direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Brederoodseweg 41
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001

Toelichting

De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een duidelijk ruimtelijk beeld van dit plangebied. In deze toelichting wordt nader ingegaan op de verschillende regelingen die zijn opgenomen in de regels en de verbeelding. Hierbij wordt aangegeven welke beleidskeuzes van de gemeente of van andere overheden daar aan ten grondslag liggen.

Deze plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt formeel juridisch gezien geen deel uit van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor de bestemmingsplan herziening en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Verder wordt een opsomming van de vigerende bestemmingsplannen gegeven, die met het nieuwe bestemmingsplan worden herzien.

1.1 Aanleiding en doelstelling

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Brederoodseweg 41 in Santpoort Zuid. Het oorspronkelijke gebruik is glastuinbouw, maar het is al enige tijd niet meer als zodoende in gebruik. De resterende gebouwen verkeren in een slechte staat. Herontwikkeling van het perceel is daarom wenselijk. De eigenaar van het perceel is van plan om het gebied te ontwikkelen met woningen. Dat past niet in het geldende bestemmingsplan, zodat een nieuw bestemmingsplan, zoals dat nu voorligt nodig is. Het doel van het nieuwe bestemmingsplan is dan ook een planologisch kader op te stellen, waarbinnen de nieuwe ontwikkelingen kunnen plaatsvinden en invulling wordt gegeven aan het gebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0001.png"

Afbeelding 1.1.1. Luchtfoto plangebied en omgeving vanuit het noorden


Het doel van het nieuwe bestemmingsplan is een planologisch kader op te stellen waarbinnen de nieuwe ontwikkelingen kunnen plaatsvinden en invulling wordt gegeven aan het gebied.

De directe aanleiding om voor dit gebied een nieuw bestemmingsplan op te stellen, is gelegen in het feit dat:

  • Het vigerende bestemmingsplan in het gebied ouder is dan 10 jaar, waardoor er een wettelijke verplichting tot actualisatie bestaat;
  • De wens bestaat om de bestaande voorschriften en plankaarten te uniformeren en moderniseren zodat er wordt voldaan aan een eenduidige systematiek van globale bestemmingsplannen dat aansluit bij de huidige Wet ruimtelijke ordening;
  • De huidige eigenaar een initiatief heeft ingediend om op deze locatie een ontwikkeling plaats te laten vinden.

Voorafgaand aan de concrete onderbouwing van de keuzes die in het bestemmingsplan Brederoodseweg 41 zijn gemaakt, wordt stilgestaan bij de juridische plan opzet en de opmaak van de verbeelding van de kaart. Bij het toekennen van bestemmingen aan functies in het plangebied is uitgegaan van de volgende uitgangspunten en overwegingen:

  • Regels mogen slechts worden voorgeschreven in verband met de bestemming en als dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig is.
  • Regels dienen niet meer te regelen dan, in verband met de bestemming, strikt noodzakelijk is.
  • Gebodsregels zijn niet geoorloofd; dit heeft te maken met de toelatingsplanologie die het Nederlandse stelsel kenmerkt.
  • De bestemmingen dienen zodanig te worden geprojecteerd dat duidelijk is waar kan worden gebouwd en welk gebruik hierbij is toegestaan.
  • Verbeelding van de kaart, verklaring en regels vormen in juridisch opzicht een eenheid en dienen als zodanig te worden gehanteerd.
  • Het bestemmingsplan dient vergezeld te gaan van een toelichting, welke een onderbouwing geeft aan het bestemmingsplan in zijn geheel; hierin dienen zowel de intenties van het plan als de uitleg van de regels te zijn opgenomen.
  • Het bestemmingsplan is overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) opgesteld.

Gebodsregels zijn niet geoorloofd anders dan in dubbelbestemmingen; dit heeft te maken met de toelatingsplanologie die het Nederlandse stelsel kenmerkt.

1.2 Plangebied

Het plangebied wordt begrensd door het tennispark Brederode aan de zuidkant, de Brederoodseweg en het verlengde daarvan aan de westkant, en de sloot aan de noord- en oostkant. In onderstaande afbeelding is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0002.png"

Afbeelding 1.2.1. Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Tot in werking treding van het nu voorliggende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Duingebied Velsen van kracht. Het bestemmingsplan is op 21 september 2000 vastgesteld door de gemeenteraad en op 24 april 2001 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland.

In het bestemmingsplan is het onderhavige plangebied aangewezen als agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden. Daarnaast is het zuidelijke deel voorzien van een bouwvlak. In de volgende afbeelding is het plangebied in de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0004.png"

Afbeelding 1.3.1. Vigerende bestemmingsplannen

Hoofdstuk 2 Ontstaansgeschiedenis

2.1 Ondergrond

De locatie bevindt zich in het landschap van de binnenduinrand. De binnenduinrand vormt de overgang van het duinlandschap naar het vlakke achterland. De ondergrond is in enkele duizenden jaren, lang geleden ontstaan. De zogenaamde oude duinen zijn ontstaan als zandbanken. Tussen deze strandwallen bevonden zich lager gelegen strandvlaktes met moerasachtige vegetaties. Vandaag de dag zijn deze gebieden te herkennen aan het veen in de bodem. Het plangebied bevindt zich op zo'n strandvlakte, nabij een uitloper van de strandwal, komend uit zuid-westelijke richting. Dit komt naar voren uit de vegetatie en uit de aanwezigheid van oppervlaktewater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0005.png"

Afbeelding 2.1.1. ondergrond plangebied

2.2 Geschiedenis

In de vroege middeleeuwen werd de binnenduinrand gekenmerkt door een dertigtal kastelen en versterkte hofsteden. Een voorbeeld hiervan is de naastgelegen Ruïne van Brederode. In de middeleeuwen zijn het de heren van Brederode die de scepter zwaaien in dit gebied. Het omliggende landschap is dunbevolkt en wordt hoofdzakelijk voor landbouw gebruikt. Aan de randen van de stad zijn de strandvlaktes tevens in gebruik als bleekvelden voor de laken industrie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0007.png"

Afbeeldingen 2.2.1. Gezicht op Haarlem, Van Ruysdael (links) en Gravure Ruine van Brederode (rechts)

Met de opkomst van de burgerij raakte de binnenduinrand in trek als vestigingsoord voor buitenhuizen van rijke burgers uit Haarlem en Amsterdam. Daardoor is de landgoederenzone ontstaan. Tussen de royale buitens vond op kleine schaal landbouw plaats. Op schilderijen uit die tijd is de kleinschalige bebouwing te herkennen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0008.png"

Afbeelding 2.2.2. Detail Landgoederenzone

In later tijden is het gebied rondom de ruïne in gebruik genomen voor land- en tuinbouw. Ter plaatse van het huidige tennispark stonden in het verleden ook kassen en blekerijen. Inmiddels is de economische functie aan het gebied ontvallen en is het productielandschap getransformeerd naar een woon- en recreatielandschap.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is naar verschillende aspecten gekeken. Ten eerste is het vigerende bestemmingsplan en de daarin opgenomen bepalingen bekeken. Ook al het relevante beleid beschreven. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het Europees beleid, het rijksbeleid, het provinciale beleid en het beleid van de gemeente Velsen. Tot slot is ook de wetgeving, onder meer op het gebied van veiligheid, milieu en flora en fauna, relevant voor het bestemmingsplan. Hier wordt nader op ingegaan in Hoofdstuk 4.

3.2 Europees beleid

Beslissingen over het grondgebruik in Nederland worden tot op zekere hoogte in Brussel genomen. Zoals alle andere lidstaten heeft Nederland zich gecommitteerd de Europese wet- en regelgeving en richtlijnen volledig, nauwkeurig, bindend en tijdig te implementeren.

3.2.1 Milieubeleid

Het milieubeleid is één van de belangrijkste sectorale beleidsvelden die van invloed zijn op de ruimtelijke structuur en kwaliteit van de leefomgeving en inrichting van bestemmingsplannen. Diverse onderdelen van het Europees milieubeleid hebben een aanzienlijke ruimtelijke impact in Nederland. Voorbeelden zijn grenswaarden voor luchtkwaliteit (fijn stof en NO2), die gevolgen kunnen hebben voor woningbouw langs drukke wegen.

3.2.2 Natura 2000

De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld in 2010 de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen. Een belangrijk instrument hiervoor is de uitvoering van de gebiedsgerichte onderdelen van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Dit betekent het realiseren van een netwerk van natuurgebieden van Europees belang: het Natura 2000 netwerk. Dit netwerk heeft als hoofddoelstelling het waarborgen van de biodiversiteit in Europa. In dit verband is de afspraak gemaakt dat de lidstaten van de Europese Unie alle maatregelen nemen die nodig zijn om een 'gunstige staat van instandhouding' van soorten en habitattypen van communautair belang te realiseren. Voor Nederland betreft dit 51 habitattypen, 36 soorten en 95 vogelsoorten. Bij de vormgeving en keuze van maatregelen wordt rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede met regionale en lokale bijzonderheden. Het is evident dat aan te nemen maatregelen in het kader van veiligheid een zwaar gewicht wordt toegekend. In 2002 zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn opgenomen in de Flora- en faunawet.

In Velsen ligt een deel van het Nationaal Park Zuid-Kennemerland dat onderdeel uitmaakt van het Natura2000 netwerk. Het plangebied ligt op 200 meter van het Natura2000 gebied Zuid-Kennemerland. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve effecten op het Natura2000 gebied (zie ook paragraaf 4.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0009.png"

Afbeelding 3.2.2.1. Natura2000 gebied

3.2.3 De Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:

  • a. van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • b. de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • c. het aquatische milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • d. de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

Deze Europese Kaderrichtlijn Water moet onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid. In Nederland vertaalt de Rijksoverheid de Kaderrichtlijn Water (KRW) in landelijke beleidsuitgangspunten, kaders en instrumenten. De Minister van Infrastructuur en Milieu is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de KRW. Zij is dit mede namens de andere rijkspartijen en in nauw overleg met provincies, waterschappen en gemeenten. In het Bestuursakkoord Water is de samenwerking in het waterbeheer en -beleid tussen deze partijen vastgelegd.

