Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Locatie Vrijburgschool, Uitgeest
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0450.BPVrijburgschool-ON01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voornemen is om de locatie van de Vrijburgschool aan de Niesvenstraat 2 in Uitgeest te herontwikkelen. Het voornemen is om maximaal 44 woningen te realiseren, verdeeld over drie blokken. In juni 2023 heeft de raad van de gemeente Uitgeest het voorlopig ruimtelijke kader vastgesteld (gemeente Uitgeest, d.d. 28 april 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1).
 
Voor de percelen geldt het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum'. Deze percelen hebben de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Groen' en 'Bedrijf'. Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De beoogde herontwikkeling past niet binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum'. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een partiële herziening van het bestemmingsplan vastgesteld te worden.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt aan Niesvenstraat 2, aan de westzijde van kern Uitgeest. Aan de noord- en oostzijde van het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Aan de zuidzijde zijn ook woningen gelegen, met daarachter 'Viswater De Kuil'. Aan de westzijde van het plangebied zijn de sportvelden van de hockey-, tennis- en korfbalvereniging gelegen, met daarachter de N203.
 
De volgende afbeeldingen tonen de globale ligging en de begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Earth) 
Begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Earth)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum'. Dit bestemmingsplan is op 28 juni 2012 door de raad van de gemeente Uitgeest vastgesteld. Daarnaast is het bestemmingsplan 'Parapluplan 2017' van toepassing, dat op 28 juni 2018 is vastgesteld.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Geldend bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum' de (dubbel)bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Groen', 'Bedrijf', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Sport' en 'Waarde - Archeologie - 6'. Gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder openbare dienstverlening, bibliotheken, sociale welzijnsvoorzieningen, gezondheidszorg, onderwijs, verenigingsleven en de bij deze bestemming behorende voorzieningen. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen, water, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden en de bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen. De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen en de bij deze bestemming behorende voorzieningen. De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor sportvelden, -voorzieningen met kantines en kleedruimtes en bij deze bestemming behorende voorzieningen. Tot slot zijn de voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
Op grond van de toegekende bestemmingen is woningbouw niet mogelijk. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken zal het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moeten worden herzien. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daar in.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde.
 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied ligt ten westen van de kern van Uitgeest, aan de Niesvenstraat. In de huidige situatie is de 'Vrijburgschool' hier gevestigd. Onderstaande afbeeldingen geven de huidige situatie weer.
 
Huidige situatie (bron: Google Maps)
 
Het plangebied bevindt zicht in de woonwijk ten westen van de Geesterweg. In de directe omgeving bevinden zich naast woningen ook diverse andere functies. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich de 'Karperput' en de volkstuindersvereniging. Ten westen van het plangebied zijn onder andere de hockey-, tennis-, korfbal- en voetbalvereniging aanwezig.
2.2 Toekomstige situatie
Het voornemen is om de school te slopen. Het initiatief heeft betrekking op het realiseren van 44 woningen binnen drie bouwblokken. De appartementengebouwen (blok A en B) worden in respectievelijk vier en drie bouwlagen uitgevoerd. Blok A en B worden plat afgedekt en blok C bestaat uit twee lagen met een kap. In blok A worden sociale huur- en/of koopwoningen gerealiseerd, blok B bestaat uit middenhuur appartementen en in blok C worden grondgebonden woningen (rij- en hoekwoningen) en/of beneden-bovenwoningen gerealiseerd.
 
De bestaande bomen langs de wegen worden zoveel mogelijk gehandhaafd. De bomen op afstand van de bestaande wegen en op het schoolplein moeten wijken. Aan de Niesvenstraat worden op regelmatige afstand van de haaksparkeerplaatsen bomen geplant. Deze zullen fungeren als 'laanbomen'. Tussen de bouwblokken wordt een centrale groene ruimte gerealiseerd, waarop de woningen georiënteerd worden. Hierdoor krijgt het groen de functie van 'zichtgroen'. Het parkeren binnen het plangebied wordt omlijst met groen in de vorm van hagen.
 
Op navolgende afbeeldingen zijn een situatietekening en een impressie van de beoogde situatie weergegeven.
 
Toekomstige situatie situatietekening (bron: gemeente Uitgeest) 
Toekomstige situatie vogelvlucht (bron: gemeente Uitgeest)
 
3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten: 
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
Doordat voorliggend plan naar aard en omvang beperkt is, heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn. Wel draagt het plan bij aan de ambitie van het Rijk in voldoende en duurzame woningen te voorzien.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 27 mei 2020 voor het laatst op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die per 1 juli 2017 geldt.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Met onderhavige ontwikkeling wordt het toevoegen van 44 woningen beoogd. De ontwikkeling is daarmee aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
  
Behoefte
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de beoogde woningen in een kwantitatieve en idealiter ook in een kwalitatieve behoefte voorzien. In dit kader wordt in toelichting paragraaf 3.3.1 en toelichting paragraaf 3.3.3 nader ingegaan op het regionaal beleid met betrekking tot woningbouw. Uit deze paragrafen en uit het gemeentelijk woonbeleid (zie toelichting paragraaf 3.4.3) blijkt dat er zowel regionaal als lokaal behoefte is aan nieuwe woningen in Uitgeest.
  
Bestaand stedelijk gebied
De beoogde ontwikkeling van 44 woningen is beoogd in het westen van Uitgeest. Binnen het nu geldende bestemmingsplan hebben deze gronden grotendeels een maatschappelijke bestemming. Volgens artikel 1.1,1, eerste lid, onder h van het Bro is bestaand stedelijk gebied 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Uitgaande van deze definitie kunnen de gronden in het plangebied aangemerkt worden als bestaand stedelijk gebied. Als een woningbouwontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied is voorzien, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dat is in het onderhavige geval niet aan de orde.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH2050
Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
 
Ambities
Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:
 
Leefomgeving
  1. Klimaatverandering
Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht. 
  1. Gezondheid en veiligheid
De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico’s en die een gezonde levensstijl ondersteunt. 
  1. Biodiversiteit en natuur
De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.
 
