Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: RvR Drechthoeve De Kwakel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0451.BPDrechthoeve-VG02

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'RvR Drechthoeve De Kwakel' met identificatienummer NL.IMRO.0451.BPDrechthoeve-VG02 van de gemeente Uithoorn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan 'RvR Drechthoeve De Kwakel' met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aan-huis-gebonden beroep:

het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bed & breakfast:

een bed & breakfast is een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een bestaand woonhuis of bijhuis, wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal zeven kamers;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bevi-inrichting:

bevibedrijf zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.12 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.13 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.14 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.15 buitenrijbaan:

een niet overdekt en al dan niet omsloten terrein, voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem, voor het africhten, trainen en berijden van paarden en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.16 cultuurhistorische waarden:

de fysieke overblijfselen van de historie, zowel bovengronds (gebouwde monumenten) als ondergronds (archeologie) als het cultuurlandschap met zijn historische landschapselementen als verbinding daartussen;

1.17 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw, al dan niet zijnde een hoofdgebouw, en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.20 erf- en terreinafscheiding:

een bouwwerk dat dient ter afscheiding van het erf of een terrein;

1.21 evenement:

een publieke gebeurtenis op het gebied van cultuur en sport of daarmee gelijk te stellen activiteit;

1.22 extensief recreatief medegebruik:

een gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit dagrecreatieve gebruik is toegestaan, zoals die vormen van dagrecreatie die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving, te weten wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of naar aard daarmee gelijk te stellen medegebruik, waarbij recreanten in relatief geringe aantallen mede gebruik maken van al dan niet aangelegde voorzieningen zoals wegen, paden, water en wateroevers;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 gevellijn:

de als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn, die strak langs de voorgevel van een gebouw loopt;

1.25 goot:

het snijpunt tussen dakvlak en gevelvlak;

1.26 groenvoorziening:

het geheel van aanplant in een gebied, dan wel het aanbrengen of voorzien van groen, waaronder mede begrepen tuinen, gazons en struiken;

1.27 hoofdgebouw:

een of meer panden of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.28 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik al dan niet ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaakfunctie;

1.29 huishouden:

een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren;

1.30 kamerverhuur:

de verhuur van een deel van al dan niet zelfstandige woonruimte ten behoeve van (langdurige) bewoning door personen die geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren;

1.31 kampeermiddel:

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.32 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.33 kas:

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;

1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten die in beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend;

1.35 kleinschalige natuurontwikkeling:

de aanleg van kleine elementen zoals rietlandjes, schraallanden, moerasjes, plas-draszones, open water en bosschages van een zeer beperkte omvang ten behoeve van de natuur;

1.36 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en maximaal 2 gesloten wanden;

1.37 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde verbonden is en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.38 peil:

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang, met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen: de laagste weg;
  2. voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdingang;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd, het ter plaatse van dat water aan te houden waterpeil;
  4. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld;

1.39 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.40 raam- en straatprostitutie:

het op of aan de weg, vanachter een raam of op een andere voor publiek toegankelijke plaats door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken;

1.41 recreatief nachtverblijf:

een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf;

1.42 schuilstal:

een overdekte ruimte die maximaal aan 3 zijden is omsloten door wanden, waarvan het/de betreffende dier(en) in geval van weidegang uit oogpunt van dierwelzijn gebruik moet(en) kunnen maken door vrij in en uit lopen, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in de seizoenen;

1.43 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf en een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.44 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, vlaggenmasten, rijwielstandaards, papierbakken, afvalcontainers, openbare toiletten, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelplekvoorzieningen, telefooncellen, kunstobjecten en abri's;

1.45 teeltondersteunende voorzieningen:

bouwwerken, ten behoeve van de bescherming van teeltgewassen en/of de voor kweek ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden teelten, nader te onderscheiden in:
  1. boog- en tunnelkassen;
  2. (tijdelijke) afdekfolie;
  3. containervelden;
  4. overkappingsconstructies;
  5. stellingen;
Niet zijnde een anti-hagelkanon;

1.46 vlonder:

een constructie van enige omvang van hout, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.47 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt, dan wel de gevel die is aangeduid als 'gevellijn';

1.48 vrijstaand:

een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een andere gebouw;

1.49 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen, inlaten, bergings- en infiltratievoorzieningen;

1.50 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de diepte:

de diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat- of terreinniveau).

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Veehouderij 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Veehouderij 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het weiden van dieren en het telen van gras;
  2. behoud en bescherming van de voorkomende cultuurhistorische waardevolle elementen in de vorm van aanwezige cultuurhistorische waarden, het verkavelingspatroon en de landschappelijke- en natuurwaarden;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuilstal', een schuilstal;
  4. extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij horende:
  1. wegen en paden;
  2. groen-, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen. 

