Plan: | Langebuurt 51 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0450.BPLangebuurt51-VS01 |
Op het perceel gelegen aan de Langebuurt 51 te Uitgeest bevindt zich een oude loods. De initiatiefnemer is voornemens om deze loods te slopen ten behoeve van het realiseren van één nieuwe woning. De nieuwe woning wordt gesitueerd achter de bestaande woningen Langebuurt 49 en 53 te Uitgeest. De ontsluiting van de nieuw te bouwen woning zal plaatsvinden via de bestaande oprit gelegen tussen deze beide bestaande woningen.
De beoogde ontwikkeling past niet binnen het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum'. Namelijk, het plangebied kent de passende bestemming 'Wonen', maar kent geen bouwvlak, waardoor er binnen het huidige bestemmingsplan geen woning gerealiseerd kan worden. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt de gewenste ontwikkeling planologisch-juridisch vastgelegd.
Het perceel aan de Langebuurt 51 ligt in het centrum van Uitgeest, langs het historische bebouwingslint Langebuurt en vlakbij de Rooms-Katholieke kerk. Het plangebied wordt begrenst door de Langebuurt aan de westkant, de percelen Langebuurt 49 en 53 aan respectievelijk de noord- en zuidkant en aan de oostkant grenst het perceel aan het Binnenmeer. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Uitgeest, sectie BA, perceelnummer 163 en het westelijke deel van perceelnummer 226.
Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied (bron: Google Maps)
Afbeelding 1.2: Ligging plangebied (bron: Google Maps)
De huidige planologische-juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum' dat op 28 juni 2012 door de gemeenteraad van Uitgeest is vastgesteld. In het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Afbeelding 1.3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan, plangebied in rood (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Onderhavig plan past niet binnen het bestemmingsplan, omdat er op de locatie van de te realiseren woning geen bouwvlak is gelegen. Voorliggend bestemmingsplan maakt de beoogde ontwikkeling mogelijk.
Na de inleiding in dit eerste hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 worden ingegaan op de planbeschrijving van het project. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders besproken, waarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van het project. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische opzet uitgelegd en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het plangebied ligt in de kern van Uitgeest, langs het historische bebouwingslint Langebuurt, ten westen van het Binnenmeer. Aan de overzijde van dit meer ligt, op enige afstand, de A9. De locatie maakt deel uit van het historische gedeelte van de kern Uitgeest.
De omgeving van Uitgeest maakt deel uit van het Nationaal Landschap 'Laag Holland'. De dorpen in deze omgeving, waaronder ook Uitgeest, zijn ontstaan op strandwallen. Kenmerkend voor dit landschap zijn de droogmakerijen met hun verkaveling langs meetkundige lijnen, de zogenaamde slagenverkaveling. Ook aan de Langebuurt, één van de oudste straten van Uitgeest, komt deze verkavelingsstructuur voor. De slagen bestaan uit lange, vaak smalle kavels, loodrecht op de Langebuurt, die tussen deze straat en het Binnenmeer lopen. De bebouwing volgt deze verkavelingsstructuur. Door de vaak smalle percelen zijn de kavels in veel gevallen diep bebouwd, waarbij bijna de helft van de kavels wordt gebruikt voor bebouwing. De randen langs het water zijn niet of dun bebouwd en hebben een groen karakter. De bebouwing aan de Langebuurt staat dicht op de weg, waardoor deze straat een smal profiel heeft. De bebouwing is opgericht in één tot twee bouwlagen, afgedekt met een kap.
De nabije omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een mengeling van verschillende functies, waarbij wonen de voornaamste functie is. In de omgeving zijn verder de functies horeca, bedrijf, detailhandel en maatschappelijk te vinden. Op de achtererven van de Langebuurt en de Westergeest zijn de afgelopen jaren op meer plaatsen extra woningen gerealiseerd, zoals aan de Langebuurt 81 en aan de Westergeest 61.
Het plangebied is gelegen achter de bestaande woningen Langebuurt 49 en 53 en is te bereiken via een bestaande oprit die gelegen is tussen deze percelen. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een oude loods met een kleine overkapping aan de achterzijde. Het perceel was voorheen een boerenerf dat bestond uit woningen en schuren. De huidige loods werd tot voorkort gebruikt als werkruimte. Op dit moment staan er in de loods enkele campers gestald, waardoor de loods nu dient als opslag. De oprit naar de loods is verhard middels asfalt en klinkers. Achter het plangebied, in de richting van het Binnenmeer, is een stuk gras gelegen. Dit stuk grasland hoort ook bij het perceel, maar zal zijn bestemming 'Agrarisch' behouden en zal onbebouwd blijven. Om deze reden wordt het grasland daarom niet meegenomen in onderhavig bestemmingsplan.
De oude loods en de overkapping binnen het plangebied hebben niet langer de gewenste uitstraling en functie binnen de omgeving van het plangebied. Namelijk, de Langebuurt kent een woonbestemming en de huidige activiteiten passen niet binnen deze bestemming. Een nieuwe woonfunctie zal zorgen voor een planologisch en ruimtelijke verbetering van de omgeving. Het grasland, geleden achter het perceel waar de loods op staat, behoort niet tot deze aanvraag en zal onaangetast blijven.