Het Werkprogramma Stroomgebiedbeheerplannen 2015 beschrijft het proces en de randvoorwaarden voor de actualisatie van de Stroomgebiedbeheerplannen in 2015. Het bevat een tijdschema en gaat in op de vorm en inhoud van de producten van rijk en regio. Verder worden de organisatie, de publieke participatie, de relatie met andere richtlijnen en internationale afstemming toegelicht. Op 13 december 2012 is het bestuurlijk vastgesteld. Vervolgens zijn de verschillende Stroomgebiedbeheerplannen vastgesteld.


Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Europese Kaderrichtlijn Water.

3.2.4 Het Verdrag van Malta

Op basis van diverse Europese, rijks- en provinciale beleidsregels, met name het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta, bij wet 26 februari 1998) is onder andere bepaald dat het archeologisch belang wordt meegewogen bij de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsaspecten. Een belangrijk punt in het verdrag van Malta is dat vooraf aan iedere ingreep in het bodemarchief (door nieuwbouw, wegenaanleg etc.) archeologisch onderzoek plaats moet vinden. Daarmee kan worden bepaald hoe eventueel aangetroffen archeologische waarden in de plannen kunnen worden ingepast. Mocht dit niet kunnen en is een opgraving onvermijdelijk geworden om de archeologische informatie veilig te stellen, dan dienen de kosten daarvan in het ontwikkelingsproces meegenomen te worden.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een 'ladder' voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de 'SER-ladder'), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • a. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • b. het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In 2012 is het Barro aangevuld.

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:

  • a. Rijksvaarwegen;
  • b. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • c. Kustfundament;
  • d. Grote rivieren;
  • e. Waddenzee en waddengebied;
  • f. Defensie;
  • g. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • h. Elektriciteitsvoorziening;
  • i. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • j. Ecologische hoofdstructuur;
  • k. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • l. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • m. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het voorliggende bestemmingsplan. De betreffende onderwerpen zijn namelijk niet aan de orde in of nabij het plangebied.

3.3.2 Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

3.3.3 Nationaal Milieubeleidsplan 4

In het NMP4 staat de aanpak van de in het NMP3 gesignaleerde hardnekkige milieuproblemen centraal. De aanpak van deze problemen vraagt om ingrijpende maatschappelijke veranderingen. Het NMP4 zet daarom in op het tot stand brengen van transities (systeeminnovaties) op het vlak van de energiehuishouding, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, landbouw en mobiliteit. Vanwege de groeiende aandacht voor gezondheid en veiligheid is de nota ook gericht op vernieuwing van het stoffenbeleid en beleidsvernieuwing van de leefomgeving. Het NMP4 heeft een beleidshorizon die verder reikt dan de beleidshorizon in het NMP3. Het NMP4 gaat uit van een beleidshorizon die in het jaar 2030 is gelegd. In het NMP4 worden zeven grote milieuproblemen gesignaleerd en laat zien hoe de situatie over dertig jaar zal zijn als het beleid niet verandert.

Deze problemen zijn:

  • verlies aan biodiversiteit;
  • klimaatverandering;
  • overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen;
  • bedreiging van de gezondheid;
  • bedreiging van de externe veiligheid;
  • aantasting van de leefomgeving;
  • mogelijk onbeheersbare risico's.

De gewenste situatie over 30 jaar kan als volgt worden omschreven: Het milieubeleid moet een bijdrage leveren aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving, te midden van een vitale natuur, zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten, hier en nu en elders en later. Hoewel het milieubeleid van de afgelopen jaren redelijk succesvol is geweest, op de grote milieuproblemen heeft het nog geen afdoende antwoord. In het NMP4 worden zeven onderlinge barrières onderkend die een oplossing van de grote problemen in de weg staan. Voortzetting van het huidige beleid is niet voldoende als we de ambities voor 2030 willen realiseren. Het huidig beleid gaat immers nog te veel voorbij aan deze barrières voor duurzame ontwikkeling, die te beschouwen zijn als systeemfouten in de economie en de thans functionerende instituties. In het NMP4 is aangegeven waarmee deze barrières doorbroken kunnen worden en zijn hiervoor nieuwe beleidsinstrumenten aangegeven.

Milieubeleid draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Hoe de leefomgeving wordt ervaren, wordt onder meer bepaald door de aanpak van de vervuiling van bodem, lucht en water, door veiligheidsrisico's bedrijvigheid, geluidsoverlast en afvalinzameling. Daarnaast spelen zaken als woningaanbod, werkgelegenheid en voorzieningen een rol, evenals groenvoorzieningen, natuur en afwisseling van karakteristieke gebieden. De plaatselijke overheid is vaak beter dan de rijksoverheid in staat aan de kwaliteit van de leefomgeving bij te dragen. Daarom krijgt de lokale overheid meer vrijheid en zoveel mogelijk integrale verantwoordelijkheid voor de lokale leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is dat dit leidt tot verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Het rijk stelt voor de milieukwaliteit een harde ondergrens en zal samen met de andere overheden bij uitvoering en handhaving die grens bewaken.

3.3.4 Rijksbeleid met betrekking tot ecologie

In Europa zijn door de Europese Unie richtlijnen opgesteld voor de bescherming van de natuur, de Habitat- en Vogelrichtlijn. Hierin worden regels gesteld voor de bescherming van zowel natuurgebieden als voor bedreigde planten- en diersoorten. Eén van de doelstellingen is het creëren van een Europees netwerk van natuurgebieden, Natura 2000 genaamd. Een vertaling van dit EU-beleid voor soortbescherming naar Nederlands niveau is de Flora- en faunawet. Hierin worden bedreigde inheemse planten- en diersoorten als beschermd aangewezen. Gebiedsbescherming wordt in Nederland geregeld in de Wet natuurbescherming. Hierin worden waardevolle natuurgebieden als beschermd aangewezen. Ruimtelijke plannen als bestemmings-, bouw- en sloopplannen moeten aan deze wet- en regelgeving voldoen. In Hoofdstuk 4 Milieuaspecten wordt hier nader op ingegaan.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 22 juni 2010 hebben provinciale staten de "Structuurvisie Noord-Holland 2040, kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld.

In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met verschillende ontwikkelingen en keuzes omgaat en schetst ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. De Provincie speelt in op actuele dilemma's door mee te veranderen waar nodig, maar vooral ook door bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de Provincie Noord-Holland het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen speelt ze in op de veranderingen in de bevolkingsontwikkeling op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied opwekken van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houdt ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken. De structuurvisie en de bijbehorende provinciale verordening zijn het inhoudelijke beleidskader van de provincie waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat de provincies regels voorschrijft over bestemmingen en het gebruik van gronden met een provinciaal belang.

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke functies gaat de structuurvisie (evenals de Nota Ruimte) uit van de SER-ladder. Volgens dit principe moet eerst worden bekeken of er binnen bestaand bebouwd gebied (BBG) nog ruimte beschikbaar is, of er door herstructurering nog ruimte kan worden gemaakt en of het mogelijk is de ruimte effectiever te benutten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0010.png"

Afbeelding 3.4.1.1. Uitsnede kaart Bestaand Bebouwd Gebied (BBG)

Het plangebied valt deels binnen het BBG (bestaande bebouwing). Daarnaast is de locatie aangewezen als een gebied voor fijnmazige waterberging, kleinschalige oplossing duurzame energie, strandwallen en gecombineerde landbouw.

Fijnmazige waterberging

Door klimaatverandering moet in de toekomst anders worden omgegaan met grond- en oppervlaktewater. Het huidige afwateringssysteem zal niet meer voldoen door heviger regenval, daarom is meer bergingscapaciteit nodig. Drogere periodes komen vaker voor waardoor een zoetwatertekort kan ontstaan. De Provincie Noord-Holland heeft op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water de wateroverlastopgave vastgesteld. Provincie Noord- Holland zorgt voor ruimte voor (zoet)waterberging door de hele provincie aan te wijzen als zoekgebied voor fijnmazige waterberging. De waterschappen realiseren deze fijnmazige waterberging en doen dat op integrale wijze. In gebieden waar diverse grote opgaven op gebied van water, natuur, recreatie, woningbouw enzovoorts samenkomen is de provincie trekker van integrale gebiedsprojecten.

Kleinschalige oplossing duurzame energie

Door ondertekening van het Energie- en Klimaatakkoord met het Rijk onderschrijft de Provincie Noord-Holland de energie- en klimaatdoelen van het Rijk en ondersteunt ze het Rijk bij realisatie van deze doelen. Deze doelen zijn 2 procent energiebesparing per jaar, 30 procent CO2-reductie in 2020 en 20 procent duurzame energie in 2020.

In dit kader wil de Provincie ook ruimte bieden voor het kleinschalig opwekken van duurzame energie, zoals de benutting van restwarmte en de vergisting van biomassa. Daarnaast wil de Provincie gemeenten stimuleren om waar mogelijk warmte-koude opslag toe te passen. Op deze manier biedt de Provincie ook mogelijkheden voor innovatie, bijvoorbeeld in de land- en tuinbouw, waarmee wordt bijgedragen aan de versterking van de economische structuur. Door innovatie te stimuleren bevordert de Provincie Noord-Holland niet alleen de toepassing van duurzame energie, maar ook energiebesparing.

Strandwallen en strandvlaktelandschap

De verschillende landschappen en de rijkdom aan cultuurhistorie zijn de kracht van Noord-Holland. De veenweiden, de droogmakerijen, de West-Friese Omringdijk, de Stelling van Amsterdam en het Blauwe Hart (Markermeer-IJmeer) zijn geliefd en uniek. Ze maken Noord-Holland tot een prettige provincie om te wonen, te werken en te recreëren. De landschappen zijn van groot belang voor de aantrekkelijkheid van Noord-Holland als vestigingsplaats voor internationaal concurrerende bedrijven en hun kenniswerkers.

De Provincie Noord-Holland wil deze (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. Onderhavige locatie valt onder de categorie Strandwallen en strandvlaktelandschap.

De Provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden. Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.

De Provincie Noord-Holland wil dat de gelaagdheid van het landschap als kernkwaliteit wordt meegenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. De Provincie beschermt ook de ondergrond van de bijzondere landschappen. Zolang aardkundige verschijningsvormen (zoals stuwwallen, duinen, wadden en beekdalen) onaangetast zijn, vertellen ze veel over de ontstaansgeschiedenis van Noord-Holland en de krachten die daarbij een rol speelden: wind, water, ijs en getijden. Behoud en ontwikkeling van aardkundige waarden is van belang gezien de onschatbare waarde van aardkundig erfgoed voor de inwoners van Noord-Holland en Nederland. De provincie heeft 17 aardkundige monumenten en 63 gebieden aangewezen als aardkundig waardevol.