Gebruik van de leefomgeving
  1. Economische transitie
De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek. 
  1. Wonen en werken
De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. 
  1. Mobiliteit
De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe. 
  1. Landschap
De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
 
Energietransitie
De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.
 
Sturingsfilosofie 
In de aanpak om de ambities waar te maken geldt het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' als sturingsfilosofie. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied.
 
Vijf bewegingen 
Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren. 
  • Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat, waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden toegevoegd.
  • Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad functioneren en de reikwijdte wordt groter.
  • Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector. 
Planspecifiek
De voorliggende ontwikkeling vindt vooral aansluiting bij de beweging 'sterke kernen, sterke regio's'. Deze bewegingen beogen handvatten te geven om de werkgelegenheid, het voorzieningenniveau en de bereikbaarheid op peil te houden op een duurzame wijze. En om dorpen, steden en regio’s de krachtige identiteit die ze zo kenmerkt te laten behouden of te ontwikkelen met een bijdrage aan de circulaire economie. Het is zaak dat regio’s vitaal blijven en zich verder kunnen ontwikkelen.
 
Er wordt met de beoogde ontwikkeling tegemoet gekomen aan de vraag naar (goedkope) woningen, onder andere sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en middeldure huurwoningen. Daarmee worden de vraag en het aanbod van woningen zowel kwantitatief als kwalitatief beter met elkaar in overeenstemming gebracht.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het initiatief in lijn is met de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie NH2050.
 
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 16 november 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
 
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening uit 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het landelijk gebied, het bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in het landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA-regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
  • het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
  • het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
  • het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.
Daarnaast is het doel om de provinciale regels in meer samenhang en op een meer overzichtelijke manier kenbaar te maken.
 
Artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020 stelt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. In navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op het (regionaal) woningbouwbeleid. Uit deze paragrafen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met dit beleid.
 
3.2.3 Woonagenda 2020-2025
De Woonagenda 2020-2025 vormt de uitvoeringsagenda van de provincie Noord-Holland voor de periode tot 2025. De provincie heeft als doelstelling dat zij wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Eén van de belangrijkste speerpunten uit de Woonagenda is het aanjagen van de woningbouwproductie. Hierbij zet de provincie vooral in op woningbouw op plekken waar het ruimtelijk goed past en waar de voorzieningen goed geregeld zijn. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de vraag van de verschillende doelgroepen en er wordt ook gekeken naar de bestaande woningvoorraad. De provincie Noord-Holland vraagt in haar Woonagenda 2020-2025 aan regio’s om, samen met de provincie, Woonakkoorden op te stellen, met daarin afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied.
 
Het plangebied valt binnen het Woonakkoord Regio Alkmaar. In toelichting paragraaf 3.3.3 wordt op dit woonakkoord verder ingegaan.
 
3.2.4 Monitor Woningbouw 2021
In november 2022 is de Monitor Woningbouw 2022 van de provincie Noord-Holland gepubliceerd. Het belangrijkste doel van de monitor is het inzichtelijk maken van de voortgang bij het bereiken van woningbouwdoelstellingen, nu en in de toekomst. De basis van de monitor wordt gevormd door de doelstellingen, uitkomsten en de woonakkoorden.  
 
De woningvoorraad in Noord-Holland is in 2021 met 17.000 woningen gegroeid. Nieuwbouw is in het algemeen de (meest) bepalende factor voor de ontwikkeling van de woningvoorraad. In 2021 zijn er in Noord-Holland circa 14.600 nieuwbouwwoningen gebouwd. Dat is ongeveer 4.000 nieuwbouwwoningen meer dan het jaar ervoor. Dit is de hoogste groei van de woningvoorraad sinds eind jaren tachtig. In vergelijking met het dieptepunt in 2012 is de groei van de voorraad in de recente jaren duidelijk toegenomen. 
 
Op basis van de toename van het woningtekort kan de inhaalvraag bepaald worden. Het woningtekort geeft de verhouding weer tussen de gewenste woningvoorraad (vraag) en de daadwerkelijke woningvoorraad (aanbod). De inhaalvraag is het aantal woningen dat bovenop de verwachte vraag naar woningen gebouwd zou moeten worden om de druk op de woningmarkt te laten afnemen. De nieuwproductie in Noord-Holland is met ongeveer 10.600 woningen groter dan de huishoudensgroei in 2020. Omdat het aantal gebouwde woningen groter was dan de huishoudensgroei, is het woningtekort gedaald. Begin 2021 was het woningtekort 4,8% ten opzichte van 5,9% in 2020.
 
Voor alle Noord-Hollandse gemeenten samen bedraagt de bruto plancapaciteit tot 2050 in totaal 431.000 woningen. Dit betreft de capaciteit in alle soorten plannen variërend van plannen die al worden gebouwd tot potentiële plannen waarvoor alleen nog ideeën bestaan. In de (binnenstedelijke) plannen worden naar verwachting 5.600 woningen gesloopt. Totaal resteert een netto plancapaciteit van 425.400 woningen. De harde plancapaciteit (woningbouwplannen in een vastgesteld bestemmingsplan) ligt momenteel rond de 93.000 woningen, waarvan 80.000 tot en met 2030.
 
Het op peil houden of verhogen van de bouwproductie is daarmee cruciaal. Dit betekent dat Noord-Holland een forse bouwopgave heeft. Voor de periode 2022-2040 ligt de bouwopgave bij de actuele prognose rond de 230.000 woningen. Afgezet tegen de fasering van de plancapaciteit is in alle regio's ruim voldoende plancapaciteit beschikbaar. Voor de periode 2022-2040 komt de beschikbare plancapaciteit uit op 160% van de woningopgave.
 
