Plan: | Assum 7 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0450.Assum7-VS01 |
Ter plaatse van het perceel Assum 7 in Uitgeest geldt op basis van het geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming om te zetten naar de functie 'wonen'. Daarbij zijn maximaal 3 woningen toegestaan. Dit betekent dat 2 nieuwe woningen gerealiseerd mogen worden. De eigenaar van het perceel wil graag gebruik maken van deze mogelijkheid. In de bijlage bij het bestemmingsplan is een gedetailleerd verkavelingsplan opgenomen waaraan de planwijziging dient te voldoen. Echter, gebleken is dat het verkavelingsplan onvoldoende ruimte biedt om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te bereiken. Om die reden is een alternatieve verkaveling opgesteld. De gemeente heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief. Om de ontwikkeling op basis van deze verkaveling mogelijk te maken dient daarom een nieuw bestemmingsplan vastgesteld te worden.
Het plangebied ligt in het buurtschap Assum. Dit buurtschap ligt ten zuiden van de nieuwbouwwijk Waldijk. Het buurtschap Assum maakt deel uit van de kern Uitgeest en ligt in het zuiden van het dorp. Het plangebied ligt tussen Assum 6 en 8/8A. Figuur 1.1 duidt de ligging van het plangebied aan.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Wonen Zuid'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 maart 2012. Op 13 februari 2013 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
Het perceel Assum 7 heeft de bestemming Agrarisch met de nadere aanduiding 'paardenhouderij'. Binnen deze bestemming is een paardenpension toegestaan. Daarnaast is een bouwvlak opgenomen waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd met een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van 10 m, met uitzondering van bedrijfswoningen. De goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt maximaal 4 m respectievelijk 6 m.
Tevens is de gebiedsaanduiding 'wro zone - wijzigingsgebied 2' opgenomen. Hiermee kunnen burgemeester en wethouders de bestemming (deels) wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat na wijziging maximaal drie woningen zijn toegestaan, conform de bij deze wijzigingsbevoegdheid behorende tekening in bijlage 2 van het bestemmingsplan.
De realisatie van 2 nieuwe woningen is niet mogelijk binnen deze wijzigingsregels omdat de initiatiefnemer een alternatieve positionering van de bouwvlakken van de beoogde woningen wenst. Het voorliggende bestemmingsplan dient daarom als juridische regeling die deze ontwikkeling mogelijk maakt.
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Wonen Zuid'
Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie beschreven en wordt ingegaan op de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied.
Het plangebied ligt in de kern Uitgeest, ten zuiden van het spoor. Dit deel van de kern bestaat uit het buurtschap Assum, de dorpslinten Kleis en Weeg en de woonwijken Kleis-West en Waldijk. De Weeg en Assum liggen in elkaars verlengde, evenwijdig aan het spoor, en worden doorsneden door de Kleis. De Kleis, voorheen ook wel de Assumerweg genaamd, is de weg tussen Assum en Uitgeest. Verder naar het zuiden gaat deze over in de Tolweg en vormt daarmee de verbinding met de kern Heemskerk.
Het plangebied ligt in het buurtschap Assum, een uitloper van een strandwal ten zuiden van Uitgeest. Assum is een voormalig zelfstandig (lint)dorp, dat tot circa 1990 nog vrij in het agrarisch gebied lag. Door de realisatie van de uitbreidingswijk Waldijk is het buurtschap onderdeel geworden van de kern Uitgeest. Direct aan de zuidzijde van het plangebied ligt een waterloop. Aan de overzijde van deze waterloop ligt het buitengebied van Uitgeest. Dit buitengebied is de groene buffer tussen Uitgeest en Heemskerk.
Assum heeft een pittoresk, landelijk karakter en kent een zeer lange bouwgeschiedenis. Al in de vroege Middeleeuwen moet dit deel bewoond zijn geweest. In 1850 beperkte de bebouwing zich tot de zuidzijde van de straat Assum. Tot 1940 was er sprake van enige verdichting, terwijl ook aan de noordzijde enige bebouwing plaatsvond. Vrij dicht op elkaar staande boerderijen worden afgewisseld met arbeiderswoningen. In het buurtschap Assum zijn woningen in een losse structuur langs een landweggetje gelegen. Het is een groepering van vrij dicht op elkaar staande boerderijen en arbeiderswoningen (één bouwlaag onder zadeldak), voorheen strikt beperkt tot de aanwezige strandwal. Oorspronkelijk was er sprake van een duidelijke voorkant / achterkant situatie, met een achterkant aan de zuidkant, waar de gebouwen op een korte glooiing liggen, praktisch direct aan de Assumervaart. Tegenwoordig staan aan de noordkant ook woningen. Er zijn veel erfbeplantingen.
Figuur 2.1 Vogelvlucht Assum (bron: BingMaps)
In het plangebied is op dit moment bedrijfsbebouwing met één bedrijfswoning aanwezig. De woning is aangewezen als gemeentelijk monument. In figuur 2.2 is hiervan een impressie gegeven. De woning staat relatief dicht aan de straatzijde. De bedrijfsbebouwing ligt terug ten opzichte van de weg en bestaat uit een tweetal voormalige agrarische schuren. De schuur grenzend aan het perceel Assum 8/8A bestaat uit een werkplaats van de ter plaatse gevestigde loodgieter en installatiebedrijf. De loods achter de bedrijfswoning is in gebruik als paardenpension.
