direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wengeweg 9 Warmenhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.WPWHWengeweg9-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de gronden die zijn gelegen aan Wengeweg 9 in Warmenhuizen. Het plangebied omvat het agrarisch bouwperceel dat aanwezig is en een deel van de gronden die daar ten zuiden van liggen. De gronden zijn in gebruik ten behoeve van het agrarische bedrijf van de eigenaar en initiatiefnemer. Omdat het bouwvlak een logischere vorm kan hebben dan de vorm dat het nu heeft, is er behoefte aan een wijziging van de vorm van het bouwvlak. Het vigerende bestemmingsplan geeft de mogelijkheid om de vorm van een agrarisch bouwvlak te wijzigen, mits de oppervlakte niet toeneemt. Met voorliggend wijzigingsplan wordt dit gerealiseerd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan betreft gedeeltelijk de volgende kadastrale percelen: H 118, H 119, H 1497 en H1498. Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Wengeweg. De Wengeweg is een 60 km/u weg en ontstaat op circa 600 meter ten westen van de planlocatie in de bocht van de Kanaalweg en Stationsstraat. Op circa 1 kilometer ten westen van de planlocatie sluit de Wengeweg aan op de Westfriesedijk. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een circa 7,5 meter brede kavelsloot die haaks op de Wengeweg loopt. Het huidige kavel/bouwvlak volgt deze sloot.

Navolgende afbeelding toont het plangebied indicatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPWHWengeweg9-va01_0001.jpg"

Afbeelding: luchtfoto ter plaatse met het plangebied indicatief aangegeven met een blauw kader (bron: kadastralaKaart)

 

1.3 Planvoornemen

In de bestaande situatie is een agrarisch bedrijf gevestigd op het perceel. De bestaande bedrijfsbebouwing is aan de westzijde van het bouwperceel gesitueerd en vanaf de Wengeweg gezien achter elkaar gepositioneerd, dus in noord-zuidelijke richting. De bedrijfswoning staat iets oostelijker ten opzichte van het noordelijkste bedrijfsgebouw zodat materieel voldoende ruimte heeft om vanaf de weg het perceel op te rijden in de richting van de bedrijfsbebouwing. Aan de oostzijde van de bedrijfsbebouwing zijn weides aanwezig waarop hobbyvee graast. Het bestemmingsplan biedt ruime mogelijkheden voor berdijfsbebouwing met een bouwvlak van 1 hectare (100 meter bij 100 meter). Het bouwvlak heeft de vorm van een vierkant met gelijke zijden. Gezien de bestaande opzet van bedrijfsbebouwing (noord-zuid gericht) is er behoefte aan een vormverandering van het bouwvlak.

Het vigerende bestemmingsplan biedt hier de mogelijkheid toe (zie paragraaf 1.4). Via voorliggend wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid en wordt de vorm van het bouwvlak gewijzigd naar 80 meter bij 125 meter. De zijde aan de Wengeweg wordt teruggebracht tot 80 meter en de zijde langs het water wordt verlengd naar 125 meter. Hiermee blijven de gebruiksmogelijkheden en bebouwingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan hetzelfde en worden niet gewijzigd. Tegelijkertijd wordt het (theoretische) zicht vanaf de Wengeweg richting het zuidelijk achtergelegen akkerland verbeterd. En ook wordt rekening gehouden met de zichtlijn die bestaat vanuit de Leidraad Landschap & Cultuurhistorie van de provincie (zie paragraaf 2.2.2). Dit is een zichtlijn die ten zuiden van het bouwvlak aanwezig is en zicht geeft op de duinen. De gronden waarop de wijziging plaatsvindt zijn gedeeltelijk in eigendom van de initiatiefnemer. De gronden met nummer 1498 worden gepacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPWHWengeweg9-va01_0002.jpg"

Afbeelding: voorgesteld aanpassing bouwvlak met blauw, huidig bouwvlak met dunne zwarte lijn

1.4 Geldende juridisch-planologisch kader

Binnen het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Harenkarspel', vastgesteld op 18 december 2012.