Planspecifiek
Uit de Monitor Woningbouw 2022 blijkt dat er een groot woningtekort is in de provincie Noord-Holland. Onderhavige ontwikkeling betreft het toevoegen van 44 nieuwe woningen. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de woningvoorraad in de provincie Noord-Holland. Tevens wordt door het toevoegen van deze woningen bijgedragen aan de doorstroming op de woningmarkt.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar
De regio Alkmaar heeft zijn beleid op het gebied van wonen vastgelegd in de regionale woonvisie. De gemeente Uitgeest maakt, samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Dijk en Waard en Heiloo deel uit van de regio Alkmaar. In 2013 heeft de raad van de gemeente Uitgeest ingestemd met de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar.
 
In de regionale woonvisie wordt ingegaan op de woonsituatie nu en in de toekomst op het gebied van woonlasten, woonruimte en de verdeling van de woonruimte, duurzaamheid en de relatie tussen wonen, zorg en welzijn. 
 
De regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken. De veranderende huishoudensamenstelling (vergrijzing, combinatie wonen met zorg, alleenstaande ouders na echtscheiding), betaalbaarheid en toevoegen van het juiste aanbod vormen de opgaven. Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om oplossingen in de nieuwbouw te realiseren moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd, zowel huur als koop, zodat deze voor een ieder bereikbaar blijft of wordt. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment.
 
Voor de regio Alkmaar is de 'Doelgroep van beleid' de categorie inkomens tot € 48.000 (grens sociale koop) met daarbinnen nadruk op de categorie € 38.500 (grens sociale huur/huurtoeslaggrens). Bij nieuwbouw zal in ieder geval minimaal 30% sociale woningbouw (huurtoeslaggrens € 681,02 (prijspeil 2013) en koopwoningen bereikbaar voor inkomens tot € 48.000) gerealiseerd moeten worden.
 
In het plangebied worden 44 woningen gerealiseerd. Er wordt binnen het voorliggende bestemmingsplan ruimschoots voldaan aan de doelstelling van 30% sociale woningbouw, namelijk 50%
 
3.3.2 Woningbouwafspraken en programmering Regio Alkmaar
In de notitie 'Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar' d.d. 7 februari 2019 hebben de gemeenten in de regio Alkmaar een actueel inzicht in de woningmarkt en daarop gebaseerde woningbouwafspraken en -programmering opgenomen. Deze notitie vormt een actualisatie en concretisering van de woningbouwafspraken zoals die in het verleden onder andere in het RAP zijn vastgelegd. Hieruit volgt voor de gemeente Uitgeest in de periode 2018-2023 een woningbouwopgave van 300-400 woningen heeft. In de perioden 2023-2028 en 2028-2030 bedraagt de woningbouwopgave respectievelijk 100-200 en 50-100 woningen. 
 
3.3.3 Woonakkoord Regio Alkmaar
De Regio Alkmaar heeft samen met de provincie Noord-Holland het Woonakkoord 2021- 2025 opgesteld. Hierin is aangegeven welke woonopgaven er liggen, wat de gewenste richting is en welke afspraken daarbij passen. De Regio Alkmaar bestaat uit zes gemeenten: Alkmaar, Bergen, Castricum, Dijk en Waard, Heiloo en Uitgeest. Sinds 2011 maakt de regio afspraken over wonen. Eerst in een Regionaal Actieprogramma (RAP) Wonen (RAP 2011), later in het RAP 2016-2020, de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar, de Woningbouwafspraken en programmering Regio Alkmaar (2019) en de Woondeal Noord-Holland Noord (NHN).
  
Het Woonakkoord is een nieuw beleidsinstrument van de provincie Noord-Holland met als hoofddoel om voldoende woningen te realiseren. De provincie Noord-Holland vraagt in haar Woonagenda 2020-2025 aan regio’s om, samen met de provincie, woonakkoorden op te stellen, met daarin afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied. De provincie wil ook het verduurzamen van de woningvoorraad stimuleren en inspelen op het veranderde klimaat.
 
De Regio Alkmaar ziet het woonakkoord als een goede basis om de woningbouw versneld te realiseren. Het woonakkoord is de opvolger van het instrument Regionale Actie Programma’s (RAP) en is tegelijkertijd in veel opzichten een voortzetting van bestaand beleid of eerdere regionale samenwerkingsafspraken. Het woonakkoord is een agenda met concrete afspraken en acties.
 
Samenvattend worden in het woonakkoord de volgende opgaven onderscheiden:
  • Tot 2030 worden jaarlijks minimaal 2.000 woningen toegevoegd.
  • Tot 2040 worden circa 25.000 - 33.000 woningen toegevoegd.
  • Aan alle segmenten is behoefte.
  • Versnelling van woningbouwrealisatie is essentieel.
  • Er wordt gezocht naar nieuwe locaties om versneld tot ontwikkeling te brengen.
  • De vinger wordt aan de pols gehouden om te zien of men voldoende woningen van het juiste type bijbouwt om aan de (toekomstige) vraag te voldoen.
  • De doorlooptijd van plan tot bouw is zeven tot vijftien jaar. In die tijd kan er (economisch) veel veranderen. De marktontwikkelingen worden gevolgd, zodat men waar nodig kan bijsturen.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Uitgeest 2030
De Omgevingsvisie Uitgeest is vastgesteld op 27 juni 2019. In de Omgevingsvisie Uitgeest 2030 'Mooi, gezond, duurzaam' beschrijft Uitgeest haar ambities en koers tot 2030 (met een doorkijk naar de periode daarna) voor de ontwikkeling van woon-, werk- en leefomgeving op haar grondgebied. Uitgeest wil vooral een mooi, vitaal en gezond dorp blijven waar mensen elkaar kennen en ontmoeten, met elkaar rekening houden en wat voor elkaar over hebben. Maar tegelijkertijd wil Uitgeest profiteren van de ligging dichtbij de Metropoolregio en de goede bereikbaarheid via spoor en weg.
 