Figuur 2.2 Huidige situatie (bron: Google Streetview)
De bebouwing is over vrijwel de volledige breedte van het perceel gebouwd, waardoor alleen aan de voorzijde ruimte is voor parkeren. De huidige bebouwing is door de relatieve lage bouwhoogte typerend voor de bebouwing langs de Assum.
De initiatiefnemer wenst de bedrijfsactiviteiten ter plaatse te beëindigen. De bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel wordt volledig gesloopt. Daarvoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen terug gebouwd. De woningen hebben een inhoud van maximaal 650 m3. Hiermee wordt aangesloten op de schaal van woningen in de omgeving. De woning Assum 7 blijft gehandhaafd. De beoogde verkaveling is in figuur 2.3 weergegeven.
Figuur 2.3 Beoogde verkaveling (bron: Jan de Wit Architect B.V.)
De verkaveling is dusdanig van opzet dat de doorzichten naar het achterliggende agrarische gebied beter worden benut dan in de huidige situatie het geval is. Hierdoor wordt de ruimtelijke karakteristiek van Assum als lintdorp verder versterkt. Eén woning is in het bebouwingslint Assum geprojecteerd, maar zal ten opzichte van de rooilijn van Assum 7 wel enigszins teruggelegd worden. De woning krijgt hierdoor een diepere voortuin. Tevens wordt het bestaande gemeentelijke monument hierdoor benadrukt. De tweede woning is achter de bestaande woning gesitueerd. Centraal op het perceel wordt een ontsluitingsweg aangelegd. De goothoogte van de nieuwe woningen bedraagt maximaal 3,5 m. Hiermee wordt zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande bebouwingskarakteristiek.
Inleiding
In onderstaande paragraaf is de verkeersstructuur rondom het plangebied beschreven. Vervolgens is gekeken naar de parkeerbehoefte en de verkeersafwikkeling en is bepaald of de ontwikkeling zal leiden tot problemen op deze aspecten.
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
De woningen worden ontsloten via de weg Assum. Deze weg ontsluit het buurtschap via De Kleis en de Jacoba van Beierenlaan in de richting van het centrum van Uitgeest en via de Tolweg in de richting van het centrum van Heemskerk. De ontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer is hierbij goed te noemen. Het langzaam verkeer wordt op Assum gemengd met het overige verkeer afgewikkeld. Langs De Kleis is conform de inrichting Duurzaam Veilig een vrijliggend fietspad gelegen. Hiermee is de ontsluiting voor het langzaam verkeer goed te noemen.
De ontsluiting per openbaar vervoer geschiedt per trein en per bus. Aan de Tolweg en De Kleis zijn twee bushaltes gelegen. Hier halteert de openbaarvervoersdienst in de richtingen Haarlem en Uitgeest. De afstand tot het station Uitgeest bedraagt circa 1 km. Hier stoppen de treinen in de richting Amsterdam, Haarlem en Alkmaar. Tevens is er een busdienst die Uitgeest, Alkmaar en Beverwijk met elkaar verbindt en die vertrekt vanaf dit station.
Parkeren
Ten behoeve van de nieuwe woningen zijn parkeerplaatsen benodigd. De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van de 'Nota Parkeernormen gemeente Uitgeest (2013)'. Voor de woningen is uitgegaan van een stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk gebied' en een ligging in 'rest bebouwde kom'. Deze norm bedraagt minimaal 2,0 parkeerplaats per woning. Dit betekent dat op basis van deze cijfers ten minste 4 parkeerplaatsen benodigd zijn. Deze parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. Hiermee wordt voorzien in de minimale parkeerbehoefte. Overigens dienen voor de bestaande woning ook 2 parkeerplaatsen beschikbaar te zijn.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De verkeersgeneratie van de nieuwe woningen is berekend op basis van CROW-kencijfers, welke opgenomen zijn in publicatie 317. De verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning bedraag 7,8 mvt/etmaal. Dit betekent een toename van het verkeer met maximaal 16 mvt/etmaal. Dit geringe aandeel extra verkeer wikkelt zich af over de Assum en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
Conclusie
De ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen van en naar het plangebied is goed. Het extra verkeer ten gevolge van de ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling op Assum en de omliggende wegen. Met de aanleg van parkeerplaatsen op eigen terrein wordt in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Het aspect verkeer staat de realisatie van de nieuwe woningen dan ook niet in de weg.
De juridische regeling is toegesneden op de gewenste ontwikkeling te verkrijgen en deze ook te behouden. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten voor de juridische regeling genomen:
In Hoofdstuk 5 Juridische toelichting is aangegeven hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridische regeling.
Het plan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid- en toetsingskader. Hieronder is dit beleid- en toetsingskader nader beschreven. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciale beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schrapt het Rijk in de lange lijst van nationale belangen die de mogelijkheden van regio's aan banden leggen. Van de 39 'Nationale belangen', waarvoor het Rijk de kaders schiep, blijven er 13 over. Het Rijk richt zich op zaken die voor Nederland al geheel van belang zijn. Dit zijn bijvoorbeeld:
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.