Afbeelding 2.1 Huidige situatie plangebied: de te slopen loods (bron: initiatiefnemer)
Afbeelding 2.2: Huidige situatie achter het plangebied: het grasland aan de achterzijde van het perceel (bron: initiatiefnemer)
Op dit moment kent het perceel aan de Langebuurt 51 al een woonbestemming, maar staat er een loods met bedrijfsmatige functie. Bij het opstellen van het vigerende bestemmingsplan is reeds voorgesorteerd op bedrijfsbeëindiging en vervanging van de schuren door wonen. Dit bestemmingsplan maakt de vervanging van de loods door een woning mogelijk, hetgeen ook bij de omgeving van het plangebied aansluit. Op de locatie waar de woning zal worden gerealiseerd, ligt geen bouwvlak. De wens bestaat om een bouwvlak toe te voegen, waarmee binnen de planlocatie één woning zal kunnen worden gerealiseerd.
De huidige in- en uitrit, als gelegen tussen de percelen Langebuurt 49 en 53, zal dienen als toegangsweg tot de nieuwe woning, net als deze weg tot op heden wordt gebruikt als toegangsweg om bij de loods te komen.
Afbeelding 2.3: Beoogde situatie plangebied, waarbij de woning met bijgebouwen binnen het bouwvlak gesitueerd zullen worden
In de nieuwe situatie heeft de nieuwe woning de bestaande loods vervangen. De woning is in oppervlakte kleiner dan het bedrijfsgebouw, waardoor de zichtlijnen vanuit de Langebuurt naar het Binnenmeer versterkt worden. Door het bouwvlak in het verlengde van de huidige bebouwing te positioneren, zal vanaf de inrit naar het perceel een doorzicht naar het Binnenmeer gehouden worden.
Het verwijderen van de loods en het toevoegen van de woning zal leiden tot een planologisch passende situatie, gezien het plangebied en zijn omgeving voornamelijk de functie 'Wonen' kent. Daarnaast past een woonhuis ruimtelijk gezien beter in het zichtbeeld van de Langebuurt, mede omdat de nieuw te bouwen woning zorgvuldig zal worden ingepast in de omgeving. Het volume van de woning zal aansluiten bij de omgeving, voorzien van kapstructuren en afgewerkt met natuurlijke materialen, zoals keramische pan- en of/rieten dakbedekking.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze samenleving' komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 in werking treedt. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo worden in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt. Vier prioriteiten hierin zijn:
Binnen deze prioriteiten worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen om beleidskeuzes te maken. Dit zijn:
Tot het moment dat de Omgevingswet in werking treedt (naar verwachting op 1 januari 2023) geldt de omgevingsvisie als structuurvisie en zijn ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie §3.1.2). In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het Rijksbelang opgenomen dat verstedelijking op duurzame wijze plaatsvindt. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt moet er getoetst worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Doorwerking plangebied
Dit bestemmingsplan ziet enkel op de realisatie van één woning ter plaatse van een oude loods. Raakvlakken met de NOVI zijn te vinden in het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving, gezien onderhavige ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en het landschap goed zal doen. Het abstractieniveau van de NOVI is echter dusdanig hoog, dat er geen directe opgaven voor het bestemmingsplan gelden.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) staat een aantal onderwerpen waarvoor het Rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte regels stelt. De 14 nationale belangen in het Barro zijn:
Het Barro geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen en beheersverordeningen en voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Onderhavige ontwikkeling heeft geen betrekking op de door het Rijk opgenomen nationale belangen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2017) is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De Ladder voor duurzame verstedelijking is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.' De begrippen “bestaand stedelijk gebied” en “nieuwe stedelijke ontwikkeling” zijn opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro.
De 'behoefte' is de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar -looptijd van een bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De Ladder bepaalt niet voor welke regio de behoefte in beeld moet worden gebracht. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt. De afbakening van het onderzoeksgebied is dus afhankelijk van het beoogde programma in het bestemmingsplan.
De Ladder biedt de mogelijkheid om in geval van een globaal bestemmingsplan met uitwerkingplichten en/of wijzigingsbevoegdheden, in het moederplan te bepalen dat het Ladderonderzoek pas hoeft te worden verricht bij vaststelling van het uitwerkingsplan of het wijzigingsplan.
Doorwerking plangebied
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van één woning binnen bestaand stedelijk gebied. Omdat er slechts één woning toegevoegd zal worden is er geen sprake van 'een stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 3.1.6., lid 2 Bro. Daarmee hoeft de Ladder voor Duurzame verstedelijking niet doorlopen te worden.
De ruimtelijke consequenties van het rijksbeleid voor Schiphol zijn geformuleerd in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB). In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting.
Doorwerking plangebied
Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied waar beperkingen worden gesteld aan de maximale bouwhoogte of vogel aantrekkende functies. Wel is het plangebied gelegen binnen de LIB-5 zone. Deze zone geldt als afwegingsgebied voor geluid en externe veiligheid. Conform het LIB geldt: “Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 5 zijn aangegeven, zijn buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woninglocaties toegestaan.” Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied en is daarom niet in strijd met bovengenoemd artikel 2.2.1d uit het LIB.
