Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bedrijventerrein Uithoorn 2020
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0451.BPBedrijventer-VG02

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het herstelbestemmingsplan "Bedrijventerrein Uithoorn 2020" met identificatienummer NL.IMRO.0451.BPBedrijventer-VG02 van de gemeente Uithoorn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 verbeelding:

de verbeelding van het herstelbestemmingsplan "Bedrijventerrein Uithoorn 2020" met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bevi-inrichting:

bevi-bedrijf zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.10 (beperkt) kwetsbaar object:

zoals gedefinieerd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.15 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.17 evenement:

een publieke gebeurtenis op het gebied van cultuur en sport of daarmee gelijk te stellen activiteit;

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 geluidzone:

geluidzone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder;

1.20 geluidzoneringsplichtige inrichting:

inrichtingen zoals aangegeven in bijlage I onderdeel D Bor, die in belangrijke mate hinder kunnen veroorzaken en bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld;

1.21 kampeermiddel:

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.22 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.23 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het al dan niet openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie, kabels en leidingen;

1.24 openbaar vervoervoorziening:

Dienstgebouwen alsmede abri's, tramrails, bovenleidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het openbaar vervoer;

1.25 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.26 peil:

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang, met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen: de laagste weg;
  2. voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdingang;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd, het ter plaatse van dat water aan te houden waterpeil;
  4. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld;

1.27 primaire wateren:

wateren waaraan het hoogheemraadschap een belangrijke functie toekent in de aan- en afvoer van water en waterberging;

1.28 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.29 raam- en straatprostitutie:

het op of aan de weg, vanachter een raam of op een andere voor publiek toegankelijke plaats door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken;

1.30 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf en een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.31 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, vlaggenmasten, rijwielstandaards, papierbakken, afvalcontainers, openbare toiletten, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelplekvoorzieningen, telefooncellen, kunstobjecten en abri's;

1.32 stationsvoorziening:

Gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, perrons, overkappingen en vergelijkbare gebouwen ten behoeve van de afwikkeling van openbaar vervoer en reizigers.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de diepte:

de diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat- of terreinniveau);

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

vanaf de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Openbaar vervoer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Openbaar vervoer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en/of banen ten behoeve van het openbaar vervoer;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onderstation': een onderstation;
  3. openbaar vervoervoorzieningen;
  4. stationsvoorzieningen en halteplaatsen;
  5. werkterreinen, onderhoudswegen, -paden en -stroken ten behoeve van openbaar vervoer;
  6. calamiteitenverkeer;
  7. wegen;
  8. fiets- en voetpaden;
  9. groen-, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. bermen;
  11. parkeervoorzieningen;
  12. straatmeubilair;
  13. fietsenstallingen;
  14. nutsvoorzieningen;
  15. infrastructurele voorzieningen met het oog op het beheer van de bestemming. 

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen met in achtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
  1. gebouwen ten behoeve van onderstations;
  2. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Onderstations
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van onderstations gelden de volgende bepalingen:
  1. de oppervlakte heeft een afmeting van 6,5 meter bij 16,0 meter;
  2. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  3. rondom een onderstation dient een zone van 4 meter breed onbebouwd te blijven.
3.2.3 Nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 18 m2;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  3. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  4. de bouwhoogte van bovenleidingen mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 7 meter.

Artikel 4 Leiding - Gas

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse gasleiding met bijbehorende vrijwaringszone.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter.

4.3 Afwijken van de bouwregels

  1. het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het bouwen van overige bouwwerken, mits:
    1. de veiligheid met betrekking tot de aanwezige ondergrondse gastransportleiding niet wordt geschaad door het realiseren van overige bouwwerken;
    2. de realisatie van overige bouwwerken niet leidt tot de vestiging van kwetsbare objecten;
  2. voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Verboden
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplanting en bomen;
  2. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  4. het aanbrengen van gesloten verharding;
  5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  6. het aanbrengen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  7. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  8. het permanent opslaan van goederen.
4.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  2. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
4.4.3 Toelaatbaarheid
Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de gastransportleiding. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de gastransportleiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' alsmede het figuur 'hartlijn leiding - gas' te verplaatsen dan wel te verwijderen, met dien verstande dat uitsluitend toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid mag worden gegeven indien overeenstemming met de betrokken leidingbeheerder is bereikt over verplaatsing dan wel verwijdering. 

Artikel 5 Leiding - Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een watertransportleiding met bijbehorende vrijwaringszone. 

5.2 Bouwregels

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 5.1 genoemde bestemming worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels

  1. het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het bouwen van overige bouwwerken, mits de veiligheid met betrekking tot de aanwezige watertransportleiding niet wordt geschaad door het realiseren van overige bouwwerken;
  2. voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Verboden
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld houtgewas;
  2. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging, met meer dan 0,5 meter;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  4. diepploegen vanaf 0,5 meter;
  5. het aanbrengen van gesloten verharding;
  6. het indrijven van voorwerpen in bodem;
  7. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van het afvalstoffen;
  8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  9. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
5.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  2. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
5.4.3 Toelaatbaarheid
Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de watertransportleiding. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de watertransportleiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor
  1. de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden van de gebieden met een lage verwachtingswaarden.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5 hectare en dieper dan 0,30 meter, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport wordt overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
6.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in artikel 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist voor:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), afplaggen, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diep wortelende beplanting;
  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. grondwaterpeilverlagingen.
6.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 6.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 5 hectare beslaan.
6.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan de archeologische waarden van de gronden;
  2. ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zakedeskundige

Artikel 7 Waterstaat - Waterlopen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor
  1. de bescherming, beheer en instandhouding van primaire wateren. 

