direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kanaalkade tussen 21 en 25 in 't Zand
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.WPZANDKANAALKADE24-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding/aanleiding

1.1 Aanleiding

Het planvoornemen dat ten grondslag ligt aan dit wijzigingsplan betreft de gefaseerde realisatie van twee woningen naast de huidige bedrijfsbebouwing op de gronden tussen Kanaalkade 21 en 25 in 't Zand. Deze ontwikkeling is binnen de geldende planologische kaders niet mogelijk, waardoor besloten is gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan.

1.2 Vigerend planologisch regime

Het in het plangebied vigerende bestemmingsplan is het Bestemmingsplan Petten, 't Zand, Callantsoog, Groote Keeten (NL.IMRO.0476.BP001H0001-0501). In dit bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming: 'Bedrijf' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De wijzigingsbevoegdheid waartoe deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld, is in artikel 3,7 van dit bestemmingsplan (het moederplan) opgenomen.

De gemeente Schagen geeft aan dat in deze toelichting niet opnieuw hoeft te worden besproken hoe het wijzigingsplan zich verhoudt tot het vigerende beleid, omdat het wijzigingsplan overeen komt met de beleidsuitgangspunten van het onderliggende moederplan. Dit moederplan is inhoudelijk en met inbegrip van de wijzigingsbevoegdheid destijds uitvoerig getoetst aan het vigerende beleid.

Echter, uit de Lokale Woonvisie van Schagen "Een nieuwe gemeente, een nieuwe Koers (2014)" komt naar voren dat er maar beperkte ruimte is voor de bouw van nieuwe woningen in 't Zand. In overleg met de gemeente en de combinatie Bouwfonds/Bouwonderneming Kuin is afgesproken de toevoeging van de betreffende woningen mogelijk te maken door ze over te hevelen vanuit een ontwikkelproject aan de noordoostzijde van 't Zand. Hierdoor blijft het totaal aantal te realiseren woning in 't Zand aansluiten bij de standpunten uit de woonvisie.

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidend hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de begrenzing en ligging van het plangebied en in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan zelf. In hoofdstuk 4 komen de de voorwaarden voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid aan de orde. Hoofdstuk 5 gaat in op de omgevingsaspecten welke op het plan van toepassing zijn. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Begrenzing en ligging van het plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan kent een centrale ligging in het dorp 't Zand in de gemeente Schagen. Het planvoornemen heeft betrekking op de gronden gelegen aan de kanaalkade tussen 21 en 25 en beslaat de kadastrale percelen 993 en 674.

De ligging van het plangebied is op onderstaande kaartuitsnede uit het moederplan aangeduid. Het wijzigingsplan voorziet in een wijziging van het gehele bestemmingsvlak, welke nu in zijn geheel de bestemming 'Bedrijf' kent, naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPZANDKANAALKADE24-VA01_0001.png"

Figuur 1. Kaartuitsnede Bestemmingsplan Petten, 't Zand, Callantsoog, Groote Keeten.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Kanaalkade en de Pastoor Velzeboerstraat. Het plangebied is deels in gebruik als tuin bij Kanaalkade 24 en is deels open en ongebouwd. Aan de Kanaalkade is overwegend sprake van woningen. Incidenteel komt bedrijfsbebouwing voor. Aan het noordelijk deel van de Pastoor Velzeboerstraat is sprake van winkels en kantoren en aan het zuidelijk deel woningen. De oostzijde van het plangebied ligt op de grens van deze twee functioneel en ruimtelijk verschillende deelgebieden van de Pastoor Velzeboerstraat.

Het plangebied grenst aan ruimtelijk verschillende gebieden. Aan de westzijde van het plangebied bepaalt het Noordhollandsch Kanaal en de lintbebouwing de ruimtelijke karakteristiek. Er is sprake van een historische differentiatie in bebouwing maar met als samenhang oriëntatie op het kanaal. Aan de oostzijde van het plangebied is het ruimtelijk beeld meer gevarieerd: verspringende rooilijnen, diversiteit in bebouwing en diversiteit in bouwrichtingen bepalen het beeld. Op de oostelijke kavel, die grenst aan de Pastoor Velzeboerstraat, liggen kansen om een antwoord te geven op deze kaprichtingen.

