direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Pastoor J. van Dijklaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie aan de Pastoor J. van Dijklaan in De Kwakel is een woningbouwplan ontwikkeld. Deze locatie was onderdeel dat hoorde bij de woning aan de Boterdijk 177 De Kwakel en een totale oppervlakte had van 1.400 m². Aan de achterzijde grenst het perceel aan de Pastoor van Dijklaan. De nieuwe woning is gepland aan de zijde van de Pastoor van Dijklaan, grenzend aan de recent gebouwde wijk De Oker.
Het college van burgmeester en wethouders heeft op 2 februari 2021 besloten in principe, onder voorwaarden, mee te werken aan het voornemen voor een nieuwe woning.

De initiatiefnemers hebben het voornemen een nieuwe woning te bouwen op deze locatie. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan alleen het bestaande aantal woningen toestaat.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het perceel Boterdijk 177 in De Kwakel. Het plangebied ligt in de kern van De Kwakel.
Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Uithoorn, sectie D perceelsnummer 7313 en heeft een perceelsgrootte van 461 m². De kavel waarop de woning Boterdijk 177 staat heeft een oppervlakte van 979 m². In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.1 weergegeven (blauw omkaderd). Op deze luchtfoto is weergegeven waarop Boterdijk 177 te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

Tevens wordt in dit bestemmingsplan een strookje grond meegenomen dat langs de Pastoor van Dijklaan ligt. Deze was buiten alle bestemmingsplannen gevallen.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Boterdijk 177 in De Kwakel geldt het bestemmingsplan 'De Kwakel'. Het bestemmingplan 'De Kwakel' is door de gemeenteraad van Uithoorn op 3 februari 2011 vastgesteld. In figuur 1.2 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'De Kwakel' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Wonen' toegekend. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor het bestaande aantal woningen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om een nieuwe, extra, woning te bouwen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Pastoor J. van Dijklaan' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

De Boterdijk in De Kwakel is een weg waarlangs van vroeger uit, zich lintbebouwing bevindt. In de loop van de jaren zijn er achter deze lintbebouwing diverse (kleinere) woonwijken gebouwd.
In de huidige situatie bevindt zich op het perceel Boterdijk 177 in De Kwakel een woning die onderdeel is van de lintbebouwing. Hierachter is in 2011/2013 een woonbuurt, woonwijk de Oker, gerealiseerd met rijwoningen en ook (half)vrijstaande woningen.

In figuur 2.1 is het straatbeeld van de Boterdijk te zien. De woning op deze foto, is de woning Boterdijk 177. Daarachter is de nieuwe woning gepland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0003.png" Figuur 2.1: Straatbeeld Boterdijk (bron: GoogleStretview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0004.png" Figuur 2.2: Straatbeeld Past. van Dijklaan (bron: GoogleStreetview)

Op het perceel waarop de nieuwe woning is gepland, staat nu één woning. Het gehele perceel heeft een woonbestemming.
Het perceel is dermate groot, dat er voldoende ruimte is om op de achterzijde van het perceel een extra woning te realiseren. Dat gedeelte van het perceel grenst aan de Pastoor J. van Dijklaan en zal dan de voorgevel op deze weg gericht hebben. Het totale perceel heeft een oppervlakte van 1.440 m², de nieuwe kavel heeft straks een oppervlakte van 461 m².
Het gedeelte dat een aparte kavel wordt, was in gebruik als erf bij Boterdijk 177 en heeft reeds een woonbestemming. Op het perceel staat nog een schuur, te zien op de foto (in figuur 2.1, schuur met groen dak). Het is de bedoeling om deze schuur te slopen. Het erf wordt ontsloten via de bestaande inrit naar de Boterdijk.

De voormalige eigenaren van het perceel hebben in 2020 een principeverzoek ingediend voor de locatie Boterdijk 177 in De Kwakel. In het verzoek is medewerking gevraagd voor het splitsen van perceel D 5491 en op het af te splitsen deel, gelegen aan de Pastoor J. van Dijklaan, een nieuwe woning toe te staan. Het perceel zal daarvoor kadastraal gesplitst worden en los van de bestaande woning aan de Boterdijk 177 verkocht worden.

De gemeente staat positief tegenover de ontwikkeling.
Als motivering wordt aangedragen dat het oorspronkelijke perceel dermate groot is en er voldoende ruimte is om op de achterzijde van het perceel een woning te realiseren, dat het perceel al een woonbestemming heeft en gelegen is in een woonwijk. Dergelijke percelen zullen een bijdrage leveren aan het woningtekort en de schaars vrijkomende locaties voor woningbouw. Daarnaast is stedenbouwkundig het perceel ook een geschikte locatie voor het realiseren van een nieuw te bouwen woning. Een woning op die plek zal stedenbouwkundig en ruimtelijk een fraai aanzicht geven richting de entree van de woonwijk.


Het plangebied ligt in een gebied met woningbouw rondom. Aan de zijde van de Pastoor van Dijklaan zijn openbare parkeerplaatsen aangelegd en is het straatbeeld van dit perceel nu een schutting (zie figuur 2.4).
afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0005.png"
Figuur 2.3: huidige situatie Boterderijk 177 (bron: PDOKviewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0006.png"
Figuur 2.4: huidig straatbeeld vanaf Past. J van Dijklaan (GoogleStreetview 2020)

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemers zijn voornemens om aan de Pastoor Van Dijklaan een woning te bouwen. In figuur 2.5 is de nieuwe situatie zichtbaar.
De nieuwe woning is georiënteerd op de Pastoor J. Van Dijklaan, maar zal ontsluiten via de Boterdijk, waarvan het perceel onderdeel uit maakte.

Vanuit de stedenbouwkundige verkenning die is gedaan, wordt duidelijk dat de plek mogelijkheden biedt voor het bouwen van een woning, georiënteerd op de Pastoor van Dijklaan. Een vrijstaande woning met bijbehorende bebouwing kan goed ingepast worden op deze plek.
Een woning op die plek zal stedenbouwkundig en ruimtelijk een fraai aanzicht geven richting de entree van de woonwijk. Door de woning met de kopgevel naar de Pastoor J. van Dijklaan te oriënteren ontstaat een mooie start van de woonwijk in plaats van de achterzijde situatie nu.
De huidige situatie oogt rommelig met zicht op schuttingen. Als aanvullende voorwaarden voor de uitwerking is gesteld om de woning in dezelfde stijl en architectuur te bouwen als de omliggende woningen in de woonwijk de Oker zodat naast stedenbouwkundig en ruimtelijk ook op architectonisch aspect de woning een onderdeel wordt van de wijk. Door het gebruik van vergelijkbare kenmerken en elementen zoals rooilijnen, erkers, materialen, dak overstekken en goten vindt de nieuwe woning aansluiting op de bestaande woningen in de straat. Hiermee zal de nieuw te bouwen woning een eenheid vormen en onderdeel uitmaken van de woonwijk, waarbij de woonwijk de Oker als ware stedenbouwkundig afgemaakt wordt.