Conform het LIB moet worden gemotiveerd de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtsoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen. Als gevolg van deze ontwikkelingen neemt het aantal woningen toe met 1. Dat zal leiden tot een verwaarloosbare toename van het aantal verblijvende personen binnen het gebied met circa 2 à 3 personen. In vergelijking met de bestaande situatie draagt de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling niet bij aan een significante toename van het aantal potentiële slachtoffers op de grond in geval van een vliegtuigongeluk. Gelet op de geringe ongevalskans en de (zeer) beperkte omvang van de ontwikkeling, is het bovendien zeer onwaarschijnlijk dat precies hier een vliegtuig zal neerstorten. Daarom kan geconcludeerd worden dat er geen reden is om vanwege de mogelijkheid van en vliegtuigongeval van de beoogde ontwikkeling af te zien. Dat het aspect geluid geen belemmering vormt zal nader worden besproken in paragraaf 4.5.2
De Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 (2018) is het integrale provinciale beleidsplan voor de gehele provincie Noord-Holland. In deze visie staat beschreven hoe de provincie de ambities wil realiseren voor de belangrijkste ontwikkelingen die op ons afkomen:
De hoofdambitie van de provincie is het vinden van een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Met de sturingsfilosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' heeft de provincie de regionale ruimtelijke consequenties van deze ontwikkelingen grotendeels juridisch verankerd in de omgevingsverordening.
Doorwerking plangebied
Met onderhavig planinitiatief wordt bijgedragen aan een verdere verstedelijking door een woning toe te voegen binnen bestaand stedelijk gebied. Daarnaast zal het vervangen van een oude loods door een moderne woning de ruimtelijke kwaliteit versterken. Daarnaast draagt weer een gasloze woning op hele kleine schaal bij aan de energietransitie van de provincie. Het initiatief draagt daarom bij aan de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050.
De Omgevingsverordening NH2020, vastgesteld d.d. 16-11-2020, vervangt de bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid is daarbij van belang. De ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening NH2020
In de Omgevigngsverordening NH2020 staat in artikel 6.62 (klimaatadaptatie) beschreven dat de toelichting van een ruimtelijk plan nader in dient te gaan op de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. Hierin dient ingegaan te worden op het risico op wateroverlast, overstroming, hitte en droogte. De beschrijving omschrijft de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de hierboven genoemde risico's te voorkomen of te beperken en de afweging die hierbij gemaakt is.
Doorwerking plangebied
Middels onderhavig bestemmingsplan wordt de realisatie van één woning binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt. In paragraaf 3.1.3 is reeds uitgelegd dat de Ladder voor Duurzame verstedelijking niet doorlopen hoeft te worden.
Daarnaast ligt het plangebied in de nabije omgeving van Schiphol. De locatie valt binnen de LIB-5 zone van Schiphol. In paragraaf 3.1.4 is reeds beargumenteerd dat dit geen belemmeringen oplevert voor de ontwikkeling van het planinitiatief.
Voor klimaatadaptatie geldt dat het risico op wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte niet toeneemt binnen het plangebied. In de huidige situatie is het plangebied volledig verhard. In de nieuwe situatie zal een gasloze woning gerealiseerd worden. Bij deze woning zal ook een tuin gecreëerd worden, welke de hoeveelheid groen binnen het plangebied zal vergroten, en daarmee de risico's behorende bij klimaatverandering zal verkleinen.
Geconcludeerd kan worden dat de bouw van één woning binnen bestaand stedelijk gebied past binnen de kaders van de Omgevingsverordening NH2020.
Het Woonakkoord voor de Regio Alkmaar 2021-2025 geeft de belangrijkste ambities en afspraken op het gebied van wonen in de regio Alkmaar. Deze regio bestaat uit de gemeenten Alkmaar, Bergen NH, Castricum, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Uitgeest. Het Woonakkoord vloeit voort uit het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020, de regionale woonvisie 2013-2020, de Woningbouwafspraken en programmering Regio Alkmaar 2019 en de Woondeal Noord-Holland Noord. De belangrijkste afspraken in het woonakkoord:
Doorwerking plangebied
Binnen de regio Alkmaar is de doelstelling om tot 2030 minstens 2.000 woningen per jaar te bouwen. Het Woonakkoord doelt op het realiseren van woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Voor onderhavig planinitiatief geldt dat de nieuwe woning, ter vervanging van een verouderde loods, binnen bestaand stedelijk gebied, bijdraagt aan de woningbouwopgave in de regio Alkmaar en daarmee aan het Woonakkoord.
De Omgevingsvisie Uitgeest is vastgesteld op 27 juni 2019. In de Omgevingsvisie Uitgeest 2030 'Mooi, gezond, duurzaam' beschrijft Uitgeest haar ambities en koers tot 2030 (met een doorkijk naar de periode daarna) voor de ontwikkeling van woon-, werk- en leefomgeving op haar grondgebied.
Er zijn vier kernopgaven. Dit zijn overkoepelende thema's en hebben betrekking op:
Deze vier kernopgaven hanteert de gemeente als leidraad voor de beslissingen die genomen worden in de fysieke leefomgeving.
Doorwerking plangebied
Afbeelding 3.1: Uitsnede Omgevingsvisie Uitgeest 2030
Voor de verschillende deelgebieden van Uitgeest is beleid vastgesteld. De woning aan de Langebuurt 51 ligt binnen het deelgebied 'Oude Dorp' en de groenstrook achter de woning ligt binnen het deelgebied 'Weidegebied en stellingzone'. De groenstrook valt net buiten het plangebied, maar voor de volledigheid is hier wel aan getoetst.