Relatie met het bestemmingsplan
Noch voor het plangebied, noch voor het type ontwikkeling geeft het rijksbeleid specifieke regels.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte.
Voorliggend plan maakt 2 nieuwe woningen mogelijk. Het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking is dus relevant. Daarbij worden onderstaande opeenvolgende stappen gehanteerd:
Relatie met het bestemmingsplan
Dit plan maakt dergelijk kleinschalige woningbouw mogelijk dat er in dit geval geen sprake is van 'een stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in art 3.1.6, lid 2 Bro. Daarmee hoeft het plan niet getoetst te worden aan de ladder van duurzame verstedelijking. Meer in het algemeen kan gesteld worden dat wel wordt voldaan aan de doelstelling van optimale benutting van de ruimte. Ter plaatse wordt een bestaande stedelijke functie getransformeerd naar woningbouw. De locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied en is passend multimodaal ontsloten.
De Provinciale Structuurvisie is in 2010 vastgesteld. Op 28 september 2015 is de meest recente actualisatie vastgesteld. In de Structuurvisie geeft de provincie aan welke doelen zij zich in de periode tot 2040 stelt. Hoofddoel is dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.
De aspecten waarop de structuurvisie zich richt zijn de volgende:
In Noord Holland-noord, waar Uitgeest deel van uitmaakt, is de prognose dat voor 2040 circa 35.000 woningen nodig zijn. Bebouwing dient zoveel mogelijk plaats te vinden binnen de BBG-zones (Bestaand Bebouwd Gebied).
In de structuurvisie wordt Uitgeest omschreven als een kleine kern in het buitengebied. Het plangebied ligt geheel binnen het bestaand bebouwd gebied zoals is aangegeven in de structuurvisie. De ontwikkeling past binnen de structuurvisie van de provincie.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) is op 3 februari 2014 opnieuw vastgesteld als Provinciaal Ruimtelijke Verordening (PRV). Provinciale Staten hebben op 28 september 2015 de Provinciale Ruimtelijke Verordening gewijzigd. Daarin zijn de besluiten van 15 december 2014 en 2 maart 2015 met betrekking tot Wind op land overigens nog niet verwerkt. Deze wijzigingen zijn op 15 januari 2016 in werking getreden. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV is één van de instrumenten waarmee de provincie uitwerking geeft aan haar ruimtelijk beleid.
Relatie met het bestemmingsplan
Voor dit project zijn twee beleidsvelden van belang: bestaand bebouwd gebied en aardkundige waarden. Hieronder wordt op deze aspecten ingegaan.
Op kaart 2, behorende bij de verordening is het plangebied aangeduid als 'Bestaand bebouwd gebied (BBG)'. Op basis van artikel 13 lid 1 van de verordening mag een bestemmingsplan niet voorzien in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw in het landelijk gebied. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het landelijk gebied. Geconcludeerd wordt dat de woningbouw passend is binnen bestaand bebouwd gebied.
Op kaart 11, behorende bij de verordening is het plangebied aangeduid als een gebied met 'aardkundige waarden' (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 Uitsnede kaart 11 Provinciale Ruimtelijke Verordening
In artikel 8 van de PRV is bepaald dat in de toelichting van een bestemmingsplan aangegeven moet worden in hoeverre rekening is gehouden met de in het gebied, zoals aangegeven op kaart 10 en op de digitale verbeelding ervan, voorkomende bijzondere aardkundige waarden zoals beschreven in het bijlage-rapport Actualisatie Intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 12 januari 2004, nr. 68).
Het plangebied ligt in het genoemde rapport in het deelgebied 'Castricummerpolder e.o.'. Dit gebied bestaat uit zee-erosiegeulen, getij- en delta-afzettingen, behorende bij het zeegat bij Egmond / Castricum (Oer-IJ) dat zo'n 3.000-2.000 jaar geleden actief was. Het gebied is één van de mooiste strandvlaktes met klei. De strandwal is zeldzaam en heeft een educatieve en wetenschappelijke waarde. Het gebied dient beschermd te worden door het egaliseren en ontgronden niet toe te staan. De beoogde ontwikkeling vindt plaats op een locatie die in de huidige situatie reeds verhard en bebouwd is. Ten gevolge van de ontwikkeling vindt geen ontgronding of egalisatie plaats. Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve invloed heeft op de aardkundige waarden van de Castricummerpolder e.o.
De Toekomstvisie Uitgeest 2020, met als motto 'Inbreiden waar mogelijk, uitbreiden waar nodig', dient als basis voor de structuurvisie. De visie moet een duidelijk beeld geven van de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020. De visie zelf is een vertaling van alle ontvangen signalen over de toekomst van Uitgeest, met inachtneming van rijks- en provinciale randvoorwaarden. In de visie komen deze allemaal aan de orde. Ook zijn enkele overige taken in het kader van de waterhuishouding in de visie vertaald. De visie is een beleidsnota, waar in individuele gevallen met een goede onderbouwing van kan worden afgeweken.