In figuur 2.5 is een impressie weergegeven van de nieuwe woning, vanaf de zijde van de Pastoor J. van Dijklaan en vanaf de achterzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0007.png"

Figuur 2.5: Impressie nieuwe woning (bron: Building Design Architectuur)

Voor de nieuwe woning is architectonische aansluiting gezocht op de nieuwbouwwijk De Oker, niet alleen qua uitstraling maar ook qua hoogtes met de woningen aan de Pastoor Van Dijklaan.
Naar aanleiding van inspraakreacties en nader onderzoek is gebleken dat de bestaande omliggende woningen een lagere bouwhoogte hebben, dan is toegestaan. Dit heeft geleid in het ontwerpbestemmingsplan tot een aanpassing van de woning die passend bij de maatvoering in de omgeving en met een nokhoogte van 10 m. Naar aanleiding van de zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan heeft initiatiefnemer de woning verlaagd van 10,45 naar 10 meter en de breedte aangepast van 7,5 naar 7 meter.

De nieuw te bouwen woning heeft een woonoppervlak dat vergelijkbaar is met de oorspronkelijke woonoppervlakken dan de woningen aan de overkant. De oorspronkelijke woonoppervlakken van de tweekappers zijn iets kleiner en het oorspronkelijk woonoppervlak van de vrijstaande woning aan de overzijde is groter dan de nieuw te bouwen woning.

In figuur 2.6 is de nieuwe situatie weergegeven. Daaruit wordt duidelijk hoe de ontsluiting via de Boterdijk wordt geregeld. Op het nieuwe erf is voldoende ruimte voor parkeren op eigen terrein. De woning wordt vanwege de Boterdijk ontsloten, omdat het niet wenselijk is aanwezige parkeerplaatsen op te offeren voor een inrit. Deze openbare parkeerplaatsen zijn nodig voor de bestaande woningen.
Vanaf de Pastoor J. van Dijklaan is een toegang naar de entree van de woning waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande toegang naar de achterzijde van de rijwoningen die ten oosten van het plangebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0008.png"

Figuur 2.6 Nieuwe situatie (bron: Building Design Architectuur)

2.3 Bezonningsstudie

De impact van de nieuwe woning op de bezonning van naastgelegen tuinen, gevels en dakvlakken is onderzocht, zie Bijlage 1 Bezonningsstudie. Hierin is de bezonning in de huidige situatie en toekomstige situatie via bezonningsdiagrammen onderzocht.
Daarbij is gekeken naar wat het effect van de nieuw te bouwen woning is op de zonligging in de achtertuinen van de bewoners van de Pastoor J. van Dijklaan 1 t/m 15.

Geconcludeerd kan worden dat de nieuw te bouwen woning wat effect heeft op de zonligging in enkele tuinen aan het eind van de middag/begin van de avond. Dit leidt echter niet tot onevenredige schaduwhinder voor de woningen aan de Pastoor J. van Dijklaan 1 t/m 15. De nieuw te bouwen woning is een verbetering voor de woonwijk. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 NOVI

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van een woning in stedelijk gebied. De woning is passend in de omgeving en draagt bij aan het voorzien in de landelijke behoefte aan woningen.
Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan het toekomstbestendig ontwikkelen en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een nieuwe woning mogelijk. Door jurisprudentie is duidelijk geworden waar de grens voor stedelijke ontwikkeling ligt met betrekking tot woningbouw. Daaruit blijkt dat de bouw van 11 woningen niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).
De bouw van 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
De Ladder is hier niet van toepassing aangezien er met de bouw van één woning geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Maar ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

Het gaat hier om de bouw van één woning en die is gepland in een woonwijk, waar het stedenbouwkundig gezien aanvaardbaar is een woning te realiseren.
In de regio is de woningbehoefte groot. In alle marktregio's en segmenten zijn tekorten aan harde woningbouwplannen. Gezien de grote behoefte en het feit dat dit plan over de toevoeging van één woning gaat, vormt de kwantitatieve behoefte geen belemmering. In paragraaf 3.3.2 wordt ingegaan op de gemeentelijke behoefte aan woningbouw.

Conclusie

Gelet op het feit dat in het onderhavige plan sprake is van een kleinschalige, aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is, kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
Het voornemen past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid Noord Holland

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De Omgevingsvisie NH 2050 van de provincie Noord-Holland is op 19 november 2018 vastgesteld.
Met de Omgevingsvisie richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

De provincie gaat uit van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet', gelet op de diversiteit aan regio's, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaalt de wijze van sturing en samenwerking.

Ambities van de provincie zijn:

  • Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland;
  • Het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond
  • Vergroten biodiversiteit in Noord-Holland;
  • Een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor;
  • Een betere aansluiting op de vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief);
  • Een effectieve, veilige en efficiënte verplaatsing van inwoners en bedrijven van NoordHolland;
  • Het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie;
  • Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal maken.

Toets
Het planvoornemen betreft het bouwen van één extra woning. Daarmee wordt ingespeeld op de woningbehoefte in de gemeente. De locatie van de nieuwe woning ligt tussen bestaande woningen en doet daarmee geen afbreuk aan het landschap.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 16 november 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordeningen. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden.

De provincie wil met de Omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. De provincie zoekt daarbij naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.

Wijzigingsbesluit
Met het Wijzigingsbesluit - wijzigings werkingsgebieden (ronde 2021) heeft de provincie Noord Holland de grenzen van 'landelijk gebied' aangepast (vastgesteld 1-2-2022). Met deze wijziging valt het perceel buiten het 'Landelijk gebied' en maakt het onderdeel uit van het stedelijk gebied, overeenkomstig de feitelijke situatie.