Binnen het 'Oude Dorp' dienen de ontwikkelingen bij te dragen aan kwaliteitsverbetering met als doel een dorps en kleinschalig woonmilieu te creëren waarbij het verleden afleesbaar is. In verdichting en herstructurering van de bebouwing dient de lintenstructuur uitgangspunt te zijn. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan kwaliteitsverbetering door een oude loods te vervangen door een woning passende binnen het landschap. Tevens zal de nieuwe woning ingepast worden binnen de bestaande Lintenstructuur van Uitgeest. De ontwikkeling van één woning sluit aan op de bestaande woonomgeving; er worden geen nieuwe, niet-passende functies gerealiseerd.
Binnen het 'Weidegebied en stellingzone' dient het authentieke landschap behouden te blijven zodat het open gebied met kwaliteiten als rust en ruimte kan blijven fungeren als tegenhanger van het dichte stedelijke gebied. In onderhavige ontwikkeling zal de groenstrook onbebouwd en onaangetast blijven, waarbij de huidige landschapswaarden gewaarborgd blijven.
In de Woonvisie Uitgeest is aangegeven dat de opgave voor Uitgeest voor de komende jaren bestaat uit het oplossen van het verwachte tekort van 800 woningen. Hierbij zijn woningen in met name het sociale segment en voor starters nodig. Hierbij wordt rekening gehouden met demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en de effecten daarvan. De gemeente streeft er dan ook naar om in 2025 voor alle inwoners een plek te hebben in Uitgeest. Gestreefd wordt naar voldoende betaalbare huur- en koopwoningen. Nieuwbouwwoningen moeten worden afgestemd op de woonbehoeften van de inwoners die er gaan wonen, waarbij aandacht is voor zowel jongeren, gezinnen en ouderen. Wat betreft de kwetsbare doelgroepen zijn er voldoende mogelijkheden om midden in de samenleving, in de eigen wijk, te wonen en zorg te ontvangen. Ook de kwaliteit van de bestaande voorraad is op peil, daarbij wordt ingezet op het verduurzamen van woningen
Doorwerking plangebied
Door één extra woning toe te voegen ter plaatse van een verouderde loods en binnen bestaand stedelijk gebied, wordt bijgedragen aan de woningbouwopgave die bestaat binnen Uitgeest. Het initiatief is daarom in lijn met de Woonvisie Uitgeest 2025.
In 2016 is door de Raad van Uitgeest de Beleidslijn extra woning op 1 perceel vastgesteld. Hierin staan voorwaarden waaronder de gemeente medewerking kan verlenen aan de bouw van extra woningen binnen de bebouwde kom van Uitgeest.
Doorwerking plangebied
Hieronder wordt de Beleidslijn puntsgewijs uitgewerkt ten aanzien van dit verzoek:
De locatie wordt via een reeds bestaande inrit op de Langebuurt ontsloten. De inrit is grotendeels meer dan 4,5 meter breed, op een klein gedeelte na. Halverwege de ontsluiting moet tussen twee schuren doorgereden worden. Tussen de schuren is de weg 3,3 meter. Voorheen reden hier melkwagens en vrachtwagens doorheen en vormde de smalle doorgang op dit stuk van de toegangsweg geen belemmering. De doodlopende toegangsweg is slechts 60 meter, en er is mogelijkheid tot keren op het perceel van Langebuurt 51. De kleine versmalling halverwege de toegangsweg zou daarom geen belemmering moeten vormen voor het bestemmingsverkeer voor het perceel Langebuurt 51.
De parkeervraag voor de nieuwe woning betreft 1,7 parkeerplaats per woning. De 2 parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. In paragraaf 4.10 is dit verder uitgewerkt.
Voor de beoordeling van dit aspect is van belang wat moet worden verstaan onder 'perceel'. Uit jurisprudentie van de Raad van State (bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2016:677) blijkt dat hiervoor moet worden uitgegaan van de feitelijke actuele situatie en de inrichting en wijze van gebruik van gronden. Eigendomsverhoudingen en het bestemmingsplan zijn niet van doorslaggevende betekenis. Gelet op de feitelijke situatie, kan worden geconcludeerd dat het perceel in gebruik is als erf bij Langebuurt 53. Het gehele erf behorend bij Langebuurt 53 is ongeveer 3.000 m2 groot. De locatie van de nu beoogde woning heeft een eigen kadastraal perceel van circa 525 m2 groot (zie onderstaande afbeelding). Hiermee kan worden voldaan aan deze voorwaarde.
Afbeelding 3.2 perceeloppervlakte Langebuurt 51 (bron: www.kadastralekaart.com)
Gelet op de situatie ten aanzien van het perceel (zie punt 3), moet worden uitgegaan van de bestaande woning Langebuurt 53 als de bestaande woning op het perceel. Deze woning heeft een grondoppervlakte van circa 85 m2. Dit betekent dat de nieuw te bouwen woning ook maximaal deze grondoppervlakte mag krijgen. De huidige schuur op het erf die vervangen zal worden door de nieuw te bouwen woning is groter dan deze oppervlakte. De nieuw te bouwen woning zal daarom kleiner worden dan de huidige loods om zo aan deze voorwaarde te voldoen. In de regels is dit geborgd door een minimum footprint van het hoofdgebouw van 60 m2 en maximum footprint van het hoofdgebouw van 85 m2 op te nemen in de planregels behorende bij dit bestemmingsplan onder artikel 3.2.1 sub b.