Gezien het gegeven dat Uitgeest moet groeien om te overleven, maar dat de ruimtelijke betekenis van Uitgeest als zeer belangrijk wordt ervaren, zijn in het kader van de visie meerdere afwegingen van ruimtelijke, maatschappelijke en financiële aard gemaakt, die hebben geleid tot de nu voorliggende visie. De hoofdpunten van deze visie zijn:
Relatie met het bestemmingsplan
Uit de toekomstvisie blijkt dat er behoefte is aan uitbreiding van 500 extra woningen. Inbreidingslocaties zijn daarvoor volgens de toekomstvisie uitermate geschikt. De beoogde ontwikkeling is te typeren als inbreiding. Daarmee wordt bijgedragen aan het verwezenlijken van dit beleid.
In de Structuurvisie wordt aangegeven dat Uitgeest vergrijst en te weinig te bieden heeft aan starters op de woningmarkt. Daarnaast zal er levensloopbestendig gebouwd moeten worden om ook de oudere generaties te kunnen faciliteren in hun veranderende behoeftes. Ook zal een betere doorstroming bevorderd moeten worden.
Er moet ruimte gevonden worden om nieuwe woningen te bouwen die benodigd zijn voor de eigen bevolkingsgroei en ruimte voor de extra gewenste groei om te komen tot een inwonersaantal van 14.000 inwoners. Allereerst dienen de bestaande binnenstedelijke locaties daarvoor gebruikt te worden. Daarbij zal er in Uitgeest ook enige uitbreiding buiten de bebouwde kom moeten plaatsvinden. Inbreiding is geen doel maar een middel. Toch kan inbreiding ook meer betekenen dan alleen maar het louter bouwen van woningen. Het kan ervoor zorgen dat bestaande structuren in het dorp (zowel ruimtelijk als functioneel) verbeterd of versterkt worden. Inbreiding dient altijd zorgvuldig te gebeuren.
Relatie met het bestemmingsplan
In de structuurvisie zijn een aantal plekken opgenomen waar inbreiding voorzien is. Het projectgebied is niet aangeduid als één van deze locaties. De ontwikkeling is echter wel in overeenstemming met de structuurvisie, omdat de ruimtelijke structuur van het lint als gevolg van de ontwikkeling wordt versterkt en het projectgebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Uitgeest.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 12 juli 2016. De uitkomsten van het overleg met de waterbeheerder zijn nog niet bekend, maar zullen wanneer ze bekend zijn in het bestemmingsplan worden verwerkt.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Provinciaal Waterplan 2010-2015
Waterschapsbeleid
In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het beleid, de maatregelen, de prog ramma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit Waterprogramma geeft het Hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het Hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het Hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
Gemeentelijk beleid
In het Waterplan Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest (2007-2017) staan maatregelen die wateroverlast beperken en de waterkwaliteit verbeteren. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het plan samen met de gemeenten Beverwijk, Heemskerk en Uitgeest opgesteld. De gemeenten en het hoogheemraadschap hebben samengewerkt aan een waterplan waarin het hele watersysteem onderzocht is. Voor de komende tien jaar staan maatregelen in het plan die het systeem moeten verbeteren zodat wateroverlast beperkt wordt, de waterkwaliteit wordt verbeterd, schoon duinwater beter wordt benut en het aanwezige water een natuurlijke inrichting krijgt. Een klankbordgroep met vertegenwoordigers van belangengroepen, agrariërs en natuurorganisaties hebben een rol gespeeld bij het tot stand komen van het plan.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt in het buurtschap Assum te Uitgeest. Het plangebied is grotendeels verhard. Het noordoostelijke deel van het plangebied bestaat uit zavel met homogeen profiel. Het zuidwestelijke deel van het plangebied bestaat uit klei op grof zand. Ter plaatste van het plangebied is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 m en 0,8 m beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
Ten zuiden van het plangebied is een primaire waterloop gelegen. Deze primaire waterloop heeft een beschermingszone van 3 m. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden. In voorliggend plan is hier rekening mee gehouden.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern- en beschermingszone van de regionale/primaire waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van de bedrijfsbebouwing en realisatie van 2 woningen. Omdat het plangebied in de huidige situatie grotendeels verhard is zullen geen watercompenserende maatregelen noodzakelijk zijn.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap mag worden gebouwd, geplant of opgeslagen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het bestaande en te handhaven oppervlaktewater binnen het plangebied bestemd als 'Water'.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Wel dient rekening te worden gehouden met de beschermingszone van de primaire waterloop.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn hoofdzakelijk woningen gelegen. Er is dan ook sprake van omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Tegenover het plangebied op circa 10 m is een paardenbak gelegen. In de directe omgeving van paardenbakken kunnen stofhinder en lichthinder optreden. Hoewel het een hobbymatige en geen bedrijfsmatige paardenbak betreft dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht te worden besteed aan mogelijke hinderaspecten. In de huidige situatie zijn er reeds woningen op korte afstand van de paardenbak gelegen. De maatgevende woning betreft de aanwezige bedrijfswoning op Assum 7. Er is verlichting aanwezig bij de paardenbak. Gezien de situering en vormgeving zal geen lichthinder optreden (het betreft een tweetal naar beneden schijnende lichtmasten). De paardenbak wordt aan de straatzijde gedeeltelijk afgeschermd door een heg. Daarnaast worden de nieuwe woningen op grotere afstand van de paardenbak gerealiseerd dan de reeds aanwezige bestaande woningen. De paardenbak zal naar verwachting dan ook niet leiden tot stofhinder ter plaatse van de beoogde woningen.