In de Omgevingsverordening vertaalt de provincie kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Relevante artikelen uit de Omgevingsverordening zijn:

artikel 6.49 Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

De planlocatie valt binnen een groter gebied dat wordt aangeduid als 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde - Cultureel Erfgoed'. In bijlage 7 bij de Omgevingsverordening zijn de kernkwaliteiten van deze aanduiding uitgewerkt en geobjectiveerd en is specifiek Uitwerking kernkwaliteiten Stelling van Amsterdam genoemd. Artikel 6.49 van de Omgevingsverordening geeft aan dat een ruimtelijke plan ter plaatse van het werkingsgebied Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde uitsluitend voorziet in nieuwe activiteiten die de kernkwaliteiten als bedoeld in het eerste lid van artikel 6.49 niet aantasten.
In de Stelling van Amsterdam zijn verschillende zoneringen te onderscheiden: Stellingzone, Kernzone en Monumentenzone. De locatie valt binnen de schootscirkel rond het Fort De Kwakel en daarmee binnen de Kernzone. Voor de Kernzone geldt o.a. dat geen bebouwing is toegestaan in gebieden die nu nog open zijn.

Voorts geldt dat verdichting van bestaande bebouwingslinten zijn toegestaan, mits passend in het landschap en de bestaande bebouwingsintensiteit van het lint.

Toets
In de Kernzone geldt dat er geen bebouwing is toegestaan in gebieden die nu nog open zijn. De locatie is geen open gebied. De locatie betreft een woonbestemming wat behoort bij een reeds bestaand perceel waar bebouwing (schuurtje) op heeft gestaan en omringt is door een erfafscheiding (schuttingen). Aan alle kanten van het perceel bevindt zich bebouwing. Aan de overzijde bevinden zich twee onder eenkapwoningen van de woonwijk de Oker. Aan de oostzijde bevinden zich de rijwoningen van de Oker en de westzijde bevindt zich een vrijstaande woning van Boterdijk 179. Aan de achterzijde bevindt zich de woning Boterdijk 177. Er is dus geen sprake van een openruimte of zoals in de zienswijze wordt aangeven van een open groen landschap. Daarnaast bevindt de locatie zich binnen bestaand stedelijk gebied.

Verdichting van bestaande bebouwingslinten is onder voorwaarden toegestaan. Als wordt gekeken naar de definitie van bebouwingslinten is er voor de locatie geen sprake van lintbebouwing. De bebouwingslinten kenmerken zich door een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg in het buitengebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels. De locatie bevindt zich niet in een lintbebouwing. De locatie maakt als ware onderdeel uit van de woonwijk de Oker en is omringd door bebouwing. Zie het voorgaande. De voorwaarde dat verdichting van bestaande bebouwingslinten is toegestaan, mits passend in het landschap en de bestaande bebouwingsintensiteit van het lint is dus voor deze locatie niet van toepassing. Voor de locatie is geen sprake van lintbebouwing. De locatie is zoals hierboven is aangegeven omringd door bebouwing en het perceel maakt onderdeel uit van een reeds bestaand erf waar een schuur en schuttingen op gebouwd zijn.

artikel 6.24 Woningen binnen de LIB 5 zone Schiphol
Voor zover een ruimtelijk plan nieuwe woningen toestaat op gronden die liggen ter plaatse van het werkingsgebied LIB 5 zone wordt in de toelichting op dat plan rekenschap gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen.

Toets
In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op het Luchthavenindelingbesluit (LIB) en de ligging van het plangebied in de LIB 5 zone. Daarmee is in onderhavig bestemmingsplan voldoende rekenschap gegeven aan het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld waarom een woning ter plaatse aanvaardbaar wordt geacht. Het planvoornemen is daarmee in lijn met het gestelde in de Omgevingsverordening

Uit vorenstaande blijkt dat het planvoornemen in lijn is met de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020.

Conclusie
Het planvoornemen past binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Uithoorn 2040

Op 27 oktober 2022 is de Omgevingsvisie Uithoorn 2040 vastgesteld. In deze Omgevingsvisie geeft de gemeente Uithoorn een helder een duidelijk eindbeeld op de leefomgeving tot het jaar 2040. Onder leefomgeving wordt verstaan het geheel van onder andere ruimte, water, bodem, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur, sociale cohesie, sociaal domein, veiligheid, gezondheid, economie en cultureel erfgoed. Daarom heeft de gemeente deze in samenhang vertaald naar ambities en opgaven voor de leefomgeving voor de lange termijn. Al deze onderdelen hebben met elkaar te maken en komen terug in de Omgevingsvisie.

Uithoornse opgaven

In de gemeente Uithoorn komen natuur en landschap, cultuur, economie, horeca, wonen, winkels, mobiliteit, maatschappelijke voorzieningen en recreatie samen. Dit brengt, mede gezien de grote maatschappelijke veranderingen, verschillende opgaven met zich mee. De opgaven zijn in de Omgevingsvisie verwerkt in een vijftal thematische pijlers en vervolgens gebiedsgericht onderverdeeld in verschillende deelgebieden. De vijf pijlers zijn:

  • Groen-blauw en duurzaam omarmen
  • Gezond en veilig leven
  • Toekomstbestendig wonen en verplaatsen
  • Veerkrachtig ondernemen
  • Sociaal en cultureel verbinden.

De vijf pijlers hangen sterk met elkaar samen en versterken elkaar waar mogelijk. Samen vormen zij het ontwikkelbeeld voor gemeente Uithoorn in 2040. Voor onderhavige ontwikkeling zijn met name de pijlers ‘Toekomstbestendig wonen en verplaatsen’ en ‘Sociaal en cultureel verbinden’ van belang.

Toekomstbestendig Wonen

Uithoorn is een aantrekkelijke gemeente om in te wonen, in het bijzonder voor gezinnen. Er is veel natuur, maar er zijn ook veel voorzieningen in de buurt. Er liggen opgaven gezien de krapte op de woningmarkt en de behoefte om toekomst- en levensloopbestendig te zijn als gemeente.