Er zijn vier kernopgaven. Dit zijn overkoepelende thema's en hebben betrekking op: 
  1. het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente;
  2. een gezonde, sociale en vitale leefomgeving;
  3. een gevarieerd woningbestand dat aansluit bij de vraag, goed bereikbaar, met goede voorzieningen rond het centrum en het station;
  4. de transitie naar een duurzame, energiezuinige en klimaatbestendige gemeente in 2050.
Deze vier kernopgaven hanteert de gemeente als leidraad voor de beslissingen die genomen worden in de fysieke leefomgeving.
 
De navolgende afbeelding toont de begrenzing van de karakteristieke deelgebieden.
 
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'woongebieden'. Voor dit gebied zijn er verschillende streefpunten opgesteld:
  • Toekomstbestendig maken van de woningvoorraad door transformatie verouderde woningen en verduurzaming in De Koog. Differentiatie in het woningbestand is mogelijk op (voormalige) schoollocaties en door transformatie van grote eengezinswoningen naar woningen voor een- en tweepersoonshuishoudens.
  • Binnen het gebied is transformatie van woningen mogelijk, zolang de samenhang in woningbouw per buurt/straat blijft bestaan.
  • Kwalitatief hoogwaardige ruimtelijke en duurzame inrichting met een stevige groenstructuur.
  • Aanwezige groenstructuur, waterstructuren en omvang van het openbaar gebied vormen de kwaliteitsdragers van het gebied en dienen behouden, samenhangend en waar mogelijk versterkt te worden.
  • Een groene geleding tussen Uitgeest en Heemskerk blijft in stand.
Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op meerdere streefpunten uit de omgevingsvisie voor het deelgebied 'woongebieden'. Er wordt een school gesloopt en hiervoor in de plaats worden 44 woningen gerealiseerd. De samenhang in de wijk wordt behouden en het plangebied wordt zo groen mogelijk ingericht.
 
Er kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de omgevingsvisie van de gemeente Uitgeest.
 
3.4.2 Nota Omgevingskwaliteit Uitgeest
De Nota Omgevingskwaliteit Uitgeest is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Alle bouwwerken aan de openbare ruimte vormen samen de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Uitgeest. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de (gebouwde) leefomgeving.
 
De redelijke eisen van de welstand zijn vastgelegd in de nota. Deze eisen gaan onder andere over:
  • Behouden van de samenhang op wijk-, buurt- of bouwblokniveau. Voorkomen van verrommeling straatbeeld door 'on-eigen' individuele ruimtelijke inpassingen van ingrepen in openbare ruimte, bouwplannen, reclametoepassingen, nieuwe functies, e.d.
  • Respecteren van aanwezige bebouwingsbeeld, verkavelingsstructuur, korrelgrootte en schaal.
  • Op stedenbouwkundig geëigende plekken (langs hoofdstructuren, hoeken, etc.) kunnen verbijzonderingen in functie, vorm en omvang de stedenbouwkundige structuur versterken.
  • Aandacht voor (groene) overgang van de dorpsranden naar het landschap.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan voorziet in de ontwikkeling van 44 woningen. De openbare ruimte van het plangebied zal een groene invulling krijgen om het dorpsbeeld aantrekkelijk te houden. Het bouwplan dient zoveel mogelijk aan te sluiten bij de welstandseisen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal getoetst worden aan de Nota Omgevingskwaliteit Uitgeest.
 
3.4.3 Woonvisie Uitgeest 2025
In de Woonvisie Uitgeest is aangegeven dat de opgave voor Uitgeest voor de komende jaren bestaat uit het oplossen van het verwachte tekort van 800 woningen. Hierbij zijn woningen in met name het sociale segment en voor starters nodig. Hierbij wordt rekening gehouden met demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en de effecten daarvan. De gemeente streeft er dan ook naar om in 2025 voor alle inwoners een plek te hebben in Uitgeest. Gestreefd wordt naar voldoende betaalbare huur- en koopwoningen. Nieuwbouwwoningen moeten worden afgestemd op de woonbehoeften van de inwoners die er gaan wonen, waarbij aandacht is voor zowel jongeren, gezinnen en ouderen. Wat betreft de kwetsbare doelgroepen zijn er voldoende mogelijkheden om midden in de samenleving, in de eigen wijk, te wonen en zorg te ontvangen. Ook de kwaliteit van de bestaande voorraad is op peil. Daarbij wordt ingezet op het verduurzamen van woningen.
 
Planspecifiek
Door 44 woningen toe te voegen ter plaatse van de voormalige schoollocatie, binnen bestaand stedelijk gebied, wordt er een bijdrage geleverd aan de woningbouwopgave die bestaat binnen Uitgeest. Het plan voorziet in 22 woningen in het sociale segment (sociale huur en/of sociale koop). Het initiatief in hiermee in lijn met de Woonvisie Uitgeest 2025.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
  5. aan de hand van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 kan geconcludeerd worden dat het plan mogelijk m.e.r.-plichtig is.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk 44 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Om inzichtelijk te maken of er sprake kan zijn van belangrijke milieugevolgen is een aanmeldingsnotitie opgesteld (Buro SRO, d.d. 21 november 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2). Het bevoegd gezag kan op basis van deze aanmeldnotitie besluiten of er een m.e.r.-(beoordeling) nodig is.
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen).
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Milieuzonering is echter niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen initiatief betreft de oprichting van 44 woningen. Wonen is een gevoelige functie, waardoor beoordeeld dient te worden of er ter plaatse van deze gevoelige bestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat en milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd worden als gevolg van de ontwikkeling.
 
Het plangebied is gelegen aan de westrand van Uitgeest. In de omgeving van het plangebied zijn woningen en sportvoorzieningen aanwezig. Derhalve is het plangebied en omgeving aan te merken als 'rustige woonwijk'. De navolgende tabel toont een overzicht van de milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied.
 