3.2 Toekomstige situatie

Het wijzigingsplan voorziet in de mogelijkheid tot herontwikkeling van de Kanaalkade 24 in 't Zand. De herontwikkeling omvat een gefaseerde realisatie van twee woningen naast de bestaande bedrijfsbebouwing in het plangebied. Onderstaand figuur schets de verbeelding van het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPZANDKANAALKADE24-VA01_0002.png"

Figuur 2. Schets herontwikkeling Kanaalkade 24.

Om de inpassing van de twee woningen op de onbebouwde grond mogelijk te maken wordt de bedrijfsbestemming van de gehele kavel Kanaalkade 24 afgehaald. Het bestaande bedrijfsgebouw blijft gehandhaafd en wordt verduurzaamd (asbestsanering en zonnepanelen). Om de stedebouwkundige inpassing van de twee nieuwe woningen te waarborgen, zijn uitgangspunten ten aanzien van de inpassing opgesteld in een stedebouwkundige schets (in zijn totaliteit opgenomen als bijlage).

Uitgangspunten inpassing

Aan de Kanaalkade is het van belang dat de invulling afgestemd is op de bestaande lintbebouwing. Voorkomen moet worden dat het eenduidige en samenhangende ruimtelijke beeld wordt aangetast. Het is van belang dat de invulling aan de zijde van de Kanaalkade:

- aansluit bij de schaal van de bebouwing aan de Kanaalkade;

- ingepast is in de bestaande rechte rooilijn aan de Kanaalkade;

- een bouwrichting haaks op de Kanaalkade kent;

- een representatieve voorgevel kent aan de Kanaalkade.


Een invulling van de oostzijde van het plangebied betekent bebouwen aan de Pastoor Velzeboerstraat. In de huidige situatie (vanaf de Pastoor Velzeboerstraat gezien) wordt dit erf ervaren als een groene 'restruimte'. De toevoeging van een woning georiënteerd op de weg kan in positieve zin bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Voor een positieve impuls voor de omgeving, is het van de belang dat de invulling van het plangebied:

- een representatieve voorgevel heeft aan de Pastoor Velzeboerstraat;

- qua bouwvorm een 'rustpunt' geeft als antwoord op de kaprichtingen van het zuidelijke en noordelijke bebouwingsbeeld. Hierbij is een zadeldak essentieel;

- mogelijkheid biedt voor 2 bouwlagen met kap;

- voorziet in een goede oplossing van de bestaande parkeerplaatsen.

Bovenstaande uitgangspunten worden geborgd bij de realisatie van het planvoornemen, om te komen tot een gedegen inpassing van de woningen.

Hoofdstuk 4 Voorwaarden toepassing wijzigingsbevoegdheid

Mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt aan een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden kunnen burgemeester en wethouders de in het geldende Bestemmingsplan Petten, 't Zand, Callantsoog, Groote Keeten opgenomen bestemming 'Bedrijf' (op grond van artikel 3.7) wijzigen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin', met dien verstande dat na wijziging de bestemmingsregels van artikel 24 'Wonen' en artikel 20 'Tuin' van overeenkomstige toepassing zijn. Voorliggend planvoornemen wordt binnen deze randvoorwaarden uitgevoerd, waardoor deze wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast.

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing. Het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid gaat daartoe samen met een goede ruimtelijke onderbouwing. In een dergelijke onderbouwing dient uiteengezet te worden of er vanwege de voorgenomen wijziging sprake is van een goede ruimtelijke ordening en wordt de planologische en milieukundige uitvoerbaarheid van het plan verantwoord. Naast een ruimtelijke onderbouwing dient een wijzigingsplan vergezeld te worden door een verbeelding.

