1.1 plan:
het bestemmingsplan “Uithoornlijn en busverbinding Uithoorn” met identificatienummer NL.IMRO.0451.BPOVLijn-VG01 van de Gemeente Uithoorn;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan “Uithoornlijn en busverbinding Uithoorn” met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.8 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.10 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.11 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.12 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.13 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.14 bouwwerk, geen gebouw zijnde:
elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
1.15 evenement:
een publieke gebeurtenis op het gebied van cultuur en sport of daarmee gelijk te stellen activiteit;
1.16 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.17 haltevoorziening:
een voorziening waar reizigers in en uit kunnen stappen en waar de tram halteert,
waarbij de weg altijd in dezelfde richting wordt vervolgt;
1.18 kampeermiddel:
- een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.19 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.20 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het al dan niet openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie, kabels en leidingen;
1.21 openbaar vervoervoorzieningen:
Dienstgebouwen alsmede abri's, tramrails, bovenleidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het openbaar vervoer.
1.22 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;
1.23 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
1.24 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde verbonden is en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.25 peil:
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang, met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen: de laagste weg;
- voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdingang;
- indien in of op het water wordt gebouwd, het ter plaatse van dat water aan te houden waterpeil;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld;
1.26 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.27 raam- en straatprostitutie:
het op of aan de weg, vanachter een raam of op een andere voor publiek toegankelijke plaats door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken;
1.28 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf en een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.29 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, vlaggenmasten, rijwielstandaards, papierbakken, afvalcontainers, openbare toiletten, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelplekvoorzieningen, telefooncellen, kunstobjecten en abri's;
1.30 stationsvoorziening:
Gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, perrons, overkappingen en vergelijkbare gebouwen ten behoeve van de afwikkeling van openbaar vervoer en reizigers.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de diepte van de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en de hoogte niet meer bedraagt dan 3 meter.
2.5 bovenkant spoorstaaf:
de hoogte van de bovenkant van de laagst gesitueerde spoorstaaf;
Artikel 3 Verkeer - Openbaar Vervoer
3.1 Bestemmingsomschrijving
- wegen en/of banen ten behoeve van het openbaar vervoer;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - halte'; een tram-/ bushalte;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - trambaan'; een trambaan;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onderstation'; een onderstation;
- openbaar vervoervoorzieningen;
- stationsvoorzieningen en halteplaatsen;
- werkterreinen, onderhoudswegen, -paden en -stroken ten behoeve van openbaar vervoer;
- calamiteitenverkeer;
- wegen;
- fiets- en voetpaden;
- groen-, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- bermen;
- parkeervoorzieningen;
- straatmeubilair;
- fietsenstallingen;
- nutsvoorzieningen;
- geluidschermen en zichtschermen, zoals nader bepaald in artikel 3 lid 3.1;
- infrastructurele voorzieningen met het oog op het beheer van de bestemming.
Met dien verstande dat bij de ingebruikname van deze gronden tevens de voorwaardelijke verplichtingen in
artikel 3 lid 3 van toepassing zijn.
3.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de
artikel 3 lid 1 genoemde bestemming worden gebouwd:
- gebouwen ten behoeve van onderstations;
- gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Onderstations
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van onderstations gelden de volgende bepalingen:
- de oppervlakte heeft een afmeting van 6,5 meter bij 16,0 meter;
- de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter;
- rondom een onderstation dient een zone van 4 meter breed onbebouwd te blijven.
