Plan: | Fort aan den Ham |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0450.FortaandenHam-VS01 |
De Stelling van Amsterdam is een voormalige verdedigingslinie rondom het centrum van Amsterdam. De stelling is 135 kilometer lang en omvat bevat forten, inundatievelden en dijken. In 1996 is de Stelling van Amsterdam aangewezen als Unesco-werelderfgoed. De stelling loopt ook door het gebied tussen de kernen Uitgeest en Krommenie. Binnen het grondgebied van de gemeente Uitgeest liggen hierin onder andere het Fort bij Krommeniedijk en het Fort aan den Ham.
Stadsherstel Amsterdam N.V. heeft als doel het bewaren van gebouwd erfgoed voor volgende generaties. Zij heeft de verantwoordelijkheid op zich genomen om een aantal forten uit de Stelling van Amsterdam, waaronder de forten binnen het grondgebied van de gemeente Uitgeest, te restaureren en een duurzame herbestemming te geven.
In het verleden heeft zij reeds het Fort aan den Ham, gerestaureerd. Van de bijbehorende genieloods is, in afwachting tot herbestemming, alleen het casco gerestaureerd. Nu wil zij komen tot een duurzame herbestemming. Het uitgangspunt is daarbij een functie die samengaat met (bestaande) activiteiten in en om het fort en inpasbaar is in de omgeving. Met deze invulling wordt tevens het bezoek aan het fort zelf en de duurzame instandhouding daarvan gestimuleerd.
Dergelijke functies zijn echter niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Bovendien is gekeken welke activiteiten verder nog passend zijn binnen het plangebied om een duurzaam gebruik te garanderen.
Het plangebied betreft het Fort aan den Ham. Dit fort ligt zuidoostelijk van de kern Uitgeest, ten zuiden van de Provincialeweg en de spoorlijn Krommenie-Uitgeest, aan de weg Busch en Dam. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 - Ligging plangebied (bron: openstreetmap)
In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Uitgeest op 25 november 2014. Binnen dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Fort'. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor maatschappelijke activiteiten die gerelateerd zijn aan het verenigingsleven en verenigbaar zijn met de cultuurhistorische waarden van het fort en voor extensieve dagrecreatie. De beoogde exploitatie van de genieloods past niet binnen de gebruiksregels van deze bestemming; zo zijn horeca-activiteiten hierin niet toegestaan.
Voor de gracht geldt de bestemming Water. Verder geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1. Deze bestemming is opgenomen voor de bescherming van mogelijke archeologische waarden in de bodem.
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie beschreven en wordt ingegaan op de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Uitgeest. Het ligt zuidoostelijk van de kern Uitgeest, nabij de kern Krommenie. Kenmerkend voor dit deel van het buitengebied is de waterstructuur van de polders, meren en plassen, waaronder het Uitgeestermeer en Alkmaardermeer. Het buitengebied wordt doorsneden door de Provincialeweg N203, die Uitgeest en Krommenie verbindt, met direct ten zuiden hiervan de spoorlijn Uitgeest-Zaandam.
Door dit gebied loopt De Stelling van Amsterdam. De Stelling van Amsterdam, vanaf 1996 op de Werelderfgoedlijst van de Unesco, is een militair verdedigingswerk dat tussen 1870 en 1915 is aangelegd ter bescherming van Amsterdam. De verdedigingsring van 135 km lang bestaat uit dijken met dammen en sluizen, terreinen die onder water kunnen worden gezet (inundatie) en 46 forten. Sinds 1956 heeft de Waterlinie geen verdedigingsfunctie meer. Naast de cultuurhistorische waarden heeft de stelling steeds meer een functie voor recreatie; diverse fietspaden lopen langs de stelling en veel forten hebben inmiddels een nieuwe functie gekregen.
Het Fort aan den Ham is één van deze forten. Fort aan den Ham is omringd door een fortgracht. De bouw is gestart met de aanleg van de aarden wallen in 1896. Het gebouwde deel van het fort was in 1903 gereed. Het fort is niet meer in gebruik voor militaire doeleinden maar opengesteld voor bezoek. Het fort was oorspronkelijk toegankelijk via een brug. Deze is vervangen door een dam.
Figuur 2.1 historische foto Fort aan den Ham (bron: www.fortaandenham.nl)
De forten van de Stelling van Amsterdam hebben vaak ook een fortwachterswoning en een genieloods. Deze werden buiten de gracht gebouwd. De fortwachterswoningen werden vaak als eerste gebouwd zodat de bouw van het fort van daaruit kon worden begeleid. De fortwachterswoning bij Fort aan Den Ham, die aan de noordoostzijde van de toegangsweg stond, is in 1985 gesloopt. De genieloods is nog wel aanwezig.
Genieloodsen werden gebruikt voor de opslag van de inventaris van het fort in vredestijd. Hier werden ook de vuurmonden opgeslagen die bij oorlogsdreiging in de tussenbatterijen en tussenliggende linies werden opgesteld. Ooit hadden de meeste forten van de Stelling een genieloods. Ongeveer de helft van deze genieloodsen is bewaard gebleven. Daarvan zijn slechts een aantal gerestaureerd. Dat maakt de genieloods bij Fort aan Den Ham bijzonder.
De genieloods van Fort aan Den Ham is opgericht in hout en met een pannendak afgedekt. Het fort heeft een afmeting van 7,6 bij 35,5 meter. De hoogte van begane grond is 4,2 meter. Van deze loods is het casco door Stadsherstel N.V. gerestaureerd, in afwachting van een nieuwe invulling.
Figuur 2.2 Luchtfoto Fort aan den Ham met rood omcirkeld de genieloods (bron: Google Maps)
Figuur 2.3 genieloods (bron: Stadsherstel N.V.)