De ruimte om nieuwe woningen te bouwen in de gemeente Uithoorn is beperkt, terwijl de behoefte aan nieuwe woningen groot is. Daarom moet creatief omgegaan worden met de ruimte die er is en tegelijkertijd die gezonde en duurzame leefomgeving met hoge kwaliteit bewaken. Dit wordt onder andere bereikt door meervoudig ruimtegebruik waar mogelijk in te zetten. De concrete uitgangspunten voor deze pijler zijn onder andere:

  • Er is weinig ruimte voor nieuwe bebouwing in de gemeente Uithoorn. Toch streeft de gemeente er naar een bijdrage te leveren aan de hoge woningvraag in de regio. Hiervoor wordt ook gekeken naar nieuwe woonvormen zoals tijdelijk/flex wonen.
  • Hierbij is het uitgangspunt dat er vooral gebouwd wordt voor doelgroepen die nu in de knel komen: starters en jongeren, middeninkomens, potentiële doorstromers en spoedzoekers en kwetsbare doelgroepen.
  • De woningbouw is afwisselend van uitstraling, met hoogte accenten en past bij het karakter van de directe omgeving.
  • Inbreiding (binnen bestaande bebouwing nieuwe woningen bouwen) kan plaatsvinden bij voorzieningencentra en mogelijk in woonwijken met een ruime opzet.
  • Inbreiding heeft de voorkeur, uitbreiding in het groen vindt alleen gecontroleerd plaats binnen daartoe aangewezen provinciale rijkskaders.

Toets

In figuur 3.1 is een uitnsede van de integrale visiekaart van de Omgevingsvisie Uithoorn 2040 opgenomen. Het plangebied is rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0009.png"
Figuur 3.1: uitsnede Omgevingsvisie Uithoorn 2040 (bron: gemeente Uithoorn)

Het plangebied valt in het gebied met de aanduiding "het versterken van de dorpse karakteristiek en samenhang in De Kwakel"

Het planvoornemen betreft het toevoegen van één woning en ligt in de lijn van en is passend bij de bestaande bebouwing langs de Pastoor J. van Dijklaan. Het betreft een inbreidingslocatie, waarbij de karakteristiek van De Kwakel behouden blijft.
De toevoeging van één woning is een geringe bijdrage aan de hoge woningbehoefte in de regio.

3.3.2 Mobiliteitsvisie Uithoorn 2040

Op 3 maart 2022 heeft de gemeenteraad van Uithoorn de Mobiliteitsvisie Uithoorn 2040 vastgesteld.
De Mobiliteitsvisie geeft aan welke problemen, trends en ontwikkelingen er zijn. En ook welke mogelijkheden er zijn voor verbetering en wat de voorkeur van de gemeente daarin is.
Het streven is een evenwicht tusen veiligheid, leefbaarheid en bereikbaarheid in de gemeente.

De Boterdijk is een belangrijke fietsroute en is al als zodanig ingericht.
Het streven is om De Kwakel in en rond het dorpsgebied autoluw te maken en samen met de maatregelen op de Boterdijk het doorrijdende verkeer te ontmoedigen, maar wel goed bereikbaar blijven. Dat kan door het autoverkeer via andere routes te geleiden.

Toets
Het gaat hier om de bouw van één extra woning. Deze zal een dermate beperkte toename van verkeersbewegingen veroorzaken, dat dit geen afbreuk doet aan het autoluw maken van De Kwakel.

3.3.3 Woonvisie Uithoorn - Actieplan wonen

In 2013 is de “Woonvisie Uithoorn 2013-2023; Meer keuzen voor de woonconsument” door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het beleid van de gemeente ten aanzien van wonen vastgelegd. De woonvisie streeft naar variatie in het woonaanbod en het versterken van de karakteristieken van verschillende woongebieden.

De Woonvisie sluit aan op de uitgangspunten van de “Strategische Visie Uithoorn 2030”. Met het Actieplan Wonen krijgt het beleid uit de Woonvisie een nadere uitwerking, waarbij de focus ligt op de actuele knelpunten en de groepen die deze ondervinden.
De punten uit het actieplan hebben voornamelijk betrekking op starters, huur en potentiële doorstromers. Eén punt uit het actieplan beschrijft echter het versnellen van de woningbouw. Aangezien locaties in Uithoorn schaars zijn, komt meer en meer de uitdaging te liggen in het benutten van de resterende locaties binnen bestaand bebouwd gebied.

Toets
Het planvoornemen draagt voor een deel bij aan (versnelling van) de woningbouw in Uithoorn in het betaand bebouwde gebied. Het toevoegen van één extra woning gaat op kleine schaal ook schaarste tegen. Het actiepunt ligt hiermee in lijn met het actiepunt uit het Actieplan wonen.

3.3.4 Welstandsnota

De Welstandsnota Uithoorn is vastgesteld op 24 april 2014 en wordt gehanteerd bij de beooordeling of een bouwwerk past binnen de 'redelijke eisen van welstand'. Door het toepassen van een welstandsnota wordt meer eenheid gecreëerd binnen de gemeente, doordat de nieuwe bebouwing beter aansluit bij de bestaande bebouwing.

De planlocatie was oorspronkelijk onderdeel van het perceel aan de Boterdijk, echter het is nu een eigen perceel met een eigen oriëntatie op de Pastoor Van Dijklaan. De nieuwe woning sluit aan bij de woningen aan de woonbuurt in De Oker.
De planlocatie valt in gebied 9 "Overig Uithoorn, welstandsvrij met excessenregeling. Dit houdt in dat toetsing aan redelijke eisen van welstand niet meer voorafgaand aan vergunningverlening of realisatie van een bouwwerk plaatsvindt, maar alleen nog achteraf, dus na realisatie.
Dan wordt er van de burger gevraagd om aan te sluiten op wat in de omgeving gebruikelijk is.

3.3.5 Duurzaamheidsagenda Uithoorn 2019-2022

De gemeente Uithoorn heeft een programma opgesteld om Uithoorn samen duurzamer te maken. In deze Duurzaamheidsagenda staan de doelen en de activiteiten voor de komende jaren. Het beleid richt zich op de drie grootste duurzaamheidsopgaven: de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Energietransitie
Elk jaar moet een reductie van het energiegebruik plaatsvinden binnen de gemeentegrenzen met minimaal 1,5%. In 2040 wordt de volledige gemeentelijke energievraag duurzaam opgewekt en in 2050 is de gemeente Uithoorn aardgasvrij. Voor elke inwoner is er dan een duurzaam, betaalbaar alternatief. Bestaande particuliere woningbouw moet (verder) verduurzaamd worden, met oog op het aardgasvrij zijn in 2050

Klimaatadaptatie 
In 2050 wil de gemeente Uithoorn volledig ‘klimaatproof’ ingericht zijn. Bij elk werk worden de mogelijkheden om de openbare ruimte ‘waterrobuust’ en ‘klimaatbestendig’ te maken benut. De gemeente is hiermee voorbereid op de gevolgen van een toenemende kans op droogte en draagt bij aan het verminderen van wateroverlast.