3.2.3 Nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
- de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 18 m2;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
- de bouwhoogte van straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 6 meter;
- de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
- de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter, gemeten ten opzichte van de bovenkant van de rails van de trambaan en/of de busbaan;
- de bouwhoogte van bovenleidingen mag niet meer bedragen dan 10 meter;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 7 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Voorwaardelijke verplichting akoestiek
De tramlijn mag niet eerder in gebruik worden genomen, conform het akoestisch onderzoek zoals opgenomen in bijlage 12b behorende bij de toelichting, nadat:
- Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - geluidsscherm 1' geluidwerende voorzieningen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden, langs de oostzijde van de nieuwe trambaan bij de woningen Op de Klucht tot en met de woning Langs de Zoom 11 met een lengte van circa 120 meter en met een minimale hoogte van 1 meter;
- Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - geluidsscherm 2' geluidwerende voorzieningen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden, langs de oostzijde van de nieuwe trambaan vanaf de woningen Langs de Baan 2 tot en met de halte Aan de Zoom met een lengte van circa 550 meter. De hoogte van dit scherm bedraagt 3 meter. Dit scherm wordt onderbroken door de overgang bij Bieslook;
- Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - geluidsscherm 3' geluidwerende voorzieningen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden, langs beide zijden van de trambaan tussen de halte Aan de Zoom en de aantakking van de busbaan met een lengte van circa 260 meter aan de noordzijde en circa 270 meter aan de zuidzijde en met een hoogte van 3 meter, waarbij over de eerste 6 meter vanaf de halte Aan de Zoom de hoogte van het scherm verlaagd is tot 1 meter in het kader van de veiligheid;
- Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - geluidsscherm 4' geluidwerende voorzieningen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden, langs de zuidzijde bus/trambaan bij Burg. Kootlaan / Iet Stantsweg met een lengte van circa 350 meter en een hoogte van 3 meter;
- Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - geluidsscherm 5' de bestaande grondwal met zichtschermen is opgeknapt en in stand worden gehouden, langs de zuidzijde tussen de Couperuslaan en Adm. De Ruyterlaan, met een minimale hoogte van 2,5 meter en een maximale hoogte van 3,0 meter;
- Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - geluidsscherm 6' geluidwerende voorzieningen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden, langs de zuidzijde bus/trambaan bij het complex Adm. de Ruyterlaan 2-4 met een lengte van circa 70 meter en een hoogte van 3 meter.
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting trillingen
De tramlijn mag niet eerder in gebruik worden genomen nadat:
- ter plaatse van 'Aan de Zoom' bij de overgang van spoor in ballast naar spoor op betonplaat een overgangsconstructie is gerealiseerd en in stand wordt gehouden, conform het trillingsonderzoek, dat als bijlage 19b bij de toelichting van dit bestemmingsplan is gevoegd;
- ter plaatse van tussen de Bieslook en de halte Aan de Zoom de spoor constructie met een continue spoorstaaf fundering met elastische oplegging van de spoorstaaf is gerealiseerd en in stand wordt gehouden, conform het trillingsonderzoek, dat als bijlage 19b bij de toelichting van dit bestemmingsplan is gevoegd.
3.3.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren
De tramlijn mag niet eerder in gebruik worden genomen nadat:
Auto parkeren
- Binnen de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - auto parkeren 1' dienen in totaal 16 parkeerplaatsen te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden;
- Binnen de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - auto parkeren 2' dienen in totaal 10 parkeerplaatsen te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden;
- Binnen de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - auto parkeren 3' dienen in totaal 38 parkeerplaatsen te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden;
- Binnen de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - auto parkeren 4' dienen in totaal 2 parkeerplaatsen te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden;
- Middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van sub d indien op een andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.
Fietsparkeren
- Binnen de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - fietsparkeren 1' dienen in totaal 320 parkeerplaatsen te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden;
- Binnen de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - fietsparkeren 2' dienen in totaal 120 parkeerplaatsen te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden;
- Binnen de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - fietsparkeren 3' dienen in totaal 270 parkeerplaatsen te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- watergangen;
- waterpartijen;
- bruggen;
- dammen en duikers;
- taluds;
- bermstroken;
- paden;
- oevers;
- ondergeschikte groenvoorzieningen;
- en andere tot de bestemming behorende water en/of verkeersvoorzieningen;
- speelvoorzieningen.
4.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in
artikel 5 lid 1 genoemde bestemming, alsmede bijbehorende voorzieningen ten behoeve van het verkeer worden gebouwd:
- bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Hierbij geldt dat de hoogte van bouwwerken wordt gemeten ten opzichte van de hoogte van de direct aangrenzende oever.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepaling:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig als bedoeld in 2.1 lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van gebouwen en/of onbebouwde gronden als:
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden als ligplaats voor woonschepen;
- het gebruik als opslag-, stort- of bergplaats van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden en noodzakelijk is voor het normale onderhoud van de gronden.
Artikel 5 Leiding - Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen
De voor '
Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een watertransportleiding met bijbehorende vrijwaringszone.
5.1.2 Voorrang dubbelbestemming
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen andere aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit
artikel 17 lid 1.