Stadsherstel wil komen tot een duurzame herbestemming van de genieloods. De exacte invulling is nog niet bekend. In dit bestemmingsplan is een afweging gemaakt van functies die ruimtelijk inpasbaar zijn op de locatie. Waarschijnlijk zal de nadruk liggen op horeca-activiteiten, die de bestaande activiteiten in en om het fort ondersteunen.
Het gaat daarbij uitsluitend om een lichte vorm van horeca zonder de mogelijkheid voor recreatief nachtverblijf (zoals een bed & breakfast, pension of hotel). Anders opties zijn maatschappelijke activiteiten of lichte bedrijvigheid, al dan niet in combinatie met de horecafunctie.
Door deze functies toe te voegen aan de genieloods, in combinatie met de bestaande activiteiten op het fort, ontstaat een aantrekkelijk totaalconcept. De beleving van het Fort aan den Ham als onderdeel van de Stelling in het buitengebied van Uitgeest wordt hierdoor nadrukkelijk verbetert. Daarnaast wordt het erfgoed voor de volgende generaties duurzaam behouden.
Er liggen ook kansen om combinaties te zoeken met het fort en het aangrenzende buitengebied; dan kan dus nadrukkelijk sprake zijn van een wisselwerking met de omgeving: de genieloods wordt een plek voor bijzondere ontmoetingen tussen mens, geschiedenis, cultuur en natuur.
Figuur 2.3 genieloods (bron: Stadsherstel NV)
Figuur.2.4 interieur genieloods (bron: Stadsherstel NV)
Tussen de genieloods en het fort staat nu een stenen gebouwtje dat geen onderdeel van het historisch ensemble is. Dit zal in het kader van de ontwikkeling afgebroken worden. Hierdoor wordt de oorspronkelijke zichtrelatie tussen de genieloods en het fort hersteld. Op deze locatie zal een terras aangelegd worden ten behoeve van de nieuwe functie in de genieloods.
Ontsluiting
Het Fort aan den Ham ligt aan de weg Busch en Dam. Deze weg geeft aansluiting op de Provincialeweg N203. Via deze weg zijn de kernen Uitgeest en Krommenie te bereiken. Verder geeft deze weg aansluiting op de rijkswegen N8/A8 en A9. Langs de Provincialeweg liggen vrijliggende fietspaden. De ontsluiting per auto en fiets is dus goed te noemen.
Parkeerbehoefte
De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van kencijfers uit het CROW, publicatie 317. Een functie met een maatgevende parkeerbehoefte is lichte horeca. Voor een dergelijke functie kan uitgegaan worden van een kencijfer voor Café/bar/cafetaria of restaurant. Dit cijfer bedraagt 6 parkeerplaatsen respectievelijk 13 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Uitgaande van een oppervlakte van circa 300 m2 leidt dit tot een maximale parkeerbehoefte van 18 tot 39 parkeerplaatsen.
Voor de beoogde functie zijn geen specifieke kencijfers bekend. Bij de entree van het fort ligt een parkeerterrein, waar ruimte is voor maximaal 39 auto's. Op dit moment vindt het parkeren op het gras plaats. Ten behoeve van de ontwikkeling en afhankelijk van de uiteindelijke functie zal dit terrein verbeterd worden. De huidige plannen gaan uit van een halfverharding om zo het groene beeld van het fort niet aan te tasten.
De overige activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden hebben een kleinschaliger karakter. Deze leiden dan ook niet tot een grotere parkeervraag. De maximale parkeervraag kan dus opgevangen worden.
Verkeersgeneratie
Zoals aangegeven wordt uitgegaan van 18 tot 39 parkeerplaatsen. Afhankelijk van de soort horeca zullen de parkeerplaatsen langer of korte gebruikt worden. In deze berekening wordt uitgegaan van horeca, waarvoor de meeste parkeerplaatsen nodig zijn. Uitgaande van een turnover van 4 leidt de ontwikkeling tot maximaal 156 verkeersbewegingen (39 *4). Dit is de situatie bij een restaurant, waarbij een parkeerplaats per dag twee keer wordt gebruikt. Een dergelijke verkeerstoename is af te wikkelen.
Een aandachtspunt is de aansluiting van de Busch en Dam op de Provincialeweg N203. Doordat hier zowel sprake is van een spoorwegovergang over een intensief gebruikt spoor en verkeerslichten kan hier sprake zijn van lange wachttijden. Uit een verkeerskundige beoordeling blijkt dat hiervan geen sprake zal zijn aangezien de auto's vrijwel nooit allemaal tegelijkertijd de parkeerplaats zullen verlaten. De VRI (verkeersregelinstallatie) ter plaatse werkt met lussen in de grond, die het melden als er een of meerdere auto's staan te wachten. Het verkeerslicht houdt hier rekening mee en zal in die situaties iets langer op groen staan als er meer auto's zich aanbieden. De afwikkeling van het verkeer van de horecafunctie is over het algemeen 's-avonds. Dan rijden er minder treinen én auto's. De afwikkeling bij het verkeerslicht zal daardoor makkelijker gaan. Tot slot zal een deel van de bezoekers uit Heemskerk/Beverwijk komen, zij rijden via de Communicatieweg.
Conclusie
De bereikbaarheid van de locatie, zowel per auto als per fiets, is goed te noemen. Op eigen terrein is de parkeerbehoefte op te vangen. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling is beperkt. Bovendien is het voldoen aan voldoende parkeerplaatsen in de regels verankerd.
In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal- en lokaal beleid beknopt samengevat. Tevens is de beoogde ontwikkeling getoetst aan dit beleid.