Circulaire economie
In 2050 wil de gemeente Uithoorn een volledig circulaire economie hebben. In 2020 wordt 75% van het afval gescheiden en is er maximaal 100 kg restafval per inwoner per jaar. In 2025 is dat maximaal 30 kg per inwoner per jaar. In 2050 moet elke inwoner afvalvrij zijn en wordt volledig circulair gebouwd.

Toets
Het initiatief omvat het realiseren van een nieuwe woning. Nieuwe woningen die worden gerealiseerd, moeten aardgasvrij worden gebouwd. Daaraan voldoet ook deze woning. Voor de energievoorziening wordt de woning voorzien van zonnepanelen en gebruik gemaakt van een warmtepomp.
Bij het inrichten van het perceel wordt rekening gehouden met de eisen voor het opvangen van hemelwater op eigen terrein.

Geconcludeerd kan worden dat de maatregelen bijdragen aan de duurzaamheidsopgave van de gemeente Uithoorn.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er wordt middels dit bestemmingsplan een nieuwe woning met bijgebouwen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Tot 2021 is het plangebied in gebruik geweest als is erf behorend bij een (andere) woning.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Gelet op de toename van de bebouwde oppervlakte kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. In lijn met die uitspraak is er in deze situatie, waarbij één woning wordt toegevoegd binnen bestaand bebouwd gebied op gronden die reeds een woonbestemming hebben, ook niet als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte uitbreiding van de bebouwing op het perceel.

Uit voorgaande volgt dat de bouw van één woning in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in omgeving opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0010.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets
In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/ buitengebied'. omdat het een (rustige) woonwijk betreft.

In het kader van dit bestemmingsplan is gekeken naar de functies in de omgeving van het plangebied. Daarbij worden twee vragen gesteld:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking
Met de toevoeging van een nieuwe woning wordt geen nieuwe milieubelastende functie toegevoegd. Een nadere beschouwing op dit onderdeel is niet nodig.

Interne werking
In de directe omgeving van het plangebied staan woningen en geen andere bedrijvigheid. De dichtstbijzijnde andere functie is een assurantie-/advieskantoor, dat op minimaal 65 meter afstand ligt.
Dit valt onder 'Overige zakelijke dienstverlening: kantoren'. Daarvoor geldt een minimale afstand van 10 meter. De afstand van 65 meter is ruim voldoende.

Conclusie
Het aspect 'milieuzonering' levert geen belemmeringen op voor het realiseren van dit bestemmingsplan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf, gecombineerd met buitensportactiviteiten, Boterdijk 91 ligt op een afstand van minimaal 420 meter. Met een woonwijk tussen het plangebied en de boerderij, vormt deze woning geen beperking voor het agrarische bedrijf.

Conclusie
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor deze planontwikkeling.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Voor het plangebied heeft Grondslag (7 september 2021, project 35009) een verkennend bodemonderzoek inclusief een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen.

Het bodemonderzoek is verricht volgens de vigerende richtlijnen uit de NEN 5740 (Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek) en de NEN 5707 (Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en partijen grond) en de onderliggende norm NEN 5725 (Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek).

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie Boterdijk 177 te De Kwakel is vastgelegd. Behalve de chemische kwaliteit is tevens de aanwezigheid van asbest in de bodem onderzocht.

Chemische kwaliteit 
De gestelde hypothese dat verhogingen aan zware metalen en/of PAK kunnen worden verwacht in verband met de aanwezigheid van toemaakdek is bevestigd. Er zijn lichte tot sterke verhogingen aan zware metalen en PAK in de bodem aangetoond. In het grondwater is enkel een lichte verhoging aan barium gemeten. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Asbestonderzoek 
De gestelde hypothese dat de bovengrond plaatselijk verdacht is op het voorkomen van asbest, is niet bevestigd. In de bovengrond is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetroffen.
De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.

Algemeen 
De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor de afgifte van een omgevingsvergunning. De afgifte van de omgevingsvergunning blijft echter een beleidsmatige afweging van de gemeente zelf.

Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de werkzaamheden vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank, erkende verwerker (grondreiniger) of gronddepot. Hiervoor kan het noodzakelijk zijn dat de grond nog onderzocht dient te worden op PFAS. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig (doorgaans incl. PFAS) conform het Besluit Bodemkwaliteit. Sterk verontreinigde grond mag doorgaans niet hergebruikt worden op een locatie elders en zal bij een erkende verwerker moeten worden aangeboden

Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor het realiseren van deze planontwikkeling.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

De gemeente Uithoorn heeft geen beleid ten aanzien van de voorkeursgrenswaarden en volgt de Wet geluidhinder.

Toets

De wegen (Boterdijk en Pastoor J. van Dijklaan) zijn beide ingericht als 30 km/uur-gebied. Voor gebieden waar een 30/uur-regime geldt, geldt geen zone zoals die is aangegeven in artikel 74, lid 1 Wet geluidhinder.
Voor de locatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te onderbouwen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Buijvoets bouw- en geluidsadvisering heeft een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasing vanuit wegverkeerslawaai (2 december 2021, werknummer 21.084).
In figuur 4.2 is in de tabel aangegeven welke weg- en verkeersgegevens zijn gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0011.png" Figuur 4.2: Overzicht weg- en verkeersgegevens (bron: akoestisch onderzoek, Buijvoets)

Berekende geluidbelasting en toetsing
Toetsing van de geluidbelasting aan de grenswaarden gebeurt volgens de Wgh per weg. Alvorens de geluidbelasting te toetsen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB mag de berekende waarde op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder worden verminderd (i.v.m. het stiller worden van motorvoertuigen) met 5 dB voor wegen met een wettelijke maximum snelheid tot 70 km/uur.
Berekend is de invallende geluidbelasting LDEN bij de geplande woningen, dat is de gemiddelde geluidbelasting van de dag, avond en nachtperiode.
De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” ex art 110d van de wet geluidhinder.
De berekening van de geluidbelasting is gemaakt volgens de standaard rekenmethode II.
In het rekenmodel (DGMR-Geomilieu) zijn schematisch opgenomen :

  • de wegen met intensiteiten,
  • de woningen, objecten, hoogtelijnen,
  • waarneempunten met een waarneemhoogte van 1.5 m boven de vloer op een hoogte van 1.5, 4.5 en 7.5 m boven het locale maaiveld.

De algemene bodemfactor is reflecterend (factor 0).