Ook ten zuiden van het plangebied op circa 50 m zijn twee paardenbakken gelegen welke gezien de ruime afstand geen belemmering vormen.
Ten zuidoosten van het plangebied op circa 65 m is een aannemersbedrijf/bouwbedrijf gelegen met een bruto oppervlak van minder dan 1000 m2. Volgens de VNG-publicatie geldt hiervoor een richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Verder zijn er in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de aanwezige en nog te realiseren woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de woningbouwontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Het plangebied ligt buiten het beperkingengebied van Schiphol en ook buiten de 20 Ke-contour zoals opgenomen in de Nota Ruimte.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek
Ten opzichte van de vigerende planologische situatie is er sprake van een functiewijziging. Het plangebied verandert van agrarisch naar wonen. Vanwege deze functiewijziging is door Econsultancy bodemondrzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Hierna worden de belangrijkste conclusies van het onderzoek weergegeven.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. De zintuiglijk schone bovengrond is licht verontreinigd met kobalt en minerale olie. De zwak tot matig baksteenhoudende boven- en ondergrond is over het algemeen licht verontreinigd met enkele metalen en PAK. Lokaal (boring 03) is in de bovengrond een matige verontreiniging met lood aangetoond. Het gehalte ligt onder de voorheen voor het gebied geldende achtergrondgehaltes. In overleg met de Omgevingsdienst is besloten dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek.
Het grondwater is licht verontreinigd met kwik. Voor de lichte kwikverontreiniging heeft Econsultancy vooralsnog geen verklaring. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de bestemmingsplanwijziging.
Ter plaatse van boring 02 is onder het beton een puinfundatie aangetroffen. Deze laag is in de omringende boringen niet aangetroffen, dus is deze wellicht lokaal van aard. Voor het overige zijn er hooguit matige bijmengingen met baksteen aangetroffen in de grond. Er zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de mogelijke aanwezigheid van een asbestverontreiniging. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes, waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Volgens de professionele risicokaart zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Daarnaast is er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor of het water. Wel worden op circa 650 m ten oosten van het plangebied gevaarlijke stoffen vervoerd over de A9. Vanwege het vervoer van brandbare gassen bedraagt het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico 355 m. Het plangebied ligt ruim buiten het invloedsgebied van deze weg.
Ten zuidwesten van het plangebied liggen op meer dan 300 m vijf hogedruk gasleidingen. van Gasunie. De PR 10-6 contouren vallen niet binnen het plangebied. Het invloedsgebied verschilt per gasleiding (zie tabel 4.1). De invloedsgebieden van de leidingen A-550, A-551 en A-566 vallen binnen het plangebied. Conform het vigerend bestemmingsplan is het groepsrisico van deze gasleidingen kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de grote afstand tot de risicobron is bovendien geen sprake van een toename van het groepsrisico.
Tabel 4.1 invloedsgebied leidingen
Leiding | Invloedsgebied |
W-571-01 | 140 m |
A-550 | 430 m |
A-551 | 490 m |
A-562 | 310 m |
A-566 | 430 m |
Omdat de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van enkele aardgasleidingen ligt, is wel een beknopte verantwoording van het groepsrisico nodig. Deze verantwoording is hieronder opgenomen. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal hierover aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
Het plangebied is goed te bereiken via de weg Assum. Deze weg sluit aan op de Tolweg en de Kleis. De Kleis sluit vervolgens aan op de Jacoba van Beierenlaan welke toegang biedt tot de Provincialeweg (N203).
Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 2 woningen. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van enkele gasleidingen. Vanwege de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de grote afstand tot de risicobron is er geen toename van het groepsrisico. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Toetsing
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Wel komen in de omgeving aardgasleidingen voor. Deze leidingen worden in de paragraaf externe veiligheid behandeld.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel4.2 weergegeven.
Tabel 4.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Ten opzichte van de huidige situatie neemt het aantal woningen met twee toe. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Tolweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.
Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden en op het erfgoed onder de grond (archeologie).
Onderzoek en conclusie
Archeologie
Ter bescherming van eventuele archeologische waarden in de bodem is de Monumentenwet van toepassing. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Uitgeest ligt het plangebied binnen een gebied met een hoge archeologische waarde (code AWG2) in een historische dorpskern. Het is een niet-beschermd archeologisch monument. Binnen deze gebieden dient, bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening bij een verstoringsoppervlak groter dan 100 m², vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Door Econsultancy is een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Hierna zijn de belangrijkste conclusies weergegeven.
In het hele plangebied kunnen archeologische resten voorkomen uit het Laat-Neoltihicum tot en met de Nieuwe tijd op of in de top van de oeverafzettingen van de Oer-IJ en de top en flanken van een mogelijk aanwezige strandwal. De kans op het voorkomen van de resten is hoog. De archeologische laag bestaat uit een vermenging van onder meer kleine fragmenten aardewerk, houtskool en bot met het oorspronkelijke substraat. Organische resten en metaal zullen door de natte en zuurstofloze condities over het algemeen goed zijn geconserveerd. Ze zijn mogelijk afgedekt door recentere kleiafzettingen en buiten het bereik van moderne landbouwactiviteiten gebleven.