![]() |
Figuur 3.1 Uitsnede kaart Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte |
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Deze doelen zijn vertaald in nationale belangen. Voor dit bestemmingsplan zijn de nationale belangen 'ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten' en 'ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
Het Rijk onderkent dat landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten identiteit aan een gebied geven. Bovendien zijn culturele voorzieningen en cultureel erfgoed van groeiend belang voor de concurrentiekracht van Nederland. In de Structuurvisie is opgenomen, dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor het cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief de voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. In deze gebieden zijn ontwikkelingen mogelijk, mits deze de aan de uitzonderlijke universele waarde verbonden kernkwaliteiten behouden of versterken. Dit bestemmingsplan maakt de noodzakelijke restauratie van het fort en het herstel van de historische context mogelijk. De kernkwaliteiten van het UNESCO-erfgoed Stelling van Amsterdam zijn daarbij uitgangspunt, en worden versterkt én voor de toekomst geborgd. Het bestemmingsplan is daarom in lijn met het Rijksbeleid.
In de omgeving ligt Natuurnetwerk Nederland (NNN, de voormalige ecologische hoofdstructuur). Dit gebied wordt uiterlijk in 2018 door provincies gerealiseerd. NNN is beschermd, middels het 'nee, tenzij' - principe. Het plangebied ligt zelf niet in Natuurnetwerk Nederland en is zo kleinschalig dat de waarden niet aangetast worden.
Het beleid ten aanzien van nationale landschap, zoals nu opgenomen in de Nota Ruimte, is niet langer een rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het rijksbeleid is verankerd in het Barro. De Stelling van Amsterdam, waar het plangebied deel van uitmaakt, is in het Barro aangewezen als Erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Voor behoud van de kernkwaliteiten, de essentiële landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken van een erfgoed van uitzonderlijke universele waarde, moeten volgens het Barro regels worden opgenomen in de Provinciale verordening. Hiermee wordt voorkomen dat ontwikkelingen afbreuk doen aan deze kwaliteiten.
Conclusie
Bescherming van UNESCO-werelderfgoederen is een nationaal belang. Het plangebied maakt hier deel van uit. De ontwikkeling leidt echter niet tot aantasting van deze waarden. De verdere bescherming vindt plaats middels het Provinciaal beleid. Het Rijksbeleid leidt niet tot beperkingen.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte.
Voorliggend plan betreft de transformatie van een bestaand gebouw. In beginsel wordt transformatie
van een bestaand gebouw niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, tenzij de functieverandering van dusdanige aard is dat alsnog sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Gezien de oppervlakte (minder dan 500 m2) wordt een dergelijke functiewijziging niet als stedelijke ontwikkeling gezien. De ladder hoeft daarmee niet doorlopen te worden.
Het rijksbeleid ten aanzien van de ontwikkelingen van Schiphol is geformuleerd in de Wet Luchtvaart. Deze is vertaald in twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeersbesluit en het Luchthavenindelingbesluit. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Luchthavenindelingbesluit. In dit besluit worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking. Het initiatief wordt in paragraaf 4.8 getoetst aan het LIB.
De provincie Noord-Holland heeft haar plannen, toekomstbeelden en ambities voor de komende 3 decennia vastgelegd in de 'Structuurvisie Noord-Holland 2040', vastgesteld door Gedeputeerde Staten (GS) op 16 februari 2010:
Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de provincie Noord-Holland het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen, speelt ze in op de bevolkingskrimp op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied realiseren van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houdt ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, in te werken en te bezoeken.
Het plangebied maakt deel uit van de Noord-Hollandse landschappen, waarvoor de provincie het doel heeft om kaders te ontwikkelen voor behoud van deze landschappen. Ten behoeve van de beleidsmatige vertaling van structuurvisie naar verordening is de Ruimtelijke Provinciale Verordening vastgesteld door GS.
De verordening richt zich voornamelijk op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de juridische inhoud, maar ook om de inhoud van de toelichting. De provinciale verordening heeft voornamelijk betrekking op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. In het kader van de beoogde ontwikkeling is toetsing aan de volgende artikelen uit de verordening van belang.
Regels landelijk gebied
De verordening bevat regels voor het landelijk gebied. Relevant is artikel 14, dat ingaat op 'Overige vormen van verstedelijking'. De definitie van verstedelijking luidt: " ontwikkeling van functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen, voor zover de hiervoor genoemde functies het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken". In dit geval is er geen sprake van het oprichten van nieuwe bebouwing. Voor dit onderdeel is de ontwikkeling in lijn met de verordening.
UNESCO-werelderfgoederen
Verder bevat de verordening regels over UNESCO-werelderfgoederen van uitzonderlijke universele waarden. In artikel 22 van de verordening is opgenomen dat uitsluitend mag worden voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de UNESCO-werelderfgoederen voor zover deze de kernkwaliteiten van de erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde behouden of versterken, als bedoeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. In deze leidraad is per landschapstype aangegeven welke kernkwaliteiten de provincie belangrijk vindt en hoe zij hierop willen sturen.
In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie worden de kernkwaliteiten beschreven. De kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam zijn:
Het plangebied ligt in de Monumentenzone van de Stelling van Amsterdam. De Monumentenzone vormt het hart van de Stelling van Amsterdam. Binnen de Monumentenzone liggen objecten die via de Erfgoedwet of Provinciale Monumentenverordening zijn beschermd, zoals dijken, forten, sluizen en andere objecten. Voor deze Monumentenzone geldt het generieke beleid uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie als ook het beleid conform de Erfgoedwet c.q. de Provinciale Monumentenverordening. Dit komt samengevat neer op geen ontwikkelingen toestaan die het (UNESCO-) monument beschadigen, vernielen of ontsieren.
De beoogde ontwikkeling tast de aanwezige monumentale objecten zoals het fort en de genieloods niet aan. Ook leidt de ontwikkeling niet tot aantasting van het samenhangend systeem van overige functies zoals dijken, kanalen of inundatiekommen. Juist voor het behoud van het werelderfgoed is het van belang een nieuwe functie in de genieloods onder te brengen, waarmee restauratie en behoud van de cultuurhistorische context in de toekomst geborgd is. Voor eventueel noodzakelijk (inpandige) bouwkundige aanpassingen wordt een monumentenvergunning gevraagd bij het bevoegd gezag: in dit geval de provincie Noord-Holland. Het plan is dus in lijn met het gestelde in de Provinciale verordening.