De geluidbelasting incl 5 dB aftrek t.g.v. de Boterdijk en Past. J. van Dijklaan is maximaal 43 respectievelijk 44 dB en daarmee lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor de woning is voor het aspect wegverkeerslawaai sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie
Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor het realiseren van de woning aan de Boterdijk.

In paragraaf 4.7 wordt ingegaan op het geluid vanwege luchtvaart.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

VERKEER

Dit bestemmingsplan maakt 1 extra woning mogelijk. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 8,2 per dag gesteld worden (vrijstaande woning). Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 8,2 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0012.png"
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Conclusie
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Luchtvaart

Luchthavenindelingbesluit Schiphol

Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) en in januari 2018 in werking getreden. Het LIB is een besluit op basis van de luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebieden daaromheen beperkingen aan bouwinitiatieven in zones rond de luchthaven Schiphol worden opgelegd. Het gebied binnen de 20 Ke-contour is in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol opgenomen als LIB5.

Primaire doelen zijn:

  • voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer;
  • beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vlieggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.

Het plangebied valt binnen het besluitvlak 5 'afwegingsgebied en externe veiligheid' (LIB5) zie figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0013.png"
Figuur 4.4: Luchthavenindelingbesluit Schiphol (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Voor LIB 5 kent het besluit een zogenoemde motiveringsplicht externe veiligheid. Bij ontwikkelingen binnen dit gebied moeten gemeenten in de toelichting op een bestemmingsplan of in de onderbouwing van een omgevingsvergunning motiveren hoe rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.

Binnen het afwegingsgebied zijn de regels erop gericht om enerzijds voldoende ruimte te laten voor de ontwikkeling van luchthaven Schiphol en anderzijds om (woningbouw) ontwikkelingen mogelijk te maken. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'LIB 5/ luchtvaartverkeerzone - 20 KE' geldt het vrijwaringsbeleid van de 20 KE-zone rond Schiphol. Hier zijn op de gronden buiten Bestaand Stedelijk Gebied, zoals aangegeven in de provinciale omgevingsverordening, geen nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en terreinen toegestaan, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Een uitzondering geldt voor woningen die kunnen worden gerealiseerd in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling. Voor het begrip ‘Bestaand Stedelijk Gebied’ (BSG) wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 1.1.1, eerste lid, onderdeel h:
bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare en sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Het plangebied is Bestaand Stedelijk Gebied. Op basis van het LIB heeft de gemeente op deze locatie de beleidsruimte om woningbouwontwikkelingen toe te staan. Hierover moet rekenschap worden gegeven en zijn afspraken gemaakt over het informeren van derden in het kader van de wonen en vliegen afspraken. De geluidsbelasting is een van de aspecten die moet worden gewogen om te besluiten tot het realiseren van de woning over te gaan.

Externe veiligheid
In de nabijheid van Schiphol bestaat een verhoogde kans op een vliegtuigongeval met dodelijke slachtoffers op de grond. De gemeente Uithoorn dient daarom voorbereid te zijn op de risico’s van een vliegtuigongeval. Het risico neemt toe naarmate de intensiteit van het ruimtegebruik toeneemt.
Van belang hierbij is ook de aanwezigheid van gevaarlijke of ontplofbare objecten op de grond, waardoor vervolgschade kan ontstaan. Om dit risico zo laag mogelijk te houden kunnen mitigerende maatregelen genomen worden, waaronder de locatiekeuze voor nieuwe kwetsbare objecten, maar ook maatregelen om de bestrijdbaarheid van gevolgen te bevorderen, vlucht- en toegangswegen voor hulpdiensten, maatregelen om de zelfredzaamheid van personen te bevorderen, training van bestuurders in crisismanagement, voorlichting, rampenbestrijdingsplannen en oefeningen.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt slechts één extra woning mogelijk gemaakt. Het groepsrisico neemt hierdoor nagenoeg niet toe waardoor bovenstaande mitigerende maatregelen voor deze locatie niet noodzakelijk zijn. Het plangebied blijft met het planvoornemen goed bereikbaar voor de hulpdiensten en van de bestaande vlucht- en toegangswegen kan gebruik worden gemaakt. Extra maatregelen zijn niet noodzakelijk.

Geluidsaspecten
De gemeente houdt in de planvorming rekening met de geluidproductie en het risico die de vliegroutes van en naar Schiphol met zich meebrengen, nu, en voor zover te voorzien, in de toekomst. Uithoorn draagt er ook zorg voor dat (toekomstige) bewoners in een zo vroeg mogelijk stadium deugdelijk en objectief worden geïnformeerd over geluidbelasting en mogelijke hinder door vliegtuiggeluid vanwege de nabijheid van de luchthaven Schiphol. Eventuele klachten gaan direct naar Schiphol en worden door Schiphol afgehandeld.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt één extra woning mogelijk gemaakt. De gemeente zal naar de (nieuwe) bewoners communiceren dat zij binnen het besluit-vlak 5 ‘afwegingsgebied geluid en externe veiligheid’ komen te wonen, waardoor extra geluidsbelasting, afkomstig van luchtvaartverkeer mogelijk is. De geluidbelasting van luchtvaart op de planlocatie is voor de gemeente aanvaardbaar, omdat het plangebied binnen het stedelijk gebied waar slechts één woning wordt toegevoegd.

Beperkingen hoogten
In bijlage 4 van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol worden de maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten gegeven, uitgaande van de maaiveldhoogte van Schiphol (-4 m NAP). In beginsel mogen geen objecten worden opgericht of geplaatst die hoger zijn dan het kaartje in afbeelding 18 van de bijlage van het Luchthavenindelingsbesluitv aangeeft (zie figuur 4.5). Voor het plangebied geldt een maximale waarde van 60 tot 80 meter t.o.v. NAP. De hier bedoelde objecten kunnen verschillend van aard zijn, zoals bijvoorbeeld gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werkzaamheden. De maximale toelaatbare hoogte die hieruit voortvloeit voor het plangebied is 60 m +NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0014.png"
Figuur 4.5: Fragment bijlage 4 Luchthavenindelingbesluit (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Dit bestemmingsplan maakt hoogtes van 60 meter niet mogelijk.
De maximale toelaatbare hoogte vormt hierdoor geen belemmering voor het planvoornemen.

