direct naar inhoud van Toelichting
Plan: J.E. de Witstraat e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0450.BPJEWitstraateo-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Uitgeest is een samenstel van 54 Duplexwoningen aanwezig die vanwege ouderdom en vanuit de wens van duurzamere woningen worden gesloopt en vervangen door eenzelfde aantal woningen. De woningen bevinden zich aan de Middenweg, de Hogeweg en de J.E. de Witstraat in Uitgeest.

Hoewel het aantal woningen niet wijzigt, worden de nieuwe woningen in een iets andere configuratie gebouwd dan de oude. Dit maakt dat het nieuwe plan niet in het vigerende bestemmingsplan past. Via het voorliggende postzegelbestemmingsplan wordt het nieuwe samenstel van de woningen planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich circa 125 meter boven de N203, die Uitgeest in tweeën deelt. De westelijke bouwblokken liggen aan de Hogeweg. Het oostelijkste bouwblok ligt aan de Middelweg. Tussen deze wegen loopt de J.E. de Witstraat die meer westelijk uitkomt op de Geesterweg. De begrenzing van het plangebied wordt in de navolgende afbeelding indicatief weergegeven met een rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPJEWitstraateo-VS01_0001.jpg"

Afbeelding: plangebied aangegeven met rode contour (bron: maps.google.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan dat momenteel vigeert is het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum' dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 28 juni 2012. De woningen inclusief de achtertuinen in het voorliggende plangebied zijn daarin aangewezen als bestemming Wonen. De voortuinen van alle woningen hebben een bestemming Tuin gekregen. De straten hebben een bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. Het gehele plangebied is bestemd met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3.

Naast het bestemmingsplan Wonen Noord en Centrum is tevens het 'Parapluplan 2017' geldend. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de bestaande bestemmingsplannen op bepaalde aspecten te actualiseren zonder alle bestemmingsplannen in zijn geheel te hoeven herzien. Voor de voorliggende ontwikkeling is het parkeeraspect uit het parapluplan relevant. Het Parapluplan 2017 is vastgesteld op 28 augustus 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPJEWitstraateo-VS01_0002.jpg"

Afbeelding: uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan met het plangebied indicatief aangegeven

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan J.E. de Witstraat e.o. is vervat in:

  • de verbeelding, waarop de bestemmingen van de in het plan gelegen gronden en bijbehorende verklaringen zijn aangegeven;
  • de planregels, waarin bepalingen zijn opgenomen over de inhoud van de bestemmingen en bepalingen omtrent het gebruik van gronden en de toelaatbaarheid van bebouwing.

Het bestemmingsplan gaat verder vergezeld van deze toelichting, waarin de opzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en verantwoord. Ook worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld, alsmede de resultaten van inventarisatie en onderzoek. Tot slot worden de resultaten van overleg in deze toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In deze paragraaf wordt de bestaand situatie beschreven aan de hand van de ruimtelijke en functionele structuur.

2.1.1 Ruimtelijke structuur

De gemeente Uitgeest ligt in het noordelijk deel van de regio Kennemerland. Kennemerland maakt onderdeel uit van de noordwestvleugel van de Randstad waartoe ook het gebied rondom Haarlem en de noordelijke Duinrand behoren. Uitgeest ligt in het verlengde van de ten westen van de A9 gelegen verstedelijkingsas Haarlem-Beverwijk-Heemskerk. Rondom Uitgeest liggen de plaatsen Castricum in het westen, Akersloot in het noorden, Krommenie in het zuidoosten en Heemskerk in het zuidwesten.

Uitgeest ligt op een restant van een strandwal. Dergelijke wallen, hoger gelegen in het landschap, boden gelegenheid om te wonen en wegen aan te leggen. In de omgeving van het voorliggende plangebied is deze oorspronkelijke structuur in de lengterichting van de strandwal nog te herkennen in de dorpslinten en de slagenverkaveling loodrecht op deze wegen.

De Middelweg, de Hogeweg en de Westergeest/Langebuurt vormen de oorspronkelijke bebouwingsstructuur van de kern Uitgeest. De bebouwing en verkaveling aan deze linten is divers qua schaal, hoogte en typologie. De J.E. de Witstraat is een dwarsverbinding tussen de Middelweg en Hogeweg die doorloopt totaan de Geesterweg. Binnen het plangebied vormt de bebouwing aan de drie straten een stedenbouwkundige eenheid waardoor de vorm van een halter is ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPJEWitstraateo-VS01_0003.jpg"

Afbeelding: straatbeelden plangebied

2.1.2 Functionele structuur

In de omgeving van het plangebied is de voornaamste functie wonen. Er is voornamelijk sprake van eengezinswoningen, zowel rijwoningen, twee-onder-één-kap en vrijstaande woningen. Langs de linten zijn her en der ook bedrijven aanwezig. Nabij het plangebied is op circa 30 meter afstand een garagebedrijf aanwezig langs de Wethouder Twaalfhovenstraat en op 50 meter een handelsbedrijf. Meer zuidelijk langs de Middelweg zijn horecafuncties aanwezig op circa 100 meter afstand.

2.1.3 Planspecifiek

De navolgende afbeelding toont de bestaande configuratie van de 54 woningen. Deze woningen zijn gebouwd als zogenoemde Duplexwoningen met een omvang van circa 60 m2 BVO per woning. Dit is een woning die tijdelijk gesplitst kan worden in twee deelwoningen. Deze splitsingsmethode werd na de tweede wereldoorlog toegepast om kleine gezinnen aan woonruimte te helpen in de toen heersende woningnood. De woningen hebben allen eenzelfde verschijningsvorm, maar zijn onderverdeeld in blokken van verschillende aantallen. De woningen hebben allen een buitenberging. Langs de J.E. de Witstraat zijn 22 parkeerplaatsen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPJEWitstraateo-VS01_0004.jpg"

Afbeelding: bestaande situatie

 

2.2 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie zijn de bestaande woningen gesloopt en wordt hetzelfde aantal teruggebouwd. De huidige bewoners worden via een sociaal plan tijdelijk in andere woningen gehuisvest, waarna er de mogelijkheid bestaat om terug te keren in een nieuwe woning binnen het voorliggende plan. Door een nieuwe inrichting van de openbare ruimte wordt de configuratie van de woningen iets anders. De woningen zijn net als in de bestaande situatie sociale huurwoningen voor kleine huishoudens (1 - 2 personen). Het betreft een mix van 28 levensloopbestendige appartementen (3 kamers en circa 70 m2) en 26 kleine grondgebonden eengezinswoningen (3 kamers, circa 80 m2). De appartementen krijgen een hoogte van 8,4 meter gemeten vanaf vloerpeil en de grondgebonden woningen een hoogte van 8,1 meter vanaf vloerpeil.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPJEWitstraateo-VS01_0005.jpg"

Afbeelding: situatie nieuw

Door het meer haaks trekken van de J.E. de Witstraat worden ook de woonblokken in deze beweging meegetrokken. Dit brengt ruimte in de zuidoostelijke hoek, waardoor daar nu een blok van 4 grondgebonden woningen wordt gerealiseerd. Hierdoor ontstaat er een evenwichtiger stedenbouwkundig samenstel van de woningen. De appartementen worden gerealiseerd langs de J.E. de Witstraat. De bergingen worden per perceel verdeeld in tegenstelling tot de clustering in de bestaande situatie. Langs de J.E de Witstraat worden 26 parkeerplaatsen gerealiseerd. De J.E. de Witstraat wordt aangepast naar tweerichtingsverkeer.