Aan en direct onder het maaiveld worden archeologische resten verwacht uit de Middeleeuwen tot Nieuwe tijd. De vondstenlaag van deze resten zal zich niet dieper bevinden dan ca. 30 cm beneden het maaiveld. Op het terrein bevindt zich het zuidelijke deel van de historische dorpskern van Assum uit de periode Vroege Middeleeuwen (VMEC) - Nieuwe tijd. De kern ligt op de grens van een relict van een strandwal en afzettingen van het Oer-IJ. De begrenzing van deze historische kern is bepaald op grond van de historische kaart uit 1849-1859, schaal 1:25.000. De archeologische waarde van historische kernen bestaat uit de reeds aangetroffen of te verwachten aanwezigheid, boven of onder de grond, van bouwhistorische resten en archeologische sporen en voorwerpen. Samen bevatten zij een veelheid aan historische informatie over de ouderdom en ruimtelijke ontwikkeling van de kern. Organische resten en metaal zullen slecht zijn geconserveerd door de relatief droge en zure bodemomstandigheden boven het hoogste grondwaterpeil (1 m -mv). Andere type indicatoren (aardewerk) zijn waarschijnlijk matig goed geconserveerd. Het complextype en de omvang van eventuele archeologische resten kunnen niet nader worden gespecificeerd door de beperkte gegevens.
Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) blijkt dat de bovengrond van het plangebied recent is verstoord. Daaronder bevindt zich in een deel van het plangebied een oude cultuurlaag die sporen bevat van langdurige bewoning. Daaronder bevinden zich getijdenafzettingen van het Oer-ij waarin geen stilstandfasen of
bodemvorming in te herkennen is. Het diepste niveau wordt gevormd door strandwal- en strandvlakteafzettingen die vanuit het hoogste punt in het noordoosten naar een diepte van ongeveer 2,4 m –NAP (ca. 1,80 m –NAP) aflopen in het zuidwesten.
De bovengrond van het plangebied is tot op een diepte van gemiddeld 0,7 m –mv (ca. 0,10 –NAP) recent verstoord. Ter plaatse van de mestkelders, de onderkeldering van de herbouwde boerderij en langs de oever dan de Tolvaart kan worden verwacht dat de ondergrond tot tenminste onder het relevante archeologische niveau is verstoord.
In geen van de acht gezette boringen zijn primaire archeologische indicatoren waargenomen. Wel zijn in boringen 4, 6 en 7 fosfaatafzettingen aangetroffen die zeer kenmerkend zijn voor langdurige bewoning vanaf de IJzertijd tot de Middeleeuwen. Deze secundaire archeologische indicatoren zijn aangetroffen in en onder een dikke cultuurlaag of oude ophogingslaag die in boringen 1, 4 en 6 is aangetroffen. Het gaat hier waarschijnlijk om de resten van een nederzetting uit de IJzertijd tot de Middeleeuwen (vindplaats 1). Delen van deze vindplaats zullen door recente verstoringen zijn verdwenen. In de onderliggende oudere sedimenten van Oer-IJ en de strandwal zijn geen archeologische indicatoren of archeologische lagen aangetroffen. Tevens zijn geen bodemhorizonten aangetroffen.
Op basis van het behoud van een hoge trefkans blijft de kans reëel dat archeologische resten vanaf de IJzertijd tot de Middeleeuwen binnen een deel van het plangebied aanwezig zijn. De aanwezigheid van een cultuurlaag in boringen 1, 4 en 6 bevestigt de ligging van het plangebied binnen een AMKterrein. Vanwege het ontbreken van archeologische indicatoren en gunstige landschappelijke omstandigheden in de oudere afzettingen kan de verwachting op archeologische vondsten vanaf Laat- Neolithicum tot de Bronstijd naar laag worden bijgesteld.
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om het noordwestelijk deel van het plangebied (rondom boringen 4, 5 en 6) nader te onderzoeken door middel van een IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven (IVO-P). Indien besloten wordt dat de vindplaats niet behouden kan worden, is het wenselijk het proefsleuvenonderzoek zo snel mogelijk te laten uitvoeren. Dit om in een vroeg stadium over voldoende gegevens te kunnen beschikken op grond waarvan het bevoegd gezag (Gemeente Uitgeest) een besluit kan nemen met betrekking tot het al dan niet (geheel) opgraven van de vindplaats.
Binnen het zuidwestelijk deel van het plangebied, waar het bodemprofiel door aanleg van de Tolvaart en mestkelders is verstoord en waar dus geen archeologische waarden worden verwacht, wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Ook ter plaatse van de herbouwde boerderij zullen eventueel aanwezige archeologische sporen door de aanleg van een kelder niet meer in situ aanwezig zijn.