ActiviteitSBI-2008AdresMilieucategorieRichtafstandMinimale afstand tot het plangebied
Hockey-, voetbal-, tennis- en voetbal-verenigingen931GNiesvenstraat 14-183.150 m70 m
Uitvaartcentrum9603Niesvenstraat 12110 m45 m
 
Sportverenigingen
Ca. 70 m (ca. 90 m tot de beoogde woningen) ten westen van het plangebied bevinden zich gronden die voorzien zijn van de bestemming 'Sport', waarbinnen de sportvelden van de hockeyvereniging bevinden. Vanuit de VNG-richtafstandenlijst is de richtafstand van sportvelden 50 m, waarbij het aspect geluid maatgevend is. De afstand gemeten van het oostelijke punt van het plangebied tot het sportveld bedraagt 90 m. Daarnaast bevinden zich aan de noord- en oostkant van het plangebied reeds woningen op kortere afstand van de sportvelden. Het is daarom redelijk aan te nemen dat de geluiduitstraling aanvaardbaar zal zijn. Er kan geconcludeerd worden dat de voetbalvereniging geen belemmering vormt voor een goed woon- en leefklimaat bij de beoogde ontwikkeling en niet belemmerd wordt in zijn mogelijkheden.
   
Begrafenis- en crematievereniging Barbara
Ca. 45 m (ca. 65 m tot de beoogde woningen) ten westen van het plangebied bevindt zich een uitvaartcentrum. De richtafstand voor een uitvaartcentrum volgens de VNG-richtafstandenlijst is 10 m. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Er kan geconcludeerd worden dat het uitvaartcentrum geen belemmering vormt een goed woon- en leefklimaat bij de beoogde ontwikkeling en niet belemmerd wordt in zijn mogelijkheden.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor het voorgenomen plan.
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
De wettelijke grenswaarden voor PM10 en NO2 bedragen 40 μg/m³. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de oprichting 44 woningen. De beoogde ontwikkeling is aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Doordat dit gezien wordt als een NIBM-project, is toetsing van het aspect luchtkwaliteit op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.
 
Wel is ten behoeve van 'een goede ruimtelijke ordening', met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 μg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2020 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 16,21 μg/m³, 8,22 μg/m³ en 13,43 μg/m³. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden.
 
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
 
Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zone worden toegestaan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting. De Wgh stelt daarnaast ook dat bij de realisatie van nieuwe geluidsbronnen onderzocht moet worden of er geen nadelige effecten optreden voor geluidsgevoelige objecten. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
  
Planspecifiek
Een woning wordt in het kader van de Wet geluidhinder gezien als een gevoelig object. Doordat met voorliggend plan de realisatie van woningen is beoogd, dient beschouwd te worden of de geluidsbronnen uit de Wet geluidhinder belemmeringen vormen voor de planontwikkeling.
 
Wegverkeerslawaai
De planlocatie ligt binnen de onderzoekszone van de Geesterweg (50 km/uur), waarmee een akoestisch onderzoek wegverkeer vereist is. De overige wegen in de omgeving zijn 30 km/uurwegen. Derhalve is een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd (Adviesburo Van der Boom, d.d. 24 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3).
 
De geluidbelasting  door wegverkeer op de Geesterweg bedraagt ten hoogste 40 dB na aftrek van 5 dB ex artikel 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee door wegverkeer op deze weg niet overschreden. Er hoeft voor de geluidbelasting door wegverkeer geen hogere waarde te worden aangevraagd.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de niet gezoneerde 30 km wegen Kooglaan en Prinses Beatrixlaan bedraagt ten hoogste respectievelijk 48 en 41 dB na aftrek van 5 dB ex artikel 110g Wgh. De geluidbelasting door wegverkeer op alle wegen samen bedraagt ten hoogste 53 dB zonder aftrek.
 
Voor de gevels van de woningen, met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor de gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
 
Spoorweglawaai
De dichtstbijzijnde spoorweg ligt op een afstand van ca. 500 meter ten zuiden van het plangebied. Het plangebied ligt buiten de onderzoekszone van deze spoorweg.
 
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet nabij een geluidgezoneed industrieterrein. Derhalve is een akoestisch onderzoek naar industrielawaai niet noodzakelijk. Wel is geluid van omliggende bedrijven nog steeds van belang in het kader van milieuzonering. Deze toetsing vindt plaats in toelichting paragraaf 4.6.
 
Conclusie
Er kan gesteld worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde gebruik.
 
Planspecifiek
Bij een planologische functiewijziging naar een gevoeliger bodemgebruik dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Omdat met de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een gevoeliger bodemgebruik, is er een bodemonderzoek uitgevoerd (GRS Milieu, d.d. 13 november 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4). Navolgend zijn de belangrijkste conclusies weergegeven.
 
Op basis van de onderzoeksresultaten dient de hypothese verdacht formeel te worden aangenomen. De grond is niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met som (cis, trans) 1,2-dichloorethenen. Voor deze verontreriniging is binnen het onderzoek geen aanleiding gevonden.
 
Op de vermoedelijke locatie van de voormalige ondergrondse opslagtank is geen verontreiniging aangetoond.
 
Lichte verontreinigingen zijn in het kader van de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het laten uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
 
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligeheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een langetermijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Woningen worden gezien als kwetsbare objecten. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling rekening moet worden gehouden met risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen in de omgeving. De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
 
Fragment risicokaart, plangebied is zwart omcirkeld (bron:atlasleefomgeving.nl)
 
Transport gevaarlijke stoffen
Uit de risicokaart blijk dat de dichtstbijzijnde transportroute over de weg op een afstand van 1,1 km ligt. Gezien de ruime afstand vormt dit geen belemmering. Het plangebied ligt niet binnen het explosieaandachtsgebied of het brandaandachtsgebied van deze transportroute. Nader onderzoek is daarom niet aan de orde.
 
Inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van een zogenaamde Bevi-inrichting.
    
Buisleidingen
Uit de risicokaart blijkt dat op een afstand van ca. 380 m buisleidingen zijn gelegen. Het gaat om aardgastransportleidingen. Gezien deze ruime afstand vormt dit geen belemmering.
 
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatie veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn ca. 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplanten) toegevoegd.
 