Het fort ligt ook in het zogenaamde Weidevogelleefgebied zoals bedoeld in artikel 25 van de PRV. Uit een inventarisatie (Bijlage 1) blijkt dat het plangebied is echter volledig ongeschikt is voor broedende weidevogels gezien de ligging nabij infrastructuur en de aanwezigheid van hoog opgaande beplanting. De grootte van het plangebied is ten opzichte van het uitgestrekte weidevogelleefgebied verwaarloosbaar klein. Er worden geen gebouwen geplaatst. Door de aanleg van de parkeerplaats vindt netto geen verstoring plaats van weidevogels.
Derhalve valt dit bestemmingsplan onder Artikel 25 lid 3 In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan wel voorzien in de in dat lid omschreven ontwikkelingen indien dit geschiedt ten behoeve van: d een ingreep die netto geen verstoring van het weidevogelleefgebied geeft.
De Toekomstvisie Uitgeest 2020, met als motto “Inbreiden waar mogelijk, uitbreiden waar nodig”, dient als basis voor de structuurvisie. De visie moet een duidelijk beeld geven van de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020. De visie zelf is een vertaling van alle ontvangen signalen over de toekomst van Uitgeest, met inachtneming van rijks- en provinciale randvoorwaarden. In de visie komen deze allemaal aan de orde. Ook zijn enkele overige taken in het kader van de waterhuishouding in de visie vertaald.
Gezien het gegeven dat Uitgeest moet groeien om te overleven, maar dat de ruimtelijke betekenis van Uitgeest als zeer belangrijk wordt ervaren, zijn in het kader van de visie meerdere afwegingen van ruimtelijke, maatschappelijke en financiële aard gemaakt, die hebben geleid tot de nu voorliggende visie. De hoofdpunten van deze visie zijn:
De toekomstvisie doet geen concrete uitspraken over het buitengebied en het daarin aanwezige erfgoed; gezien de beperkte ontwikkeling kan echter gesteld worden dat de ontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
De structuurvisie geeft een visie op het ruimtelijke beleid voor de komende tien jaar en is een doorvertaling van de toekomstvisie. De inhoud van een structuurvisie geeft ondermeer de richting aan van bestemmingsplannen die in de toekomst zullen worden vastgesteld. Eén van de doelstellingen uit de structuurvisie is om cultuurhistorische elementen in de gemeente te behouden. Het Fort aan den Ham, als onderdeel van de Stelling van Amsterdam, behoort hiertoe. Genoemd wordt dat daar waar ontwikkelingen plaatsvinden cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk in de gebiedsontwikkeling moeten worden geïntegreerd. De ontwikkeling neemt de cultuurhistorische waarden van fort en de genieloods als uitgangspunt. De ontwikkeling past dus binnen de Structuurvisie.
In de Welstandsnota zijn welstandscriteria opgesteld waarmee de gemeenteraad aangeeft welk beleid wordt gevoerd ten aanzien van de visuele kwaliteit van de gebouwde omgeving. Het plangebied is gelegen in een bijzonder welstandsgebied, waar de nadruk ligt op behoud. De karakteristieke openheid van de ruimte dient behouden te blijven en waar mogelijk vergroot. Het open gebied fungeert als een tegenhanger van het dichte stedelijke gebied met kwaliteiten als rust en ruimte. Bouwactiviteiten kunnen slechte beperkt worden toegestaan en alleen indien deze niet schadelijk zijn voor de bestaande cultuurhistorische waarden. Voor de bebouwing zijn diverse welstandscriteria opgenomen voor de ligging in de omgeving, de massa en de detaillering.
De ontwikkeling leidt niet tot nieuwbouw, derhalve is toetsing aan de Welstandsnota niet aan de orde.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de functiewijziging van de genieloods van Fort aan den Ham. Deze ontwikkeling past binnen het beleid van rijk, provincie en gemeente.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Gelet op de huidige functie waar maatschappelijke activiteiten zijn toegestaan, zullen er ter plaatse geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Hierdoor is er geen reden tot verdenking van bodemvervuiling. Daarnaast vinden er geen grondwerkzaamheden plaats en er is geen aanleiding tot het uitvoeren van bodemonderzoek. Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm). In dit hoofdstuk zijn grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 156 mvt/etmaal (zie paragraaf 2.4). Uit de nibm-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 0,13 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,03 µg/m³. Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 31 augustus 2016. Daaruit kwamen geen aandachtspunten naar voren die aanleiding geven tot nader overleg met het waterschap.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd.
Met dit Waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
Gemeentelijk beleid
In het Waterplan Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest (2007-2017) staan maatregelen die wateroverlast beperken en de waterkwaliteit verbeteren. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het plan samen met de gemeenten Beverwijk, Heemskerk en Uitgeest opgesteld. De gemeenten en het hoogheemraadschap hebben samengewerkt aan een waterplan waarin het hele watersysteem onderzocht is. Voor de komende tien jaar staan maatregelen in het plan die het systeem moeten verbeteren zodat wateroverlast beperkt wordt, de waterkwaliteit wordt verbeterd, schoon duinwater beter wordt benut en het aanwezige water een natuurlijke inrichting krijgt. Een klankbordgroep met vertegenwoordigers van belangengroepen, agrariërs en natuurorganisaties hebben een rol gespeeld bij het tot stand komen van het plan.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is ten zuidwesten langs de spoorlijn van Uitgeest naar Krommenie gelegen. De bodem in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit kleidek op veen. Hier is sprake van grondwatertrap IIIb. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 m en 0,4 m beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden het maaiveld.
