de Jan Gijzenvaart.

4.4 Hoogheemraadschap van Rijnland

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Keur en Beleidsregels
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De "Keur en Beleidsregels'1 maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

• Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),

• Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),

• Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke wijzigingen dit bestemmingsplan bevat ten opzichte van de vigerende bestemmingsplan. Het gaat hierbij om enkele ontwikkelingen en enkele beleidswijzigingen in algemene zin.

5.2 Uitgangspunten

Het is een feit dat mensen langer thuis blijven wonen. Om de kern leefbaar te houden wordt in dit bestemmingsplan een aantal mogelijkheden geboden zodat mensen langer in hun woning kunnen blijven wonen.


Mantelzorg
Onder zeer strikte voorwaarde is het mogelijk om bebouwing op te richten ten behoeve van mantelzorg. Men dient met een rapport aan te tonen dat mantelzorg noodzakelijk is. Dit dient door een onafhankelijk bureau te gebeuren. Wanneer de mantelzorg niet langer nodig is mag de bebouwing niet worden gebruikt als solitaire woning. Wanneer er een nieuw gebouw voor is opgericht dient deze, wanneer deze niet past in de aan- en bijgebouwenregeling, te worden gesloopt.

Aanbouwen
Bij grotere percelen wordt meer ruimte geboden om aanbouwen te realiseren ten behoeve van een slaapkamer of badkamer op de begane grond. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de woning niet opgesplitst mag worden. Santpoort-Zuid is een bij uitstek groene kern. Het is belangrijk dat dit behouden blijft. De verbeelding van het bestemmingsplan dient dit ook uit te stralen. Daarom moeten bijgebouwen minimaal 3 meter uit de voorgevelgrens staan indien de woningen meer dan 10 meter uit elkaar staan. Indien de woningen minder dat 10 meter uit elkaar staan mogen bijgebouwen binnen 1 meter van de voorgevelgrens worden gebouwd.

Centrum
In het centrumgebied wordt er voor gekozen om meerdere functies mogelijk te maken. Zo is het makkelijker bepaalde panden met publiekgerichte functies te gebruiken voor andere functies. Indien er een woning aanwezig is op het perceel is het ook mogelijk om alle bebouwing te gebruiken ten behoeve van wonen. Dit voorkomt dat panden leeg komen te staan. Het is een trend dat kleinere winkels langzaam verdwijnen uit de kern.
Rond het voormalige Stationsgebouw worden ook meer mogelijkheden geboden.

Ontwikkelingen
1. Uijtendaalstraat 12-14 van bedrijf naar woningbouw
Aan de Uijtendaalstraat 12-14 staat een bedrijfsgebouw. Er is verzocht om een bestemmingswijziging naar een woning, omdat de huidige bedrijfsfunctie lastig invulbaar is. Het is wenselijk om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen om het huidige bedrijfspand te wijzigingen in de bestemming Wonen. Voorwaarde is wel dat het milieutechnisch mogelijk is, het huidige bouwvolume gehandhaafd blijft en in parkeerplaatsen wordt voorzien.

2. Bloemendaalsestraatweg 32 van berging naar woningbouw
Aan de Bloemendaalsestraatweg 32 is een garage/berging gelegen. Men wil een bestemmingswijziging naar een woning. Het is wenselijk om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen om het huidige pand te kunnen wijzigingen in de bestemming Wonen, omdat dit past in het straatbeeld. Voorwaarde is wel dat het milieutechnisch mogelijk is, het huidige bouwvolume gehandhaafd blijft.

3. Uitbreiding woning Duinweg of Duivelslaan 2
Aan de Duinweg of Duivelslaan 2 staat het voormalige hulppostkantoor. Men wil op de aanbouw (het voormalige wachtlokaal), dat nu voorzien is van een plat dak, een zolderkap plaatsen. Aangezien de kap op de aanbouw ondergeschikt uitgevoerd wordt aan het hoofdvolume, zal de uitbreiding mogelijk worden gemaakt.