In dit bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van het wijzigingsgebied bestemd met de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' (artikel 3). Een gedeelte van het plangebied heeft een bouwvlak en een gedeelte heeft dat nog niet. De voorgaande afbeelding laat dit zien. Het bestaande bouwvlak is met een dunne zwarte lijn aangegeven en heeft een vierkante vorm (100 meter bij 100 meter). Binnen het bouwvlak zijn bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning ten behoeve een agrarisch bedrijf toegestaan. De gronden zijn tevens bedoeld voor het behoud en de versterking van aanwezige cultuurhistorische waarden in de vorm van waardevolle bestaande verkavelingspatronen.

Het plangebied kent daarnaast de gebiedsaanduiding 'zaadveredelingsconcentatiegebied'. Deze gebiedsaanduiding regelt dat binnen de gebiedsaanduiding geen nieuwe zaadveredelingsbedrijven zijn toegestaan. In voorliggend geval is geen sprake van een zaadveredelingsbedrijf en daarom is er geen strijd met deze gebiedsaanduiding.

Het volledige plangebied kent daarnaast de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3'. Deze dubbelbestemming regelt dat voor bouwwerken en grondroerende werkzaamheden over een grotere oppervlakte dan 500 m2 die tevens dieper gaan dan 0,50 meter onder maaiveld een archeologisch onderzoek nodig is.

1.5 Probleemstelling en oplossingsrichting

Zoals aangegeven in paragraaf 1.3 is het bouwvlak aan de zuidzijde te klein om te voorzien in een optimale en logische bedrijfsvoering. De bestemming 'Agrarisch met waarden' uit het vigerende bestemmingsplan kent een wijzigingsmogelijkheid om het bouwvlak in vorm te wijzigen zonder dat de oppervlakte van het bouwvlak toeneemt. Artikel 3.7 onder b geeft letterlijk aan:

"Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming in die zin wijzigen dat de vorm van het bouwvlak kan worden veranderd, zonder dat de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot."

Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden die in acht moeten worden genomen. Gebeurt dit niet, dan kan de bevoegdheid in beginsel niet worden uitgeoefend. Hierna worden de voorwaarden weergegeven:

Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • c. de milieusituatie;
  • d. het uitzicht van woningen;
  • e. de verkeersveiligheid.

Aan de voorwaarde uit artikel 3.7 onder b, dat de oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot, wordt voldaan. Het bouwvlak is nu 1 hectare groot en wordt niet groter na vormwijziging.

Aan de voorwaarden genoemd onder a tot en met e kan worden voldaan, zoals hierna per punt wordt toegelicht:

  • a. De aangrenzende gronden van het bouwvlak zijn agrarisch in gebruik als akkerland. De gebruiksmogelijkheden van deze gronden worden niet belemmerd. De gronden kunnen op dezelfde wijze worden gebruikt als nu het geval is. De gronden langs het water zijn bovendien in eigendom van de initiatiefnemer. Aan de oostzijde is de watergang gelegen. De afstand van het nieuwe deel van het bouwvlak tot aan de waterbestemming is net als bij het bestaande deel van het bouwvlak circa 7 meter en er is dus voldoende ruimte voor onderhoud. Aan de overzijde van de genoemde watergang is een woonbestemming aanwezig. De vormwijziging zorgt er niet voor dat het agrarisch bouwvlak dichter bij de woonbestemming wordt gerealiseerd. De gebruiksmogelijkheden van de woonbestemming worden daarom niet aangetast en er zal sprake zijn van een gelijkblijvend woon- en leefklimaat.
  • b. De vormwijziging zorgt ervoor dat het zicht vanaf de Wengeweg naar het zuidelijk gelegen achterland opener blijft doordat aan de wegzijde bebouwingsmogelijkheden worden weggenomen. Deze bouwmogelijkheden worden aan de zuidzijde teruggebracht. In paragraaf 2.2.2 wordt toegelicht dat er sprake is van een zichtlijn op de duinen en een windmolen. De wijziging van het bouwvlak is dusdanig dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande zichtlijn. Er is daarom geen sprake van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld.
  • c. Op de milieusituatie wordt ingegaan in hoofdstuk 3. In dat hoofdstuk wordt op diverse milieuaspecten ingegaan. Op basis van de beschouwing van de diverse milieuaspecten in relatie tot het voorliggende planvoornemen kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de milieusituatie.
  • d. Aan de westzijde van het plangebied is aan de overzijde van de watergang een woonbestemming aanwezig. Deze woning heeft voldoende uitzicht in zuidelijke richting. De voorliggende vormverandering van het bouwvlak heeft niet tot gevolg dat er sprake is van een onevenredige aantasting van het uitzicht. Overige woonbestemmingen liggen op grote afstand en ondervinden geen invloed op het uitzicht als gevolg van de bouwvlakwijziging.
  • e. De omvang van het bouwvlak blijft hetzelfde, evenals de uitrit op/ inrit van de Wengeweg. De hoeveelheid verkeer dat planologisch mogelijk is wijzigt hierdoor niet en de ontluiting blijft hetzelfde. Er is daarom ook geen sprake van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid.