 

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is opgesteld om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid van het vigerende bestemmingsplan. Met oog hierop is onderzoek naar omgevingsaspecten ten behoeve van de planologische en milieukundige onderbouwing nodig. Vanuit diverse wettelijke regelingen worden eisen aan de realisatie van het planvoornemen gesteld (onder andere uit de ruimtelijke ordening, natuur-, water en milieu-wetgeving en de monumentenwet). De relevante aspecten worden in dit hoofdstuk met bondige en beargumenteerde redeneringen onderbouwd.

5.1 Geluidhinder

Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidsbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB, die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Aangezien in de omgeving van het plangebied geen sprake is van industrielawaai en spoorweglawaai is hierop verder niet ingegaan.


In het kader van de Wgh bevinden zich langs alle wegen geluidzones. De geluidszone voor wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 200 meter gerekend uit de as van de weg, voor wegen buiten de bebouwdekom is dit 250 meter. Bij de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient door middel van akoestisch onderzoek vastgesteld te worden of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.


Onderzoek
Voorliggend wijzigingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een tweetal woningen. De Wgh beschouwt woningen als geluidsgevoelige gebouwen waardoor nagegaan moet worden of toetsing aan de Wgh moet plaatsvinden.

Van belang is dat op de Kanaalkade een 30km/uur regime van toepassing is. In het plangebied geldt dientengevolge geen geluidszone vanwege de Kanaalkade en toetsing aan de Wgh is voor deze weg niet aan de orde. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel aandacht te zijn voor eventuele geluidshinder ten gevolge van het verkeer op deze weg. Het betreft een niet doorgaande weg met hoofdzakelijk bestemmingsverkeer. Uit verkeerstellingen van de gemeente blijkt dat het gaat om gemiddeld 65 voertuigbewegingen per etmaal. Gezien dit geringe aantal voertuigbewegingen en het geldende snelheidsregime, is het niet aannemelijk dat dit verkeer bezien vanuit een goede ruimtelijke ordening de woon- en leefomgeving in en in de directe omgeving van het plangebied significant negatief beinvloed.

Ten westen van het plangebied loopt de rijksweg N9. Het plangebied bevindt zich in de geluidszonde behordende bij deze weg, zijnde 250 meter aan beide zijden van de weg, gemeten vanuit de wegas. Met een afstand van meer dan 180 meter tot de wegas, ligt het plangebied aan de buitenrand van de zone. Op grond van de Wet geluidhinder dient hiertoe echter (beknopt) akoestisch onderzoek te worden uitgevoegd.

De N9 is vernieuwd en in 2011 is het nieuwe tracé in gebruik genomen. Bij de omlegging is de nieuwe weg voorzien van een geluidscherm. Op de geluidsbelastingskaart van Rijkswaterstaat zijn de geluidscontouren van deze weg weergegeven. Uitgaande van de vuistregel dat een verdubbeling van de afstand ongeveer een vermindering van 5 dB geeft, is de 50dB contour in deze kaart ingetekend (zie figuur 3). De 50dB geluidscontour wordt nog gecorrigeerd met een aftrek van 2 dB op grond van artikel 110g Wet geluidhinder tot 48dB. Uit figuur 3 blijkt dat een overschrijding van de ten hoogste toelaarbare geluidsbelasting van 48dB in het plangebied niet aan de orde is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPZANDKANAALKADE24-VA01_0003.jpg"

Figuur 3. Geluidscontouren Rijksweg N9


Conclusie
Op grond van voorgaande mag worden geconcludeerd dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet door geluidhinder wordt belemmerd.

5.2 Bedrijfshinder

Wet- en regelgeving

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zo veel mogelijk voorkomen. Bedrijven en instellingen zijn verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur), dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Er dient te worden aangetoond dat een planvoornemen buiten de invloedssfeer van eventuele hinderlijke activiteiten in de omgeving valt en daarnaast geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen functies.

Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Onderzoek

Met voorliggend wijzigingsplan wordt de gefaseerde realisatie van een tweetal woningen mogelijk gemaakt. Een woning wordt niet gezien als hinder-veroorzakende activiteit. De bestaande bedrijfsactiviteiten in het plangebied zijn beëindigd en kunnen vanwege de woonbestemming op basis van het nieuwe bestemmingsplan niet worden hervat. Om deze reden vormt het planvoornemen geen belemmering voor nabijgelegen functies. Wel dient beoordeelt te worden dat het planvoornemen geen negatieve invloed ondervindt van hinder veroorzakende bedrijven in de omgeving.

De in de omgeving van het plangebied (figuur 4) aanwezige bedrijven bevinden zich ten zuiden van het plangebied op de als 'bedrijf' bestemde gronden. Op basis van het huidige bestemmingsplan zijn hier bedrijven uit ten hoogste categorie 2 toegestaan. Voor deze categorie geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 30 meter. Het plangebied bevindt zich op een afstand van zo'n 65 meter van dit perceel, waardoor hinder vanwege deze bedrijven het planvoornemen op basis van een goede ruimtelijke ordening niet in de weg staat.

Aan de noordkant grenst het plangebied aan een aantal gronden met de bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming is naast woningbouw ook recreatieappartementen, detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen mogelijk. In het betreffende gebied bevinden zich hoofdzakelijk woningen, maar daarnaast ook enkele winkels en kantoren. Omdat het hier geen zware bedrijvigheid betreft, en aangezien deze gronden nu ook al grenzen aan gronden met een woonbestemming, ligt het niet in de verwachting dat de ontwikkelingen in het plangebied worden belemmerd vanwege bedrijfshinder voortkomend uit de bedrijfsmatige activiteiten die op deze grond plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPZANDKANAALKADE24-VA01_0004.png"

Figuur 4. Kaartuitsnede vigerend bestemmingsplan

Conclusie

Het planvoornemen wordt niet in de uitvoering belemmerd door verwachte bedrijfshinder uit de omgeving.

5.3 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.283 voertuigbewegingen (van auto's) per weekdagetmaal leidt.

Onderzoek

Gezien de aard en schaal van het planvoornemen zal geen sprake zijn van een dusdanige toename van het aantal verkeersbewegingen. Het planvoornemen moet dan ook worden beschouwd als een nibm-plan en hoeft niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden.

Conclusie

Het wijzigingsplan mag wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

5.4 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). De normen voor het plaatsgebonden risico en groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep. Voor het groepsrisico gelden, anders dan voor het plaatsgebonden risico, geen grenswaarden maar slechts oriënterende waarden. In bovenstaande besluiten is de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes middels een belangenafweging moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Bij een toename van het groepsrisico moet ten opzichte van de oriëntatiewaarde gekeken worden naar alternatieven, zoals de rol van de brandweer en dergelijke.

Onderzoek

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risico-kaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPZANDKANAALKADE24-VA01_0005.png"Figuur 5. Fragment Risicokaart [Bron: IPO, 2015]

Aardgastransportleiding
In de omgeving van het plangebied bevindt zich een aardgastransportleiding. Deze leiding kent een PR10-6-risico-contour van 0 m, hetgeen betekent dat de risicocontour op de leiding zelf is gelegen. Derhalve is een plaatsgebonden risico vanwege de aardgastransportleiding niet van toepassing op het plangebied.


Wat betreft het groepsrisico dient de inventarisatie van de rond een leiding aanwezige bevolking zich uit te strekken tot een afstand waarop ten hoogste 1% van de aanwezigen nog slachtoffer wordt van een calamiteit met een leiding. Dat is de zogenaamde inventarisatiezone. De 1%- en 100%-letaliteitsgrenzen voor de leidingen in het plangebied en omgeving zijn in tabel 1 aangegeven.