In het plan van Kennemerwonen heeft de weg een gesloten karakter. Dit past niet bij de verkeerscirculatie die de gemeente voor ogen heeft in het zuidelijk deel van het oude dorp. De aansluiting van de N203 op de Middelweg is in zijn huidige ontwerp bijzonder ongelukkig en gevaarlijk. Een toekomstige oplossing hier is om het onmogelijk te maken om vanuit de middelweg de N203 op te rijden (of andersom) en enkel de aansluiting vanuit de N203 richting de Middelweg in stand te houden. Om dit in de toekomst wellicht mogelijk te maken moet er wel een oost-west verbinding van de Geesterweg richting het oosten zijn die dit extra verkeer aankan. De J.E. de Witstraat was in zijn huidige ontwerp te smal en daarom is ervoor gekozen om de weg begaanbaar te maken voor verkeer in 2 richtingen aangevuld met fietsverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPJEWitstraateo-VS01_0006.jpg"

Afbeelding: vogelvluchtimpressie nieuwe situatie vanuit zuidwestelijke richting

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPJEWitstraateo-VS01_0007.jpg"

Afbeelding: impressie nieuwe situatie door J.E. de Witstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPJEWitstraateo-VS01_0008.jpg"

Afbeelding: impressie nieuwe situatie achterzijde appartementen

2.3 Verantwoording ruimtelijke inpassing

Gelegen in een buurt dicht bij de Provincialeweg in Uitgeest bevindt zich de J.E. de Witstraat welke de Hogeweg en de Middelweg met elkaar verbindt. Een rustige buurt die enerzijds bestaat uit geschakelde woningen uit de jaren ‘20 en ’30, waar je af en toe verrast wordt door een prachtige vrijstaande woning, en anderzijds veel naoorlogse rijwoningen aantreft. Zowel aan de Hogeweg als de Middelweg vind je een ontspannen afwisseling van langs- en dwarskappen met een typologie die varieert in een hoge begane grond met een kap en twee lagen met een kap. De straten, stoepen en de inrichting van de openbare ruimte zien er verzorgd uit. Groen is in deze buurt uitermate goed vertegenwoordigd; hagen, struiken, plantsoenen en bomen zijn er in overvloed en kenmerken deze buurt.

Te midden in deze buurt bezit Woningcorporatie Kennemer Wonen 54 woningen. 54 Woningen die verdeeld zijn over 8 blokjes rijwoningen. De huidige woningen bestaan uit twee lagen met een flauwe kap. De woningen hebben metselwerk gevels, kunststof kozijnen en zijn gedekt met oranje keramische pannen. Gezien de technische staat van de woningen, de duurzaamheidsambities van de overheid en de toekomstvisie van de corporatie, heeft Kennemer Wonen besloten om voor deze woningen sloop – nieuwbouw te plegen. De opgave betreft het terugbouwen van 54 woningen in twee types, grondgebonden woningen en appartementen.

Uitgangspunt voor de nieuwe stedenbouwkundige opzet is een vanzelfsprekende stedenbouwkundige inpassing en de versterking van de huidige ruimtelijke structuur. In de nieuwe stedenbouwkundige opzet is er gekozen om de straat langs de Hogeweg en de Middelweg te begeleiden met de nieuwe bebouwing. Heldere bebouwingsstroken welke zich richten naar de straat. Aan beide straten zijn de grondgebonden woningen gepositioneerd in korte blokjes die t.o.v. de rooilijn licht verspringen om zo ontspanning in het straatprofiel te krijgen en af te stappen van de strenge lange blokken. Om een mooie overgang te maken tussen bebouwing en straat krijgen de grondgebonden woningen een kleine voortuin welke afgescheiden wordt door een haag. De oorspronkelijke rijwoningen bestonden uit twee lagen met een kap, de nieuwe bebouwing toont zich door de keuze voor een mansardekap, kleiner en lager. Het mansarde type zorgt ervoor dat de bebouwing kleiner oogt en zich beter voegt met haar omgeving. Door het introduceren van gemetselde ‘erkers’ welke afgewisseld worden door dakkapellen krijgen de blokjes maat, geleding, ritme en schaal.

De nieuwe J.E. de Witstraat zal een geheel nieuwe inrichting en profiel krijgen. Er zal veel ruimte ontstaan voor bomen, groen, hagen, stoepen, parkeergelegenheid en goede entrees naar de nieuwe appartementen. Het nieuwe profiel voelt aan als een verborgen hofje. Een hofje waaraan twee appartementengebouwen staan welke ieder 14 appartementen huisvesten. Ook hier is er gekozen voor het mansarde type om zo een goede hechting met de omgeving te bewerkstelligen. De ontsluiting vindt plaats via een trappenhuis en galerij welke zich aan de achterzijde van de blokjes bevindt. De appartementen op de begane grond hebben hun voordeuren aan de straat. Net als de grondgebonden woningen krijgen de appartementen op de begane grond een kleine voortuin maar ook een achtertuin waardoor er ook hier een mooie overgang ontstaat tussen straat en gebouw en waarmee sociale interactie tussen bewoners en buurt ontstaat. De ‘toegang’ vanuit de Hogeweg en de Middelweg naar het nieuwe ‘hof’ is zorgvuldig vormgegeven door goede erfafscheidingen mee te ontwerpen, ruimte voor groen over te houden en door de kopgevels een gezicht te geven. Er is in dit plan zelfs nagedacht over nieuwe huisvesting voor de dieren met vleugels welke geïntegreerd zijn in de architectuur van de nieuwe bebouwing. Een voorbeeld hiervan zijn de gevelstenen in de kopgevels van de nieuwe woonblokken. Een prachtige uiting van de symbiose tussen mens en natuur.


Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De SVIR heeft als ondertitel 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.

Bereikbaarheid is een andere doelstelling van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen. Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.

Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt het Rijk zich bijvoorbeeld ook op bescherming tegen overstromingen en behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land.

In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten. In het SVIR staat het belang van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming beschreven. Hiervoor is de Ladder voor duuzame verstedelijking in het leven geroepen. De Ladder is per 1 juli 2017 gewijzigd en vereenvoudigd. De ladder is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. In dit geval is er geen sprake van een toename in aantal woningen, want het aantal woningen blijft gelijk. De configuratie van de bebouwing wijzigt door de gewijzigde ligging van de J.E. de Witstraat en de oppervlakte bebouwing neemt toe. De omvang hiervan is echter van dien aard dat niet hoeft te worden gesproken van nieuw ruimtebeslag waardoor er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Los daarvan dient iedere afwijking van het bestemmingsplan te worden gemotiveerd. Naast de behoefte aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse dat is beschreven in hoofdstuk 2, komt de ontwikkeling ook tegemoet aan de behoefte aan sociale woningen, levensloopbestendige woningen en een duurzamere woningvoorraad.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en op 1 oktober 2012 uitgebreid. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn onder andere de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Het Barro heeft voor het voorliggende plan geen consequenties en is verder in overeenstemming met het SVIR opgesteld.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

Ambities

Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:

  • I. Leefomgeving

    • a. Klimaatverandering

Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.

    • a. Gezondheid en veiligheid

De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico’s en die een gezonde levensstijl ondersteunt.

    • a. Biodiversiteit en natuur

De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.

  • II. Gebruik van de leefomgeving

    • a. Economische transitie

De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.

    • a. Wonen en werken

De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.

    • a. Mobiliteit

De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.

    • a. Landschap

De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

  • III. Energietransitie

De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

Sturingsfilosofie

In de aanpak om de ambities waar te maken geldt het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' als sturingsfilosofie. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied.

Vijf bewegingen

Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.

    • a. Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat, waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden toegevoegd.
    • b. Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad functioneren en de reikwijdte wordt groter.
    • c. Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
    • d. Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
    • e. Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.


De voorliggende ontwikkeling vindt vooral aansluiting bij de bewegingen 'sterke kernen, sterke regio's en die van 'nieuwe energie'. Deze bewegingen beogen handvatten te geven om de werkgelegenheid, het voorzieningenniveau en de bereikbaarheid op peil te houden op een duurzame wijze. En om dorpen, steden en regio’s de krachtige identiteit die ze zo kenmerkt te laten behouden of te ontwikkelen met een bijdrage aan de circulaire economie. Het is zaak dat regio’s vitaal blijven en zich verder kunnen ontwikkelen.

De voorliggende ontwikkeling betreft de vervanging van bestaande verouderde woningen waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de energietransitie en het versterken van de leefbaarheid en identiteit van Uitgeest. Het is daarom is lijn met de uitgangspunten die zijn vastgelegd in de provinciale structuurvisie.

3.2.2 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zijn een aantal onderwerpen opgenomen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland, te weten aardkundige waarden, openheid, stilte en donkerte en dorps-DNA.

De Provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden. Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.