Beperkingen ten aanzien van vogelaantrekkende functies

Het plangebied valt binnen het gebied in het LIB waar beperkingen gelden ten aanzien vogelaantrekkende functies. Op deze gronden is een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:

1. industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag;
2. viskwekerijen met extramurale bassins;
3. opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
4. natuurreservaten en vogelreservaten;
5. moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0015.png"
Figuur 4.6: Fragment bijlage 5 Luchthavenindelingbesluit (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Gebruik of bestemming binnen de genoemde categorieën is wel toegestaan indien dat gebruik of die bestemming rechtmatig is op het moment van inwerkingtreding van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (20 februari 2003). Ook in dit geval kan een gebruik of bestemming binnen de genoemde categorieën wel gerealiseerd worden indien een verklaring van geen bezwaar is verleend. In figuur 4.6 is te zien dat in het plangebied beperkingen gelden t.a.v. vogelaantrekkende functies.

Het bestemmingsplan maakt geen van de hierboven genoemde categorieën mogelijk. Zodoende worden de beperkingsgebieden niet opgenomen op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

Conclusie
Het aspect luchtvaart vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. Eventuele klachten gaan direct naar Schiphol en worden door Schiphol afgehandeld. De gemeente zal naar de nieuwe bewoners communiceren dat zij binnen het besluit-vlak 5 ‘afwegingsgebied geluid en externe veiligheid’ komen te wonen, waardoor extra geluidsbelasting, afkomstig van luchtvaartverkeer mogelijk is.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0016.png"
Figuur 4.7: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie (zie figuur 4.7) blijkt dat binnen een straal van 600 m van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.9 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Provinciaal beleid
Provinciale Watervisie 2016-2021
In dit plan staat de strategische waterdoelen tot 2040 en acties tot 2021. Daar hoort een uitvoeringsprogramma bij. De volgende doelen worden nagestreefd:
- waarborgen van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingsrisico's;
- zorgen voor schoon en voldoende drinkwater;
- kader stellen voor regionale waterkeringen;
- beoordelen versterkingsplannen primaire waterkeringen en bevorderen ruimtelijke kwaliteit; - waterrobuust inrichten bevorderen;
- bijdragen aan schoon en voldoende oppervlaktewater;
- zorgen voor schoon en voldoende grondwater.

Gemeentelijk beleid
De raad van Uithoorn heeft op 27 september 2018 het Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022 vastgesteld, waarin inzicht wordt gegeven in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen in de gemeente.
De gemeente volgt in grote lijnen de koers van de afgelopen jaren. In het GRP zijn de volgende speerpunten en inspanningen benoemd:
- inzameling van afvalwater - benutten kansen nieuwe sanitatie;
- verkrijgen van inzicht - monitoren en analyseren functioneren rioolsystemen;
- assetmanagement - stappen zetten naar effectgestuurd rioolbeheer;
- optimalisatie in de afvalwaterketen - benutten kansen verbetering waterkwaliteit;
- optimalisatie in de afvalwaterketen - verwerken lozingen glastuinbouw.

Waterschapsbeleid
Het Waterschap Amstel Gooi en Vecht heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021 (vastgesteld op 8 oktober 2015).

De strategische uitgangspunten voor de langere termijn (2030) zijn

• samenbrengen van alle regionale waterbeheertaken in één regionale waterautoriteit;
• een klimaatbestendig en waterrobuust gebied;
• steden die beter bestand zijn tegen extreme regenbuien, wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte;
• een omgeving die zich bewust is van waterveiligheid;
• water dat overal in het gebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie;
• gebruik van afvalwater als grondstof en bron voor energie en water;
• gebruik van vernieuwende oplossingen vanuit samenwerking met kennisinstellingen, andere overheden en marktpartijen;
• vermindering van regeldruk en vergroting van kosteneffectiviteit;
• afstemming over alle watertaken per stroomgebied;
• behoud van de zelfstandige bevoegdheid.

De thema's van het Waterschap zijn: Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon Water, Waterketen en Op en Om het Water.

Naast de bovenstaande doelen richt het AGV zich ook op een intensieve samenwerking met gemeenten, provincie, het Rijk en de waterschappen, burgers, bedrijfsleven en de landbouw- en agrarische sector. Daarnaast wordt ook op internationaal niveau samenwerking gezocht om onder andere te komen tot innovatie oplossingen.

Waterbeheerplan 2016-2021  

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Keur Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2017
De keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem.

Toets
In de Keur AGV 2019 is aangegeven wanneer een initiatief vergunningplichtig is. Dat is bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verhard oppervlak. Dat is hier niet aan de orde. Er geldt echter dan nog wel een zorgplicht.
Het plangebied valt op de kaarten (leggers) van het waterschap, niet binnen een beschermingszone, waarmee er geen specifieke eisen zijn vanwege de nabije ligging van open water.

Bij de uitwerking van het bouwplan zal rekening worden gehouden met de eisen voor het opvangen van het hemelwater en aansluiting op riolering.

4.10 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Het planvoornemen betreft het slopen van een bijgebouw en de bouw van een woning.

Toetsing 

Natuurbank Overijssel heeft een quickscan natuurwaardenonderzoek (d.d. 3 november 2021, projectnummer 3844) uitgevoerd voor deze ontwikkeling. Het onderzoek is als bijlage bij deze toelichting opgenomen. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt op minimaal 0,66 km afstand van een het NNN-gebied ten zuiden van het plangebied.
Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Botshol, ligt op minimaal 7,6 km afstand ten oosten van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Noord-Holland. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied.

Stikstofdepositie .
Voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling zullen er werkvoertuigen ingezet worden die gebruik maken van fossiele brandstoffen. Bij de verbranding van fossiele brandstoffen wordt er stikstof in verbindingen uitgestoten welke kan neerslaan in kwetsbare natuur. Ook voertuigen van en naar de planlocatie die gebruik maken van fossiele brandstoffen stoten stikstof uit.

De effecten van deze emissie op kwetsbare natuur in Natura2000-gebieden zijn onderzocht, via een AERIUS-berekening. Hieronder worden de resultaten van de AERIUS-berekening weergegeven. De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2022. Voor de aanlegfase is gerekend voor het rekenjaar 2023 en voor de gebruiksfase is gerekend met het rekenjaar 2024. Als bijlagen bij deze rapportage behoren AERIUS projectbestanden met rekenresultaten (bronnen, rekenpunten en resultaten) van de gebruiksfase. Voor de rekenresultaten en invoergegevens wordt verwezen naar Bijlage 6 Stikstofonderzoek.