Een kenmerk van het landschap dat bepalend is voor de waarneming en beleving van het landschap is openheid. De mate van openheid wordt bepaald door de mate waarin elementen zoals beplanting, bebouwing en grondlichamen boven de ooghoogte van de waarnemer afwezig zijn. In dit kader kan de beoogde geluidwal een risico vormen. Ook duisternis en stilte zijn belangrijke kernwaarden van de beleving van een landschap. De Provincie Noord-Holland wil dat openheid en beleving van landschappen als kernkwaliteit worden meegenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen op drie niveaus:

  • gehele provincie: beschermen van een aantal kenmerkende zeer open, donkere en stille gebieden op provinciale schaal;
  • landschapstype: de voor een bepaald landschapstype kenmerkende typologie van openheid of geslotenheid en “ruimtevorm”;
  • lokale situatie: de visuele beleving van de openheid in een specifieke situatie op basis van de zogenaamde 'zichtveldmethode'.

Onder dorps-DNA verstaat de Provincie Noord-Holland de kernkwaliteiten van de Noord-Hollandse dorpen. Noord-Holland heeft een grote verscheidenheid aan dorpen tussen en binnen de verschillende landschapstypen. Ze zijn in de afgelopen eeuw sterk gegroeid en hebben (deels) hun oorspronkelijke structuur en identiteit verloren. De provincie Noord-Holland wil dat nieuwe ontwikkelingen aan de randen van deze dorpen ook plaatsvinden op basis van hun kernkwaliteiten.

3.4.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening is op 3 februari 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 28 september 2015 gewijzigd (momenteel wordt de PRV herzien). Uitgangspunt daarin is dat stedelijke functies worden geconcentreerd in het bestaande bebouwde gebied. De onderhavige projectlocatie ligt deels binnen het BBG (bestaande bebouwing) en deels in het landelijk gebied. Daarnaast is de locatie aangewezen als gebied voor gecombineerde landbouw en voor kleinschalige oplossingen voor duurzame energie. Tenslotte is de locatie ook aangewezen als aardkundig monument en als aardkundig waardevol gebied. Deze onderwerpen worden in het vervolg nader behandeld

Provinciale regeling Ruimte voor Ruimte

De Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte is gericht op de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Dit gebeurt door het opruimen van storende bebouwing van agrarische bedrijven. In ruil hiervoor wordt het bouwen van een of meer compensatiewoningen in het buitengebied mogelijk gemaakt. Hieraan is een aantal voorwaarden verbonden. Voorwaarden voor de toepassing van deze regeling zijn in ieder geval:

  • a. een vermindering van het bebouwde oppervlak door een netto-afname van bebouwing;
  • b. zekerstelling dat de herstructurering van de te saneren locatie inclusief de sloop van de hiervoor bedoelde bebouwing of functies plaatsheeft;
  • c. niet meer woningen worden toegestaan dan noodzakelijk is om de sloop van bedoelde bebouwing of functies te realiseren, hierbij mag de winst niet meer dan 5% van de investering zijn;
  • d. de compensatie vanuit het ruimte voor ruimte beleid dient bij voorkeur plaats te vinden in of tegen bestaand bebouwd gebied.

Op 15-09-2015 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Velsen, de provincie Noord-Holland en de initiatiefnemers van de ruimte voor ruimte aanvraag aan de Brederoodseweg 41 te Velsen. De provincie schreef naar aanleiding daarvan het volgende:

Beoordeling storendheid

De foto's geven aan dat de kassen duidelijk vervallen zijn en op deze manier passen onder de ruimte voor ruimte regeling 2015 in het kader van in verval geraakte opstallen. Het complex staat duidelijk al enige jaren leeg. Alleen normaal gesproken staan dit soort kassen in een open landschap, hier zijn de kassen veel meer aan het zicht onttrokken en hierdoor meer een 'laatste puist'. Dit brengt met zich mee dat het moeilijker is om tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering te komen, omdat de uitgangssituatie weliswaar storend maar minder zichtbaar is vanuit de omgeving. Bovendien is deze plek gevoeliger dan een regulier ruimte voor ruimte project aangezien het project zich de nabijheid van het Natura 2000 gebied bevindt. Dit brengt vaak beperkingen met zich mee, maar dit specifieke project lijkt meer ruimtelijke kwaliteitswinst met zich mee te brengen omdat er iets anders wordt teruggeven aan het landschap dan alleen grasland.

Bij de architectuur/ de bebouwing moet ook vanuit kasteel Brederode worden gekeken wat de juiste rooilijn is. Het expertteam krijgt dan ook graag inzicht in de zichtlijnen. Hier moet in het ontwerp nauwkeurig mee om worden gegaan. Ook moet, voor een uiteindelijke definitieve beoordeling, de uitwerking van het landschap, de structuur en het natuurbeheer in kaart worden gebracht.

Op 25 april 2016 heeft de provincie gereageerd op de Ruimte voor Ruimte vraag voor het onderhavige plan (zie bijlage). In de beoordeling wordt geconcludeerd dat het hier gaat om een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Nadat het taxatierapport is goedgekeurd, heeft de provincie ook ingestemd met de aangeleverde exploitatieopzet.

Het project komt in aanmerking voor de ruimte voor ruimte regeling 2015.

3.4.3 Provinciale Milieuverordening (PMV)

De Provinciale Milieuverordening (PMV) is gebaseerd op de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet bodembescherming. De eerste tranche trad in 1994 in werking. Daarna is de verordening via een aantal "tranches" (wijzigingen) verder aangevuld, gewijzigd en geactualiseerd. Op 18 november 2013 is de laatste wijziging (tranche 8) vastgesteld. De betreffende wijziging heeft vooral betrekking op de stiltegebieden en aardkundige monumenten.

De onderhavige projectlocatie is volledig aangewezen als een aardkundig monument. De locatie maakt onderdeel uit van de duingordel tussen de Noordzee en de binnenduinrand. De kuststrook van Noord-Holland is een vrijwel aaneengesloten duingebied van Texel tot Vogelenzang. De kustduinen kenmerken zich door de aanwezigheid van veel reliëf (grote variatie in hoogtes), een zandige bodem en een sterk door de zee beïnvloed klimaat. Van de kust naar het binnenland is er een gradiënt in zout, kalkgehalte en ouderdom van de bodem. In de bovenste meter van de zandige bodem is nauwelijks sprake van bodemvorming.

De locatie hoort bij gebied nummer 6, Duin: Duinen Nationaal Park Zuid-Kennemerland, Amsterdamse Waterleidingduinen. In de volgende afbeelding is de projectlocatie binnen het aardkundig monument weergegeven.

Voor gebieden die als een aardkundig monument zijn aangewezen geldt een algemene zorgplicht. Dat houdt in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten de kwaliteit van een aardkundig monument kan worden geschaad, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, behoudens voor zover dat ingevolge de bepalingen van de verordening uitdrukkelijk is toegestaan, dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die schade te voorkomen, dan wel indien die schade niet kan worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

In geval van een aantasting of een direct dreigende aantasting, behoort tot de maatregelen zoals hiervoor bedoeld, in ieder geval dat degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten, terstond gedeputeerde staten informeert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0011.png"

Afbeelding 3.4.3.1. Uitsnede kaart aardkundig monument PMV

Het voorafgaande is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

In of op een aardkundige monument is het verboden om handelingen te verrichten, die het aardkundig monument kunnen aantasten. Hierbij gaat het om het betreden met voertuigen met hoge wiellasten (>40kN) en hoge bandspanningen (200kPA (2 bar)) die ondergrondverdichting veroorzaken; het installeren van bodemenergiesystemen; het ontgronden, egaliseren en afgraven voor commerciële doeleinden; de aanleg van ondergrondse infrastructuur; de permanente verlaging van het peilniveau; het storten op of in de bodem of het bedrijven van een stortplaats; het graven; natuurbouwprojecten, niet vallend onder de projecten ten behoeve van de instandhouding van het aardkundig monument.

Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het verbod indien naar hun oordeel het aardkundig monument door de beoogde handeling minimaal zal worden aangetast.

Voor een aantal activiteiten geldt een vrijstelling van het verbod. Het gaat hierbij om aanpassingen aan bebouwing binnen een bouwvlak van een vastgesteld bestemmingsplan; Particuliere tuinaanleg op een bebouwd perceel; Onderhoud en revisie aan bestaande boven- en ondergrondse infrastructuur; Agrarische activiteiten op agrarische percelen; installeren, reviseren en onderhoud van winmiddelen binnen het AM ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening en noodvoorzieningen en wettelijk verplicht bodemonderzoek en -sanering.

Voor handelingen, die bijdragen aan de instandhouding van het Aardkundig Monument, welke opgenomen zijn in een door gedeputeerde staten goedgekeurd 'Beheerplan' voor het gebied waar het AM onderdeel van is, kan worden volstaan met het indienen van een melding bij gedeputeerde staten; Het gaat hierbij om handelingen betreffende het dynamisch duin- en kustbeheer, grondverzet en natuurbouwprojecten ten behoeve van de instandhouding van het aardkundig monument. De melding dient uiterlijk 4 weken vóór aanvang van de handelingen worden ingediend.

Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van de bescherming of instandhouding van het aardkundig monument.

Beoordelingskader ontheffingen

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben op 17 mei 2011 de Beleidsregel omtrent het beoordelingskader bij de behandeling van een ontheffingsaanvraag voor verboden handelingen die aardkundige monumenten kunnen aantasten op grond van de PMV vastgesteld (nr. 2011-20815).

Bij de inhoudelijke beoordeling van de ontheffingsaanvraag voor de geplande handeling binnen het AM worden criteria gebruikt die verband houden met de mate van aantasting van het AM zowel naar de diepte toe als op maaiveld niveau (horizontale – en verticale vlak).