De Provincie beschermt ook de ondergrond van de bijzondere landschappen. Zolang aardkundige verschijningsvormen (zoals stuwwallen, duinen, wadden en beekdalen) onaangetast zijn, vertellen ze veel over de ontstaansgeschiedenis van Noord-Holland en de krachten die daarbij een rol speelden: wind, water, ijs en getijden. Behoud en ontwikkeling van aardkundige waarden is van belang gezien de onschatbare waarde van aardkundig erfgoed voor de inwoners van Noord-Holland en Nederland.

Uitgeest is gelegen op een strandwal die evenwijdig ligt aan de kust, genaamd de Smallewal. Met betrekking tot deze strandwal is het van belang om het open karakter tussen de kernen te behouden, de relatie tussen de kernen en het omliggende landschap te versterken en de onregelmatige blokverkaveling van het landschap te behouden.

Genoemde kernkwaliteiten worden door het plan niet aangetast. De planlocatie ligt in het ''bestaand stedelijk gebied'' en ligt bovendien niet in een aardkundig waardevol gebied. Tevens worden er geen archeologische of cultuurhistorische waarden aangetast.

3.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. De laatste wijziging van de PRV is op 27 mei 2019 door Provinciale Staten vastgesteld. In deze wijziging zijn onder andere de artikelen met betrekking tot agrarische bouwpercelen, glastuinbouw en de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie aangepast. De gewijzigde PRV is op 7 juni 2019 in werking getreden. De verordening is een juridische doorvertaling van het beleid uit de Structuurvisie.

In de structuurvisie Noord-Holland 2040 wordt voor de ruimtelijke kwaliteit vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000, Wetlands of nationaal Park.

Het plangebied is onderdeel van het Bestaand Stedelijk Gebied (BSG). Voor de invulling van BSG geeft de provincie grote vrijheid aan gemeenten. Artikel 5a van de PRV bepaalt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte afspraken. Uit jurisprudentie blijkt dat bij woningen pas sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wanneer 12 woningen of meer worden gerealiseerd. In dit geval is sprake van gelijk blijven van het aantal woningen en daarom geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er wordt daarom voldaan aan de PRV.

3.2.4 Provinciale Woonvisie 2010-2020

De Provinciale Woonvisie 2010-2020 is erop gericht in 2020 te beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De speerpunten van de Provinciale Woonvisie 2010-2020 zijn:

  • 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  • 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners;
  • 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

In de woonvisie benadrukt de provincie met name het belang van een passende kwaliteit woningbouw. Dat is alleen mogelijk als er op regionaal niveau een goede afstemming komt tussen alle partijen die zijn betrokken bij het bouwen van woningen. De provincie zet zich vooral in als procesleider, aanjager en expert. Vanuit die rol is de provinciale woonvisie opgesteld en wordt vervolgens aangestuurd op het maken van bestuurlijke afspraken in de zogenaamde Regionale actieprogramma's (RAP). Om inzicht te krijgen in de Noord-Hollandse woningbouwproductie voert de provincie jaarlijks de monitor woningbouw uit. Het belangrijkste doel van de monitor is het inzichtelijk maken van de voortgang bij het bereiken van woningbouwdoelstellingen en afspraken. Hierdoor kan op basis van de resultaten tijdig worden bijgestuurd, zodat (nog) niet behaalde opgaven alsnog gerealiseerd kunnen worden of doelen kunnen worden bijgesteld. De woningbouwopgaven voor de provincie zijn door de gemeenten in regioverband vastgelegd in de RAP's. De RAP's geven uitvoering aan de provinciale woonvisie en bevatten kwantitatieve en kwalitatieve afspraken. De doelstellingen, uitkomsten en afspraken in de RAP's vormen de basis voor de metingen in het kader van de monitor Woningbouw.

De woonvisie gaat uit van een demografische ontwikkeling waarbij in Noord-Holland Noord de bevolkingsgroei in de loop van de tijd afneemt. Verwacht wordt dat na 2040 het aantal huishoudens en dus de woningbehoefte niet meer toeneemt. Vergrijzing leidt tot een vraag naar woningen en woonomgevingen waar mensen langdurig zelfstandig kunnen blijven wonen en deelnemen aan de maatschappij. Om starters en jongeren op de woningmarkt betere kansen te geven blijft de betaalbaarheid van de woningen belangrijk. Verder stelt de Provinciale Woonvisie de consument centraal. De provincie wil de keuzevrijheid van bewoners vergroten. Dit betekent dat er ruimte moet worden gegeven aan (specifieke) woonwensen. Het gaat daarbij niet alleen om de woning maar ook om de woonomgeving.

De woningen die met voorliggend plan worden mogelijk gemaakt zijn betaalbare woningen in de sociale sector waarmee er aansluiting is bij de Woonvisie van Noord-Holland. Omdat er geen sprake is van een toename in het aantal woningen, maar puur vervanging en verbetering is regionale afstemming niet aan de orde.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Uitgeest 2030

Op 27 juni 2019 is de Omgevingsvisie Uitgeest 2030 vastgesteld. In deze omgevingsvisie beschrijft Uitgeest haar ambities en koers tot 2030 (met een doorkijk naar de periode daarna) voor de ontwikkeling van de woon, werk- en leefomgeving op haar grondgebied.

Er zijn vier kernopgaven. Dit zijn overkoepelende thema’s en hebben betrekking op:

  • 1. het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente;
  • 2. een gezonde, sociale en vitale leefomgeving;
  • 3. een gevarieerd woningbestand dat aansluit bij de vraag, goed bereikbaar, met goede voorzieningen rond het centrum en het station;
  • 4. de transitie naar een duurzame, energiezuinige en klimaatbestendige gemeente in 2050.

Deze vier kernopgaven hanteert de gemeente als leidraad voor de beslissingen die genomen worden in de fysieke leefomgeving.

De Omgevingsvisie benadert de opgaven gebiedsgericht en houdt zo rekening met de identiteit van de verschillende (dorps-) delen als kapstok voor (ruimtelijke) ontwikkelingen. De gemeente bouwt op deze manier voort op aanwezige (ruimtelijke) structuren, zoals het karakteristieke landschap van de strandwallen en –vlakten, watersystemen en cultuurhistorie. Er worden verschillende deelgebieden onderscheiden, elk met een eigen identiteit en ambitieniveau. Het voorliggende plangebied is gelegen in het 'Oude Dorp' (deelgebied 1). Voor dit deelgebied zijn een aantal streefbeelden opgesteld, waaronder:

  • In het Oude Dorp zijn de inspanningen in de toekomst gericht op kwaliteitsverbetering met als doel een dorps en kleinschalig woonmilieu waarin het verleden afleesbaar is. Waar familie, vrienden, verzorgers en voorzieningen altijd dichtbij zijn. Waar de openbare ruimte het domein van voetgangers en fietsers is en waar de auto te gast is. Waar (nieuwe) verblijfsplekken in de openbare ruimte ontstaan en dagen uit voor ontmoeting, zoals bij het Regthuys.
  • Bij verdichtingen en herstructurering van de bebouwing en inrichting van de openbare ruimte dient de structuur van noord-zuid linten (de hoofdlinten) en hiertussen liggende ondergeschikte dwarsverbindingen als uitgangspunt.
  • Passend binnen het silhouet van Uitgeest betekent dat er in het gebied alleen nieuwe landmarks zijn toegestaan ter vervanging van bestaande (storende) ruimtelijke situaties en indien deze het bebouwingsbeeld ter plaatse verbeteren. De maximale bouwhoogte voegt zich naar het dorpse karakter.

Verder zijn als algemene ambities voor heel Uitgeest opgenomen om aanwezige kwaliteiten per deelgebied te versterken en minder goed ontwikkelde plekken te verbeteren. Gezondheid, met elkaar ouder worden en leefbaarheid zijn een verbindende factor tussen het sociale en fysieke domein. Uitgeest wordt een gemeente met een openbare ruimte die past bij de gebruikers, met ruimte voor beweging en ontmoeting. De leefomgeving is gezond, groen en met een steeds beter wordende milieusituatie. Ook gaat Uitgeest werken aan een klimaatbestendige en duurzame samenleving. Energiebesparing is hier onderdeel van.

De vervanging van de 54 woningen voor duurzamere woningen en waarbij de openbare ruimte wordt verbetert, sluit aan bij zowel de algemene ambitites als de streefbeelden die voor het delegebied Oude Dorp zijn opgesteld.