Planspecifiek 
In het kader van voorliggend bestemmingsplan en de beoogde ontwikkeling is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (EcologieWerkt, d.d. 5 juni 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5). Navolgend staan de conclusies van dit onderzoek weergegeven.
 
Soortenbescherming
Uit de resultaten van de quickscan blijkt dat de aanwezigheid van vleermuizen binnen de planlocatie niet is uit te sluiten. Er dient nader onderzocht te worden of de vleermuizen binnen het plangebied voorkomt. Derhalve is nader onderzoek uitgevoerd (EcologieWerkt, d.d. 9 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6). Hieruit volgt dat in het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen zijn vastgesteld. Het plangebied is tevens geen essentieel foerageergebied en maakt geen onderdeel uit van een lijnelement. Voor vleermuizen is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig om de werkzaamheden uit te kunnen voeren.
   
Met de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van algemeen voorkomende broedvogels om te nestelen in de bomen en struiken op en rond de locatie. Er moet rekening gehouden worden met het broedseizoen voor en tijdens de werkzaamheden. Daarnaast geldt voor broedvogels de algemene zorgplicht. Geadviseerd wordt de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten.
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van beschermde gebieden, zowel landelijk als provinciaal. Het plangebied ligt op circa 3,4 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied 'Noordhollands Duinreservaat'. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt op 335 m afstand van de onderzoekslocatie. Het gebied maakt eveneens geen onderdeel uit van een ander beschermd gebied.
 
Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en de aard en omvang van de gewenste ontwikkeling, zijn effecten op Natura 2000-gebieden, met uitzondering van stikstofdepositie, uitgesloten. Om aan te tonen wat de mogelijke effecten van het voorgenomen plan op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden zijn, is een onderzoek naar stikstofdepositie benodigd.
 
Stikstofdepositie
Om het bovenstaande nader te onderbouwen is een AERIUS-berekening uitgevoerd (Buro SRO, d.d. 8 november 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7). Hieruit volgt dat voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de omliggende Natura 2000-gebieden.
  
Houtopstanden
Er is geen melding of vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming voor het onderdeel houtopstanden benodigd.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande vormt het aspect ecologie voor de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering. 
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
In het geldende bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum' heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Vanwege deze aanduiding is een archeologisch onderzoek verplicht bij bodemingrepen die groter zijn dan 5.000 m² en dieper dan 35 cm -Mv. Dit komt overeen met de archeologische beleidskaart van de gemeente Uitgeest. Gezien het feit dat deze normen niet overschreden zullen worden, is archeologisch onderzoek in principe niet noodzakelijk. Vanwege het vermoeden dat er een burcht in of nabij het plangebied heeft gelegen, is er echter een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Hollandia Archeologen, d.d. 3 november 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 9). Navolgend zijn de belangrijkste conclusies weergegeven.
 
Voor het plangebied geldt een lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit het neolithicum en de bronstijd, omdat bewoning vooral plaatsvond op de strandwallen ten oosten van het plangebied. De archeologische verwachting voor de ijzertijd-Romeinse tijd is hoog. In de vroege en midden-ijzertijd vond bewoning plaats op de strandwal en duintjes, terwijl in de late ijzertijd en Romeinse tijd nederzettingen langs de rand van de grote Oer-IJ geul en in het achterliggende veengebied lagen.
 
Middeleeuwse bewoning concentreerde zich in de vier hogergelegen gronden (geesten) van Uitgeest. De lager gelegen gebieden ten westen en oosten van de strandwal waren in de vroege middeleeuwen ongeschikt voor ontginning, waardoor de archeologische verwachting laag is. Voor de late middeleeuwen is de verwachting echter hoog, deels vanwege mogelijke grachten en wallen die geïnterpreteerd kunnen worden als een burcht of curtis, waarvan een deel mogelijk binnen het plangebied ligt. Bewoningssporen uit de nieuwe tijd worden niet verwacht, aangezien het plangebied buiten de historische kern ligt en historische kaarten geen bebouwing tonen. Binnen het plangebied kunnen wel archeologische resten worden aangetroffen die verband houden met landbouwactiviteiten.
 
Het booronderzoek binnen het plangebied heeft de volgende bodemopbouw gedocumenteerd. De bodem is deels opgehoogd met zand en vertoont verstoringslagen tot variërende dieptes. Onder de verstoorde bovengrond en het bouwzand bevond zich een afwisseling van één of meerdere kleilagen, variërend in samenstelling tussen zandig en siltig (laagpakket van Walcheren, formatie van Naaldwijk). Sommige kleilagen vertoonden zandbandjes. In drie specifieke boringen zijn afwijkende lagen aangetroffen. Het pakket van kleilagen, inclusief de afwijkende lagen, varieerde in samenstelling en diepte tussen de boringen. Onder dit pakket werd in alle boringen lichtgrijs, grijs of blauwgrijs zand aangetroffen, incidenteel met veenbrokken, zandbandjes en kleibandjes. Deze zandlaag was relatief homogeen en behoorde tot het laagpakket van Wormer, formatie van Naaldwijk.
 
Geadviseerd wordt om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren wanneer de bodemingrepen dieper reiken dan 0,4 m -Mv. Derhalve is een archeologische dubbelbestemmming 'Waarde - Archeologie' opgenomen, met de bijbehorende vrijstellingsgrenzen van dieper dan 40 cm -Mv en groter dan 50 m². Tot deze diepte is de bodem in het plangebied minimaal verstoord.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Waterhuishouding
 
4.9.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2022-2027
In het waterprogramma 2022 - 2027 presenteert het hoogheemraadschap het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2022 en 2027. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
 
De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
4.9.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
 Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Op grond van de Algemene regels bij de Keur geldt dat het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak zonder vergunning is toegestaan, indien de verhardingstoename minder dan 800 m² bedraagt, de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken.
 