Per hoofdgroep wordt de geplande handeling inhoudelijk beoordeeld op:

  • 1. Handeling tast reliëf en bodemprofiel niet aan: geen graaf – en egaliseer activiteit
  • 2. Handeling betreft aantasting toplaag van het bodemprofiel (tot 1 meter onder maaiveld) en microreliëf: oppervlakkige graafactiviteit en beïnvloeding van het maaiveld. Voor de hoofdgroep 'Veen' geldt een diepte tot 0,5 m onder maaiveld.
  • 3. Handeling betreft aantasting reliëf en ondergrond: graafactiviteit vanaf maaiveld tot in de ongestoorde ondergrond en beïnvloeding van zowel het micro- als macroreliëf.
  • 4. Specifieke kenmerken worden aangetast; het doen verdwijnen van de natuurlijke kenmerken die de wordingsgeschiedenis van het landschap bepalen, zoals de natuurlijke hoogteverschillen (reliëf), het bodemprofiel (podsolgronden, veen) enz..
  • 5. Aantasten van het oorspronkelijke bodemprofiel en reliëf als gevolg van het verstoren en/of het doen beëindigen van actieve bodemprocessen zoals veenvorming en verlanding door bijvoorbeeld verandering in grondwaterstand (drainage, ontwatering en bemaling).

Elke hoofdgroep heeft zijn eigen specifieke morfologische gebiedskenmerken. De bruto score komt tot stand door het totaal van alle *. Hoe meer * hoe ernstiger de aantasting van het AM.

De inhoudelijke beoordeling van de ontheffingsaanvraag bestaat uit het scoren van de geplande handeling in een van de hoofdgroepen (zie scoringstabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0012.png"

Tabel 3.4.3.1. Scoringstabel aardkundig monument.

De score geeft aan hoe ernstig de handeling is voor de desbetreffende hoofdgroep. Hoe meer * hoe ernstiger de handeling. Nadat de inhoudelijke beoordeling is uitgevoerd kunnen er drie uitkomsten zijn:

  • De geplande handeling wordt positief (1 *) beoordeeld, aangezien de aantasting minimaal is. De ontheffing wordt verleend.
  • De geplande handeling wordt negatief (2 of meer *) beoordeeld, bij een zware aantasting en dient geen zwaarwegend maatschappelijk belang. De ontheffing wordt geweigerd.
  • De geplande handeling wordt negatief (2 of meer *) beoordeeld, bij een zware aantasting, maar dient mogelijk een zwaarwegend maatschappelijk belang. Gedeputeerde Staten (GS) nemen mede op grond van het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) en gehoord de vakcommissie belast met milieuaangelegenheden van Provinciale Staten een besluit over het al dan niet verlenen van een ontheffing.

Bij de handelingen die het AM kunnen aantasten gaat het om de reeds hiervoor beschreven handelingen.

Toets provinciaal beleid

In april 2016 heeft onderzoeksbureau Hylkema Consultants het voorliggende plan beoordeeld en getoetst aan het provinciale beleid (zie bijlage).

Uit de beoordeling is gebleken dat de realisatie van drie woningen door sloop van de vervallen bebouwing een verbeterde ruimtelijke kwaliteit tot gevolg heeft. Door in de architectuur van de nieuw te bouwen woningen aan te sluiten op de landelijke omgeving, wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de planlocatie en de nabijgelegen villawijk uit het begin van de 20ste eeuw.

Bij de inrichting van het hoofdperceel en de drie bouwkavels is in de plannen veel aandacht besteed aan de groene inrichting van de ruimte om te voorkomen dat de kavels privékavels worden met hoge schuttingen. Er is gekozen om middels inheemse aanplant de natuurlijke omgeving te versterken. De ruimtelijke kwaliteit wordt daarmee vergroot.

Het plan is getoetst aan criteria die gelden vanuit provinciaal beleid. In het startdocument voor het nieuwe bestemmingsplan zijn criteria uit de Ruimte voor Ruimte-regeling besproken. Doordat de locatie is gelegen in een als aardkundig monument aangewezen gebied, zijn de ontheffingscriteria besproken.

Aan de criteria voor het nieuwe bestemmingsplan wordt voldaan. Ten aanzien van de criteria binnen het beoordelingskader van de provinciale milieuverordening, worden de volgende opmerkingen gemaakt:

  • 1. Er wordt voorgesteld om een bodemenergiesysteem toe te passen. Vanwege de aardkundige waarden van het gebied wordt dit niet gedaan.
  • 2. In de plannen voor de woongebouwen worden de bouwvolumes niet onderkelderd. Voor de onderkeldering geldt, dat deze alleen is toegestaan binnen het bouwvlak van een onherroepelijk bestemmingsplan (zie ook bijlage 9).
3.4.4 Provinciaal Waterplan 2010-2015

Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Het motto van het Waterplan is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling. In het Waterplan wordt per thema behandeld wat de provincie zelf doet tot en met 2015 en wat de provincie verwacht van Rijk, Rijkswaterstaat, waterschappen, gemeenten, terreinbeheerders en bedrijfsleven. De provincie versterkt de uitvoering van het plan en bewaakt de voortgang door samen met haar partners een uitvoeringsprogramma voor de hele planperiode op te stellen. In het Waterplan worden vier uitgangspunten gehanteerd:

  • Klimaatbestendig waterbeheer: De waterkeringen, het watersysteem en de ruimtelijke inrichting moeten voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering.
  • Water medesturend in de ruimte: Water is een belangrijke sturende factor in de ruimtelijke ontwikkeling. Op sommige plekken, zoals in de omgeving van dijken, is water vanwege de veiligheid zelfs het belangrijkste sturende element. Elders is water volgend in de ruimtelijke afweging.
  • Centraal wat moet, decentraal wat kan: Met de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening is 'centraal wat moet, decentraal wat kan' de nieuwe sturingsfilosofie van het Rijk die de provincie overneemt. De uitgangspunten van deze vernieuwingen zijn: minder regels, meer uitvoeringsgericht, modernisering en stroomlijning van de regels.
  • Gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering: Het Noord-Hollandse landelijk gebied zoals dat nu ervaren wordt is het resultaat van het leven met en de strijd tegen water. Daarbij moet worden gedacht aan de terpen, dijken, molens en droogmakerijen. Sinds 2007 heeft de provincie dankzij het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) een belangrijke regierol voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied. Met het Rijk heeft de provincie uitvoeringsafspraken gemaakt voor de periode 2007-2013. De uitvoering van het waterbeleid vraagt maatwerk via een gebiedsgerichte aanpak.
3.4.5 Leidraad landschap en cultuurhistorie

Provinciale Staten hebben in juni 2010 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De ontwikkelingsgerichte benadering is het uitgangspunt van het beleid: behoud door ontwikkeling.

In de Leidraad wordt ingegaan op de kernkwaliteiten die gelden als basis voor de ruimtelijke kwaliteit van het landschap van Noord-Holland. De provincie onderscheidt achtereenvolgens:

  • Aardkundige waarden: deze worden onderverdeeld in 'aardkundige monumenten' (beschermd middels de Provinciale Milieuverordening) en 'bijzondere aardkundige waarden' (beleid opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, zie ook paragraaf 3.2.1).
  • Archeologische waarden (zie ook paragraaf 4.7).
  • Tijdsdiepte: er moet zorgvuldig omgegaan worden met de bestaande (historische) kenmerken van het landschap. De provincie Noord-Holland wil dat de gelaagdheid van het landschap wordt meegenomen bij ruimtelijke ontwikkeling.
  • Historische structuurlijnen: er dient bij nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de verkavelingsstructuren van het oorspronkelijke landschap.
  • Cultuurhistorische objecten.
  • Openheid: waarbij thema's zoals verrommeling en verstedelijking een rol spelen, behoud van grootschalige open gebieden.
  • Stilte.
  • Donkerte.
  • Dorps-DNA: de specifieke eigenheid en identiteit van dorpen behouden. Het grondgebied van de provincie Noord-Holland is in de Leidraad ingedeeld in verschillende landschapstypen.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Velsen 2025

In de door de gemeenteraad op 12 mei 2016 vastgestelde structuurvisie, met de titel 'Rauw, Slim en Lommerrijk', worden de kernkwaliteiten van Velsen verder verankerd. De innovatieve maakindustrie, de nautische toegangspoort tot de Metropoolregio Amsterdam, het gedifferentieerde woonmilieu met de groene duindorpen en de focus op IJmuiden met zijn te lang onderschatte metropolitane kwaliteiten.

De structuurvisie Velsen is de integrale visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie moet niet worden gezien als een blauwdruk voor de toekomst, maar als een kompas waarmee de gemeente de koers bepaalt. De structuurvisie zet de stip op de horizon in 2040, toont de ruimtelijke visie tot 2025 en laat de uitvoering zien in een uitvoeringsprogramma. Een uitvoeringsprogramma in een structuurvisie - met een goede omschrijving van de projecten en hun onderlinge relatie - maakt kostenverhaal mogelijk: het wettelijk systeem waarmee de gemeente kosten op een initiatiefnemer kan verhalen. De structuurvisie vormt bovendien de aanzet voor een actieplan en de onderlegger voor bestemmingsplannen. Gemeenten zijn volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) wettelijk verplicht een structuurvisie te maken, al zijn structuurvisies vorm- en procedurevrij. Wel moet de structuurvisie digitaal raadpleegbaar zijn.

De gemeente maakt de structuurvisie om de 'lange lijnen' van het beleid in beeld te krijgen die voorbij de collegeperiode gaan en dus ook het collegebeleid overstijgen. Daartoe spreekt de structuurvisie zich uit over de (gewenste) kernkwaliteiten van de gemeente.

In de structuurvisie is aangegeven dat er ruimte is voor aanvullende woningbouw indien er sprake is van ruimtelijke kwaliteit. Zoals onderbouwd in dit bestemmingsplan blijkt hier sprake van te zijn. Het bestemmingsplan is daarom in overeenstemming met de structuurvisie.