3.3.2 Welstandsnota

De Welstandsnota is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Alle bouwwerken aan de openbare ruimte vormen samen de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Uitgeest. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de (gebouwde) leefomgeving.

De redelijke eisen van de welstand zijn vastgelegd in de welstandsnota. Deze eisen gaan onder andere over:

  • de eigenschappen van de bestaande bebouwing
  • de openbare ruimte
  • het landschap
  • de stedenbouwkundige situatie
  • massa, structuur, maat en schaal, detaillering, materiaal en kleur
  • samenhang in het bouwwerk

Het ontwerp van de 54 woningen inclusief de openbare ruimte wordt vormgegeven in overleg met de Welstandscommissie teneinde overeenstemming te bereiken en zo te voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Op 8 april 2019 is het ontwerp van de woningen op hoofdlijnen al akkoord bevonden door de Welstandscommissie. De commissie heeft aangegeven het definitieve ontwerp met de detaillering bij een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen graag voorgelegd te zien.

 

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

In dit hoofdstuk worden de verschillende relevante ruimtelijke- en milieuaspecten behandeld. Per aspect wordt beoordeeld of de voorliggende ontwikkeling die met het bestemmingsplan wordt beoogd ruimtelijk aanvaardbaar is.

4.1 Water

4.1.1 Algemeen

In onder andere de Europese 'Kaderrichtlijn water', het 'Nationaal Bestuursakkoord Water', het Deltaprogramma 2015: 'Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw' en de adviezen van de 'Commissie Waterbeheer 21e eeuw' is het beleid met betrekking tot het water(-beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water; dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.


Op 22 december 2009 is de Waterwet (Wtw) in werking getreden. Uitgangspunt van de Wtw is een volledig beheer van het watersysteem. Op grond van de Wtw is er ook een goede samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.

4.1.2 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

De Keur

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

Binnen het werkgebied van het hoogheemraadschap is de afgelopen decennia door verstedelijking het areaal aan open water afgenomen. Om onder andere dit verschijnsel tegen te gaan is in 2003 de watertoets geïntroduceerd die ervoor moet zorgen dat de waterbelangen beter in ruimtelijke plannen worden meegenomen en dat ontwikkelingen 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Een van de onderdelen van dewatertoets is het beoordelen van de verhardingstoename.

De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Klimaatadaptie

Door een veranderend klimaat wordt het weer steeds extremer, hierdoor zullen periodes van hitte en droogte maar ook van overvloedige regenval steeds vaker voorkomen. Het is belangrijk om hier in het ontwerp rekening mee te houden om ook in de toekomst een prettig leefklimaat te behouden. Het uitgangspunt is om het hemelwater zoveel mogelijk te bergen binnen het plangebied. Ruim bemeten (verdiepte) groenstroken en groene tuinen zijn zowel effectief bij wateroverlast als hittestress. Ook bolle of holle straatprofielen kunnen water bergen bij extreme neerslag. Het hoogheemraadschap denkt graag mee over een klimaat adaptieve inrichting.

Vergunning

Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van meer dan 800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Afhankelijk van de complexiteit van aanvraag en/of werken is het belangrijk om hierover in een vroeg stadium overleg te starten, zodat onderzoeken tijdig kunnen worden gestart en wordt voorkomen dat onnodige onderzoeken worden gedaan.

Meer informatie over vergunningen en ontheffingen en het aanvragen daarvan zijn te vinden op www.hhnk.nl.


4.1.3 Watertoets

Hieronder wordt een watertoets uitgevoerd teneinde de waterbelangen die gelden voor de planlocatie goed te beschouwen.

Waterkering

De planlocatie is niet gelegen binnen (het invloedsgebied van) een waterkering. Negatieve effecten op een waterkering zijn er daarom niet.

Oppervlaktewater

De voorliggende ontwikkeling heeft geen invloed op de hoeveelheid aanwezige oppervlaktewater. Er is geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied.

Verharding en compenserende maatregelen

In het plangebied neemt als gevolg van de nieuwe bebouwing de feitelijke verharding toe met 1.459 m2. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen moeten worden in de vorm van extra wateroppervlak.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een verhardingstoename tot 2.000 m2 de vuistregel dat 10% van de toename aan verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd door middel van het inrichten van nieuwe waterberging. Uitgangspunt is dat de compensatie wordt gerealiseerd binnen het plangebied. Wanneer compenserende maatregelen binnen het plangebied niet mogelijk zijn wordt geadviseerd contact op te nemen met het hoogheemraadschap om te bepalen wat de alternatieve mogelijkheden zijn. Naar aanleiding van de watertoets en de vooroverlegreactie van het HHNK is overleg gepleegd over de wijze van compenseren. De bestemmingen binnen dit plangebied staan allen watercompensatie toe en zijn hiermee afgestemd op diverse maatregelen zoals waterdoorlatende verharding, een vertagende onderlaag of waterberging op straat en in verlaagde groenstroken. De verkeersbestemming heeft een aanduiding gekregen waarmee het duidelijk is dat daar voorzieningen voor waterberging en watercompensatie mogelijk zijn. Het realiseren van oppervlaktewater in het plangebied is helaas niet mogelijk. Met het HHNK is concreet afgesproken dat lopende de procedure van voorliggend bestemmingsplan de maatregelen worden uitgewerkt en afgestemd met HHNK en gemeente en dat de maatregelen zullen worden vastgelegd in een aan te vragen watervergunning.

Klimaatadaptie

Zoals uit de navolgende afbeelding (bron: https://klimaatatlas.net/) blijkt wordt in de nabije omgeving in een aantal straten en tuinen wateroverlast verwacht bij een boven normatieve bui. Juist wanneer er inbreidingen plaatsvinden is het de uitgelezen kans om de openbare ruimte meer klimaat adaptief in te richten. Van belang is om niet alleen normopvullend te werken, maar ook rekening te houden met wat er gebeurt wanneer er een boven normatieve regenbui valt. Wat opvalt is dat de stroombanen/ de blauwe aders naar de blauwe vlekken aangeven waarvandaan het hemelwater 'stroomt' bij hevige neerslag. Voor de J.E. de Witstraat is zichtbaar dat de afstroming aan de noordkant mede veroorzaker is van de nog noordelijker gelegen vlek met wateroverlast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPJEWitstraateo-VS01_0009.jpg"

Zoals eerder is aangegeven zijn met het HHNK maatregelen afgestemd die worden toegepast in het kader van de voorliggende ontwikkeling. Deze maatregelen zullen worden vastgelegd door het aanvragen van een watervergunning.

Waterkwaliteit en riolering

De ambitie van het Hoogheemraadschap is om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.


In het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Dit betekent dat het waterschap voor de nieuwe ontwikkeling adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen.


Het waterschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.


Deze adviezen worden in het kader van de omgevingsvergunning meegenomen.

Conclusie

Om de beoogde herontwikkeling klimaatadaptief vorm te geven is overleg gepleegd met het HHNK over maatregelen die worden toegepast in het plangebied. Door toepassing van deze maatregelen wordt de toename aan verharding gecompenseerd en wordt wateroverlast in de toekomst zoveel als mogelijk voorkomen. De te treffen maatregelen worden vastgelegd in een watervergunning. Het bestemmingsplan staat alle watercompenserende maatregelen toe. Het aspect waterhuishouding staat de voorliggende ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Milieu

4.2.1 Besluit milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijke eisen ten aanzien van de m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het voorliggende plan zou kunnen worden geschaard onder D11.2: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. In kolom 2 wordt onder andere genoemd dat het moet gaan om 2000 woningen of meer.

Vooropgesteld wordt dat het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' ruimte voor interpretatie laat. Mede daardoor kan ook discussie ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een wijziging van een dergelijk project. Niet iedere mogelijk gemaakte wijziging van een stedelijke ontwikkeling, hoe ondergeschikt ook, kan aangemerkt worden als een wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol.