5.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in
artikel 5 lid 1 genoemde bestemming worden gebouwd:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
5.3 Afwijken van de bouwregels
- Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2.1 voor het bouwen van overige bouwwerken, mits de veiligheid met betrekking tot de aanwezige watertransportleiding niet wordt geschaad door het realiseren van overige bouwwerken.
- Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de voorgenomen afwijking en vraagt zij tevens aan de leidingbeheerder om binnen een nader door het bevoegd gezag te bepalen redelijke termijn haar zienswijze kenbaar te maken.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verboden
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming '
Leiding - Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld houtgewas;
- het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging, met meer dan 0,5 meter;
- het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- diepploegen vanaf 0,5 meter;
- het aanbrengen van gesloten verharding;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
- het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
5.4.2 Uitzonderingen
- normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
- werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
- werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
5.4.3 Toelaatbaarheid
Werken en werkzaamheden als bedoeld in
artikel 5 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de watertransportleiding. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de watertransportleiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen
De voor '
Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor:
- de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden van de gebieden die zijn gelegen in de ontginningsassen.
6.1.2 Voorrang dubbelbestemming
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit
artikel 17 lid 1.
6.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor de gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
In geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de gronden met de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 1', waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
- een oppervlakte hebben groter dan 100 m2 en;
- verder gaan dan een diepte van 0,30 meter,
eist het bevoegd gezag dat alvorens de omgevingsvergunning verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
6.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 1', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Algemeen
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van
artikel 6 lid 1.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende regels.
6.4.2 Afwijken voor bouwwerken bij geen archeologische waarde
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 6 lid 4.1 wordt in ieder geval verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de vergunning aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van de gemeentelijke archeologisch deskundige geen archeologische waarden te verwachten zijn.
6.4.3 Afwijken voor bouwwerken bij reeds verstoorde gronden
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in
artikel 6 lid 4.1 wordt ook verleend, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de vergunning aan de hand van andere informatie heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
6.4.4 Afwijken voor bouwwerken na archeologisch onderzoek
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in
artikel 6 lid 4.1, wordt voorts verleend, indien:
- de aanvrager van de vergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op het bovengenoemd rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Verboden
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, bij een oppervlakte groter dan 100 m
2:
- het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,3 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
- het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
- het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,3 meter of meer;
- het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
- het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.5.2 Uitzonderingen
Bovengenoemd verbod is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
- noodzakelijk zijn voor normaal gebruik, beheer en onderhoud;
- noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afgeweken moet worden, zoals bedoeld in artikel 16;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
6.5.3 Afwijken voor werken bij geen archeologische waarden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de vergunning aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
6.5.4 Afwijken voor werken bij reeds verstoorde gronden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt voorts verleend indien de aanvrager van de vergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
6.5.5 Afwijken voor werken na archeologisch onderzoek
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder
artikel 8 lid 5.2 sub e, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen
De voor "
Waarde - Archeologie 2" aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor:
- de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden van de gebieden met een hoge verwachtingswaarde.
7.1.2 Voorrang dubbelbestemming
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit
artikel 17 lid 1.
7.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor de gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
In geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de gronden met de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 2', waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
- een oppervlakte hebben groter dan 50 m2 en;
- verder gaan dan een diepte van 0,30 meter,
eist het bevoegd gezag dat alvorens de omgevingsvergunning verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
7.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 2', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Algemeen
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van
artikel 7 lid 1.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende regels.
7.4.2 Afwijken voor bouwwerken bij geen archeologische waarde
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 7 lid 4.1 wordt in ieder geval verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de vergunning aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van de gemeentelijke archeologisch deskundige geen archeologische waarden te verwachten zijn.
7.4.3 Afwijken voor bouwwerken bij reeds verstoorde gronden
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in
artikel 7 lid 4.1 wordt ook verleend, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de vergunning aan de hand van andere informatie heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
7.4.4 Afwijken voor bouwwerken na archeologisch onderzoek
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in
artikel 7 lid 4.1, wordt voorts verleend, indien:
- de aanvrager van de vergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op het bovengenoemd rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Verboden
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, bij een oppervlakte groter dan 50 m
2:
- het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,3 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
- het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
- het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,3 meter of meer;
- het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
- het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.5.2 Uitzonderingen
Bovengenoemd verbod is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
- noodzakelijk zijn voor normaal gebruik, beheer en onderhoud;
- noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afgeweken moet worden, zoals bedoeld in artikel 16;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
7.5.3 Afwijken voor werken bij geen archeologische waarden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de vergunning aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
7.5.4 Afwijken voor werken bij reeds verstoorde gronden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt voorts verleend indien de aanvrager van de vergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
7.5.5 Afwijken voor werken na archeologisch onderzoek
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder
artikel 8 lid 5.2 sub e, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen
De voor '
Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor:
- de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden van de gebieden met een middelhoge verwachtingswaarden.