Aanlegfase
De totale NOx-emissie in de aanlegfase bedraagt 12,8 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 0,4 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Gebruiksfase
De totale NOx-emissie in de gebruiksfase van de beoogde vrijstaande woning bedraagt 5,5 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 0,1 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Conclusie 
Hoewel er NOx en NH3 vrijkomt als gevolg van het gebruik van de woning aan de Boterdijk 177 in De Kwakel, is door uitvoering van de AERIUS berekening aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de aanleg- en gebruiksfase ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van het gebruik van de nieuwe woning. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Geacht wordt dat een nader onderzoek niet noodzakelijk is.

De AERIUS Calculator 2022 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof of amoniak geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels. Vleermuizen, grondgebonden zoogdieren en amfibieën bezetten geen (vaste) rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd en de bebouwing gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende diersoorten licht af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Wettelijke consequenties samengevat:
• Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogel.

4.11 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Toets

Voor het plangebied is een bureauonderzoek uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van de KNA, protocol 4002. Het onderzoek is uitgevoerd door Bureau voor Archeologie (projectnummer 2021110901, 3 februari 2022).

Uit het onderzoek komt het volgende naar voren.
De ondergrond van het gebied bestaat uit een pakket mineraalarm veen op kwelder- en wadafzettingen. Op het veenpakket is een toemaakdek aangebracht.
Het is niet bekend in hoeverre de bovengrond van de bestaande schuur verstoord is geraakt. Het plangebied is waarschijnlijk tot 1949 in gebruik geweest als weiland en toen deels in gebruik genomen als kas. De woning op perceel Boterdijk 177 dateert uit 1977.

In de directe omgeving zijn meerdere archeologische booronderzoeken uitgevoerd, maar bij deze booronderzoeken werd geen potentieel bewoningsniveau vastgesteld.
Alleen direct langs de Boterdijk worden resten van erven en boerderijen verwacht en daarom heeft het plangebied waarschijnlijk deel uitgemaakt van de weilanden ten oosten van de Boterdijk en de Drecht. Direct ten oosten van het plangebied is dit vastgesteld door een archeologisch booronderzoek. Daarom worden in het plangebied geen archeologische waarden verwacht. De verwachting is dan ook dat er door de geplande bodemingrepen geen archeologische waarden worden verstoord.

Omdat in het plangebied geen archeologische waarden verwacht worden, kan de locatie worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling en is geen vervolgonderzoek nodig.

Conclusie
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor het realiseren van deze planontwikkeling.

4.12 Verkeer / parkeren

Verkeer
De nieuwe woning is georiënteerd op de Past. J. van Dijklaan, maar wordt ontsloten via de Boterdijk, een 30 km/uur-weg De bouw van één woning zal een beperkte toename van verkeersbewegingen opleveren. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie als gevolg van het gebruik van de woning, wordt gebruik gemaakt van CROW-uitgave 381 'toekomstbestendig parkeren'. Het gebied ligt in de bebouwde kom ("rest bebouwde kom") en kent de stedelijkheidsgraad "weinig stedelijk'.
Daaruit volgt een gemiddeld aantal extra verkeersbewegingen van 8,2 per dag en kan dit beperkte aantal bewegingen op acceptabele wijze worden afgewikkeld.

Parkeren
Het verkeer behorende bij de nieuwe woning maakt gebruik van de bestaande inrit en ontsluit op de Boterdijk. Er is dus geen inrit op de Past. J. van Dijklaan en daarmee worden er geen parkeerplaatsen langs deze weg opgeofferd.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Voor een vrijstaande woning geldt, op basis van de parkeernormen die de gemeente Uithoorn hanteert voor de woonwijken van Uithoorn en De Kwakel, een parkeernorm van 1,7. Op het eigen terrein is ruimte voor 2 parkeerplaatsen. In figuur 4.8 zijn de parkeerplaatsen weergegeven in de situatietekening (P1 en P2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0451.BPPastoorDijklaan-VG01_0017.png"
Figuur 4.8: parkeerplekken nieuwe situatie (bron: BDA)

Conclusie
De aspecten 'parkeren' en 'verkeer' leveren derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen
    In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
  • Wijze van meten
    Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de regels ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:
    De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • bouwregels:
    In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
  • afwijken van de bouwregels:
    Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
  • specifieke gebruiksregels:
    In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • afwijken van de gebruiksregels:
    Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
  • wijzigingsregels
    In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:
    Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels:
    In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
  • Algemene gebruiksregels:
    Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
  • Algemene aanduidingsregels:
    In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
  • Algemene afwijkingsregels:
    In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:
    Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel:
    Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Wonen

De voor wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor maximaal één woning per bouwvlak. Tevens zijn deze gronden bestemd voor aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten, parkeren, groen- water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor de goot- en bouwhoogte is aansluiting gezocht bij de woningen bij de nieuwbouwwijk De Oker.
De entree is extra vorm gegeven door de gevel op die plek hoger te maken, in de vorm van een risaliet. Om deze risaliet mogelijk te maken, is een bepaling opgenomen dat een deel van de goot hoger mag zijn.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is op 15 september 2022 toegezonden aan de bestuurlijke instanties, waarbij gedurende 4 weken de mogelijkheid werd geboden een reactie te geven. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan.

Waterschap Waternet
Een digitale watertoets is niet mogelijk voor deze locatie. Naar aanleiding van contact met Waternet is in paragraaf 4.9 aangegeven hoe rekening wordt gehouden met beleid van het waterschap.
Het Waterschap heeft geen vooroverlegreactie ingediend.

7.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 6 oktober t/m 19 oktober 2022 ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar inspraakreactie ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Er zijn 9 reacties ontvangen door de gemeente. In deze nota van inspraak hebben deze een antwoord gekregen, zie Bijlage 7 Nota inspraak Pastoor Dijklaan van de toelichting.

Daarnaast is er een aantal aanpassingen gemaakt aan het plan: een actualisatie van de stikstofberekening op basis van de meest actuele AERIUS Calculator (versie 2022). In de toelichting was de Structuurvisie opgenomen. Op 27 oktober 2022 is de Omgevingsvisie Uithoorn 2040 vastgesteld en dit beleid maakt nu onderdeel uit van de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmngsplan heeft van 1 juni 2023 t/m 12 juli 2023 ter inzage gelegen. Binnen deze periode had een ieder de mogelijkeheid een zienswijze in te dienen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn 6 zienswijzen ingediend. In deze nota van zienswijzen zijn deze zienswijzen beantwoord, zie Bijlage 8 Nota zienswijzen.