Gelet op het gelijk blijven van het aantal woningen afgezet tegen de ruimtelijke context c.q. het gebied waarin woningen reeds in grote hoeveelheden aanwezig zijn, wordt beoordeeld dat geen sprake is van de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject en daarom ook geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

4.2.2 Bodemkwaliteit

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Omdat er in het voorliggende geval sprake is van de realisatie van woningen op plekken waar in de bestaande situatie nog geen woning staat, is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Landview BV. De rapportage hiervan is als bijlage bijgevoegd.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5740 richtlijnen voor een niet-verdachte locatie.
De hypothese voor het onderzoek is echter, dat er licht verhoogde gehalten van zware metalen en of
PAK in de mogelijk puin houdende grond aanwezig zijn. Het veldwerk is, door KIWA gecertificeerde
medewerkers, uitgevoerd onder het procescertificaat BRL SIKB 2000, conform de VKB protocollen
2001 en 2002.

In de mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn maximaal lichte verhogingen van de
onderzochte stoffen aangetroffen.

In het grondwater zijn maximaal lichte verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen.

De hypothese dat in de grond licht verhoogde gehalten verontreinigende stoffen aanwezig zijn, wordt
in het onderzoek bevestigd. De hypothese dat in het grondwater geen verhoogde concentraties aanwezig zijn, behalve mogelijk van nature verhoogde concentraties, wordt in het onderzoek niet geheel bevestigd. De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen met tuin.

Uit het verkennende bodemonderzoek blijkt dat er geen belemmeringen bestaan voor de uitvoerbaarheid van het plan op het aspect bodem.

4.2.3 Geluid

Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai . Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.

Volgens de wet mag de geluidbelasting op de gevel van een nieuwe gevoelige bestemming binnen stedelijk gebied niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 63 dB voor binnenstedelijke situaties (68 dB voor vervangende nieuwbouw).

Op basis van de Wgh dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde het effect van maatregelen te worden beschreven. Door het treffen van maatregelen kunnen de geluidsbelastingen worden gereduceerd. De systematiek in de Wgh is zodanig dat eerst moet worden beoordeeld of maatregelen aan de geluidsbron mogelijk zijn en daarna in het overdrachtsgebied tussen de bron en de woning. Blijken de maatregelen op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Bij het ontwerpen van geluidreducerende maatregelen dienen achtereenvolgens de volgende aspecten onderzocht te worden:

  • maatregelen aan de bron;
  • maatregelen in de overdrachtsweg;
  • maatregelen bij de ontvanger.

Onderzoek

De Provincialeweg, de Jacoba van Beierenlaan, de Geesterweg en het spoor zijn voor de Wgh gezoneerde (spoor)wegen. Het plangebied is gelegen binnen de zones van deze (spoor)wegen. Daarom is geluidsonderzoek uitgevoerd door DB Advies. Ook zijn de omliggende 30 km/u wegen in het onderzoek betrokken om te beoordelen of er als gevolg van deze wegen sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuwe woningen. De rapportage van het onderzoek is bijgevoegd als bijlage. Omdat er geen verkeersgegevens aanwezig waren, zijn er ten behoeve van dit onderzoek tevens verkeerstellingen uitgevoerd. Deze gegevens zijn gebruikt voor het geluidsonderzoek. Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • ten gevolge van het geluid van de spoorbaan Castricum - Heemskerk en Castricum - Amsterdam geen normoverschrijding optreedt. Maatregelen en ontheffing van een hogere grenswaarde zijn voor het geluid van het railverkeer niet nodig.
  • Ten gevolge van het verkeer op de N203, de Jacoba van Beierenlaan en de Geesterweg voldoet de
    geluidsbelasting van het wegverkeer in alle gevallen aan de norm. Nader onderzoek naar de
    toepassing van geluidsbeperkende maatregelen is niet nodig. Ook hoeft voor deze situatie geen
    ontheffing van hogere grenswaarden te worden aangevraagd.
  • Ten gevolge van de 30 km/uur-wegen is sprake van een redelijk tot matige milieukwaliteit ter plaatste van de dertien woningen aan de Middelweg, aan de oostzijde van de planlocatie. Voor deze woningen wordt aanbevolen te voorzien in voldoende en zo mogelijk extra geluidwering van de gevels.
  • Met in acht name van de toepassing van voldoende geluidwerende gevels, kunnen de nieuwe
    woningen van plan Priocomplex, vanuit het aspect geluid, volgens plan worden gerealiseerd.

Geconcludeerd kan worden dat de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet wordt belemmerd door het aspect geluid. Er is geen hogere waarde nodig en met een goed geluidswering van de gevels van de woningen langs de Middelweg is overal sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip “niet in betekenende mate bijdragen” (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

De voorliggende ontwikkeling betreft de bouw van evenzoveel woningen als er in de bestaande situatie bestaan. Bovendien worden de woningen zeer energiezuinig waardoor de uitstoot wordt gereduceerd ten opzichte van de bestaande situatie. Duidelijk is daarom het proect NIBM is en dat onderzoek naar luchtkwaliteit niet aan de orde is.

Bovendien blijkt uit de NSL- monitoringstool dat de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving laag zijn. Lang de N203 en de Geesterweg zijn toetspunten aanwezig die allen de meest gunstige toetsingswaarde weergeven voor de monitoringsronde 2018. De bestaande luchtkwaliteit is daarom als goed te beschouwen voor de te realiseren woningen.

4.2.5 Milieuzonering

Ten aanzien van de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van een milieugevoelige functie, sprake is van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient milieuzonering te worden toegepast. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ uit 2009. Het doel van de VNG-publicatie is het bieden van een handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk en de publicatie biedt mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit bij het inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en bij het inpassen van woningen en andere gevoelige functies nabij bedrijven.

Met het voorliggende bestemmingsplan worden woningen mogelijk gemaakt die op een andere positie ten opzichte van omliggende bedrijven worden gesitueerd. De woningen langs de Hogeweg komen enkele meters dichter bij de bedrijfsbestemming te liggen die is gelegen tussen de Hogeweg en de Wethouder Twaalfhovenstraat. Er zijn echter buiten het voorliggende plangebied al woningen aanwezig op kortere afstand van de bedrijfsbestemming, waardoor deze bestaande woningen maatgevend zijn en het voorliggende plan dus niet extra beperkend werkt op het aanwezige bedrijf. Hetzelfde geldt voor de bedrijfsbestemming die is gelegen langs de Westergeest.

Vanuit het oogpunt van milieuzonerig zijn er geen belemmeringen voor de voorliggende ontwikkeling.

4.2.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

De regelgeving voor externe veiligheid kent twee grootheden waaraan getoetst wordt bij het nemen van een besluit: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die weergeeft wat de algehele politiek-maatschappelijke opvatting is over de aanvaardbaarheid van een kans op een ramp met een groep slachtoffers. Naast de kans moet echter ook het mogelijk effect van een ongeval worden betrokken in de besluitvorming.

Het bevoegd gezag dient het groepsrisico in bepaalde gevallen te verantwoorden bij het ruimtelijk besluit, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPJEWitstraateo-VS01_0010.jpg"

Afbeelding: situatie met betrekking tot externe veiligheid, planlocatie met zwarte cirkel aangegeven

In de directe omgeving zijn geen spoor- en vaarwegen aanwezig waar (relevant) transport van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. De A9 is aangewezen als Basisnet, maar deze is gelegen op meer dan 700 meter waardoor er geen sprake is van een voor de voorliggende ontwikkeling relevante bron.

De planlocatie is gelegen binnen een afstand van 200 meter van een provinciale weg die is vrijgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het voorliggende plan blijft het aantal woningen gelijk. Het aantal personen dat in een eventueel invloedsgebied van de N203 ligt zal hierdoor niet wijzigen. Op deze afstand van de risicobron is het scenario dat nog tot slachtoffers zou kunnen leiden het scenario van een toxische wolk. Nieuwe woningen zijn beter geïsoleerd en de situatie gaat er op het gebied van externe veiligheid dus op vooruit. Door de Veiligheidsregio is aangegeven dat een advies Externe Veiligheid in deze bestemmingsplanprocedure geen meerwaarde heeft.

Bedrijven waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen, verwerkt of geproduceerd worden en transportleidingen van aardgas zijn gelegen op voldoende afstand van de ruimtelijke ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid is voor deze locatie niet relevant.