8.1.2 Voorrang dubbelbestemming
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit
artikel 17 lid 1.
8.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor de gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
In geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de gronden met de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 3', waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
- een oppervlakte hebben groter dan 500 m2 en;
- verder gaan dan een diepte van 0,30 meter,
eist het bevoegd gezag dat alvorens de omgevingsvergunning verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
8.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 3', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Algemeen
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van
artikel 8 lid 1.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende regels.
8.4.2 Afwijken voor bouwwerken bij geen archeologische waarde
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 8 lid 4.1 wordt in ieder geval verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de vergunning aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van de gemeentelijke archeologisch deskundige geen archeologische waarden te verwachten zijn.
8.4.3 Afwijken voor bouwwerken bij reeds verstoorde gronden
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in
artikel 8 lid 4.1 wordt ook verleend, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de vergunning aan de hand van andere informatie heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
8.4.4 Afwijken voor bouwwerken na archeologisch onderzoek
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in
artikel 8 lid 4.1, wordt voorts verleend, indien:
- de aanvrager van de vergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op het bovengenoemd rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5.1 Verboden
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, bij een oppervlakte groter dan 500 m
2:
- het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,3 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
- het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
- het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,3 meter of meer;
- het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
- het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.5.2 Uitzonderingen
Bovengenoemd verbod is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
- noodzakelijk zijn voor normaal gebruik, beheer en onderhoud;
- noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afgeweken moet worden, zoals bedoeld in artikel 16;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.5.3 Afwijken voor werken bij geen archeologische waarden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de vergunning aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
8.5.4 Afwijken voor werken bij reeds verstoorde gronden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt voorts verleend indien de aanvrager van de vergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
8.5.5 Afwijken voor werken na archeologisch onderzoek
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder
artikel 8 lid 5.2 sub e, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 4
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Algemeen
De voor '
Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden van de gebieden met een lage verwachtingswaarden.
9.1.2 Voorrang dubbelbestemming
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit
artikel 17 lid 1.
9.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor de gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
In geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de gronden met de aanduiding Waarde - Archeologie 4, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
- een oppervlakte hebben groter dan 5 hectare en;
- verder gaan dan een diepte van 0,30 meter;
eisen burgemeester en wethouders dat alvorens de omgevingsvergunning verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
9.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 4', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.4.1 Algemeen
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van
artikel 9 lid 1.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende regels.
9.4.2 Afwijken voor bouwwerken bij geen archeologische waarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 9 lid 4.1 wordt in ieder geval verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de vergunning aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van de gemeentelijke archeologisch deskundige geen archeologische waarden te verwachten zijn.
9.4.3 Afwijken voor bouwwerken bij reeds verstoorde gronden
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in
artikel 9 lid 4.1 wordt ook verleend, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de vergunning aan de hand van andere informatie heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
9.4.4 Afwijken voor bouwwerken na archeologisch onderzoek
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in
artikel 9 lid 4.1 wordt voorts verleend, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
de betrokken archeologische waarden, gelet op het bovengenoemd rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5.1 Verboden
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming "
Waarde - Archeologie 4" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, bij een oppervlakte groter dan 5 ha:
- het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,3 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
- het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
- het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,3 meter of meer;
- het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
- het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.5.2 Uitzonderingen
Bovengenoemd verbod is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
- noodzakelijk zijn voor normaal gebruik, beheer en onderhoud;
- noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afgeweken moet worden, zoals bedoeld in artikel 16;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
9.5.3 Afwijken voor werken bij geen archeologische waarden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de vergunning aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
9.5.4 Afwijken voor werken bij reeds verstoorde gronden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt voorts verleend indien de aanvrager van de vergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
9.5.5 Afwijken voor werken na archeologisch onderzoek
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder
artikel 9 lid 5.2 sub e, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel 10 Waterstaat - Waterkering
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Algemeen
De voor '
Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor:
- werken ten behoeve van de waterkering;
- de waterhuishouding met de daarbij behorende voorzieningen.