Waterkwantiteit
De gracht van het fort behoort tot het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied liggen een aantal secundaire watergangen. De beschermingszones van deze watergangen zijn niet gespecificeerd vastgelegd per oppervlaktewaterlichaam, maar in algemene zin beschreven en gekoppeld aan de breedte van insteek tot insteek. De beschermingszone van de omliggende secundaire watergangen vallen niet binnen het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Binnen de loods is momenteel geen aansluiting op de riolering aanwezig.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling betreft een interne gebruikswijziging, er zal geen extra bebouwing opgericht worden. Wel wordt de aangrenzende schuur afgebroken en wordt een terras aangelegd.
Verder wordt het bestaande parkeerterrein verhard. Hierbij wordt echter gebruik gemaakt van grastegels. De toename aan verharding blijft daardoor onder de 800 m2.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 2.000 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Er is geen sprake van meer dan 2.000 m2 toename in verharding. Watercompensatie is voor dit plan dan ook niet vereist.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Voor de herontwikkeling van het fort wordt uitgegaan van een Individuele Behandeling van Afvalwater (IBA). Afhankelijk van de toekomstig te verwachten piekbelasting en de beschikbare ruimte wordt gekozen voor een septische put of de aanleg van een helofytenfilter.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap mag worden gebouwd, geplant of opgeslagen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.
Voor de beoogde ontwikkeling is geen vergunning op basis van de Keur noodzakelijk. Er wordt rekening gehouden met de aanwezige waterlopen. Werkzaamheden vinden op ruime afstand (minimaal 5 m) van deze waterlopen plaats.
Afvalwaterketen en riolering
Voor de afvoer van vervuild water zal een voorziening getroffen worden (bijvoorbeeld het gebruik van tanks of de realisatie van een rioolafvoer).
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Bij de aanwezigheid van bedrijven is het van belang dat ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en dat (horeca)bedrijven op een gewenste locatie hun activiteiten kunnen uitoefenen.
Onderzoek
De dichtstbijzijnde woning ligt op circa 50 m van het plangebied. Om het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woning te behouden, worden de mogelijkheden in dit bestemmingsplan beperkt. De omvang van de activiteiten is daarom begrensd op de verbeelding en in de planregels. Horeca is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de genieloods. In de planregels is bepaald dat horeca beperkt blijft tot een bedrijf uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten zonder de mogelijkheid van recreatief nachtverblijf. Dergelijke horeca-activiteiten hebben een richtafstand van 30 m ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen. Ook andere bedrijfsactiviteiten zijn beperkt, bijvoorbeeld door uitsluitend ambachtelijke bedrijvigheid toe te staan. Mede door de omvang van de genieloods zal daardoor sprake zijn van beperkte externe effecten en sprake blijven van een goed woon- en leefklimaat ter plekke van de bestaande woningen. Tevens is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing, waarin ook milieuregels zijn opgenomen.
De overige activiteiten die mogelijk gemaakt worden hebben een kleinere richtafstand. Gezien de afstand tot de dichtstbijzijnde woning wordt voldaan aan de richtafstand.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt geen invloed zullen hebben op het woon- en leefklimaat van woningen in de omgeving doordat de activiteiten planologisch beperkt worden.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Toetsing
Met dit bestemmingsplan worden geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Toetsing aan de Wet geluidhinder is derhalve niet aan de orde.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maken bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Volgens de professionele risicokaart is op circa 320 m ten oosten van het plangebied de risicovolle inrichting Benelite BV gelegen, zie figuur 4.1. Zowel de PR 10-6 contour als het invloedsgebied van deze inrichting vallen niet binnen het plangebied. Verder zijn er in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen gelegen.
Ten zuiden van het plangebied op circa 160 m is een hogedruk aardgasleiding van Gasunie gelegen (W-571-04). Het invloedsgebied van deze leiding bedraagt 95 m en valt dan ook niet binnen het plangebied. Ook ten westen van het plangebied is op circa 400 m een hogedruk aardgasleiding van Gasunie gelegen (A-563). Het invloedsgebied van deze leiding bedraagt 310 m en valt dan ook niet in het plangebied.
Verder vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor of over het water.
Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB, 2003) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het Luchthavenindelingbesluit is bij besluit van 23 oktober 2017 op enkele punten gewijzigd. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:
De minister van Verkeer en Waterstaat kan een verklaring van geen bezwaar geven, zodat nieuwe bebouwing of functiewijziging toch mogelijk is.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt niet binnen de contour uit het LIB voor Beperking aantrekken vogels. Het plangebied is wel gelegen binnen de contour uit het LIB voor Beperking bebouwing, zie figuur 4.2. Binnen deze contour worden gebouwen toegestaan, voor zover rechtmatig aanwezig op 20 februari 2003. Ook bedrijfsgebouwen en gebouwen waarvoor een verklaring van geen bezwaar is afgegeven zijn toegestaan. Omdat de ontwikkeling de transformatie van een bestaand gebouw betreft dat voor 2003 aanwezig was vormt het LIB geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Figuur 4.2 uitsnede LIB voor Beperking bebouwing
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Holland
In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.3). Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft Polder Westzaan en is gelegen circa 2,8 km ten zuidoosten van het plangebied. Het dichtstbijzijnde NNN gebied is gelegen circa 250 m ten oosten van het plangebied.
Figuur 4.3 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000 gebieden en NNN (bron: geo-loket provincie Noord-Holland)
Gezien de ruime afstand tot Natura 2000 gebieden en de aard en omvang van de ontwikkeling zal er geen sprake zijn van een significante toename van stikstofdepositie. Daarnaast zijn gezien de afstand en ligging effecten als vernietiging/areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding of verstoring door geluid of licht op voorhand uit te sluiten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Ter plaatse van het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt het volgende:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Cultuurhistorische waarden
Sinds 1 januari 2012 schrijft het Bro voor, dat cultuurhistorie expliciet wordt meegewogen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.
In en rondom het plangebied van dit bestemmingsplan spelen veel cultuurhistorische waarden. Het Fort aan den Ham maakt beleidsmatig deel uit van twee nationale landschappen: Laag Holland en de Stelling van Amsterdam. De Stelling van Amsterdam is aangewezen als UNESCO-werelderfgoed. Het fort zelf is aangewezen als provinciaal monument.