 

4.3 Ecologie

Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Door ecologisch adviesbureau Els & Linde is een ecologische quick scan uitgevoerd om te inventariseren of er belangrijke ecologische waarden te verwachten zijn en of er een effect op belangrijke soorten te verwachten zijn. Uit deze quick scan bleek dat de aanwezigheid van de volgende soorten niet was uit te sluiten:

  • vleermuizen;
  • gierzwaluwen;
  • huismussen.

Uit het afdoend onderzoek is gebleken dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen of gierzwaluwen aanwezig zijn. In verschillende panden zijn wel 10 broedparen van de huismus aangetoond. De rapportage van het onderzoek is als bijlage bijgevoegd.

Voor de huismus is een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig. In dat kader is mitigatie
nodig, wat door het ophangen van nestkastjes en in de nieuwbouw aanbrengen van neststenen kan worden uitgevoerd. Er zijn in totaal 20 nestkastjes nodig. Het beste resultaat wordt bereikt door de nestkastjes geclusterd op te hangen. De kastjes moeten op ongeveer 3 meter hoogte hangen en mogen niet in de volle middagzon hangen. De ontheffing van de Wet natuurbescherming zal worden aangevraagd en aan de mitigerende maatregelen zal uitvoering worden gegeven.

Gebiedsbescherming

Voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase is een Aeriusberekening uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een verhoging van de stikstofdepositie.

De werkzaamheden en de veranderde omgeving zullen geen significant effect veroorzaken op de beschermde natuurgebieden.

Conclusie

Door mitigerende maatregelen te nemen krijgt de huismus de gelegenheid zich elders te vestigen. De ontheffing van de Wet natuurbescherming die hiervoor nodig is wordt aangevraagd. De verwachting is doordat er mitigerende maatregelen worden genomen en de noodzaak van de sloop aantoonbaar is, dat de ontheffing zal worden verleend. Qua gebiedsbescherming wordt het voorliggende bestemmingsplan niet belemmert. De uitvoerbaarheid kan hiermee op het aspect van ecologie worden aangetoond.

4.4 Cultuurhistorie en archeologie

4.4.1 Cultuurhistorie

De bestaande woningen hbben geen cultuurhistorische waarde. Ook de bestaande stedenbouwkundige samenhang bezit geen cultuurhistorische waarden. Met het voorliggende plan wordt geen afbreuk gedaan aan cultuurhistorische waarden.

4.4.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij als uitgangspunt geldt: ‘de verstoorder betaalt’. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke) omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen.

Omdat bij voorliggende ontwikkeling woningbouw in een nieuwe configuratie plaatsvindt en ook de weg wordt verlegd, vinden er op meerdere plekken graafwerkzaamheden plaats. Hierom is er een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd door Archeologenbureau Argo. Middels dit bureauonderzoek is inzichtelijk gemaakt of er archeologische waardevolle elementen zijn te verwachten waarop vervolgstappen nodig zijn.

Uit het onderzoek is gebleken dat in het plangebied een kans bestaat op het aantreffen van archeologische resten vanaf het Laat-Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Sporen van bewoning uit het Laat Neolithicum tot en met de Romeinse tijd zijn met name te verwachten in de top van strandwal (verwacht op ca. 1,6 m -mv). Sporen van bewoning uit latere perioden zijn hierboven te verwachten. Echter, de strandwal zou gedurende de Middeleeuwen geëgaliseerd kunnen zijn. In dit geval kan het zo zijn dat latere sporen zich bevinden op hetzelfde of een dieper niveau dan de verwachtte top van de strandwal. Onderzoek in de directe omgeving heeft aangetoond dat de strandwal op veel plaatsen nog intact aanwezig is. Aangezien de fundering van de bestaande bebouwing tot 0,84 m -mv reikt, terwijl de fundering van de geplande nieuwbouw tot 1,0 m -mv zal reiken, vormen de ontwikkelingsplannen een mogelijke bedreiging voor eventuele archeologische waarden in de bodem. Bovendien zullen niet alle woningen op exact dezelfde plaats worden herbouwd. Ontgravingen t.b.v. de vuilcontainers (tot maximaal 2,6 m -mv) reiken waarschijnlijk tot in de strandwal. Hoewel de geplande nieuwbouw eventuele archeologische waarden zouden kunnen verstoren, is de exacte diepteligging van de strandwal niet bekend. Ook is niet duidelijk in hoeverre de aanleg van de huidige bebouwing de ondergrond heeft verstoord. Om meer inzicht in de bodemopbouw en mate van verstoring van het plangebied te krijgen, wordt een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een verkennend booronderzoek.

De gemeente heeft advies ingewonnen, heeft het bureauonderzoek goedgekeurd en heeft de conclusie overgenomen dat er verkennend booronderzoek dient te worden uitgevoerd.

Voor het verkennend booronderzoek is door het uitvoerende archeologische adviesbureau een Plan van Aanpak (PvA) opgesteld die is voorgelegd aan de gemeente. De gemeente heeft het PvA goedgekeurd. Het booronderzoek is uitgevoerd. Het was niet mogelijk het gehele gebied te onderzoeken, omdat er nog bebouwing aanwezig is die nog gesloopt moet worden. Het is daarom belangrijk om een goed regime op te nemen in het bestemmingsplan, zodat het duidelijk is dat in het proces van het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de nieuwe plannen, er sprake is van een onderzoeksplicht archeologie.

Een proefsleuvenonderzoek zal noodzakelijk zijn om de aanwezigheid van archeologie te onderzoeken.

Daarnaast is een bestemmingsplan ook bedoeld om archeologie in de toekomst te beschermen, zodat ook andere ingrepen zorgvuldig onderzocht moeten worden.


In het rapport nav het verkennend booronderzoek wordt het volgende advies gegeven:

Uit de boringen bleek dat de bodemopbouw zeer waarschijnlijk grotendeels intact is. In elke boring is de, waarschijnlijk grotendeels, intacte strandwal aangetroffen met daarboven ophogingslagen of akkerlagen. Er zijn archeologische indicatoren aangetroffen; deze waren afkomstig uit het de ophogings- of akkerlaag uit de Late Middeleeuwen of Nieuwe Tijd.

Op basis van de boringen wordt geadviseerd het plangebied niet vrij te geven voor de bouw. Met name daar waar dieper dan 1,00 m -mv wordt gegraven bij toekomstige bouwwerkzaamheden, onder andere waar de ondergrondse afvalcontainers komen en ten behoeve van riolering en nutsvoorziening, wordt vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een archeologisch proefsleuvenonderzoek.

Ook in het zuidoosten van het plangebied wordt vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een archeologisch proefsleuvenonderzoek. Hier is de strandwal hoger in de ondergrond aanwezig, Op deze strandwal rust een verwachting voor archeologische resten en sporen vanaf het Laat Neolithicum.

Door de gemeente Uitgeest is een selectiebesluit genomen waarin het advies is overgenomen. In het bestemmingsplan is een archeologische dubbelbestemming opgenomen waarin is geregeld dat bij grondroerende werkzaamheden boven de 100 m2 nader archeologisch onderzoek nodig is.

4.5 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang om te beoordelen of er belangrijke wijzigingen optreden in de verkeersafwikkeling op de omgeving en of er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

4.5.1 Verkeer

De voorliggende ontwikkeling heeft geen toename van het aantal woningen tot gevolg. Hierdoor is er ook geen verandering in het aantal verkeersstromen dat wordt afgewikkeld op de omliggende wegen. Het verleggen van de J.E. de Witstraat binnen het plangebied heeft geen invloed op de verkeersafwikkeling. De conclusie is dat er op het gebied van verkeer geen belemmeringen zijn voor het bestemmingsplan.