10.1.2 Voorrang dubbelbestemming
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit
artikel 17 lid 1.
10.2.1 Algemeen
Op of in deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van het aanleggen en onderhouden van de waterkering.
10.2.2 Bouwen overige bestemmingen
Voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen geldt dat dit:
- geschiedt overeenkomstig de bouwregels van de desbetreffende bestemming;
- niet ten koste gaat van de mogelijkheid tot het onderhouden en aanleggen van de waterkering;
- geen negatieve invloed heeft op de bestaande waterkering;
- alleen is toegestaan na overleg met de beheerder van de waterkering.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Verbod
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
- het afgraven of ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen van een vooroeverconstructie.
10.3.2 Uitzonderingen
- normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
- werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
- werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
10.3.3 Toelaatbaarheid
Werken en werkzaamheden als bedoeld in
artikel 10 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden welke het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Artikel 11 Waterstaat - Waterlopen
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Algemeen
De voor '
Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- de bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren, zoals watergangen, overeenkomstig de Keur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.
11.1.2 Voorrang dubbelbestemming
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit
artikel 17 lid 1.
11.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in
artikel 11 lid 1 hierboven genoemde bestemming worden gebouwd:
- bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van primaire wateren.
11.2.2 Bouwwerken
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Bouwen overige bestemmingen
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in
artikel 11 lid 2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- geschiedt overeenkomstig de bouwregels van de desbetreffende bestemming;
- niet ten koste gaat van de mogelijkheid tot het onderhouden en aanleggen van de waterloop;
- alleen is toegestaan na overleg met de beheerder van de waterloop.
11.3.2 Uitzonderingen
- normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
- werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
- werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
- werkzaamheden die voldoen aan de regels van de Keur AGV.
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene bouwregels
13.1 Ondergeschikte bouwdelen
- Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken en/of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, luifels, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnecollectoren, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens of de bouwhoogte met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.
- De voorgevelrooilijn mag niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden overschreden, tenzij het betreft tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
14.1 Algemeen verbod op strijdig gebruik
Onder strijdig als bedoeld in 2.1 lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van gebouwen en/of onbebouwde gronden als:
- treintracé;
- seksinrichting en raam- en straatprostitutie;
- opslagplaats;
- uitstallings-, opslag-, stand-, of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
- kampeerterrein;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van evenementen.
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
15.1 Luchtvaartverkeerzone - LIB 4
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – LIB 4’ geldt het luchthavenindelingbesluit van Schiphol en zijn zonder een verklaring van geen bezwaar, volgens artikel 8.9 van de Wet Luchtvaart, geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik.
15.2 Luchtvaartverkeerzone - 20Ke
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 20 Ke' geldt het vrijwaringsbeleid van de 20 Ke-zone rond Schiphol en zijn op de gronden buiten Bestaand Stedelijk Gebied, zoals aangegeven in de provinciale verordening, geen nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en terreinen toegestaan, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
16.1 Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van dit plan voor:
- afwijkingen van maten (waaronder bouwhoogtes en percentages) met ten hoogste 10%, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 2,5 meter bedragen en geen vergroting van bestemmings- of bouwvlakken inhouden anders dan bedoeld onder a;
- de bouw van straatmeubilair en utilitaire bouwwerken waaronder transformatorhuisjes, wachthuisjes, gemalen, gasdrukregel- en meetstations, telecommunicatievoorzieningen en een centrale antenne-inrichting, met dien verstande, dat de oppervlakte per gebouw niet meer dan 25 m2 mag bedragen en de goothoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen;
- het plaatsen van lichtmasten op gronden met de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Openbaar Vervoer', met dien verstande dat de hoogte niet meer bedraagt dan 8 meter.
Artikel 17 Overige regels
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het artikel 18 lid 1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het artikel 18 lid 1 sub a met maximaal 10%.
- artikel 18 lid 1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 18 lid 2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het artikel 18 lid 2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder artikel 18 lid 2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Uithoornlijn en busverbinding Uithoorn'.