7.2 Bouwregels

7.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 7.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
  1. bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van primaire wateren.

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.3.1 Bouwen overige bestemmingen
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen, mits voldaan wordt aan de volgende regels:
  1. bouwen gaat niet ten koste van de mogelijkheid tot het onderhouden en aanleggen van de waterloop;
  2. bouwen alleen is toegestaan na goedkeuring van de beheerder van de waterloop.
7.3.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 7.3.1 is niet noodzakelijk voor het uitvoeren van:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  2. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  4. werkzaamheden die voldoen aan de regels van de Keur Amstel, Gooi en Vecht.

3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Bestaande afmetingen en afstanden

  1. in die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van bouwwerken die in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo (en Woningwet) tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, horizontale dan wel verticale diepte in afwijking daarvan als maximaal toegestaan;
  2. in die gevallen dat de afstand tot enige grens van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo (en Woningwet) tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan;
  3. in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in sub a en sub b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van gebouwen en/of onbebouwde gronden als:
  1. treintracé;
  2. seksinrichting en raam- en straatprostitutie;
  3. bedrijfsmatig exploiteren van een parkeerterrein;
  4. opslagplaats voor vaten en kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, grond- en baggerspecie;
  5. uitstallings-, opslag-, stand-, of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
  6. kampeerterrein;
  7. het gebruiken of laten gebruiken van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van evenementen.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Geluidzone - industrie

11.1.1 Algemeen
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een industrieterrein, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten.
11.1.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' is het realiseren van woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 Wet geluidhinder niet toegestaan, zonder dat is aangetoond dat voor wat betreft de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein kan worden voldaan aan de bij de geluidszone vastgestelde hogere grenswaarden dan wel de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
11.1.3 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' te wijzigen indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.

11.2 Veiligheidszone - bevi

11.2.1 Algemeen
  1. nieuwe kwetsbare objecten zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi';
  2. nieuwe beperkte kwetsbare objecten zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi', met uitzondering van de herbouw van bestaande beperkt kwetsbare objecten op dezelfde locatie.
11.2.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.3.1 sub b indien sprake is van een gewichtige redenen en aangetoond wordt dat het PR ter plaatse niet meer dan 10-6 per jaar bedraagt. Het beperkt kwetsbare object of de uitbreiding daarvan dient in elk geval aantoonbaar noodzakelijk te zijn voor de bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf. In de toelichting van het afwijkingsbesluit dient het groepsrisico berekend te worden en vindt een verantwoording van de groepsrisico plaats.
11.2.3 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
  1. het verwijderen van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' indien de betreffende Bevi-inrichting ter plaatse is opgeheven;
  2. het verkleinen van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' indien:
    1. een verkleinde PR 10-6 contour is opgenomen in een omgevingsvergunning voor de betreffende Bevi-inrichting; of
    2. door veranderingen in wet- en regelgeving de betreffende contour kleiner is geworden;
  3. het vergroten van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi', met inachtneming van het volgende:
    1. de wijzigingen die leiden tot een grotere PR 10-6 contour moeten aantoonbaar noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering van de Bevi-inrichting;
    2. het bedrijf kan aantonen dat de PR 10-6 contour is/zijn gelegen:
      1. binnen het bouwperceel van de bevi-inrichting;
      2. op de gronden met de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' of 'Water';
      1. op gronden met de bestemming 'Bedrijf', mits er binnen de nieuwe PR 10-6 contour geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    3. in de toelichting bij het wijzigingsbesluit dient het groepsrisico berekend te worden en vindt een verantwoording van de toename van de groepsrisico plaats.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van dit plan voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder bouwhoogtes en percentages) met ten hoogste 10%, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 2,5 meter bedragen en geen vergroting van bouwvlakken inhouden anders dan bedoeld onder a;
  3. de bouw van straatmeubilair en utilitaire bouwwerken waaronder transformatorhuisjes, wachthuisjes, gemalen, gasdrukregel- en meetstations, telecommunicatievoorzieningen en een centrale antenne-inrichting, met dien verstande, dat de oppervlakte per gebouw niet meer dan 25 m;
  4. het plaatsen van lichtmasten op gronden met de bestemming of 'Verkeer - Openbaar vervoer', met dien verstande dat de hoogte niet meer bedraagt dan 15 meter.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwen

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het artikel 13.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het artikel 13.1 sub a met maximaal 10%;
  3. artikel 13.1 sub a  is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 13.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in het artikel 13.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het bepaalde onder artikel 13.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het herstelbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Uithoorn 2020'