Cultuurhistorie
De bestaande woning Assum 7 is aangewezen als gemeentelijk monument en als zodanig beschermd. De woning blijft ook na de ontwikkeling aanwezig in het plangebied. In het plangebied en de directe omgeving zijn verder geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het plangebied grenst wel aan het UNESCO-Werelderfgoed Stelling van Amsterdam, welke is gelegen aan de overzijde van de rijksweg A9. Gezien de ontwikkeling, twee nieuwe woningen in een bestaand lint, in bestaand bebouwd gebied, wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en dat er geen cultuurhistorische waarden worden geschaad door deze ontwikkeling.
Toetsingskader
Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.
Onderzoek
Op het perceel van de Assum 7 te Uitgeest staat momenteel één woning. Binnen het plangebied worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg.
De locatie is gelegen binnen de geluidszone van de Tolweg/Kleis. Deze weg is gedeeltelijk binnenstedelijk en gedeeltelijk buitenstedelijk gelegen. De zone van deze weg is daarom deels 200 m en deels 250 m. Het plangebied valt binnen deze zones. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook noodzakelijk.
De locatie is daarnaast gelegen aan de Assum. Deze weg kent een maximumsnelheid van 30 km/h en is zodoende niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening uitgevoerd worden. Echter loopt de weg dood en gezien het beperkte aantal functies dat aan de weg ligt, is de intensiteit beperkt. De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op deze weg zal daarmee dusdanig laag zijn, dat deze weg akoestisch niet relevant is en zodoende niet is meegenomen in dit onderzoek.
Het akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Tolweg de voorkeursgrenswaarde op de nieuwe woningen niet wordt overschreden en zodoende sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.
De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van het Noord-Hollandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen bekend als Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Dit doet zij samen met natuurbeherende organisaties, particuliere terreineigenaren zoals agrariërs, gemeenten en waterschappen. Door het NNN hebben dieren meer ruimte om zich te verspreiden, voedsel te zoeken en soortgenoten te vinden. Hierdoor nemen hun overlevingskansen toe. De ligging van het NNN is vastgelegd in de Structuurvisie. De ecologische ambitie van het NNN is opgenomen in het natuurbeheerplan. Ruimtelijke ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, natuurverbindingen en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Hierop kan de provincie een uitzondering maken wanneer de ontwikkeling een groot openbaar belang dient en er geen reële alternatieven zijn. Dit staat toegelicht in artikel 19 en 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Als een ingreep wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit uitgangspunt wordt 'natuurcompensatie' genoemd.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) (figuur 4.1). Het dichtstbijzijnde NNN gebied is gelegen circa 560 m ten oosten van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft het Noordhollands Duinreservaat en is gelegen circa 3,5 km ten westen van het plangebied.
Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Noord-Holland)
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling en afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De ontwikkeling, zal niet leiden tot een significante toename in verkeer. Negatieve effecten als gevolg van toename in stikstofdepositie kunnen deswege worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie Zuid-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De ontwikkeling kan effecten hebben op beschermde planten- en diersoorten. Daarom is een quick scan uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.
Er is vastgesteld dat het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen om te verblijven. Wel vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Er kunnen daarnaast algemene licht beschermde zoogdieren en amfibieën voorkomen. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet. Het is aannemelijk dat dit ontheffingenbeleid wordt voorgezet onder de Nieuwe Natuurwet. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om werkzaamheden buiten het broedseizoen of te werken op een manier dat vogels tot broeden komen. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen aan de Assum 7 te Uitgeest zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet en de Nieuwe Wet natuurbescherming.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
De gemeente Uitgeest stimuleert en ondersteunt initiatieven op het gebied van duurzame ontwikkeling. In samenwerking met de IJmond gemeenten wil Uitgeest de komende jaren op het onderwerp duurzaam bouwen gebruik maken van het instrument GPR Gebouw.
Toetsingskader
Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007-2011
Het Rijk en de gemeenten hebben een klimaatakkoord ondertekend. Hierin staan afspraken over energiebesparing en de overgang naar duurzame energie. De gemeenten onderschrijven de ambities van het kabinet: een reductie van de uitstoot van broeikasgassen van 30% in 2020 ten opzichte van 1990, een energiebesparingspercentage van 2% energiebesparing per jaar en een aandeel van 20% duurzame energie in 2020. Het kabinet Rutte II hanteert een aandeel van 14% duurzame energie in 2020. Het SER Energieakkoord van september 2013 bevestigd nogmaals dat nieuwbouw in 2020 bijna energieneutraal moet zijn. De ambitie is dat in 2020 de nieuwbouw energieneutraal is en dat het energieverbruik van woningen en gebouwen in 2020 met meer dan 50% is verlaagd. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren wordt de energieprestatie coëfficiënt voor nieuwe woningen in 2011 aangescherpt naar 0,6 en in 2015 naar 0,4. Eind 2020 wordt toegewerkt naar BENG (Bijna Energieneutrale Gebouwen). Nu er afspraken zijn gemaakt over energiebesparing en de overgang naar duurzame energie, zal er ook naar toe gewerkt moeten worden.
GPR Gebouw
Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de Milieudienst IJmond en de gemeente Uitgeest het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties gemeten kunnen worden, compleet met rapportcijfers van 1 tot 10. Dit instrument kijkt breder dan alleen energie. De GPR-lijst kan online ingevuld worden. De kosten van het gebruik van GPR Gebouw worden gedragen door de Omgevingsdienst IJmond.