3.5.2 Woonvisie 2025

De gemeenteraad heeft in juni 2013 de Woonvisie 2025 'Samen werken aan een aantrekkelijke stad' vastgesteld. De woonvisie beschrijft hoe Velsen invulling geeft aan de ambities uit Visie op Velsen 2025 'Kennisrijk werken' op het gebied van wonen. In de Visie op Velsen investeert Velsen in nieuwe werkgelegenheid en in toerisme en wordt daardoor aantrekkelijker als stad om te wonen. Om deze visie te verwezenlijken wordt er een route uitgestippeld. Wonen is één van de bouwstenen. In de Woonvisie wordt ingegaan op de vraag wat en wie Velsen nodig heeft voor haar ambities en wat, gezien de huidige economische crisissituatie, op korte termijn kan en welke ontwikkelingen meer tijd nodig hebben. De woonvisie helpt om afwegingen te maken over concrete initiatieven en bij het maken van afspraken met betrokken partijen, bijvoorbeeld de woningcorporaties. Daarnaast zijn er ook andere ontwikkelingen waar Velsen op het gebied van het wonen een antwoord op moet geven, zoals de veranderende woonvraag van de bevolking, de vergrijzing en de wens om langer thuis te wonen. Deze nieuwe werkelijkheid vraagt om een constante discussie over Wonen.

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op drie woningen. Deze hebben geen significante invloed op het woningbouwprogramma.

3.5.3 Archeologie en Monumentenbeleid

De beleidsnota Monumentenzorg Velsen is in 2005 vastgesteld en in 2008 geactualiseerd. In deze beleidsnota geeft de gemeente Velsen haar visie op de gemeentelijke monumentenzorg. Leidraad hierbij is een zorgvuldig beheer en weloverwogen behoud van het architectonische en cultuurhistorisch erfgoed van Velsen, in samenspel met rijk, provincie en particulieren.

Cultuurhistorie wordt als vast onderdeel betrokken bij planontwikkelingen en –uitvoering. In paragraaf 4.8 Cultuurhistorie wordt specifiek ingegaan op de cultuurhistorische aspecten van het plangebied.

3.5.4 Groen en waterplan

Het plan, Ruimte voor Groen genaamd, vervangt het groenstructuurplan. De gemeenteraad heeft dit in 2009 vastgesteld.

In Ruimte voor Groen wordt de Ruïne van Brederode gerekend tot de hoofdgroenstructuur van de Gemeente Velsen. Het plangebied zelf valt daarbuiten.

3.5.5 Landschapsbeleidsplan Velsen

Het Landschapsbeleidsplan Velsen is op 22 december 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin wordt over het onderhavige plangebied het volgende gezegd:

"Aankoop door Natuurmonumenten in aanvulling op het naastgelegen perceel behoort tot de mogelijkheden. Wanneer dit niet het geval is, is de bouw van één tot enkele villa's mogelijk in het kader van een “rood voor rood”-benadering. Daarbij moet het totale bouwvolume afnemen ten opzichte van de oude situatie en de nieuwe bebouwing een bijdrage leveren aan de landschappelijke kwaliteit. In dat geval krijgt de inrichting van het omliggende terrein een natuurlijk karakter, met bloemrijk grasland, landschappelijke beplanting op de grenzen en kruidenzomen. De toekomstige inrichting van dit gebied mag de waterhuishouding van de omgeving van de ruïne niet verstoren. Daarnaast mogen eventuele gebouwen geen beeldverstorend effect op de ruïne hebben, of de zichtlijnen op de ruïne beperken. (...)".

Een zorgvuldige landschappelijke inpassing is een vereiste, evenals een verbetering van de cultuurhistorische waarden en natuurwaarden. Het nu voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieuaspecten aan de orde gesteld. Hierbij dienen aan de orde te komen het wegverkeerslawaai, geluidszones, bedrijvigheid, bodem, vervoer gevaarlijke stoffen, archeologie, de flora en de veiligheid.

4.1 Bedrijven en milieuhinder

Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand bedrijven gesitueerd worden. In de publicatie zijn adviesafstanden die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.

Er bevinden zich geen bedrijven in de omgeving van dit plangebied die van invloed kunnen zijn op de beoogde woningen (of andersom). Nader onderzoek is niet nodig. Wél bevindt zich op korte afstand een tennispark, die voor geluidsoverlast zou kunnen zorgen (zie paragraaf 4.4). De richtafstand voor tennisparken tot woningen is 50 meter, veroorzaakt door het aspect geluid. Indien er maatregelen getroffen worden kan er afgeweken worden van de richtafstand, deze maatregelen staan omschrijven in paragraaf 4.4.

4.2 Externe Veiligheid

Het bestemmingsplan moet op basis van het BEVI (Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen) en het per 1 april 2015 van kracht geworden Besluit Externe Veiligheid Transportroutes worden getoetst aan de externe veiligheidsaspecten zijnde het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Binnen de 10-6 /jaar contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN- curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Inrichtingen

Er bevinden zich geen inrichtingen die vallen onder de werking van het BEVI binnen de invloedssfeer van dit bestemmingsplan. Nader onderzoek is niet nodig.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het Besluit externe veiligheid transportroutes kader. Het plangebied ligt niet binnen de zone van een transportroute voor gevaarlijke stoffen.

Buisleidingen

Het plangebied bevindt zich niet binnen de invloedssfeer van een hogedruk aardgasleiding.

4.3 Luchtkwaliteit

In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit wat betreft een zestal stoffen. Voor de normen voor zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood geldt dat overschrijding daarvan in Nederland nauwelijks valt te verwachten. De norm voor stikstofdioxide (NO2) wordt in Nederland met name in de directe omgeving van drukke (snel)wegen overschreden. De norm voor fijn stof (PM10) wordt eveneens op diverse locaties overschreden. In de Wet milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat bij het voorbereiden van ruimtelijke plannen, waaronder een bestemmingplan, er moet worden getoetst aan de grenswaarden.

In het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen' is bepaald dat indien een project kan worden beschouwd als 'niet in betekenende mate' er geen toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden. Deze grens is sinds de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in het Besluit gesteld op 3%, wat betekent dat de concentratie stikstofdioxide of fijn stof met maximaal 3% mag toenemen als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen die een bestemmingsplan of Wabo afwijking toestaat. Als het meer is dan 3% moet worden getoetst aan de grenswaarden. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' is voor een aantal specifieke projecten een berekening gemaakt bij welk bouwprogramma er nog sprake is van 'niet in betekenende mate'. Dit is als het project betrekking heeft op maximaal 1.500 woningen of 100.000 m² kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beiden.

Het bestemmingsplan voorziet slechts in enkele woningen, waardoor ver onder de hiervoor beschreven maxima wordt gebleven. Het bestemmingsplan kan daarom worden beschouwd als “niet in betekenende mate”. Hierdoor wordt aan de bepalingen van de Wet milieubeheer voldaan en is geen nader onderzoek nodig.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder legt in zijn algemeenheid de verplichting op om onderzoek te doen naar de waarde van de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen, indien zij zijn gelegen binnen een geluidzone.

Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een industrieterrein. Nader onderzoek is niet nodig.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied bevindt zich niet binnen de zone van verkeersweg met een 50 km/u regime, waardoor onderzoek niet aan de orde is.

Overig lawaai

Het plangebied bevindt zich binnen de invloedsfeer van tennispark Brederode. Daarom is door onderzoeksbureau Het GeluidBuro (zie bijlage) een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van het tennispark. Anderzijds is onderzocht of de activiteiten van het tennispark niet worden belemmerd door de realisatie van de nieuwe woningen.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat de geluidsbelasting vanwege het tennispark ter plaatse van de geprojecteerde woningen tot 7 dB hoger is (avondperiode) dan de richtwaarden voor de goede ruimtelijke ordening. De maximale geluidniveaus voldoen aan de richtwaarden van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. De piekniveaus zullen echter onderscheidend zijn van het omgevingsgeluid en met grote regelmaat optreden.

De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus vanwege het Activiteitenbesluit leiden tot een overschrijding in de avondperiode. In de dag- en nachtperiode wordt hieraan wel voldaan. De optredende maximale geluidniveaus die beoordeeld dienen te worden in het kader van het Activiteitenbesluit voldoen ruimschoots aan de grenswaarden.

Omdat zonder geluidreducerende maatregelen niet gesteld kan worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en niet voldaan wordt aan het Activiteitenbesluit, kunnen nieuwe woningen niet zonder meer gerealiseerd worden binnen het plangebied. Er is daarom binnen het bouwplan al rekening mee gehouden door ruimte te reserveren voor een geluidwerende erfafscheiding. Hierbij gaat de voorkeur uit naar een aarden wal. Berekend is dat een aarden wal met een hoogte van 3 meter en een lengte van circa 105 meter (gehele breedte plangebied) volstaat. Er is dan sprake van een goede ruimtelijke ordening omdat wordt voldaan aan de richtwaarde (50 dB(A) etmaalwaarde) en het tennispark wordt niet belemmerd in haar bedrijfsmatige activiteiten omdat het voldoet aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

4.5 Lichthinder

In september 2015 is door onderzoeksbureau Montad B.V. een lichthinderonderzoek uitgevoerd om het effect van de verlichting van het tennispark op de nieuw woningen in kaart te brengen (zie bijlage). Geconcludeerd wordt dat uitgaande van de grenswaarden voor omgevingszone E2 in de dagsituatie (5 lux, 7500 cd) de bestaande verlichting van de sportvelden deze grenswaarden niet overschrijdt. Hier is het dan voor de verlichting ook niet nodig om een aanvullende wal te realiseren ter voorkoming van lichthinder.

Omdat de noordelijke tennisbanen ook worden voorzien van verlichting worden de uitkomsten anders en worden de grenswaarden overschreden. Niet de lichtsterkte en daarmee de helderheid van het armatuur vormt een probleem (inkijk in het armatuur), dit vanwege de goede afscherming van de lichtbron. De grenswaarden voor de verticale verlichtingssterkte op de gevel wordt overschreden. Uit de uitkomsten blijkt dat bij plaatsing van een wal met een hoogte van 5 meter de grenswaarde van 5 lux maximaal niet wordt gehaald.

Geadviseerd wordt om een wal van 5 meter hoogte te plaatsen. Optioneel zou het misschien mogelijk zijn om de geluidswal van 3 meter te voorzien van dichte beplanting met een hoogte van 2 meter om zo de extra afscherming van licht te realiseren.

4.6 Bodem

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen, besluiten en bestemmingsplannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit uit 2008 is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren.

Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit heeft alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook toegepast als bouwstof maar vallen niet onder dit besluit. In het Besluit bodemkwaliteit zijn, onder meer, kwaliteitsregels voor bodemonderzoek, bodemsanering en laboratoriumanalyses vastgelegd. Deze regels zijn bekend onder de naam Kwalibo (kwaliteitsborging in het bodembeheer).