Nationale landschappen
Het Nationaal Landschap Laag Holland bestaat uit droogmakerijen en veenwijden. Deze veenweidelandschappen hebben een hoge belevingswaarde vanwege hun openheid, ontstaansgeschiedenis en natuurwaarden. Kernkwaliteiten zijn ondermeer het behoud en de ontwikkeling van de openheid van het landschap en het behoud van de middeleeuwse strokenverkavelingen en de historische watergangen in het veenweidegebied.
Het Nationaal Landschap Stelling van Amsterdam is een uit de periode van 1880-1920 daterende verdedigingsgordel rondom de stad Amsterdam, bestaande uit ondermeer forten, dijken, inlaatsluiten en inundatievelden. De stelling van Amsterdam is sinds 1996 aangewezen tot UNESCO-werelderfgoed vanwege de unieke wijze waarop, met gebruikmaking van de karakteristieken van het omliggende landschap en door middel van inundatie (het onder water zetten), de verdediging werd vormgegeven. Kenmerken van het Nationaal Landschap zijn de samenhang van het systeem, een groene en relatief stille ring rond Amsterdam en de relatief grote openheid.
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen Laag Holland en Stelling van Amsterdam, maar heeft juist bescherming en versterking van deze waarden ten doel. Met name wordt bijgedragen aan de versterking en beleving van de waarden van de Stelling van Amsterdam. Door de herontwikkeling van de genieloods kan een nieuwe doelgroep op een laagdrempelige manier kennis maken met het Fort aan den Ham binnen de context van de Stelling van Amsterdam.
Het fort, inclusief de genieloods, is een provinciaal monument. De genieloods is recent gerestaureerd. Uitvoerende partij was Stadsherstel Amsterdam N.V., die als doelstelling het behoud en herstel van monumenten en beeldbepalende panden heeft. Stadsherstel heeft ruime ervaring met het restaureren van panden en het zoeken van een duurzame exploitatie.
Mogelijk wordt het stenen gebouwtje naast de genieloods in het kader van de ontwikkeling afgebroken. Dit schuurtje maakt geen onderdeel uit van het provinciaal monument; het betreft een latere toevoeging die het ensemble juist verstoort. Het afbreken leidt daarmee juist tot een versterking van de cultuurhistorische waarden.
Conclusie: de ontwikkeling leidt tot versterking van de cultuurhistorische waarden.
Archeologie
Het Fort aan den Ham is volgens de kaart, die hoort bij de archeologische beleidsnota Gemeente Uitgeest, aangewezen als archeologisch monument (zie figuur 4.4). Bodemingrepen zijn hier alleen toegestaan met vergunning van de provincie Noord-Holland of de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). In het vigerende bestemmingplan zijn de gronden tevens bestemd voor Waarde - Archeologie 1. Een klein gedeelte aangrenzend aan het monument is tevens bestemd voor Waarde - Archeologie 4 en Waarde - Archeologie 5. Deze dubbelbestemmingen worden ook in dit plan opgenomen.
Figuur 4.4 Uitsnede archeologische beleidsnota Gemeente Uitgeest
In principe betreft de ontwikkeling alleen de transformatie van een bestaand pand; er vinden geen bodemingrepen plaats. Mocht dat wél aan de orde zijn, zal afstemming gezocht worden met het 'Projectbureau Stelling van Amsterdam' van de Provincie Noord-Holland. Bovendien bieden de dubbelbestemmingen voldoende waarborg voor bescherming van archeologische waarden.
Aardkundige monumenten
Het plangebied ligt deels binnen het aardkundig waardevolle gebied Weijenbus-Vroonmeer (zie figuur 4.5). In het gebied van Weijenbus-Vroonmeer bevinden zich enkele kreekrestanten die zijn ontstaan in de Middeleeuwen.
Binnen aardkundig waardevolle gebieden is het niet toegestaan om zonder vergunning te vergraven, egaliseren, ophogen of ontgronden. Het waardevolle aardkundig gebied worden daarom met een dubbelbestemming Waarde - Landschap beschermd in het bestemmingsplan.
Figuur 4.5 Uitsnede aardkundig waardevolle gebieden (bron: provincie Noord-Holland)
Beleid
Duurzaam bouwen
Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening).
Duurzame stedenbouw is een belangrijk en voorwaardenscheppend onderdeel van duurzaam bouwen. Verschillende nieuwe, maar zeker ook al bestaande, initiatieven en/of maatregelen worden in het kader van duurzaam bouwen samengevoegd tot het concept van een plan. Deze initiatieven en maatregelen vormen samen de bouwstenen.
Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen
Gemeente Uitgeest en de Milieudienst IJmond hebben ter ondersteuning en invulling van deze beleidsdoelstellingen een lokaal beleid geformuleerd in “Kwaliteit en duurzaam bouwen” en in het milieubeleidsplan 2008-2012. Bouwinitiatieven moeten voldoen aan deze ambities en doelstellingen. Buiten de bestaande normen vanuit het Bouwbesluit richt het beleid ten aanzien van duurzaam bouwen zich op een hoger ambitieniveau.
Aangezien de aanscherping van het beleid voor duurzaam bouwen een dynamisch traject is, dienen bouwinitiatieven getoetst te worden aan het op dat moment geldend beleid.