Conclusie
Overeenkomstig het beleid van de gemeente dient duurzaam te worden gebouwd. Het bouwplan biedt kansen om duurzaam te bouwen. Van belang is dat duurzaamheid/energiebesparing vroeg in het bouwproces wordt meegenomen en dat daarvoor in de realisatiefase budget beschikbaar wordt gesteld. Het gebouw is afhankelijk van de maatregelen dan comfortabeler en in de gebruiksfase worden veelal besparingen bereikt.
De prestaties op het gebied van duurzaamheid worden gemeten door het instrument GPR Gebouw, het hulpmiddel voor het maken van duurzaamheidkeuzes bij nieuwbouw van onder andere woningen. De ambitie is een 7,5 (voor vrijstaande woningen) te scoren voor alle thema`s. Aangezien de aanscherping van het beleid voor duurzaam bouwen een dynamisch traject is, dienen bouwinitiatieven getoetst te worden aan het op dat moment geldend beleid.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusies
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarde van 2.000 of meer woningen uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de ontwikkelingen in het plangebied.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Verbeelding
Eisen aan de verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Daarnaast zijn de volgende eisen van toepassing:
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:
De gehanteerde bestemmingen
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de nieuwe situatie vastgelegd. Dit betekent dat de bestemming van het perceel wordt gewijzigd 'Tuin' voor de gronden voor de voorgevelrooilijn van de woningen aan de Assum en 'Wonen' voor woningen en bijbehorende erven. Tevens worden drie bouwvlakken opgenomen die de hoofdgebouwen aanduiden.
Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.
Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Daarnaast is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor andere bestemmingsplannen in de gemeente Uitgeest zijn gehanteerd.
Begrippen ( Artikel 1 )
De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen in dit plan.
Algemeen
Bouwvlak
De hoofdgebouwen dienen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd,. Buiten het bouwvlak mogen bijbehorende bouwwerken worden opgericht.
Maximum goothoogte
Op de verbeelding is aangegeven wat de maximum goothoogte van hoofdgebouwen is.
Hieronder volgt per bestemming een korte toelichting.
Tuin (Artikel 3)
De tuinbestemming is gelegd op de bij de woningen behorende gronden waarop in principe geen bebouwing is toegestaan. Dit betreffen de gronden gelegen aan de voorzijde van de woningen langs de Assum. Voor de woning in de tweede lijn is geen bestemming Tuin opgenomen. In de planregels onder 'Wonen' is bepaald dat ter plaatse van het voorerf geen bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan.
Wonen (Artikel 4)
De bestaande woning en de toekomstige woningen, alsmede de bijbehorende erven zijn bestemd voor 'Wonen'.
Hoofdgebouwen
Het hoofdgebouw (de woning) mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gerealiseerd worden. De inhoud van het hoofdgebouw mag maximaal 650 m3 bedragen.
Bijbehorende bouwwerken
Buiten het hoofdgebouw mogen op het perceel zowel binnen als buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken worden opgericht. Dit betreft bijgebouwen, uit- of aanbouwen en overkappingen. De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, is een aparte maximale maatvoering opgenomen.
Beroep-aan-huis
Aan-huis-gebonden beroepen zijn, bij direct recht, als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Deze mogen alleen uitgevoerd worden zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 40 m² per woning.
Waarde - Archeologie 2 (Artikel 5)
Om de mogelijke archeologische waarde te waarborgen, is een bestemming Waarde - Archeologie 2 opgenomen voorhet plangebied. De bestemming Waarde - Archeologie fungeert als dubbelbestemming. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden. Daarvoor zijn regels opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met afwijking worden gerealiseerd. In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een aanlegverbod opgenomen.
Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Ook ingrijpende agrarische werkzaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is bij een omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelregel voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
Algemene gebruiksregels (Artikel 7)
In dit artikel zijn gebruiksregels opgenomen aangaande het algemeen gebruik van de gronden binnen het plangebied. Hierin is opgenomen wat verstaan wordt onder strijdig en niet-strijdig gebruik van de gronden.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Overige regels ( Artikel 9 )
Deze bepaling heeft betrekking op het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is opgenomen vanwege het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zijn komen te vervallen.
In artikel 10 is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 10.1 Overgangsrecht bouwwerken is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 10.2 Overgangsrecht gebruik is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
De slotregel (artikel 11) beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.
In de Wet ruimtelijke ordening zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Wanneer een gemeente kosten maakt voor het bouwrijp maken van gronden en het aanleggen van infrastructuur, kan zij die door het opstellen van een exploitatieplan verhalen bij partijen die hier gebruik van maken. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig, wanneer het kostenverhaal ‘anderszins’ verzekerd is.
De beoogde ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De grond is reeds in eigendom van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de kosten van de ruimtelijke procedure en de bouw van de woningen. De kosten van de ambtelijke uren voor de procedure worden op de initiatiefnemers verhaald door het opleggen van leges. Daarnaast wordt een planschadeovereenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten voor de gemeente afgedekt en daardoor wordt de ontwikkeling financieel uitvoerbaar geacht.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig 3.8 Wet ruimtelijke ordening vanaf 27 december 2016 voor zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode bestond de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze. Tegen het bestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is dan ook ongewijzigd vastgesteld.