Bodemonderzoek

In september 2015 is door onderzoeksbureau APS-Milieu BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage). Hieruit is gebleken dat de bovengrond licht is verontreinigd met cadmium, kwik, lood, zink, hexachloorbenzeen, drins (som), heptachloorepoxide (som), chloordaan (som) en PAK. De ondergrond is deels licht verontreinigd met kobalt. Daarnaast is het grondwater ter plaatse van twee boorlocaties licht verontreinigd met barium. Het grondwater ter plaatse van de ondergrondse tanks is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. Het grondwater is ter plaatse van een tweede ondergrondse tank licht verontreinigd met minerale olie.

Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat de locatie deels licht verontreinigd is.

De onderzoeksresultaten tonen aan dat de milieuhygiënische kwaliteit van grond en grondwater geen belemmering vormen voor de beoogde woonbestemming.

Asbestonderzoek.

De resultaten van het laboratoriumonderzoek geven aan dat dat de locatie over het algemeen asbestvrij is. Op een locatie is een te verwaarlozen hoeveelheid asbest aangetroffen. Formeel dient hier nader onderzoek te worden uitgevoerd, echter acht het onderzoeksbureau dit niet noodzakelijk omdat er slecht 1 stukje asbest in het monster is aangetroffen. De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen werkzaamheden.

4.7 Ecologie

Wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van planten diersoorten (soortbescherming).

Gebiedsbescherming

Er liggen geen beschermde natuurgebieden in de nabijheid van de locatie en de aard van het project, woonbebouwing en lichte bedrijvigheid, zal geen significant effect op natuurgebieden in de gemeente hebben.

Soortbescherming

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen. Indien beschermde organismen in een plangebied aanwezig zijn, moet men hier rekening mee houden tijdens de ontwikkeling van het gebied. Vanwege beperkte, soortafhankelijke, optimale perioden voor onderzoek, is tijdige uitvoering van onderzoek zeer belangrijk voor de planning van het project. Op de locatie ligt een terrein al geruime tijd braak en in de gemeente komen beschermde organismen voor die dit soort terreinen prefereren. Er wordt daarom geadviseerd om een flora- en faunaonderzoek uit te voeren in het gehele plangebied. Soortbescherming is in dit plan van toepassing. Flora- en faunaonderzoek moet worden uitgevoerd conform het uitvoeringsprotocol Flora- en faunaonderzoek.

Onderzoek

In maart 2016 is door onderzoeksbureau Els & Linde een quick scan ecologie uitgevoerd (zie bijlage). Voor deze quick scan wordt door een ecoloog beoordeeld of er een kans is op aanwezigheid van beschermde soorten. Daarbij wordt gelet op de structuur van de omgeving, aanwezige habitats en landschapselementen. Gezocht wordt naar sporen van beschermde soorten. Een quick scan is tevens bedoeld als afbakening van eventueel afdoend onderzoek.

Door een ecoloog van bureau Els & Linde is op 14 maart 2016 beoordeeld of er beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze soorten schade ondervinden van de gewenste ontwikkelingen.

Flora en Faunawet

Uit de resultaten van de ecologische quick scan is gebleken dat binnen de grenzen van het plangebied de hazelworm wordt verwacht. Daarnaast werd verwacht dat de zandhagedis en rugstreeppad incidenteel konden worden aangetroffen. Geconcludeerd werd dat In ieder geval voor de hazelworm een afdoende inventarisatie noodzakelijk was, en dat zo nodig een ontheffing van de Flora en Faunawet zou moeten worden aangevraagd. Naar aanleiding van deze quick scan is in de maanden mei t/m juli 2016 een afdoende onderzoek naar het voorkomen van hazelwormen uitgevoerd (zie bijlage). Uit het onderzoek naar de hazelworm is gebleken dat deze niet voorkomt op het terrein. Aangezien de soort niet voorkomt is een effect uit te sluiten. Er is daarom geen ontheffing van de Flora en faunawet nodig en er is geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig.

Beschermde natuurgebieden

Er is geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig en er is geen afwijking van de ruimtelijke verordening Noord-Holland nodig. Wel wordt geadviseerd zo geen gebruik te maken van bouwlampen, of deze gericht op het werk te gebruiken (geen strooilicht veroorzaken).

4.8 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening).

Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen

Gemeente Velsen en de Omgevingsdienst IJmond hebben ter ondersteuning en invulling van deze beleidsdoelstellingen een lokaal beleid geformuleerd in “Kwaliteit en duurzaam bouwen” en in het milieubeleidsplan 2015-2020.

In het milieubeleidsplan is de ambitie van de gemeente Velsen gesteld op een GPR score van minimaal een 8 voor Energie en Gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's Milieu, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. De score wordt afgestemd op het woningtype. Het uitgangspunt is een rij/hoekwoning; voor vrijstaande woningen wordt de score 0,5 punt lager gesteld. 

Landelijk en Europees beleid

In 2013 is het Energieakkoord van kracht geworden. De gemeenten onderschrijven de voorwaarden en doelen uit het Energieakkoord; 2 procent energiebesparing per jaar, 30 procent CO2-reductie in 2020 en 20 procent duurzame energie in 2020.

Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2015 aangescherpt van 0,6 naar 0,4. Richting 2020 wordt toegewerkt naar “Bijna Energie Neutrale Gebouwen”(hierna BENG).

Het Europees beleid is erop gericht dat nieuwe gebouwen na 2020 geen of heel weinig energie gebruiken. De energie die nog nodig is moet in belangrijke mate afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen. Dit is vastgelegd in de herziene Europese richtlijn EPBD uit 2010.

Het Nationaal Plan voor het bevorderen van BENG in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot BENG na eind 2018, respectievelijk 2020. In het Nationaal Plan staat wat onder (BENG) verstaan wordt.

Nieuwe ontwikkelingen

In de vorige eeuw was het gebruikelijk om elk huis en overig gebouw aan te sluiten op het elektriciteits- en gasnet. Sinds het stijgen van de gas- en elektriciteitsprijzen de afgelopen twee decennia en de bewustwording omtrent het klimaat, is men op zoek gegaan naar zuinigere en alternatieve technieken en vormen van energie. Met deze nieuwe technieken kan veel fossiele brandstof worden bespaard en kan de energierekening omlaag worden gebracht. Zie het rapport Op weg naar een klimaatneutrale gebouwde omgeving 2050 

De nieuwe ontwikkelingen op dit gebied brengen ook meer keuzes met zich mee. Krijgen nieuwe gebouwen een traditionele aansluiting of worden ze aangesloten op een warmtenet? Zijn er wel mogelijkheden voor dit warmtenet of is enkel een elektriciteitsaansluiting toch een gunstigere optie? En met wat voor technieken kan ervoor gezorgd worden dat het rendement zo hoog mogelijk is en de kosten beheersbaar blijven? Het is vaak niet één partij die deze keuzes maakt, maar verschillende partijen die samen tot de beste oplossing moeten komen. Dit maakt het lastig om te kiezen voor alternatieve opties. In de studie is een groot aantal van deze alternatieve opties meegenomen (zie Hoofdstuk 4). Het gaat hierbij zowel om technieken die binnen de huidige structuur passen als technieken die een nieuwe structuur vereisen.

De Provincie stimuleert waar mogelijk warmte/koudeopslag (WKO). Met de Investerings-subsidie Duurzame Energie (ISDE) kunnen intitiatiefnemers een tegemoetkoming krijgen voor de aanschaf van zonneboilers, warmtepompen, biomassaketels en pelletkachels. De regeling is voor zowel particulieren als zakelijke gebruikers.

ISDE is een subsidieregeling van het ministerie van Economische Zaken. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is verantwoordelijk voor de uitvoering. Nadere informatie kan worden ingewonnen bij de Omgevingsdienst IJmond (www.odijmond.nl)

GPR Gebouw

GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema's van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen

Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Velsen het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10.

Keuzemodules geven aan hoe scores zijn te verhogen (tot maximaal een tien) voor de vijf verschillende onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.

Binnen het ontwerp (of de renovatie) is men vrij om binnen de verschillende modules voorzieningen naar keuze te realiseren, zolang deze keuzes leiden tot het gewenste ambitieniveau.

Per project wordt door de Omgevingsdienst IJmond (gratis) digitaal een sublicentie voor het programma GPR Gebouw verstrekt.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Graafwerkzaamheden verstoren/vernietigen archeologische bodemschatten. Indien zich graafwerkzaamheden voordoen bij de herontwikkeling van de locatie bijvoorbeeld ten behoeve van kelders, zet de gemeente Velsen zich in voor archeologisch onderzoek.

In oktober 2015 is door onderzoeksbureau Argo een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage). Het doel van het onderhavige onderzoek was het verwerven van informatie aan de hand van bestaande bronnen over bekende of te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied.

Uit het onderzoek is gebleken dat in het plangebied een grote kans bestaat op het aantreffen van archeologische resten. In de eerste plaats kunnen deze bestaan uit resten die te relateren zijn aan het nabij gelegen Ruïne van Brederode. Dit kunnen bijvoorbeeld sporen van landgebruik, verdedigingswerken en belegeringen zijn. Gezien de nabijheid van het kasteel is het onwaarschijnlijk dat zich grootschalige gebouwen of constructies binnen het plangebied bevinden. In de directe omgeving zijn ook vondsten uit de Romeinse Tijd aangetroffen. Een vindplaats uit deze periode kan daarom niet onwaarschijnlijk worden geacht.

Onbekend is in hoeverre het terrein door de huidige bebouwing verstoord is. Gezien het gebruik als weiland kan dit gering zijn. De verwachtingswaarde voor het plangebied is hiermee hoog en daarom wordt aanbevolen vervolgonderzoek uit te laten voeren.

Vervolgens is in maart 2016 een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn in totaal 11 boringen geplaatst met een maximale diepte van 2,0 meter onder maaiveld. Het terrein blijkt in het subrecente verleden te zijn opgehoogd met een pakket humus zand dat gemiddeld een dikte heeft van circa 75 cm. Hieronder bevinden zich intacte natuurlijke afzettingen waarin in principe archeologische overblijfselen aanwezig kunnen zijn. Naar verwachting bestaan deze, gezien de natte omstandigheden ter plaatse, niet of in slechts geringe mate uit archeologische sporen maar kunnen wel (losse) vondsten worden verwacht die een relatie hebben met kasteel Brederode. Geadviseerd wordt daarom bij grondverzet vanaf 75 cm onder het huidige maaiveld (3,76 m + NAP) en een oppervlakte van meer dan 100 m² de werkzaamheden archeologisch te laten begeleiden.