Landelijk beleid
Het werkprogramma van Schoon en Zuinig (VROM, 2007) beschrijft hoe Nederland in 2020 30 procent minder broeikasgassen wil uitstoten ten opzichte van 1990. Op basis hiervan hebben het Rijk en de gemeenten in 2007 het Klimaatakkoord ondertekend. Aan energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend. Nederland heeft in het Energierapport 2008 (EZ, 2008) de doelstelling voor energiebesparing opgehoogd van 1,5 naar 2 procent per jaar in 2020. Onder duurzame energiebronnen worden hernieuwbare energiebronnen verstaan. Dit wil zeggen bruikbare energie uit waterkracht, windenergie, zonne-energie, omgevingsenergie en biomassa. Duurzame energie speelt in Nederland nog een beperkte rol. De Nederlandse overheid streeft naar 20 procent duurzame energie in 2020 (VROM, 2007). Het kabinet Rutte II hanteert het aandeel duurzame energie van 16 procent in 2020. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2011 aangescherpt van 0,8 naar 0,6 en wordt deze in 2015 verder verlaagd naar 0,4.
GPR Gebouw
GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema's van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen
Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Uitgeest het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10.
Keuzemodules geven aan hoe scores zijn te verhogen (tot maximaal een tien) voor de vijf verschillende onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Binnen het ontwerp (of de renovatie) is men vrij om binnen de verschillende modules voorzieningen naar keuze te realiseren, zolang deze keuzes leiden tot het gewenste ambitieniveau. Per project wordt door de Milieudienst IJmond (gratis) digitaal een sublicentie voor het programma GPR Gebouw verstrekt. De ambitie van de gemeente Uitgeest is minimaal een 7 te scoren op het thema energie en gemiddeld een 7 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
Gemeentelijk beleid voor duurzaamheid bedrijven
Bij nieuw op te richten bedrijvigheid of bij grootschalige veranderingen binnen bestaande bedrijven wordt naast het voldoen aan het wettelijke kaders op milieugebied ook een advies op maat gegeven ten aanzien van milieubesparende maatregelen. Dit zowel op het gebied van (ver)bouwen als op het gebied van toe te passen installaties en voorzieningen.
Bestaande bedrijven worden aangespoord om energiezuinige maatregelen te treffen met een terugverdientijd van korter dan vijf jaar. Deze maatregelen zijn beschikbaar via de website:
www.infomil.nl/onderwerpen/duurzame/energie/energiebesparing
Invulling
Transformatie van bestaande bebouwing is in principe al duurzaam. Bovendien gelden op projectniveau extra duurzaamheidsambities. 'Groene forten' is een samenwerking tussen 'Stichting Liniebreed Ondernemen' en 'Groene Grachten'. 'Groene Grachten' heeft als doel de Amsterdamse binnenstad te verduurzamen. Groene forten heeft hetzelfde doel voor de verschillende forten in Nederland.
Het Fort aan den Ham wordt hiervoor een pilotproject. In de verdere uitwerking van het project worden de maatregelen concreet uitgewerkt. Hierbij valt te denken aan toepassing van een koud/warmtepomp, vlasisolatie, dubbelglas, pelletkachel, natuurlijke ventilatie, achterzetramen, regenwaterhergebruik en LEDverlichting.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Verbeelding
Eisen aan de verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'F' voor 'Fort'. Verder geldt het volgende:
De gehanteerde bestemmingen
Het plangebied bestaat uit twee bestemmingen: Fort en Water. Tevens is een nadere specificatie opgenomen door middel van de functieaanduiding 'gemengd'. Tot slot komen er verschillende dubbelbestemmingen voor in verband met de bescherming van archeologische en landschappelijke en aardkundige waarden.
Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.
Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Bestemmingen bevatten wel altijd een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor andere bestemmingsplannen in de gemeente Uitgeest zijn gehanteerd.
Fort (Artikel 3)
Dit bestemmingsplan betreft het gehele Fort aan den Ham, met uitzondering van de gracht rondom het fort. Aan de bestemming is een aantal nieuwe functies toegevoegd die ruimtelijk inpasbaar zijn. Omdat de begrippen maatschappelijke en educatieve activiteiten alsmede cultuur en ontspanning vrij ruim zijn is in de specifieke gebruiksregels aangegeven welke functies verenigbaar zijn met de cultuurhistorische en landschapswaarde van het fort en de omgeving. Hiermee wordt dus voorkomen dat er zich ongewenste functies vestigen op het fort, die nu bijvoorbeeld algemeen mogelijk zijn binnen de maatschappelijke activiteit. De functies horeca en ambachtelijke bedrijvigheid zijn alleen in de genieloods gewenst. Dat is geregeld door gebruik te maken van de aanduiding 'gemengd'. Hiermee zijn de vestigingsmogelijkheden van deze functies beperkt, bijvoorbeeld door de openingstijden van de horeca te beperken in de specifieke gebruiksregels. In artikel 1 is het begrip 'horecabedrijf' nader afgebakend. Een aantal functies kan door het college mogelijk gemaakt worden via een afwijking. Dit gaan om kantoren en dienstverlening en om kleinschalige verblijfsrecreatie.
Water (Artikel 4)
De bestemming Water is toegekend aan de gracht rondom het fort. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de waterhuishouding toegestaan.
Waarde - Archeologie 1, 4 en 5 (Artikel 5, Artikel 6 en Artikel 7)
In het plangebied geldt op grond van de gemeentelijke beleidskaart een archeologische verwachting, zie voor een toelichting paragraaf 4.10 Cultuurhistorie, archeologie en aardkundige monumenten
In verband met de betreffende verwachtingswaarde zijn de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', Waarde - Archeologie 4 en Waarde - Archeologie 5 opgenomen.
Bouw- en grondwerkzaamheden zijn uitsluitend toegestaan wanneer (verkennend) archeologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad. Er is een beperkt aantal uitzonderingen op deze regeling, onder andere voor werkzaamheden die niet dieper reiken dan een bepaalde maat. De maximum diepte bedraagt 35 cm -mv. Tevens geldt per dubbelbestemming een maximum oppervlaktemaat waarvoor een vrijstelling geldt van een omgevingsvergunning. Werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als regulier beheer en onderhoud zijn in ieder geval van deze verplichting gevrijwaard.