Er is met het voorgenomen initiatief sprake van een toename aan verhard oppervlak. In de huidige situatie is 1.368 m² bebouwing, 2.686 m² groen en 1.867 m² verharding aanwezig. In de toekomstige situatie wordt dit vervangen door 1.654 m² bebouwing, 356 m² kavels (50% verhard), 1.635 m² groen, 1.665 m² verharding en 611 m² halfverharding (50% verhard). In totaal resulteert dit in een verhardingstoename van 568 m². Volgens Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geldt bij een verhardingstoename die minder is dan 800 m² een vrijstelling voor watercompensatie. Derhalve hoeft er geen watercompensatie plaats te vinden.
   
Watergangen en waterkeringen
Uit raadpleging van de legger van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier blijkt dat het plangebied niet nabij een waterkering of een watergang is gelegen.  
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
De nieuwbouw zal voor de afvoer van afvalwater aangesloten worden op het rioolsysteem. Het hemelwater vanaf de woning wordt afgekoppeld van het riool en zal, indien mogelijk, in de bodem infiltreren.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect water geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Met het voorgenomen initiatief worden op de locatie 44 woningen gerealiseerd. Dit levert extra verkeersbewegingen op. Voor het plangebied is er uitgegaan van 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kengetallen uit publicatie 381 van het CROW. 
    
FunctieCROW-aansluitingVerkeersgeneratieAantalTotaal
middeldure huurwoningenhuur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)3,61243,2
sociale huur en/of sociale koop
koop, appartement, goedkoop
4,922107,8
rij- en hoekwoningen en/of beneden-bovenwoningenkoop, huis, tussen/hoek7,11071,0
Totaal  44220,0
   
Voor het totale plangebied geldt een verkeersgeneratie van 222 voertuigbewegingen per etmaal. De ontsluiting van het plangebied geschiedt via de Niesvenstraat. Het verkeer komt vervolgens uit op de Kooglaan. De verkeersgeneratie zal hier toenemen als gevolg van de woningbouwontwikkeling, waarbij opgemerkt dient te worden dat de verkeersgeneratie vanwege de Vrijburgschool komt te vervallen. Het is aannemelijk dat het verkeerssysteem geschikt is voor het verwerken van het verkeer.
 
Het parkeren op het binnenterrein wordt ontsloten via een nieuw aan te leggen inrit aan de westzijde van het plangebied. De weg komt tegen de bestaande groenvoorziening te liggen.
 
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
 
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
De gemeente Uitgeest heeft haar eigen parkeerbeleid vastgelegd in de 'Nota parkeernormen gemeente Uitgeest' (gepubliceerd in augustus 2013). Bovengenoemde CROW-kencijfers dienen als uitgangspunt voor de nota, waarmee de normen hetzelfde zijn. In de nota wordt echter meer specifiek ingegaan op de toepassing van deze normen binnen de gemeente.
 
Planspecifiek
In de volgende tabel is weergegeven wat de parkeerbehoefte in de toekomstige situatie is. Aangesloten wordt bij de categorie 'woning' van de Nota Parkeernormen gemeente Uitgeest. Uitgegaan wordt van de categorie 'rest bebouwde kom' en van het gemiddelde van de bandbreedte van de parkeernorm.
 
FunctieParkeernorm per woningAantalTotaal
Woning1,74475,8
Totaal  76
 
Voor de totale ontwikkeling geldt een totale parkeerbehoefte van (afgerond) 76 parkeerplaatsen. Dit wordt volledig op het terrein opgevangen. Met de voorgenomen ontwikkeling worden 76 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er worden 26 parkeerplaatsen aan de Niesvenstraat (haaksparkeren) en 50 aan de binnenzijde van het plangebied gerealiseerd. De ontwikkeling leidt hiermee niet tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Hiermee wordt aan de eisen voldaan.
 
Conclusie
Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor het voorliggende plan. 
4.11 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen
De gemeente Uitgeest stimuleert en ondersteunt initiatieven op het gebied van duurzame ontwikkeling. In samenwerking met de IJmond gemeenten wil Uitgeest de komende jaren op het onderwerp duurzaam bouwen gebruik gaan maken van het instrument GPR Gebouw.
 
Regelgeving aardgasvrij- en energie neutrale nieuwbouw (VET en BENG)
Per 1 juli 2018 is de wet Voortgang Energietransitie van kracht, die zegt dat het niet meer is toegestaan om nieuwbouw met aardgas te realiseren, tenzij de gemeente beslist dat er zwaarwegende belangen zijn om hier van af te wijken.
 
Vanaf 1 januari 2020 moet alle nieuwbouw in Nederland een Bijna Energie Neutraal Gebouw oftewel BENG zijn. De energieprestatie wordt nu nog uitgedrukt in de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Per 1 januari 2020 wordt de EPC voor nieuwbouw vervangen door BENG-eisen. BENG stelt ook de eis dat de energiebronnen voor het gebouw in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.
 
Circulair bouwen krijgt inmiddels steeds meer voet aan de grond. Gesterkt vanuit overheidsambities zoals geformuleerd in het programma Nederland Circulair in 2050, gevoed vanuit allerlei innovaties in de markt en gestimuleerd door succesvolle projecten ontwikkelt de circulaire bouw zich steeds verder en wordt het optimaal inzetten en hergebruiken van grondstoffen een steeds belangrijker onderdeel van bouw- en gebiedsontwikkeling.
 
GPR Gebouw
Een instrument om duurzaam bouwen inzichtelijk en meetbaar te maken is GPR Gebouw. Dit instrument geeft rapportcijfers op de onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Hoe hoger de score, hoe duurzamer de woning(en). GPR Gebouw is zowel een communicatiemiddel als praktische maatregelenlijst om nog duurzamer te bouwen; een voorbeeld is dat u HR++ glas gaat vervangen door HR+++ glas met hogere isolatiewaarden. Dit is dan direct te merken aan de scores, de meerkosten zijn gering en er kan volstaan worden met mogelijk een warmtepomp met een lagere capaciteit (in overleg met de installateur) en dus goedkoper.
 