De bestaande woning Langebuurt 53 bestaat uit één bouwlaag plus een kap, in totaal dus twee bouwlagen. De nieuw te bouwen woning zal hierbij aansluiten en gerealiseerd worden met één bouwlaag plus een kap.
In dit geval is geen sprake van het omzetten van bestaande bijgebouwen naar een woonfunctie. Dit criterium is dus niet van toepassing.
In dit geval is het plan om één extra woning toe te voegen.
Het huidige perceel is gelegen in het hierboven genoemde gebied.
In dit geval is geen sprake van splitsing van een stolp. Deze voorwaarde is dus niet van toepassing.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming (Wbb). Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek, bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet bodembescherming
In de Wbb zijn bepalingen opgenomen ter behoud en verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Bij bestemmingswijzigingen, verbouwingen of graafwerkzaamheden zal in veel gevallen een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. De gemeente beoordeelt dat per geval. Met het bodemonderzoek kan bepaald worden of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.
De Wbb onderscheidt drie kwaliteiten grond:
Indien gesaneerd moet worden, bestaan specifieke regels voor het bepalen van de terugsaneerwaarde (te behalen kwaliteit) en de milieu hygiënische kwaliteit van een aan te brengen leeflaag.
Bij de beoogde ontwikkeling wordt ter plaatse van een verouderde loods een woonfunctie gerealiseerd. Om de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied te bepalen en inzicht te krijgen of de bodem geschikt is voor de beoogde gevoelige functie, is een bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 1).
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat over het algemeen sprake is van licht tot matig verhoogde gehalten aan koper en lood. Plaatselijk is lood sterk verhoofd aanwezig in de ondergrond. Ook zijn verspreid over de onderzoekslocatie licht verhoogde gehalten aan overige zware metalen en PAK aangetoond. Er is geen asbest aangetoond in de bovengrond. Ook zijn er in het grondwater gee verhoogde concentraties gemeten.
De verontreiniging die wel aanwezig is, vormt een belemmering voor de geplande herontwikkeling en het toekomstige gebruik van de locatie. In het kader van herontwikkeling zal daarom de verontreiniging gesaneerd worden om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor de functie wonen.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt zes wetten op het gebied van cultureel erfgoed en sorteert hiermee voor op de komende Omgevingswet. Door de wetten te bundelen en een aantal regels te vernieuwen is de wetgeving minder versnipperd. In de Erfgoedwet staat onder andere wat cultureel erfgoed is, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt. De Erfgoedwet gaat over de bescherming van het cultureel erfgoed. Er is ook erfgoed in ruimtelijke ordening (de leefruimte om ons heen). Hoe Nederland daarmee omgaat staat in de Wabo.
De gemeente Uitgeest heeft voor het gehele grondgebied een archeologische inventarisatie uitgevoerd en de resultaten daarvan door vertaald naar het bestemmingsplan Wonen Noord en Centrum waarin archeologische verwachtingen- en beleidskaart, waarin de beschikbare informatie over de ligging en aard van bekende archeologische vindplaatsen, opgravingsterreinen, vondstlocaties en cultuurhistorische objecten zijn samengebracht.
Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze dubbelbestemming heeft als doel archeologische waarden te beschermen en veilig te stellen. Voor gronden aangewezen als 'Waarde – Archeologie 3' geldt dat bouwwerken tot een oppervlakte van 500 m2 zijn vrijgesteld van een archeologisch onderzoek. Het ontwikkelen van één woning zal deze grenswaarde niet overschrijden, waardoor archeologisch onderzoek niet van toepassing is. Daarnaast zal er gebouwd worden ter plaatse van de bestaande schuur en fundering, waar de grond in het verleden ookal verstoord is geweest.
Voor wat betreft cultuurhistorie zijn in de nabije omgeving van het plangebied enkele monumentale planden te vinden. De woningen aan de Langebuurt 41, 45 en 55 zijn aangewezen als gemeentelijk monument. Echter bevinden deze panden zich dusdanig ver van het plangebied om een belemmering te vormen voor de beoogde ontwikkeling (zie onderstaande afbeelding). Namelijk, de ontwikkeling van één woning zal de weg tussen nr. 49 en 53 gebruiken toegangsweg en kruist daarbij de monumentale panden niet.
Afbeelding 4.1: Monumentale panden (geel) in de omgeving van het plangebied (rood)
De omgevingsaspecten archeologie en cultuurhistorie zullen geen belemmering vormen voor onderhavig bestemmingsplan.
Het externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maatstaaf voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen op de betreffende locatie. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding. Op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving dient bij een plan beoordeeld te worden of de wettelijke grenswaarde met betrekking tot het PR niet wordt overschreden en of de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Aan de hand van de risicokaart is bepaald of in de nabijheid van het plangebied sprake is van transport van gevaarlijke stoffen of de opslag en productie van dergelijke stoffen. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.
Afbeelding 4.2 Uitsnede risicokaart met plangebied in rood (bron: www.risicokaart.nl)
Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Op circa 400 meter vanaf het plangebied is de A9 gelegen, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Op basis van bijlage 1 van de Regeling basisnet blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van de A9 is gelegen. Daarnaast valt het plangebied binnen de LIB-5 zone. In paragraaf 3.1.4 is aangetoond dat dit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
Sinds 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet. Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. Deze wet neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Dat is niet alleen van belang vanwege het feit dat Nederland is gehouden tot nakoming van zijn internationale verplichtingen, maar ook, omdat de Europese regelgeving een hoog beschermingsniveau van de natuur verzekert, hoger dan de bescherming die vóór de totstandbrenging van de Europese kaders werd geboden door de nationale wetgeving. De taken en verantwoordelijkheden worden in het wetsvoorstel zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. Eén van de verantwoordelijkheden van de provincie is het Natuurnetwerk Nederland, een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden.