De beslissing om bovenstaand advies al dan niet over te nemen (een selectiebesluit) dient door de bevoegde overheid, in dit geval de gemeente Velsen, te worden genomen.

Tot slot dient te worden vermeld dat, ongeacht dit advies en het selectiebesluit, er een wettelijke meldingsplicht bestaat (Monumentenwet 1988) mochten er onverhoopt toch archeologische overblijfselen worden aangetroffen.

In de regels van dit bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie opgenomen' waarin onder anderen is geregeld dat bij grondverzet vanaf 75 cm onder het huidige maaiveld (3,76 m + NAP) en een oppervlakte van meer dan 100 m² de werkzaamheden archeologisch begeleid dienen te worden.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

Op grond van het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven welke de gevolgen voor het plan zijn voor de waterhuishouding.

In het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is geconcludeerd dat Nederland zijn waterhuishouding niet op orde heeft. Water dient in de toekomst een mede-ordend principe te worden. In het bestemmingsplan dient daarom aandacht besteed te worden aan water. Recent is er een Nationaal waterakkoord gesloten tussen het Rijk, gemeenten, waterschappen en provincies, waarin opgenomen is hoe de partijen met water wensen om te gaan. De opgave is te zorgen voor veiligheid en te beschikken over voldoende mogelijkheden voor waterberging ter voorkoming van waterlast, watertekort en het verslechteren van de waterkwaliteit. De watertoets is ingevoerd om te kijken in hoeverre hier aan voldaan wordt.

De Brederoodseweg ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. In het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

5.1 Oppervlaktewater

Er bevindt zich geen oppervlaktewater binnen het plangebied.

5.2 Grondwater

Door de stopzetting van de waterwinning in het Nationaal Park Zuid-Kennemerland zou zonder het nemen van maatregelen de grondwaterstand in het Santpoort-Zuid stijgen. Daarom zijn omstreeks 2000 maatregelen genomen in de vorm van een grondwaterbeheerssysteem. Dit systeem bestaat uit verticale drainage. Daarnaast is de afgelopen jaren tijdens rioolvervanging ook een uitgebreid horizontaal drainagesysteem aangelegd. Binnen het plangebied ligt het maaiveldniveau hoog en bevindt het grondwater zich op een diepte van circa 3,6 meter NAP.

Het bestemmingsplan maakt een eenlaagse onderkeldering van de beoogde woningen mogelijk. Daarom is in juli 2016 door onderzoeksbureau Wareco het effect van eenlaagse onderkeldering op het grondwater onderzocht (zie bijlage). Hierbij is gebruik gemaakt van het grondwatermodel van Park Brederode. Uit het onderzoek is gebleken dat het effect beperkt is tot maximaal enkele centimeters op de bestaande grondwatersituatie. In het diepere grondwater onder de veenlaag (matig watervoerend pakket) is niet of nauwelijks sprake van verschil ten opzichte van de huidige situatie. De berekende effecten zijn zeer klein en reiken niet tot buiten de beoogde perceelsgrenzen. De aanleg van eenlaags kelders onder de woningen vormt daarom geen risico voor negatieve omgevingsbeïnvloeding ten aanzien van het grondwater.

5.3 Riolering

In Santpoort-Zuid komt hoofdzakelijk een gemengd rioolstelsel voor. Al het afvalwater van Santpoort-Zuid wordt door het hoofdgemaal aan de Van Dalenlaan afgevoerd naar Santpoort-Noord. Bij het gemaal is tevens een riooloverstort aanwezig op de Jan Gijzenvaart.

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van riolering, grondwater en behandeling van hemelwater is opgenomen in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2012-2016.

Door uitvoering van bouwopgaven en rioolvervanging van afgelopen jaren, is al veel hemelwater afkomstig van wegen en daken afgekoppeld van het gemengd riool. Vanwege de lokale lage grondwaterstanden en de ligging op het duinzand zijn er ideale omstandigheden aanwezig om het hemelwater te infiltreren in de bodem.

Het afkoppelen van hemelwater levert milieuvoordeel, doordat er minder riooloverstorten optreden en er minder schoon hemelwater gezuiverd hoeft te worden bij de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Bijkomend voordeel is dat het bij overvloedige regenval bijdraagt aan het verminderen van water op straat. Gelet op de klimaatscenario's van het KNMI, waarbij verwacht wordt dat de regenintensiteit gedurende de zomer zal toenemen, draagt afkoppelen bij aan het klimaatbestendig maken van het waterbeheer.

Vanwege bovengenoemde rioleringsmaatregelen treden riooloverstorten nauwelijks meer op, wat de laatste jaren heeft geleid tot een sterke verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit. Dit bestemmingsplan zal hier geen invloed op hebben.

5.4 Hoogheemraadschap van Rijnland

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Keur en Beleidsregels
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De "Keur en Beleidsregels'1 maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

• Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),

• Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),

• Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Structuur

Het landschappelijke doel van de ontwikkeling van het perceel Brederoodseweg 41 is het vrijspelen van een centrale open ruimte die kenmerkend is voor het kleinschalige landschap van de binnenduinrand.

In het voorstel wordt de bestaande bebouwing vervangen door 3 kavels en de bijbehorende erfontsluiting, erfafscheidingen en een geluidswal. Tezamen bedraagt dit 40% van het perceel. Het geheel wordt omgeven door een robuust landschappelijk raamwerk dat ruim 60% van het perceel omvat.

Met een bebouwd oppervlak van 1.050 m2 voorziet de ontwikkeling in een forse reductie van de hoeveelheid bebouwing.

Door de woningbouw aan de rand van het dorp te situeren is het mogelijk om 8.500 m2 nieuwe natuur te creëren in het hart van de landschapskamer. De nieuwbouw wordt tegen het tenniscomplex geprojecteerd. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om tot een subtielere inpassing te komen van de dorpsrand, wat eveneens bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit.

Door de bebouwing haaks op de dorpsrand te oriënteren wordt de transparantie van de kavel gewaarborgd en dragen de tuinen van de percelen bij aan de centrale ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0013.png"

Afbeelding 6.1.1. situatie plangebied

Inpassing

De Ruïne van Brederode vormt een belangrijk cultuurhistorisch artefact in het landschap. In het ontwerp is de begrenzing van de bouwvelden zo gekozen dat de nieuwe bebouwing vanaf de ruïne aan het zicht onttrokken wordt door de aanwezige bosschages tussen beide percelen. Door de bestaande en nieuw aan te planten boomwallen wordt de bebouwing ook vanaf andere punten in de landschapskamer grotendeels aan het zicht onttrokken.

Uitgiftestrategie

In de toekomst zal het plangebied ingericht worden als één domein met daarbinnen drie kavels. Om de instandhouding van het landschappelijke raamwerk te waarborgen zal dit in collectiviteit uitgegeven worden aan de eigenaren van de percelen, die vervolgens gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het beheer en onderhoud. Dit geldt zowel voor de natuurzoom (1) als voor de ontsluiting (2), de geluidwal (3) en de boomwallen (4) tussen de percelen. Het collectief zal een beheersovereenkomst overeenkomen met de gemeente, waarin de natuurdoelen worden vastgelegd. Daarmee wordt een samenhangend beeld en een duurzaam beheer gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0014.png"

Afbeelding 6.1.2 Percelen en gebiedsdelen

Binnen het collectieve domein worden de kavels individueel uitgegeven (5a/b/c). Op de erfgrens zal, rondom de individuele kavels, een bescheiden hek geplaatst worden om dit domein te markeren. In aanvulling op het kaveleigendom krijgen de eigenaren het gebruiksrecht van het deel van de natuurzoom dat grenst aan de eigen kavel (1a/b/c). Dit wordt gedaan om te voorkomen dat de privacy over en weer wordt aangetast. Deze delen worden van elkaar gescheiden door ondiepe greppels. Om dit te waarborgen is een stichting opgericht en een beheersovereenkomst gesloten.

In het bestemmingsplan zijn de individuele kavels bestemd voor 'Wonen' (5a/b/c). Alle overige gronden hebben de bestemming 'Groen'. Hierdoor is het verschil in gebruik duidelijk vastgelegd en dus ook dat het raamwerk een ecologische bestemming heeft en niet ingericht mag worden als privétuin.

6.2 Landschap

Voor de verkaveling van de locatie is uitgegaan van een eenvoudige, kamvormige structuur. De kavels openen zich naar het landschap, waardoor een verbinding ontstaat tussen gebouwen en omgeving. De drie kavels liggen zij aan zij aan de ontsluitingsweg. Tussen de kavels bevinden zich boomwallen die zorgen voor privacy tussen de kavels onderling. Ook onttrekken de boomwallen de bebouwing overhoeks aan het beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0015.png"

Afbeelding 6.2.1 verkaveling en landschap

Kwaliteit en samenhang

Een belangrijk onderdeel van het plan is de natuurzoom, de L-vormige, onbebouwde ruimte aan de landschapszijde van het perceel. De natuurzoom dient te zorgen voor een betere aansluiting op de omliggende natuur en dient van een hoge ecologische kwaliteit te zijn. De inzet voor de toekomstige inrichting van de natuurzoom is om tezamen met de omliggende percelen zoveel mogelijk een ruimtelijk en ecologisch samenhangend geheel te vormen. Om die reden is reeds in een vroeg stadium overleg gevoerd met Natuurmonumenten. Het eigendom van Natuurmonumenten grenst in het noordwesten aan het perceel Brederoodseweg 41. Daarnaast heeft Natuurmonumenten in de wijdere omgeving percelen in bezit. Aan de noordzijde grenst het perceel aan weilanden die in gebruik zijn van een boer, die hierop paarden weidt.

Boomwallen

De kavels worden van elkaar gescheiden door boomwallen, teneinde de privacy te waarborgen tussen de woningen onderling.