Leiding   Werkdruk (bar)   Diameter (inch)   1%-letaliteit (m)   100%-letaliteit (m)  
W-574-13   40   8,62   95   50  

Tabel 1. 1%- en 100%-letaliteitsgrens


Het plangebied ligt, met een afstand van 610 meter buiten de inventarisatiezone van deze buisleiding. Verdere verantwoording van het groepsrisico wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Rijksweg

Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over wegen. Het betreft de Rijksweg N9. Het plan ligt nagenoeg in zijn geheel binnen 200 meter van de N9, en vindt zich daarmee binnen het invloedsgebied van deze rijksweg. De Rijksweg N9 kent geen PR=10-6 risicocontour.

De Regionale UItvoeringsdienst Noord-Holland Noord heeft dit aspect beoordeeld. Gezien de ligging van het locatie aan de rand van het invloedsgebied (op circa 180 meter van de wegas) en de lage dichtheid aan personen in het plangebied, heeft de vaststelling van dit wijzigingsplan geen gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico.


Conclusie

De uitvoering van dit wijzigingsplan wordt uit oogpunt van externe veiligheid niet belemmerd.

5.5 Ecologische waarden

Wet- en regelgeving

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Ffw) en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998), de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de Provinciale omgevingsverordening.

Flora- en faunawet

Achter de Flora- en faunawet (Ffw) staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.

Natuurbeschermingswet 1998
In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en Wetlands. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Nbw 1998 een externe werking kent.


Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is uitgewerkt in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.

Onderzoek

Uit de ecologische inventarisatie (opgenomen in bijlage 2) is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.


Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Ffw of een vergunning op grond van de Nbw 1998 voor de beoogde activiteiten op voorhand niet nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.


Conclusie
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

5.6 Erfgoed

Wet- en regelgeving

De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is de Monumentenwet 1988 (Monw). Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monw. De Wamz verplicht gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. De kern van de Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan vanwege de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

5.6.1 Archeologie

Onderzoek
Ten behoeve van het planvoornemen is door ADC ArcheoProjecten uit Amersfoort bureauonderzoek naar archeologische verwachtingswaarden in het plangebied verricht. De bevindingen van dit onderzoek zijn gerapporteerd in het ADC Rapport 3977, zoals opgenomen in bijlage 3. Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de kans op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode van de Middeleeuwen alsook uit oudere perioden zeer klein wordt geacht. Daarbij wordt geadviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het planvoornemen kan op het gebied van archeologie uitvoerbaar worden geacht.

De archeologische meldingsplicht blijft overigens gewoon van kracht (art. 53 Monumentenwet). Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Schagen.

5.6.2 Cultuurhistorie

Onderzoek

Als handreiking voor onderzoek naar de cultuurhistorie is de provinciale Leidraad landschap en cultuurhistorie met bijbehorende informatiekaart beschikbaar. Voor het planvoornemen is deze digitale informatiekaart geraadpleegd op het voorkomen van cultuurhistorisch waardevolle aspecten, zoals monumenten, structuurlijnen of andere elementen. Uit de provinciale informatie blijkt dat het plangebied gedeeltelijk valt binnen de begrenzing van het aandijkingenlandschap, maar dat in het plangebied zelf geen cultuurhistorisch waardevolle aspecten aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPZANDKANAALKADE24-VA01_0006.png"

Figuur 6. Fragment Informatiekaart Landschap en cultuurhistorie

Conclusie

Het planvoornemen wordt niet belemmerd vanwege de mogelijkheid op het verstoren van onderkende cultuurhistorische waarden.