4.5.2 Parkeren

In de bestaande situatie is er sprake van langsparkeren. Uitgaande van een standaard maat voor deze vakken zijn er 22 parkeerplaatsen aanwezig. Het Parapluplan 2017 (zie 1.3) vereist dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw moet worden voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Deze regel is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan zodat bij de uiteindelijke vergunning voor het bouwen van de nieuwe woningen wordt voldaan aan deze eis. In het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggend bestemmingsplan wordt alvast getoetst of het aantal parkeerplaatsen voldoet aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

Het geldende parkeerbeleid is vastgelegd in de Nota Parkeernormen (2013). Voor woningen wordt geen onderscheid gemaakt in type woning. Het voorliggende gebied kan niet worden gezien als 'centrum', maar als 'rest bebouwde kom'. De parkeernormen betreft voor dit gebied 1,7 parkeerplaats per woning. Voor 54 woningen betekent dit een parkeervraag van 92 parkeerplaatsen. Deze vraag is er in de bestaande situatie ook al en deze vraag wordt volledig opgevangen in de openbare ruimte. Voor een groot gedeelte gebeurt dit in de openbare ruimte buiten het plangebied. In de openbare ruimte binnen het plangebied neemt het aantal parkeerplaatsen toe met 4 stuks tot 26. Hierdoor verbetert de parkeersituatie ten opzichte van de bestaande situatie.

De conclusie is dat de parkeervraag ten opzichte van de bestaande situatie niet toeneemt, maar dat er wel een verlichting in de parkeerdruk optreedt doordat er 4 parkeerplaatsen meer worden gerealiseerd ten opzichte van het bestaande aantal. Hiermee verbetert de parkeersituatie en vormt de parkeerbehoefte geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.6 Luchthavenindelingsbesluit

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op de Wet luchtvaart. In de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.

In het LIB is o.a. een beperkingengebied vastgesteld waar in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting beperkingen noodzakelijk zijn ten aanzien van de bestemming of het gebruik van de grond. Het beperkingengebied is aangegeven op kaartmateriaal dat onderdeel uitmaakt van het LIB. Het LIB bevat 5 beperkingengebieden, bestaande uit regels over:

  • a. de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • b. de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • c. de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
  • d. een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPJEWitstraateo-VS01_0011.jpg"

Afbeelding: LIB-gebieden ten opzichte van het voorliggende plangebied

Het voorliggende plangebied ligt niet in een van de 5 beperkingengebieden. Ook ligt het plangebied niet in een zone met beperking tot (radar)hoogtebeperkingen. De voorgaande afbeelding laat zien het LIB 5-gebied ten oosten van het plangebied ligt.

4.7 Duurzaamheid

Energietransitie en duurzaamheid

De energietransitie betekent de overgang van fossiele brandstoffen zoals gas, kernenergie en steenkolen naar volledig duurzame energie. Duurzame, groene energie kennen we nu al vanuit zon, wind, biomassa en water.

Duurzaamheid en energietransitie zijn continue processen; concrete afspraken zijn gemaakt in het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 en het programma ‘Nederland Circulair in 2050’. Dit betekent onder andere in 2030 bijna de helft minder CO2 uitstoot realiseren dan in 1990. Met de plannen kan het kabinet een belangrijk startschot geven voor opschaling van de energietransitie.

Regelgeving

Per 1 juli 2018 is de wet Voortgang Energietransitie (wet VET) van kracht geworden, die zegt dat het niet meer is toegestaan om nieuwbouw met aardgas te realiseren, tenzij de gemeente beslist dat er zwaarwegende belangen zijn om hier van af te wijken.


Per 1 januari 2021 is BENG van kracht, met een ambitie naar volledig energieneutraal. Met deze wijziging moeten vanaf 1 januari 2021 alle nieuw te bouwen gebouwen voldoen aan de Bijna Energieneutrale Gebouw eisen (BENG). Daarmee worden strengere eisen gesteld om zo het energiegebruik te verlagen.

Hulpmiddelen om te voldoen aan deze regelgeving

GPR Gebouw (meetinstrument voor ontwikkelaars)

Een instrument om duurzaam bouwen inzichtelijk en meetbaar te maken is GPR Gebouw. Dit instrument geeft rapportcijfers op de onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Hoe hoger de score, hoe duurzamer de woning(en). GPR Gebouw is zowel een communicatiemiddel als praktische maatregelenlijst om nog duurzamer te bouwen; een voorbeeld is dat HR++ glas vervangen wordt door HR+++ glas met hogere isolatiewaarden. Dit is dan direct te merken aan de scores, de meerkosten zijn gering en er kan volstaan worden met mogelijk een warmtepomp met een lagere capaciteit (in overleg met de installateur) en dus goedkoper.

Ook kan circulair bouwen bespreekbaar en toetsbaar gemaakt worden bij ontwikkelaars. De licentie wordt gratis verstrekt door de Omgevingsdienst IJmond (info@odijmond.nl).

Groen Bouwen

Via de checklist Groen Bouwen (www.checklistgroenbouwen.nl) kunnen, door middel van het beantwoorden van enkele ja/nee-vragen, eenvoudig toepasbare maatregelen worden gekozen die goed zijn voor de stadsnatuur en speciaal voor vogels.

Transitie Visie Warmte

In de Transitie Visie Warmte (vastgesteld november 2019) is bepaald dat het Oude Dorp één van de twee startwijken is die voor 2030 van het aardgas af gaan. Het wijkuitvoeringsplan wordt uiterlijk 2021 vastgesteld. Hiervoor wordt nu een haalbaarheidsstudie gedaan om 500-1000 woningen als pilot aan te laten sluiten op een collectief Warmtenet. De warmtebron is op basis van aquathermie uit het oppervlaktewater nabij gemaal Meldijk. In deze haalbaarheidsstudie zouden de 54 woningen voor de warmtevraag kunnen worden meegenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Planmethodiek

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

Het nieuwe bestemmingsplan is gebaseerd op de systematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum'. Bij de opzet van het bestemmingsplan is uitgegaan van een redelijk gedetailleerde planopzet.

Het plangebied bestaat uit een verkeersbestemming die de twee woongedeelten binnen het plangebied van elkaar scheidt. De voortuinen bij de woonblokken hebben een tuinbestemming gekregen zodat voor de voorgevel niet kan worden gebouwd.Voor het overige is alles bestemd als woonbestemming. De woonblokken kunnen worden gebouwd binnen bouwvlakken waarin de maximale bouwhoogte is geregeld. De gezamenlijke stegen ter ontsluiting zijn mogelijk binnen de woonbestemming wonen. De archeologische dubbelbestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum'.

5.2 Toelichting op de planregels

In het hoofdstuk 'Inleidende regels' is een aantal begrippen verklaard welke gebruikt wordt in de planregels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is in het artikel "Wijze van meten" bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan geïnterpreteerd dient te worden.

In het hoofdstuk 'Bestemmingsregels' zijn de in het plan opgenomen bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn, waar dat wenselijk is, flexibiliteitbepalingen opgenomen.

Enkelbestemming Wonen

De woongebieden zijn voorzien van de bestemming Wonen. Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. De bestemming is in de basis overgenomen uit het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centum'.

Het bestemmingsplan is afgestemd op het bouwplan dat is ontwikkeld voor deze locatie. Op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan zijn bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Per woonblok is de maximale hoogte afgestemd op het ontwerp van de woningen. De gestapelde woningen hebben de aanduiding 'gestapeld'. In het midden van de bouwvlakken van de gestapelde woningen is een aanduiding opgenomen die regelt dat ter plaatse van die aanduiding geen woningen zijn toegestaan maar alleen een trapopgang en liftopgang en dat er een doorloop/steeg moet blijven met een minimale breedte van 1,5 meter. Tevens is er een aanduiding opgenomen waarmee het mogelijk is om de galerij door te later lopen over het gedeelte waar geen woningen zijn toegestaan. Het noordelijke blok aan de Hogeweg en dat aan de Middelweg hebben beide een aanduiding gekregen waarmee het verplicht wordt gesteld om tussen twee woningen in het blok een doorgang/steeg te realiseren met een minimale breedte van 1,5 meter.

De gronden behorende tot de woonbestemming, buiten de bouwvlak zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijbehorende bouwwerken. De regeling zoals opgenomen in de bestemming Wonen bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van deze bebouwing. Deze regeling sluit aan op het huidige beleid van de gemeente Uitgeest.

De bijbehorende bouwwerken mogen in totaal niet meer dan 50% van het zij- en achtererf bedragen tot een maximum van 50 m². Bij grotere kavels gelden oplopend grotere maxima. In het bestemmingsplan worden op deze manier voor de verschillende erven voldoende bouwmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m mits minimaal 1 m onder de hoogte van het bestaande hoofdgebouw.