Geluidwal

De nabijheid van de tennisbaan stelt specifieke eisen aan de inrichting. Om overlast als gevolg van licht en geluid te minimaliseren zal een 3 meter hoge aarden wal gemaakt worden die ingeplant is met bomen en struweel. Uit akoestisch onderzoek (zie bijlage) is gebleken dat deze maatregelen toereikend zijn zodat gebouwd en gewoond kan worden binnen een afstand van 50 meter van het tenniscomplex.

Infrastructuur

Rijbaan

De rijbaanbreedte is 4,00 meter. Ter plaatse van de aansluiting op de bestaande weg is de rijbaan 3,18m breed. De weg is gedimensioneerd op incidenteel gebruik door een groot voertuig. Dit betekent dat er voor de bochten en rijbaan breedte is uitgegaan van een voertuig met een maximale lengte van 12 meter. In verband met het incidentele karakter is er geen keermogelijkheid aangelegd. Er zal achteruit moeten worden gereden (of gekeerd op het eigen erf mits mogelijk). Voor de dimensionering van de erftoegangen is geen rekening gehouden met een groot voertuig.

Tractorpad

De natuurzoom moet toegankelijk blijven voor beheervoertuigen zoals een maaitractor. Er kan worden volstaand met een obstakelvrije ruimte met gras, hierbij is geen fundering nodig maar wordt het gras wel beschadigd. Een andere optie is om het tractorpad te verharden. In dit geval is het aan te raden om een (puin) fundering aan te brengen om spoorvorming te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0602BREDEROODSE1-O001_0016.png"

Afbeelding 6.2.2. infrastructuur

6.3 Startdocument

Als uitgangspunt voor het bestemmingsplan Duingebied, waarvan de locatie Brederoodseweg 41 tot het coördinatiebesluit deel uitmaakte, is een startdocument opgesteld, waarmee de gemeenteraad heeft ingestemd. In het startdocument worden ook uitgangspunten benoemd voor de ontwikkelingsmogelijkheid van de locatie Brederoodseweg 41. Deze uitgangspunten zijn doorvertaald in het bestemmingsplan 'Brederoodseweg 41'. Het betreft de volgende voorwaarden:

  • de bebouwing dient, zowel qua oppervlakte (m2)als volume (m3), beperkt te zijn. De toegestane hoeveelheid bebouwing wordt bepaald door de op te stellen exploitatieopzet in het kader van de provinciale regeling Ruimte voor Ruimte;
  • er mogen maximaal drie woningen worden gebouwd;
  • er mag alleen gebouwd worden binnen de maximale rooilijnen die op de kaart zijn aangegeven;
  • onderzocht moet worden hoe optimaal om te gaan met de milieuzone van het tenniscomplex, opdat het bouwvolume aan de zuid-oostzijde van de kavel gelocaliseerd kan worden;
  • het bouwvolume heeft een beperkte bouwhoogte van 4,5 meter en terughoudendheid in materialisatie en kleurgebruik;
  • bij de locatiebepaling wordt rekening gehouden met het zicht op en vanuit de ruïne van Brederode;
  • een betere aansluiting op de omliggende natuur en compensatie door overdracht, of een beheersovereenkomst;
  • positie van bouwvolumes en inrichting dusdanig dat het landschap doorvloeit in het projectgebied;
  • de lengterichting van de volumes moet in noordwest-zuidoost richting georiënteerd zijn;
  • de bouwvolumes moeten via de zuidzijde ontsloten worden (huidige toerit);
  • voor gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid dient een exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar afgesloten te worden;
  • bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt, ter beoordeling van de toelaatbaarheid, een integrale belangenafweging plaats, waarbij de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische, waterhuishoudkundige, archeologische, ecologische en verkeerstechnische toelaatbaarheid aangetoond moeten zijn.

 

6.4 Architectuur

Het uitgangspunt ten aanzien van de architectuur is een bescheiden inzet in de relatie tot het landschap. Dit komt tot uitdrukking in de stedenbouwkundige uitgangspunten zoals de bouwhoogte van 4,5 meter en de open en transparante verkaveling. Daarnaast is deze bescheidenheid gezocht in de manier waarop de gebouwen gematerialiseerd worden. Deze uitgangspunten resulteren in een eigentijds, subtiel en samenhangend architectuurbeeld. Binnen dit beeld kunnen de gebouwen op eigen wijze vorm krijgen.

Afstand bouwvlak tot erfgrens

Het bouwvlak is de zone waarbinnen de footprint van het gebouw zich mag bevinden. Het bouwvlak is rondom 1,5 meter teruggelegd ten opzicht van de kavelgrens zodat er geen conflict kan ontstaan tussen de bebouwing en het collectieve landschappelijke raamwerk. Aan de entreezijde mogen de footprint niet dichter dan 5 meter op de erfgrens komen te staan. Dit om een groene overgang tussen de entreelaan en de woning te kunnen garanderen. Het parkeren, inclusief het bezoekersparkeren, dient op eigen terrein plaats te vinden.

Bouwvolume

In verband met de landschappelijke context wordt gedacht aan het realiseren van 'longhouses'; een gebouw met een in de lengterichting geëxtrudeerd helder vormgegeven hoofdvorm. Door in de lengterichting van de kavel meerdere lage lange slanke volumes te plaatsen wordt er maximaal gebruik gemaakt van de kwaliteiten van de kavel en het landschap.

De woning kan zo op het achterliggend landschap worden gericht terwijl er tegelijkertijd, door de beperkte breedte van de volumes, tussen de bebouwing door een corridor ontstaat met zicht op het achterliggende landschap.

De volgende regels zijn nodig om deze aansluiting op de landschappelijke context te bewerkstellingen:

  • footprint hoofd- en bijgebouw(en) maximaal 350 m2
  • footprint hoofdgebouw(en) maximaal 250 m2
  • breedte hoofdgebouw maximaal 12 meter
  • volumes hoofd- en bijgebouw in de lengterichting op kavel positioneren
  • op de kavel dient een corridor van min. 7,5 meter vrij te worden gehouden van bebouwing. De positie van deze corridor is vrij.
  • bouwhoogte hoofd- en bijgebouw max. 4,5 meter (goothoogte vrij)

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

7.1 Structuur van het bestemmingsplan

7.1.1 Verbeelding

De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen etc.

7.1.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

Hoofdstuk 1 omvat twee artikelen; één artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en één artikel, dat de wijze van meten regelt.

Hoofdstuk 2 volgt per artikel in de meeste gevallen het volgende stramien:

  • een omschrijving van de doeleinden van de bestemming;
  • de bouwregels: regels omtrent hoogte enz.;
  • een afwijkingsbevoegdheid van het bevoegd gezag met betrekking tot de bouwregels;
  • specifieke regels met betrekking tot de gebruiksmogelijkheden;
  • een afwijkingsbevoegdheid van het bevoegd gezag met betrekking tot de gebruiksregels;
  • de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om het bestemmingsplan te wijzigen.

Hoofdstuk 3 bevat regels betrekking hebbende op:

  • een artikel waar de anti-dubbeltelregel in verwoord staat;
  • algemene bouwregels, die het mogelijk maken voor ondergeschikte gebouwdelen bouw- en bestemmingsgrenzen te overschrijden. Voorts wordt hierin geregeld dat stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening, op en enkel onderwerp na, buiten toepassing worden verklaard. Tenslotte is bepaald dat bestaande, legale bebouwing is toegestaan voor zover de overige regels van het bestemmingsplan daar niet reeds toe leiden.
  • algemene afwijkingsregels: het gaat hierbij om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen. Ook is het op grond van de bepaling mogelijk nutsgebouwen met een nader omschreven maatvoering op te richten;
  • algemene regels met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken: deze bepalingen vormen het sluitstuk van de bestemmingssystematiek in die zin dat deze bepalingen alle gebruik van gronden en opstallen dat strijdig is met de aan de grond gegeven bestemming verbiedt. In dit artikel wordt ook nader geregeld welk soort bedrijven is toegestaan binnen de bestemmingen;
  • algemene wijzigingsregels van burgemeester en wethouders: deze bepaling maakt het mogelijk dat het college van burgemeester en wethouders kleine wijzigingen kunnen aanbrengen in o.a. de bestemmingsgrenzen;
  • de procedurebepalingen voor de diverse wijzigingsbevoegdheden.

Hoofdstuk 4 bevat regels betrekking hebbende op:

  • overgangsrecht ten aanzien van bouwen: bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is dit in strijd met de bebouwingsregels.
  • overgangsrecht ten aanzien van gebruik: het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de voorschriften op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven; indien het gebruik van de grond en opstallen van eigenaar verandert mag de afwijking niet gehandhaafd worden;

de slotregel.

7.2 Bestemmingsregels

Hieronder wordt per artikel een korte toelichting gegeven.

7.2.1 Groen

Deze bestemming wordt gebruikt voor groenvoorzieningen en landschapselementen die groen ingericht dienen te worden. Binnen de bestemming zijn ook waterpartijen, wegen, paden, nutsvoorzieningen en een geluidwal toegestaan.

7.2.2 Wonen

De in het plangebied voorziene 'reguliere' woningen (geen bedrijfswoningen) met bijbehorende voorzieningen hebben de bestemming Wonen gekregen.

7.2.3 Waarde-Archeologie (dubbelbestemming)

De dubbelbestemming regelt dat, ter bescherming van eventuele archeologisch waardevolle elementen, er in een aantal gevallen nader archeologisch onderzoek gedaan moet worden. In de dubbelbestemming zijn niet alleen bepalingen opgenomen voor bouwwerkzaamheden, maar ook voor werkzaamheden niet zijnde bouwen. Hiervoor moet in een aantal gevallen een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van de woningen die mogelijk wordt gemaakt door middel van dit bestemmingsplan betreft een particulier initiatief. Alle kosten die betrekking hebben op de planontwikkeling komen dan ook voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Hiertoe is tussen initiatiefnemer en de gemeente Velsen een anterieure overeenkomst gesloten, waarin juridisch is vastgelegd dat de kosten die samenhangen met het bestemmingsplan en overige verhaalbare kosten als bedoeld in afdeling 6.2 van het Besluit ruimtelijke ordening, alsmede mogelijke planschade op de voet van afdeling 6.1 Wro voor rekening van de initiatiefnemer komen. Met deze overeenkomst is het wettelijk kostenverhaal geborgd, waardoor overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 onder a het kostenverhaal anderszins verzekerd is en kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn gewaarborgd.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp van dit bestemmingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen.

Bijlagen