Planspecifiek
Bij het ontwerp van het plan wordt duurzaam gebouwd overeenkomstig het beleid van de gemeente. De woningen worden gasloos gebouwd en er wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van duurzame materialen. De woningen zullen daarnaast voldoen aan de, sterk opgevoerde, duurzaamheidseisen van het Bouwbesluit 2012, waarin verplicht wordt dat woningen aardgasvrij gebouwd worden.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Opzet regels
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
5.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor en het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum' van de gemeente Uitgeest.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De bestemmingsregels zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum'. Op enkele plaatsen zijn de regels aangepast of aangevuld, zodat ze aansluiten bij de in ontwikkeling zijnde bouwplannen. Zodoende is een regeling ontstaan die zoveel mogelijk overeenkomt met het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum' en die uiteraard past binnen het juridische kader van dat plan. In het bestemmingsplan komen drie bestemmingen voor, te weten:
  • Groen (artikel 3);
  • Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 4);
  • Wonen (artikel 5);
  • Waarde - Archeologie - 6 (artikel 6).
Artikel 3 Groen
De belangrijkste groenstructuren aan de westzijde van het plangebied en de ruimte rondom de appartementengebouwen (blok A en B) zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is een nutsvoorziening toegestaan. Dit betreft de bestaande transformatorruimte. Met uitzondering van deze transformatorruimte, waarvoor een bouwvlak is opgenomen, mogen er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
 
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De parkeervoorzieningen en de entree tot plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn verblijfsgebieden met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen, met de daarbij behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de verkeersregeling, nutsvoorzieningen, ondergrondse containers en water toegestaan.
 
Artikel 5 Wonen
Aan de gronden behorende bij de beoogde woningen is de bestemming 'Wonen' toegekend. Daarin begrepen zijn aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Hiervoor gelden de algemene regels zoals die in de gemeente worden gehanteerd. Deze houden in dat ten hoogste 40 m² van de woning inclusief bijbehorende bouwwerken mag worden benut voor deze activiteiten. Het moet gaan om activiteiten die niet veel verkeer aantrekken en die geen of weinig hinder voor hun omgeving veroorzaken.
Hoofdgebouwen mogen worden gebouwd binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De maximum goot- en bouwhoogte is aangeduid op de verbeelding. Het maximale bebouwingspercentage is ook aangeduid op de verbeelding. Er mogen maximaal 44 woningen worden gebouwd. Verder is op de verbeelding de aanduiding 'gestapeld' weergegeven. Gestapelde woningen mogen uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding gebouwd worden. Andere typen woningen zijn hier ook toegestaan.
 
Artikel 6 Waarde - Archeologie
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
   
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is vastgesteld wat wel en niet als strijdig gebruik met het bestemmingsplan wordt aangemerkt.
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Op grond van de algemene afwijkingsregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van maten, overschrijding van bouwgrenzen, de bouw van utilitaire bouwwerken en ten behoeve van het meest doelmatige gebruik.
  
Artikel 10 Overige regels
In de overige regels is een verwijzing naar andere wetgeving opgenomen. Daarnaast is een regeling opgenomen waarin staat dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid. De parkeernormen zijn thans opgenomen in de 'Nota parkeernormen gemeente Uitgeest'. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen wordt getoetst aan het gemeentelijke parkeerbeleid. Hiervan kan worden afgeweken als dit leidt tot zwaarwegende bezwaren stuit of als er op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.
  
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
 
Artikel 12 Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Bro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.1.1 Participatie
Het voorlopig ruimtelijk kader is aan de inwoners getoond op de informatiebijeenkomst op 12 juli 2023. Op die avond zijn vele reacties van inwoners ontvangen. Van alle ingekomen reacties is een overzicht gemaakt, waarin de antwoorden van de gemeente zijn verwerkt. Dit overzicht is aan de indieners van de reacties persoonlijk per e-mail teruggekoppeld. Daarna is het overzicht op de projectpagina op de website van de gemeente gezet, zodat iedereen hier kennis van kan nemen.
 
Naar aanleiding van de bijeenkomst op 12 juli 2023 heeft een aantal omwonenden het initiatief genomen om te onderzoeken wat voor hen belangrijk is en welke alternatieven zij zouden kunnen aandragen binnen de ruimtelijke kaders (burgerinitiatief). Op 11 oktober 2023 presenteerden de omwonenden hun verbeterplannen in het gemeentehuis van Uitgeest. De presentatie bevatte vier varianten en een aantal aandachtspunten die zij aan de gemeente willen meegeven ter overweging. Ook de omwonenden hebben ervaren dat het een uitdaging is om met een variant te komen die rekening houdt met alle wensen, zoals het behouden van groen, het aantal woningen en voldoende parkeerplaatsen, en tegelijkertijd voldoet aan de door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders. Ook van deze avond is een overzicht van reacties en antwoorden door de gemeente opgesteld. Dat is teruggekoppeld naar de betrokken omwonenden.
 
De reacties worden meegegeven aan de belangstellende projectontwikkelaars die zich inschrijven om het perceel aan te kopen. In de selectie van de projectontwikkelaar met het mooiste plan, kunnen punten gescoord worden door het bouwplan zoveel als mogelijk te voegen naar de wensen van omwonenden. Niet alle opmerkingen of ideeën zullen mogelijk zijn in het plan, omdat deze niet passen binnen het voorlopig ruimtelijk kader zoals de raad dat op 22 juni 2023 heeft vastgesteld.
 
6.1.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro gestuurd naar de diverse overlegpartners. Hiervan wordt te zijner tijd verslag gedaan in deze paragraaf of in een bijlage.
 
6.1.3 Verslag zienswijzen
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen in deze paragraaf of in een bijlage worden samengevat en van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3° van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek   
Het gemeentelijk kostenverhaal is verzekerd door de toekomstige verkoop van de grond. Verder heeft de ontwikkeling geen financiële gevolgen voor de gemeente. Een overeenkomst of exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk. Het plan is economisch uitvoerbaar.