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
Op en in de in artikel 3 lid 1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en een schuilstal worden gebouwd.
3.2.2 Schuilstal
Voor het bouwen van een schuilstal, zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 sub c, gelden de volgende bepalingen:
  1. per bestemmingsvlak is één schuilstal toegestaan;
  2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van een erf- of terreinafscheiding mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van gebouwen en/of onbebouwde gronden:
  1. boom-, fruit- en/of sierteelt en bosbouw;
  2. akkerbouw en tuinbouw op open grond;
  3. wisselteelt van bloembollen;
  4. glastuinbouw;
  5. buitenrijbanen;
  6. ten behoeve van opslag;
  7. voor het bewerken van agrarische producten;
  8. ten behoeve van mestverwerkingsactiviteiten; 
  9. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen;
  10. scheuren van grasland, uitgezonderd ten behoeve van graslandvernieuwing;
  11. aanbrengen opgaande beplanting.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. ontginnen, ophogen, afgraven, bodemverhogen, egaliseren;
  2. dempen, graven, afdammen, vergroten of herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater;
  3. scheuren van grasland, uitgezonderd ten behoeve van graslandvernieuwing;
  4. aanbrengen van opgaande beplantingen;
  5. aanleg van wegen, paden, banen en oppervlakteverharding;
  6. aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  7. aanbrengen oeverbeschoeiingen;
  8. kleinschalige natuurontwikkeling.
3.4.2 Uitzonderingen
Het verbod van artikel 3 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
  2. ten behoeve van de realisering van bestemmingen en bouwmogelijkheden die op grond (van afwijking) van dit bestemmingsplan mogelijk zijn.
3.4.3 Toelaatbaarheid
De werkzaamheden, zoals in artikel 3 lid 4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de bestemmingsmogelijkheden en waarden, zoals in artikel 3 lid 1 zijn omschreven niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. tuinen;
  2. in- en uitritten;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vlonder', (is) een vlonder (toegestaan);
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - boomgaard', een boomgaard;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren', parkeren ten behoeve van de in artikel 5 lid 1 genoemde woningen;
  6. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
Op en in de in artikel 4 lid 1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden ten dienste van de bestemming.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van een erf- of terreinafscheiding mag 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter bedragen en daarvoor niet meer bedragen dan 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. woningen;
met daarbij horende:
  1. bijbehorende bouwwerken;
  2. erven en tuinen;
  3. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3.1
  4. groen- en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Algemeen
Op en in de in artikel 5 lid 1 genoemde gronden mogen uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  2. indien de aanduiding 'gevellijn' is opgenomen, dient de voorgevel van het hoofdgebouw in de gevellijn te worden gebouwd;
  3. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  5. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' dient behoud en herstel van monumentale bebouwing, zoals beschreven staat in artikel 10 lid 2, plaats te vinden.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van een erf- of terreinafscheiding mag 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter bedragen en daarvoor niet meer bedragen dan 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.3.1 Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten
Woningen mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. degene die de activiteiten uitoefent moet tevens de (hoofd)bewoner zijn van de woonfunctie;
  2. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het bruto vloeroppervlak van de betreffende woning met een maximum van 45 m2;
  3. het geen horecabedrijf of detailhandel betreft;
  4. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten plaatsvindt;
  5. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    1. voor het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten op eigen terrein voldoende ruimte aanwezig is; en
    2. behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden.
5.3.2 Voorwaardelijke verplichting
De woningen mogen gebouwd en in gebruik genomen worden en gehouden worden indien blijkt dat voldaan wordt aan de volgende voorwaardelijke verplichtingen:
  1.  de sloop van de stallen, hooiberg (inclusief de funderingen en/of kelders), overeenkomstig Bijlage 1 van deze regels en erfafscheidingen op het achtererfgebied moet binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd;
  2. het verleggen van de dam, het opruimen van de kuilbulten, de inzaai van weidemengsel en het aanbrengen van hekwerk als erfafscheiding tussen weiden en erf en het aanleggen van de parkeervoorziening moet plaatsvinden binnen 15 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
  3. het aanbrengen van de landschappelijk inpassing, zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels, moet binnen 18 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitgevoerd te zijn en vervolgens kwalitatief en kwantitatief in stand worden gehouden. Indien deze termijn niet overeenkomt met de plantingsperiode van de beoogde plantsoorten, dan mag de aanplant plaatsvinden in de direct daarop aansluitende beplantingsperiode.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