Waarde - Cultuurhistorie (Artikel 8)
Het plangebied ligt binnen de Stelling van Amsterdam. De fortgracht is een waardevol element in het landschap, die nog niet op een andere manier beschermd is. Daarom is deze in het bestemmingsplan beschermd met een zogenaamde dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat op deze gronden niet mag worden gebouwd. Daarnaast is voor een groot aantal werken en werkzaamheden die de cultuurhistorische waarden in het gebied kunnen schaden, een omgevingsvergunning noodzakelijk. Voor het verlenen van een vergunning dient advies te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Waarde - Landschap (Artikel 9)
In het plangebied is een gedeelte van het aardkundig monument Alkmaardermeer - Uitgeestermeer en de waardevolle aardkundige gebieden De Krommenie en Weijenbus-Vroonmeer, Castricummerpolder e.o. en Akersloot gelegen. Binnen de gebieden is het niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning de bodem te vergraven, egaliseren, ophogen of ontgronden. Voor het verlenen van een vergunning dient advies te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 10)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene gebruiksregels (Artikel 11)
In dit artikel is aantal vormen van gebruik opgenomen dat als strijdig is aangemerkt met dit plan. Daarnaast is gespecificeerd wanneer dit niet het geval is.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 12)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Overige regels (Artikel 13)
Deze bepaling heeft betrekking op het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is opgenomen vanwege het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zijn komen te vervallen.
In artikel 14 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 14.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 14.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
De slotregel in artikel 15 beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.
Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel- economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (art 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt ook voor projecten waarbij sprake is van een particuliere ontwikkelaar die op eigen initiatief een locatie ontwikkelt. In het plangebied is i.c. géén sprake van een gemeentelijke exploitatie. Het fort is eigendom van Stadsherstel Amsterdam N.V..
Voor de gemeente Uitgeest zijn er geen kosten verbonden aan deze ontwikkeling. De kosten en risico's liggen bij de partijen, die ontwikkelingen zullen realiseren. De gemeente heeft met Stadsherstel Amsterdam N.V. een planschadeovereenkomst gesloten. Het plan is economisch uitvoerbaar.
Stadsherstel Amsterdam is al geruime tijd bezig met het duurzaam bestemmen van forten uit de Stelling van Amsterdam. Eén van deze forten is het Fort aan den Ham. Het fort aan den Ham wordt door de vrijwilligers van de Stichting goed beheerd en Stadsherstel heeft hen kunnen helpen met het dakherstel. Van de genieloods is het casco gerestaureerd. Stadsherstel is op zoek gegaan naar een duurzame bestemming. In eerste instantie had zij een intentie met een cateringbedrijf om de genieloods in gebruik te nemen. Op deze locatie zou dit bedrijf besloten evenementen organiseren, zoals dat ook op Fort Diemerdam gebeurt. Omdat dit gebruik strijdig is met het geldende bestemmingsplan, heeft Stadsherstel op 25 mei 2016 een verzoek tot medewerking ingediend bij het college van de gemeente Uitgeest. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het college op 20 december besloten:
Naar aanleiding van dit besluit is Stadsherstel gaan werken aan een vertaling in een bestemmingsplan, dat in maart 2017 is ingediend met het verzoek het te mogen bespreken met de wethouder. Bij betreffend overleg dat in november op het fort plaatsvond waren leden van het Stichtingsbestuur aanwezig. In dat overleg is naar voren gekomen dat het interessant is om af te wegen welke andere gebruiksmogelijkheden (buiten het cateringbedrijf) passend zouden zijn. Enerzijds om functioneel nog meer wisselwerking te kunnen krijgen tussen genieloods en fort (waarbij de museale functie uitgangspunt blijft), anderzijds om Stadsherstel meer zekerheid te geven over het duurzame gebruik van het erfgoedcomplex. In deze periode is ook met enkele direct omwonenden gesproken over de plannen en andere mogelijkheden voor de Genieloods.
De gewenste verruiming is vastgelegd in een voorontwerp bestemmingsplan (februari 2018) dat in mei in de Commissievergadering is gepresenteerd en afgewezen voor ter inzage legging.
Naar aanleiding van de insprekers is dit plan besproken met een delegatie van de bewonersvereniging van buurt Busch en Dam, die de omwonenden representeren. Tijdens twee bijeenkomsten bleek er geen draagvlak te zijn voor een horecafunctie, die geopend zou zijn in de nachtperiode. De buurt vreest voor geluids- en verkeersoverlast. Mede naar aanleiding van dit gesprek is besloten de horecamogelijkheden te beperken en in te zetten op een flexibel kader, waarbinnen Stadsherstel de mogelijkheid krijgt te zoeken naar een duurzame exploitatie. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op zowel de genieloods als het fort. Daarbij zijn met name de mogelijkheden van de genieloods verruimd. Voor het fort wordt uitgegaan van continuering van de museale activiteiten. Het bestemmingsplan biedt echter de ruimte voor een interactie tussen activiteiten in de genieloods en het fort, zodat er ook voor de continuïteit van de museale functie extra mogelijkheden ontstaan. Het geheel vanzelfsprekend met inachtneming van de cultuurhistorische waarden van het fortcomplex en de belangen van de stichting en omwonenden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 20 februari 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om, zowel mondeling als schriftelijk, een zienswijze omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen.
Voorafgaand aan de terinzagelegging is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening een kennisgeving geplaatst in de Staatscourant en het digitaal gemeenteblad. De kennisgeving is eveneens toegezonden aan het Rijk, de provincie Noord-Holland, het Hoogheemraadschap en andere overleginstanties.
Het ontwerpbestemmingsplan was in papieren vorm raadpleegbaar op het gemeentehuis aan de Middelweg 28 in Uitgeest. Ook was het ontwerp digitaal raadpleegbaar via de website van de landelijke informatievoorziening voor ruimtelijke plannen (www.ruimtelijkeplannen.nl).
Over het ontwerpbestemmingsplan zijn 3 zienswijzen ingediend. Deze zijn beantwoord in de Nota Zienswijzen.