Flora en fauna
Om de aanwezigheid van beschermde flora en fauna binnen en in de nabijheid van het plangebied te kunnen beoordelen, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze quickscan is bijgevoegd als 2 bij dit bestemmingsplan. Uit deze quickscan is gebleken dat het plangebied geen geschikte groeiplaats voor beschermde planten is. Wel is het plangebied geschikt als functioneel leefgebied van verschillende beschermde soorten: ze gebuiken het plangebied als foerageergebied en mogelijk als vaste rust- en/of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.
In het kader van de zorgplicht zal er rekening gehouden worden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige dieren.
Stikstof
Naast de quickscan flora en fauna is er ook een Aerius-berekening uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van stikstofdepositie op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, in dit geval het Noordhollands Duinreservaat op circa 4,1 km afstand. De Aerius-berekening is uitgevoerd over zowel de realisatie- als de gebruiksfase. Uit deze berekening is gebleken dat een negatief effect op Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen activiteiten uitgesloten kan worden. De berekening en bijbehorende rapportages zijn bijgevoegd als bijlagen 3, 4 en 5 bij dit bestemmingsplan.
In de Wet geluidhinder zijn geluidsnormen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai opgenomen. Wanneer een nieuwe geluidsgevoelige bestemming wordt gerealiseerd en deze locatie binnen (één van) de geluidszones van wegverkeer, spoorwegverkeer of industrie valt, moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Onder meer woningen, scholen en ziekenhuizen worden als een geluidsgevoelige bestemming aangemerkt.
Wegverkeer
Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer dient op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen in de geluidszone van een weg te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 48 dB. Indien dit geluidsniveau wordt overschreden, kan de gemeente een hoger geluidsniveau toestaan, de zogenaamde 'hogere waarde'. Tot vaststelling daarvan kan worden besloten, indien uit onderzoek is gebleken dat bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen om het geluidsniveau terug te brengen onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, niet mogelijk zijn. Voor nieuwe woningen in binnenstedelijke situaties geldt een maximale hogere waarde van 63 dB.
Spoorweglawaai
Het geluidsniveau ten gevolge van het railverkeer dient op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen in de geluidszone van een weg te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 55 dB. Indien dit geluidsniveau wordt overschreden, kan ook hiervoor onder voorwaarden een hoger waarde worden vastgesteld van 68 dB.
Industrielawaai
Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde "zware lawaaimakers" als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB niet te boven gaan. De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen – vastgelegd in eerder genomen besluiten – blijven gelden.
Luchtverkeerslawaai
Op grond van artikel 8.30a van de Wet luchtvaart stelt de minister elk vijfde kalenderjaar een geluidsbelastingkaart vast. Die heeft betrekking op de geluidsbelasting (hele dag (Lden) en 's nachts (Lnight) veroorzaakt door de luchthaven op woningen en bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen categorieën van andere geluidgevoelige gebouwen.
In de beoordeling van de conceptaanvraag welke betrekking heeft op onderhavig plan heeft de Omgevingsdienst IJmond geconcludeerd dat het plangebied zich niet binnen de geluidszones van wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen bevindt. Volgens de Omgevingsdienst vormt ook luchtvaartlawaai geen beperking, omdat er geen grenswaarden worden overschreden. Daarmee vormt het aspect geluid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Het algemene uitgangspunt van het Nederlandse geurbeleid is het voorkomen van nieuwe hinder. Als er geen hinder is, hoeven er geen maatregelen getroffen te worden. De mate van hinder die nog acceptabel is moet worden vastgesteld door het bevoegde bestuursorgaan op grond van de Wm.
In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven en locaties welke geuruitstoot veroorzaken. Het aspect geur zal daarom geen belemmering vormen.
Het kan voorkomen dat er in of nabij het plangebied planologische relevante kabels en/of leidingen liggen. Planologisch relevant zijn hoofdnutsvoorzieningen, zoals leidingen voor het transport van giftige, brandbare en/of ontplofbare stoffen, aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen of afvalwaterleidingen. Als dergelijke leidingen in of vlakbij het plangebied voorkomen worden deze als zodanig bestemd.
Zoals te lezen in de toelichting en verbeelding van het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum' bevinden zich binnen en in de nabije omgeving van het plangebied geen planologisch relevante kabels of leidingen.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer. Het uitgangspunt bij ruimtelijke planvorming is dat een project niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aanpak zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof (PM10 en PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden. De grenswaarden van de stikstofdioxide en fijn stof zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | Vanaf 2015 |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | Vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m3 | Vanaf 11 juni 2011 | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 |
Tabel 1: Grenswaarden
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met grof stof wordt rekening gehouden bij de milieuzonering en wordt daarom niet in het kader van luchtkwaliteit meegenomen.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate, leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Het planinitiatief valt met de realisatie van 1 woning in één van de categorieën die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en is daarom vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Daarnaast is het planinitiatief getoetst aan de NSL monitor. Onderstaande afbeelding toont aan dat de luchtkwaliteit ter plaatse van voldoende kwaliteit is voor wonen. Het omgevingsaspect luchtkwaliteit hoeft niet nader onderzocht te worden.