5.7 Bodem

Wet- en regelgeving

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

Onderzoek

Ten aanzien van het planvoornemen is allereerst het Bodemloket van Rijkswaterstaat geraadpleegd (benaderbaar via www.bodemloket.nl). Uit deze gegevens blijkt dat voor de Kanaalkade 24 in het verleden onderzoek is uitgevoerd naar de bodemkwaliteit (zie figuur 7). De opstallen achter het woonhuis waren in het verleden in gebruik als bedrijfsloodsen. In 1994 zijn de olietanks verwijderd en is het terrein, zoals ook aangegeven in het bodemloketrapport, voldoende gesaneerd. De provincie heeft in 2007 besloten dat een nader bodemonderzoek en eventuele sanering op deze locatie noodzakelijk blijft, maar dat door het ontbreken van actuele risico's uitvoering pas nodig is bij ontwikkelingen, zoals sloop van het bedrijfsgebouw. Dusdanige ontwikkelingen of grondroerende activiteiten worden met het planvoornemen niet beoogd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPZANDKANAALKADE24-VA01_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPZANDKANAALKADE24-VA01_0008.png"

Figuur 7. Kaartfragment bodemloket [bron: Rijkswaterstaat, 2015]

In het overig (zuidelijk) deel van het plangebied zijn met de realisatie van de woningen wel grondroerende activiteiten beoogd. De initiatiefnemer heeft hiertoe bodemonderzoek uitvoeren.

Door Wietsema & Partners is in november 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar het oosterlijke deel van het perceel gelegen tussen Kanaalkader 21 en 25. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 4.

In dit onderzoek zijn in de boven- en ondergrond licht verhoogde gehalten van enkele zware metalen en PAK aangetroffen. Het zingehalte varieert van licht tot sterk verontreinigd. Er is op basis van het huidige en voorgaande onderzoek geen sprake van een ernstige geval van zinkverontreiniging in de grond. De gehaltes van de overige parameters in de boven- en ondergrond liggen beneden de achtergrondwaarden of de detectiegrens.

Op basis van deze gegevens wordt het volgende geconcludeerd: "Vanuit de wet bodembescherming is er geen sprake van een ernstige geval van bodemverontreiniging en hoeven geen sanerende maatregelen plaats te vinden. De milieuhygiënische situatie staat een bestemmingswijziging en de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouw van woningen niet in de weg."

Hierbij wordt de uit milieuhygiënisch oogpunt aanbevolen om het terrein geschikt te maken voor woningenbouw door:

- de sterke zinkverontreiniging te verwijderen;

- de bovenlaag met puin, kolenresten en overige bijmeningen te verwijderen;

- indien nodig aan te vullen met schone grond.

Zodoende onstaat een 'schone' bovenlaag waarin gewerkt en gewoond kan worden.

Het voorterrein van dit perceel, het westelijk deel, is niet expliciet in dit onderzoek meegenomen. Uit eerder uitgevoerd onderzoek naar het gehele perceel uit 2007 komt echter naar voren dat er op deze locatie slechts lichte vervuiling aanwezig is. Op het bodemloket is de locatie niet aangemerkt als verdacht ('historische activiteit bekend'). Voorheen heeft op deze locatie een onderwijzerswoning gestaan. Hierna zijn er op het terrein geen vervuilende activiteiten geweest. Op basis van deze gegevens is het te verwachten dat de bodemkwaliteit nog steeds geschikt is voor woningbouw en bestaan er vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening gezien het aspect bodem geen bezwaren ten aanzien van het realiseren van de woning op deze locatie. Desalniettemin is het bij de aanvraag van de bouwvergunning noodzakelijk een actueel bodemonderzoek voor de locatie te overleggen, hiertoe kan het bestaande bodemonderzoek uit 2007 worden geactualiseerd. Mocht deze actualisatie onverhoops toch bodemverontreiniging op deze locatie uitwijzen, dan zullen ten aanzien hiervan passende maatregelen worden genomen.

Conclusie

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem staat het planvoornemen niet in de weg.

5.8 Waterhuishouding

Wet- en regelgeving

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.