5.4.1 Bed & Breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 3.1, voor het toestaan van een bed & breakfast, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. degene die de bed & breakfast activiteiten uitoefent moet tevens de (hoofd)bewoner zijn van de woonfunctie;
  2. de vloeroppervlakte van de bed & breakfast bedraagt niet meer dan 50% van het bruto vloeroppervlak van de betreffende woning en bijbehorende bouwwerken;
  3. de bed & breakfast mag door de bouwkundige opzet, indeling, maatvoering en voorzieningen niet functioneren als zelfstandige woonfunctie;
  4. in de omgeving van de betreffende woning mag geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreden, met dien verstande dat:
    1. voor het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten op eigen terrein voldoende ruimte aanwezig is, en
    2. behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden van de gebieden die zijn gelegen in de ontginningsassen.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,30 meter, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
6.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in artikel 6 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), afplaggen, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diep wortelende beplanting;
  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. grondwaterpeilverlagingen.
6.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 6 lid 3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. niet dieper gaan dan 0,30 meter beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m2 beslaan.
6.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden van de gebieden met een middelhoge verwachtingswaarden.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 0,30 meter, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in artikel 7 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), afplaggen, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diep wortelende beplanting;
  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. grondwaterpeilverlagingen.
7.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 7 lid 3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het kracht worden van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. niet dieper gaan dan 0,30 meter beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 500 m2 beslaan.
7.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.

Artikel 8 Waarde - Slotenpatroon

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Slotenpatroon' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding van karakteristieke slotenpatroon met waardevolle doorzichten. Het fijnmazige slotenpatroon met waardevolle doorzichten kenmerkt zich door hun langgerekte sloten en ligging van de sloten evenwijdig aan elkaar.

8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.2.1 Verboden
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Slotenpatroon' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het vergraven, verruimen of dempen van sloten of andere watergangen;
  2. het aanbrengen van opgaande begroeiing.
8.2.2 Uitzonderingen
Het verbod van artikel 8 lid 2.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. noodzakelijk zijn voor normaal gebruik, beheer en onderhoud;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
8.2.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 8 lid 2.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de waarden, zoals in artikel 8 lid 1 zijn omschreven niet leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied.

3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwplannen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, luifels, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnecollectoren, gevel- en kroonlijsten, erkers en overstekende daken of vergelijkbare bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens of de bouwhoogte met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

10.2 Cultuurhistorische waarden

10.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling (indien een gevel aan het bouwwerk te onderscheiden is) en grondoppervlakte, zoals deze was op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd te worden.
10.2.2 Afwijken voor bouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 10 lid 2.1 voor het bouwen overeenkomstig de specifiek voor de bestemming geldende bebouwingsnormen, indien handhaving van het bepaalde in artikel 10 lid 2.1 niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van het bouwwerk en door middel van financiële tegemoetkomingen of anderszins de onevenredige nadelige gevolgen voor de eigenaar en/of gebruiker niet kunnen worden opgeheven
10.2.3 Afwijken voor sloop
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 10 lid 2.1 voor het geheel of gedeeltelijk slopen van bebouwing, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:  
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm en karakteristiek elementen van de bebouwing;
  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerk betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Algemeen strijdig gebruik

Onder strijdig wordt in ieder geval verstaan het gebruik of laten gebruiken van gebouwen en/of onbebouwde gronden als:
  1. seksinrichting en raam- en straatprostitutie;
  2. opslagplaats;
  3. uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaatsen voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
  4. kampeerterrein;
  5. kamerverhuur, al dan niet zelfstandig;
  6. het gebruiken of laten gebruiken van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van evenementen;
  7. bevi-inrichtingen.

11.2 Uitzondering bijzonder gebruiksverbod

Het in artikel 11 lid 1 bepaalde is niet van toepassing op het (tijdelijke) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden.

11.3 Parkeren

  1. ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, dient er te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat:
    1. per woning een parkeernorm van 1,7 parkeerplaats aangehouden dient te worden;
    2. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein moet worden gerealiseerd, welke zich op of onder het gebouw, dan wel op of onder het daarbij horende onbebouwd blijvende terrein mogen bevinden;
    3. dit in stand wordt gehouden.
  2. het bevoegd gezag kan afwijken van lid a indien het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien;
  3. het bevoegd gezag kan afwijken van lid a indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Luchtvaartverkeerzone - LIB5

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - LIB5' geldt artikel 2.2.1d van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van dit plan voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder bouwhoogtes en percentages) met ten hoogste 10% voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en geen vergroting van bouwvlakken inhouden anders dan bedoeld onder a;
  3. de bouw van straatmeubilair en utilitaire bouwwerken, waaronder transformatorhuisjes, wachthuisjes, gemalen, gasdrukregel- en meetstations, telecommunicatievoorzieningen en een centrale antenne-inrichting, met dien verstande, dat de oppervlakte per gebouw niet meer dan 25 m2 mag bedragen en de goothoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen.

13.2 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, afmeting en nokrichting van de bebouwing op grond van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de sociale veiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwen

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%;
  3. sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'RvR Drechthoeve De Kwakel'.