Afbeelding 4.3: Resultaat NSL monitor (bron: nsl-monitoring.nl)
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Door middel van milieuzonering dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals wonen). De VNG handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) geeft richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden. Deze afstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming die bedrijven/milieubelastende activiteiten toestaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het ruimtelijk plan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. In 2019 is de Milieuzonering nieuwe stijl opgesteld. Dit rapport is vooruitlopend op de Omgevingswet opgesteld en kan worden toegepast voor het reguleren van bedrijven in bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte, echter blijft de handreiking uit 2009 nog van kracht.
De omgeving van het plangebied wordt vanwege de functiemening detailhandel en woningbouw aangemerkt als gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden uit de VNG handleiding met één stap mogen worden verkleind. Ten noorden van de planlocatie bevindt zich de functie detailhandel. De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsfuncties tot en met milieucategorie 1. Ook de VNG-handleiding schaalt 'Detailhandel voor zover n.e.g.' in onder milieucategorie 1. Voor milieucategorie 1 geldt binnen een gemengd gebied een richtafstand van 0 meter tot gevoelige functies zoals woningen. Verder is er in de nabije omgeving van het plangebied geen andere bedrijvigheid gesitueerd.
Op basis van bovenstaande analyse kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor het initiatief en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De reikwijdte van het begrip 'goede ruimtelijke ordening' bestrijkt ook het goed omgaan met verkeer en parkeren. Ten aanzien van verkeer is het van belang dat de nieuwe functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en dat er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie. Daarnaast dienen er voldoende parkeerplaatsen voor de beoogde functie aanwezig te zijn. In het plangebied is de parkeernota 'Parkeernormen Uitgeest 2013' van toepassing. Nieuwe ontwikkelingen dienen aan de parkeernormen van de parkeernormennota te voldoen.
Uit de Nota Parkeernormen Uitgeest 2013 is af te leiden dat de nieuwe woning 1,7 parkeerplaatsen dient te realiseren om aan de parkeervraag te voldoen. Op eigen terrein zullen 3 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waardoor de parkeernorm ruimschoots gehaald wordt.
Voor wat betreft verkeer is het van belang dat de nieuwe woning, welke achter de bestaande woningen gesitueerd wordt, vanaf de openbare weg goed bereikbaar is. Zoals al beschreven in 3.3.3 is de toegangsweg naar de woning overal minimaal 3,3 meter breed en verhard. Ook is er genoeg ruimte voor keren op het terrein van Langebuurt 51.
Bij ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn Rijk, Waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan.
Het omgevingsaspect water heeft binnen de ruimtelijke ordening vaak een beperkend karakter. Enerzijds moet het ruimtegebruik aansluiten bij het bergen van het water, anderzijds kunnen ontwikkelingen negatieve effecten hebben op de kwaliteit van het water (watervervuiling). Om inzicht te hebben in de effecten van een ontwikkeling op de waterhuishouding is de watertoets van belang.
Watertoets
Sinds 1 november 2003 verplicht het Besluit ruimtelijke ordening een Watertoets te verrichten. De Watertoets beschrijft het proces waarop de waterbeheerder en de initiatiefnemer van het ruimtelijke plan moeten samenwerken. Het plangebied betreft twee waterbeheerders, te weten het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de gemeente Uitgeest. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. De gemeente Uitgeest is verantwoordelijk voor de riolering- en het grondwaterbeheer. Het samenwerkingsproces leidt uiteindelijk tot een zogenaamde 'waterparagraaf' die onderdeel moet gaan uitmaken van het uiteindelijke plan of besluit.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft haar beleid vastgelegd in het Waterprogramma 2016-2021. Dit beleidsdocument is vastgesteld in oktober 2018 . Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid. Het waterschap zoekt bij de planvormig en uitvoering zo veel mogelijk de samenwerking met partners. Bij nieuwe plannen hoort altijd onderzocht te worden hoe omgegaan wordt met de toekomstige (afval)waterstromen.
Binnen het plangebied wordt een oud pand vervangen door een nieuwe woning. Het plangebied is op dit moment, op het grasland achter het plangebied na, al volledig verhard. In de nieuwe situatie zal hier niks aan veranderen. Voor de volledigheid is de Watertoets doorlopen. Hieruit is gebleken dat het waterschapsbelang zeer beperkt is, waardoor er sprake is van een zogenaamde korte procedure; het plan valt binnen de standaardciteria van het waterschap. Het resultaat van de Watertoets is bij dit plan gevoegd als bijlage 6 bij dit bestemmingsplan. Op gebied van het omgevingsaspect water zijn geen belemmeringen voor de uitvoering van het initiatief.
Energietransitie en duurzaamheid
De energietransitie betekent de overgang van fossiele brandstoffen zoals gas, kernenergie en steenkolen naar volledig duurzame energie. Duurzame, groene energie kennen we nu al vanuit zon, wind, biomassa en water.
Duurzaamheid en energietransitie zijn continue processen; concrete afspraken zijn gemaakt in het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 en het programma 'Nederland Circulair in 2050'. Dit betekent onder andere in 2030 bijna de helft minder CO2 uitstoot realiseren dan in 1990. Met de plannen kan het kabinet een belangrijk startschot geven voor opschaling van de energietransitie.