Onderzoek

De waterbeheerder in en in directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Bij het hoogheemraadschap is op 1 september 2015 een digitale watertoets aangevraagd. Op basis van de aangeleverde gegevens is met de digitale watertoets geconstateerd dat de normale procedure moet worden gevolgd. Omdat het plangebied ligt binnen de invloedszone van een regionale waterkering is aanvullend advies van het hoogheemraapdschap benodigd.

Dit aanvullend advies luidt als volgt:

- Om toekomstige problemen vanuit grond- en oppervlakte water te voorkomen wordt geadviseerd om niet lager te bouwen dan NAP+0,70 meter.

- Gezien de ligging binnen de 'zone regionale waterkering' is het aanbrengen van een diepe kelder niet toegestaan.

- Wanneer voor de realisatie van de tweede woning bronbemaling wordt toegepast, kan afhankelijk van de te bemalen hoeveelheid een watervergunning of melding in het kader van de Waterwet noodzakelijk zijn.

Hiernaast gelden de algemene aanbevelingen met betrekking tot de overige waterhuiskundige:

- Ten aanzien van verharding en compenserende maatregelen stelt het hoogheemraadschap dat door een slechts geringe toename van het verhard oppervlak het planvoornemen een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishouding dat er geen compenserend maatregelen uitgevoerd hoeven te worden.

- Op het gebied van hemelwaterafvoer adviseert het hoogheemraadschap daarnaast om voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel aan te leggen.

- Tot slot adviseren zij met oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen, zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Het aanvullend wateradvies is opgenomen in bijlage 5. Hierin is tevens algemene informatie ten aanzien van vergunningen en ontheffingen te vinden.

Conclusie

Bij de uitvoering van het planvoornemen worden de aanbevelingen van het hoogheemraadschap in acht genomen. Het planvoornemen kan op het gebied van water en waterhuishouding uitvoerbaar worden geacht.

5.9 Milieu effectrapportage (MER)

Wet- en regelgeving

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen.

Onderzoek
De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Op voorliggend plan is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling aan de orde (D 11.2).


D 11.2
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Voorliggend planvoornemen is niet van dusdanige aard en schaal dat deze drempelwaarden worden overschreden. Er geldt om die reden een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken.

Conclusie

Dit bestemmingsplan geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.

5.10 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.


Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland Noord tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Schagen participeert hier in.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met het ter visie leggen van de ontwerp-wijzigingsplan stelt de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op, de inhoud van het planvoornemen. De op het plan verkregen reacties zullen in deze paragraaf worden opgenomen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Wet- en regelgeving

In het kader van de Grondexploitatiewet dient een exploitatieplan te worden opgesteld indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Deze verplichting vervalt wanneer de kosten anderszins zijn verzekerd. De gemeenteraad moet dan wel expliciet besluiten dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld. Het planvoornemen dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is een bouwplan op grond van artikel 6.2.1, lid a, Bro; de bouw van één of meer woningen.

Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. Bij een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Onderzoek

Exploitatiekosten

Het plangebied wordt door private partijen ontwikkeld. Tussen de aanvragers van de bestemmingsplanherziening en de gemeente is hieromtrent een grondexploitatieovereenkomst gesloten. De exploitatie zal geheel in handen van en voor risico van de ontwikkelende partij komen te liggen. De gemeente hoeft hiertoe geen risicodragende investeringen voor haar rekening te nemen.

Onderzoeks- en plankosten

De kosten voor voorliggend wijzigingsplan en de daarbij behorende noodzakelijke onderzoeken worden door de aanvrager gedragen. De kosten van de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor planbegeleiding en deze worden verhaald op aanvrager (realiseringsovereenkomst).

Planschade

Door het opstellen van een wijzigingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door belanghebbende eigenaren van gronden in de omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met een planschadeverhaal worden door de aanvrager van de bestemmingsplanherziening gedragen. Hiervoor is tussen de gemeente en de aanvrager een planschadeovereenkomst ondertekend.

Conclusie

Op basis van deze overwegingen mag het plan economisch uitvoerbaar worden geacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende plan zal niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid worden belemmerd.