4. Bestemmingswijziging erf Middenduinerweg 64
Bij de woning aan Middenduinerweg 64 is een stuk grond aangekocht van NS vastgoed. De huidige bestemming is “spoordoeleinden”. Men wil het in gebruik nemen als erf behorende bij de woning. Gezien de gewijzigde eigendomsverhoudingen en de beoogde invulling van het terrein, is het wenselijk om aan een bestemmingswijziging naar een erf behorende bij de woning mee te werken. De standaard erf bepalingen en bouwvergunningvrije mogelijkheden zullen hierbij van toepassing zijn.

5.3 Ontwikkelingen

In Santpoort-Zuid zijn verschillende plannen gemaakt voor locaties in het dorp.

Blekersduin
Het Blekersduinterrein is niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Hiervoor wordt een reguliere procedure doorlopen met een separaat bestemmingsplan.

Handgraaf
De locatie van Handgraaf valt buiten dit bestemmingsplan. Hiervoor is destijds een speciale wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze is nog niet ingevuld dus er is geen reden dit mee te nemen in dit bestemmingsplan.

Garage Immers
Er zijn momenteel geen concrete plannen. De vigerende regeling wordt daarom overgenomen.

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

6.1 Inleiding

Globaliteit
Om aan de doelstelling te voldoen zal zowel in de regels als op de verbeelding worden getracht de nodige globaliteit aan te brengen. De mate van globaliteit kent zijn grenzen. De grens van globaliteit ligt te allen tijde bij de rechtszekerheid naar de omgeving toe. Per situatie zal daarom de maximale grens van globaliteit worden opgezocht met in achtneming van belangen van de omgeving. Verwacht wordt dat daarmee een groot deel van de huidige nog benodigde wettelijke ontheffingen of afwijkingen niet meer noodzakelijk zal zijn.

Flexibiliteit
In het plangebied zijn verschillende situaties te onderscheiden:

  • situaties waarin kan worden volstaan met consolidatie van de huidige situatie, dit geldt voor het grootste deel van het plangebied.
  • situaties waarin de nieuwe ontwikkeling direct mogelijk wordt gemaakt, bijvoorbeeld de bestemmingswijzing aan de Middenduinerweg 64
  • situaties waarin van een wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt, bijvoorbeeld Uijtendaalstraat waarvoor de kaders en randvoorwaarden voldoende bekend zijn, maar nog onderzoek nodig is
  • situaties waarin sprake is van afwijkingen ten aanzien van het bouwen, die van ondergeschikte aard zijn, en waarbij een ontheffingsbevoegdheid kan worden opgenomen.


Minimalistisch
De regels worden minimalistisch vorm gegeven. Dit zodat ze eenvoudig leesbaar en te begrijpen zijn. Uiteraard zal worden gezorgd dat de juridische kwaliteit in stand gelaten wordt.

6.2 Inleidende bepalingen

Wijze van meten

In de regels en op de verbeelding kunnen goot- en/of bouwhoogtes zijn opgenomen. Indien er alleen sprake is van een bouwhoogte, dan mag de maximale bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding of in de regels staat opgenomen. Er kan hierbij zowel sprake zijn van een platte afdekking als van een andere kapvorm mits de kap niet hoger is dan de aangegeven maximale bouwhoogte.

Indien de maximale bouwhoogte in combinatie met de goothoogte wordt gehanteerd is de maximale bouwhoogte te beschouwen als de nokhoogte. Er is in dat geval afdekking toegestaan middels een plat dak of een kap. De kap bestaat uit hellende dakvlakken, waarbij de goot niet hoger is dan de maximale goothoogte. Een dakvlak zal hierbij in zijn geheel onder dezelfde hellingshoek vallen. De beide dakvlakken treffen elkaar in de nok, welke maximaal op de maximaal toegestane bouwhoogte is gelegen. Er dient dus sprake te zijn van een daadwerkelijke nok met evenwijdige dakvlakken.

Er kan ook sprake zijn van een platte afdekking, maar dan is er sprake van een boeibordhoogte. Deze platte afdekking mag dan niet hoger zijn dan de maximaal toegelaten goothoogte.