Voor erkers aan de voorzijde is een regeling opgenomen in de bestemming Tuin.

Aan-huis-gebonden beroepen zijn, bij direct recht, als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Onder aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt verstaan een dienstverlenend beroep of activiteiten voor zover sprake is van een inrichting type A.

Deze mogen alleen uitgevoerd worden zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 40 m² per woning. Daarnaast mogen er geen verbouwingen worden gedaan ten behoeve van het bedrijf waardoor afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving, dan wel de woonfunctie. Hieronder valt ook het aanbrengen van storende commerciële reclameobjecten. De activiteit dient te worden uitgevoerd door de bewoner, verhuur van de ruimte is niet toegestaan. Daarnaast mogen de werkzaamheden niet tot overlast leiden voor de omwonenden en mogen er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden.

Verkeer - Verblijfsgebied

Het openbaar gebied in het woongebied heeft een verblijfs- en verplaatsingsfunctie. Deze gronden zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen.

De gehele bestemming heeft tevens de aanduiding 'waterberging' waarmee voorzieningen ten behoeve van waterafvoer en waterberging mogelijk zijn.

Algemene regels

In het hoofdstuk 'Algemene Regels' worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld. Het gaat hier om de volgende regels:

Anti-dubbeltelregel:

Met de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning of een mededeling op een meldingsplichtig bouwwerk is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning of het doen van een mededeling mag worden meegenomen.

Algemene gebruiksregels:

Hoewel in de Wet ruimtelijke ordening al is bepaald dat strijdig gebruik verboden is, is in het bestemmingsplan toch een artikel 'Algemene gebruiksregels' opgenomen. Hierin wordt een aantal voorbeelden gegeven van gevallen die worden aangemerkt als strijdig gebruik.

Algemene afwijkingsregels:

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de bestemming een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken alsmede een regeling die de bouw van openbare nutsgebouwtjes en antennemasten mogelijk maakt.

In het laatste hoofdstuk 'Overgangs- en slotregels' is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik die al bestond bij het opstellen van het plan, maar die strijdig is met de in dit bestemmingsplan opgenomen planregels. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotbepaling is de officiële naam van de planregels bepaald. Onder deze naam kunnen de planregels van het bestemmingsplan aangehaald worden.

5.3 Plansystematiek

Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een BRK-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor ondermeer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Vooroverleg

In het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan toegestuurd aan verschillende overleginstanties. Hierop zijn enkele overlegreacties binnengekomen die hierna samengevat worden weergegeven. Tevens is daarbij aangegeven op welke wijze er in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de overlegreactie.

Provincie Noord-Holland

De provincie Noord-Holland heeft op 6 april gereageerd dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Volledigheidshalve geeft de provincie aan dat de laatste versie van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is vastgesteld in 2019.

Reactie gemeente: De gemeente neemt kennis van de mededeling. De toelichting is aangepast op het punt van de PRV.

Veiligheidsregio Kennemerland

De Veiligheidsregio geeft aan dat de planlocatie is gelegen binnen een afstand van 200 meter van een provinciale weg die is vrijgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gezien de inhoud van het plan zal het aantal personen dat in een eventueel invloedsgebied van de N203 ligt niet wijzigen. Aangegeven wordt dat op deze afstand van de risicobron, het scenario dat nog tot slachtoffers zou kunnen leiden een toxische wolk zou zijn. Nieuwe woningen zijn beter geïsoleerd en de situatie gaat er op het gebied van externe veiligheid dus op vooruit. Een advies externe veiligheid vanuit de Veiligheidsregio heeft dan ook geen meerwaarde in deze bestemmingsplanprocedure.

Reactie gemeente: De toelichting is op het aspect Externe Veiligheid aangevuld met de door de Veiligheidsregio gegeven informatie.

Omgevingsdienst IJmond

De Omgevingsdienst geeft aan akkoord te zijn met de teksten van de onderwerpen Bedrijven en milieuzonering, Geluid, Wet natuurbescherming en Bodem.

Voor wat betreft het aspect Duurzaamheid wordt geadviseerd een paragraaf op te nemen in hoofdstuk 4 waarvoor een tekstsuggestie wordt gegeven.

De Omgevingsdienst geeft aan dat de N203 door de provincie is vrijgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied valt zowel binnen de 200 meter toetsingszone voor ruimtelijke maatregelen als in het invloedsgebied voor stofcategorie GF3, te weten 355 meter. Dit betekent dat de planontwikkeling dient te worden getoetst aan het BEV-T.

Reactie gemeente: De gemeente neemt kennis van de opmerkingen. De tekstsuggestie voor Duurzaamheid is verwerkt in de toelichting.

Voor wat betreft de N203 nemen we kennis van de opmerking. Inhoudelijk kan verwezen worden naar de vooroverlegreactie van de Veiligheidsregio waarin wordt aangegeven dat de hoeveelheid personen dat aanwezig is in het plangebied als gevolg van de ontwikkeling niet wijzigt. De hoeveelheid woningen blijft gelijk. De Veiligheidsregio geeft voorts aan dat de situatie met betrekking tot Externe Veiligheid er zelfs op vooruit gaat. Toetsing aan de BEV-T kan daarom achterwege worden gelaten.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Toelichting

Het Hoogheemraadschap geeft aan dat de digitale watertoets die is gedaan nog niet was verwerkt in het voorontwerpbestemmingsplan. Verzocht wordt om de digitale watertoets in de toelichting te verwerken. Ook worden er tekstsuggesties gedaan om te verwerken in de toelichting.

Het Hoogheemraadschap geeft aan dat het feit dat het bestemmingsplan volledige verharding toestaat niet betekent dat er geen compensatie nodig is. Het beleid van het Hoogheemraadschap staat los van de verhardingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan. Een specifieke toelichting op de watercompensatie dient te worden verwerkt in de toelichting.

Aangegeven wordt dat uit de Klimaatatlas van het Hoogheemraadschap blijkt dat in de nabije omgeving in een aantal straten wateroverlast wordt verwacht bij een boven normatieve bui. Inbreidingen als deze bieden de kans om openbare ruimte meer klimaatadaptief in te richten.

Verbeelding en regels

Verzocht wordt om in de regels en op de verbeelding te borgen dat er compensatie plaatsvindt en aan te geven waar deze plaatsvindt. Gedacht wordt aan een arcering op de verbeelding. Compensatie kan plaatsvinden middels verlaagde groenstroken, onder wegen, paden en parkeerkoffers.

Reactie gemeente: In paragraaf 4.1 van de toelichting is de digitale watertoets verwerkt evenals de tekstsuggesties die zijn gedaan. Ook is een specifieke toelichting gegeven over de wijze van compenseren. Hierover heeft tevens overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap teneinde de buitenruimte klimaatadaptief in te richten. Op de verbeelding is een aanduiding opgenomen op de verkeersbestemming waarmee wordt aangegeven dat ter plaatse daarvan watercompensatie en waterberging mogelijk is. Bovendien zijn ook de woon- en tuinbestemming afgestemd op watercompensatie en waterberging.

Er is met het Hoogheemraadschap afgesproken dat definitieve maatregelen zullen worden afgestemd, waarna een aanvraag watervergunning zal worden gedaan om de maatregelen af te stemmen. Gedacht kan worden aan halfverharding, verlaagde groenstroken en infiltratiekratten.

6.2 Inspraak

Op 27 augustus 2019 is een inloopbijeenkomst gehouden voor de buurtbewoners. Tijdens deze bijeenkomst werden er veel positieve reacties geuit vanuit de buurt. Naar aanleiding van opmerkingen is de situering van de woningen langs de Middelweg aangepast. Hiermee wordt beoogd zoveel mogelijk draagvlak in de buurt te creëren.

6.3 Ter inzage legging

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 3 juli 2020 voor zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

De kosten die de gemeente maakt voor de procedure van het voorliggende bestemmingsplan, worden verhaald op de grondeigenaar via een exploitatieovereenkomst. Ook afspraken over de overige kosten die te maken hebben met de ontwikkeling, zoals de inrichting van de openbare ruimte worden in de overeenkomst vastgelegd.

Conclusie

Gezien hoofdstuk 2, 3 en 4 van deze toelichting wordt het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar geacht.