Regelgeving
Per 1 juli 2018 is de wet Voortgang Energietransitie (wet VET) van kracht geworden, die zegt dat het niet meer is toegestaan om nieuwbouw met aardgas te realiseren, tenzij de gemeente beslist dat er zwaarwegende belangen zijn om hier van af te wijken. Per 1 januari 2021 is BENG (Bijna Energieneutrale Gebouw eisen) van kracht, met een ambitie naar volledig energieneutraal. Daarmee worden strengere eisen gesteld om zo het energieverbruik te verlagen. Met deze wijziging moeten vanaf 1 januari 2021 alle nieuw te bouwen gebouwen, zowel woningen als uitiliteitsbouw, voldoen aan de BENG eisen. De eisen zijn onafhankelijk van de energiedrager; wel is een minimum aandeel hernieuwbare energie vereist.
Stikstofvrije woningbouw
De provincie heeft een handreiking stikstofvrije woningbouw van de Provincie Noord-Holland gepubliceerd. De handreiking is bedoeld voor woningbouwprojecten met een stikstofprobleem waardoor het verkrijgen van een vergunning Wet natuurbescherming lastig is. De handreiking omvat mogelijke stikstof beperkende maatregelen in de bouw- en gebruiksfase van het project. Uit de verkenning blijkt dat de stikstofuitspraak extra aanleiding geeft tot het verduurzamen van de bouwsector. Als duurzaam bouwen het uitgangspunt is, dan is stikstofuitstoot vaak geen belemmerende factor voor de vergunningverlening.
Hulpmiddelen om te voldoen aan deze regelgeving
Om (toekomstige) bewoners en initiatiefnemers te helpen werkt de gemeente Uitgeest samen met Duurzaam Bouwloket (www.duurzaambouwloket.nl). Zij informeren en adviseren onafhankelijk over alle mogelijke maatregelen op gebied van duurzaam (ver)bouwen, energie besparen en energie opwekken. Met behulp van de helpdesk heeft men daarnaast de mogelijkheid om vrijblijvend vragen te stellen en direct advies in te winnen.
GPR Gebouw (meetintrument voor ontwikkelaars)
Een instrument om duurzaam bouwen inzichtelijk en meetbaar te maken is GPR Gebouw. Dit instrument geeft rapportcijfers op de onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Hoe hoger de score, hoe duurzamer de woning(en). GPR Gebouw is zowel een communicatiemiddel als praktische maatregelenlijst om nog duurzamer te bouwen; een voorbeeld is dat HR++ glas vervangen wordt door HR+++ glas met hogere isolatiewaarden. Dit is dan direct te merken aan de scores, de meerkosten zijn gering en er kan volstaan worden met mogelijk een warmtepomp met een lagere capaciteit (in overleg met de installateur) en dus goedkoper.
De woning zal gasloos gebouwd worden en zijn voorzien van een warmtepomp.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Uit het Besluit m.e.r. volgt dat een m.e.r.-beoordeling verplicht is voor de vaststelling van een bestemmingsplan voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met een oppervlakte van 100 ha of meer en/of een aaneengesloten gebied van 2.000 woningen of meer en/of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer (Besluit m.e.r., onderdeel D, categorie 11.2). Omdat de beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 1 woning met een omvang van circa 0,02 hectare grondoppervlak is op basis hiervan géén m.e.r.-beoordeling nodig. Wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden geldt in principe dat een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht volstaat.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de afdeling) heeft meermaals geoordeeld (ECLI:NL:RVS:2020:100) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r., afhangt van de specifieke ontwikkeling. Aspecten als de aard en de omvang van de ontwikkeling zijn daarbij leidend.
Naar het oordeel van de Afdeling kon de ontwikkeling van de twaalf vrijstaande woningen niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
De Afdeling besloot dat indien er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling er tevens geen vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft te worden uitgevoerd. In voornoemde uitspraak ging het om de realisatie van 12 vrijstaande woningen, daarmee is de uitspraak van toepassing voor de realisatie van 1 woning die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt.
Geconcludeerd kan worden dat op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat de m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven voor voorliggend bestemmingsplan, omdat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.
Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de initiatiefnemer. De kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de kavel worden door de initiatiefnemer gedragen. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om de ontwikkeling te kunnen realiseren.
De gemeentelijke kosten met betrekking tot de planologische procedure en daaraan verwante kosten worden verhaald op de initiatiefnemer. Daarnaast is er een planschadeovereenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer. Het is daarom niet nodig een exploitatieplan vast te stellen. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
De omwonenden van Langebuurt 51 zijn op de hoogte van het plan. Namelijk, de directe buren betreffen de broer en zus van de initiatiefnemer. Deze bewoners kennen het plan en zijn hiermee akkoord. De overige buren zijn ook op de hoogte van het initiatief en ook zij zijn akkoord. Daarnaast kent het plangebied al sinds de vaststelling van het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum' (circa 10 jaar geleden) een woonbestemming, waarmee de transformatie van bedrijvigheid naar wonen voorzien kon worden. Ook kent het perceel reeds bebouwing; de nieuwe bebouwing zal in omvang afnemen ten opzichte van de huidige bebouwing. Buurtbewoners zijn akkoord met de tranformatie die het plangebied en de omgeving kwalitatief ten goede zullen laten komen.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Langebuurt 51' heeft vanaf 24 november gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.