Indien in de regels een goothoogte en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding een andere goot- en bouwhoogte is opgenomen, dan gelden de op de verbeelding opgenomen hoogtes. Indien in de regels een goot en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding alleen een bouwhoogte, en geen goothoogte, is opgenomen dan is er sprake van alleen een bouwhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1700SANTPOORTZU1-R001_0013.jpg"

6.3 Algemene bepalingen

Het bestemmingsplan Santpoort-Zuid is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet is dan ook van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit bestemmingsplan evenals de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht met bijbehorende besluiten en ministeriële regelingen.

6.4 Handhaving

Een overtreding als bedoeld in Algemene gebruiksregels van de regels is een strafbaar feit zoals is ondergebracht in de wet op de economische delicten. Het relevante artikel (1a) van deze wet luidt:

"Economische delicten zijn eveneens overtredingen van regels gesteld bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening, de artikelen 3.1, eerste lid, en 3.3 – voor zover aangeduid als strafbare feiten – alsmede de artikelen 3.7, derde en vierde lid, 3.17, tweede lid, 3.22, vierde lid, 3.26, eerste en tweede lid, juncto de artikelen 3.1, 3.3 of 3.7, artikel 3.28, eerste en tweede lid, juncto de artikelen 3.1, 3.3 of 3.7, 3.38, 4.1, derde lid, – voor zover aangeduid als strafbare feiten – , 4.1, vijfde lid, juncto artikel 3.7, derde en vierde lid, of artikel 3.17, tweede lid, 4.3, derde lid, – voor zover aangeduid als strafbare feiten – , 4.3, vierde lid, juncto artikel 3.7, derde en vierde lid, of artikel 3.17, tweede lid, 6.12, zesde lid, 6.13, tweede lid, onder c en d, en 7.10;

6.5 Algemene bepalingen

Het bestemmingsplan Santpoort-Zuid is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet bepaald samen met de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het kader voor het kunnen bouwen en gebruiken van gronden en van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit bestemmingsplan. Het hieronder beschreven overzicht van relevante wetgeving was geldend ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan. Let op, dit zijn geen integraal overgenomen wetteksten:

Wabo artikel 2.1 lid 1.

Hierin staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

  • a. het bouwen van een bouwwerk,
  • b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
  • c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet

Wabo artikel 2.10

Dit artikel zegt dat een omgevingsvergunning alleen kan worden geweigerd als de aanvraag niet voldoet aan hetgeen gesteld in:

  • a. bouwbesluit
  • b. bouwverordening
  • c. bestemmingsplan, beheersverordening of exploitatieplan
  • d. welstandsnota
  • e. advies van de commissie voor de tunnelveiligheid

Wro artikel 7.2

Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met:

a. een voorbereidingsbesluit of een verklaring als bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, of 4.3, vierde lid, voor zover hierbij toepassing is gegeven aan artikelen 3.7, vierde lid, maar geen toepassing is gegeven aan de tweede volzin van het lid;

b. regels die zijn gesteld krachtens deze wet voor zover de overtreding daarvan is aangemaakt als strafbaar feit en voor zover daarop artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing is.

Dit strafbaar feit heeft zijn grondslag in de Wet op de economische delicten waarin tevens de straffen en maatregelen zijn opgenomen.

De volledige teksten van de relevante artikelen zijn opgenomen in de Wet op de economische delicten

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is gewaarborgd. Ontwikkelingen met grotere impact en waarbij de economische uitvoerbaarheid van belang worden via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Dit zodat er een exploitatieovereenkomst met de ontwikkelaar kan worden aangegaan waarbij eventuele gemeentelijke kosten voor rekening komen van de ontwikkelende partij. Alle overige ontwikkelingen zijn van kleine omvang. Voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is het niet noodzakelijk een exploitatieovereenkomst op te stellen.

Hoofdstuk 8 Inspraak en vooroverleg

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan wordt, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot Inspraak geboden. Naar aanleiding van het opgestelde startdocument is er overleg geweest met de verschillende stichtingen. De resultaten van zowel het overleg als de inspraak zijn in het bestemmingsplan verwerkt.