Door gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid kan de gewenste vormwijziging van het bouwvlak planologisch-juridisch worden geregeld. Aan de voorwaarden voor wijziging van het bestemmingsplan kan worden voldaan. Overigens wijzigt de andere vorm van het bouwvlak niets aan verkavelingspatronen en daarom is het tevens passend in dit doel vanuit de bestemmingsomschrijving van de bestemming Agrarisch met waarden.

1.6 Inzet van dit wijzigingsplan

Het voorliggende wijzigingsplan past de vorm van het bouwvlak aan zoals is omschreven in paragraaf 1.3. De omvang van het bouwvlak neemt niet toe.

Navolgende afbeelding toont de nieuwe verbeelding voor het plangebied die de inzet van dit wijzigingsplan vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPWHWengeweg9-va01_0003.jpg"

Afbeelding: verbeelding wijzigingsplan (in pdf)

 

1.7 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in het hiernavolgende Hoofdstuk 2 aandacht besteed aan het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Hoewel het plan in de eerste plaats moet passen binnen de wijzigingsvoorwaarden, dient toepassing van de bevoegdheid ook passend in het verder geldend beleid te zijn. Of aan milieu- en omgevingsaspecten kan worden voldaan, is vervolgens getoetst in Hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 omvat een toelichting op de juridische vormgeving van dit wijzigingsplan. Als laatste is in Hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

 

 

Hoofdstuk 2 Beleidskader

 

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op- en richting geven aan- nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • I. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • II. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • III. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • IV. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Het kabinet heeft een aantal voorlopige NOVI-gebieden uitgekozen. Het Rijk is van plan om hier samen met de regio, met aandacht voor de brede ruimtelijk-fysieke opgaven:

  • een extra impuls te geven aan grote transities, passend bij NOVI-prioriteiten;
  • extra steun te geven aan de aanpak van grote, integrale fysieke opgaven, die heel belangrijk zijn voor Nederland.


NOVI-gebieden zijn, voortbouwend op bestaande interbestuurlijke samenwerkingstrajecten, instrumenten waarbij overheden meerdere jaren verbonden zijn en toewerken naar de echte gezamenlijke uitvoering van de verschillende opgaven. Deze gebieden zijn onderdeel van de Omgevingsagenda's die per landsdeel worden opgesteld. Bij de NOVI-gebieden zoomen we met prioriteit in op de relatief concrete transities in de acht gebieden.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het een gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


Betekenis voor het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan geeft uitvoering aan een mogelijkheid om agrarische bedrijvigheid toekomstbestendig te maken en houdt daarbij rekening met belangrijke kenmerken van het open gebied. Het initiatief is niet in strijd met de NOVI.

 

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en op 1 oktober 2012 uitgebreid. Het Barro is de juridisch bindende doorvertaling van het SVIR en omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn onder andere de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond Rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Betekenis voor het wijzigingsplan

Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan is niet gelegen op een locatie waardoor een van de onderwerpen uit het Barro wordt geraakt. Het Barro heeft voor het voorliggende plan geen consequenties en het plan is verder in overeenstemming met het SVIR opgesteld.

 

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. De met dit wijzigingsplan beoogde wijziging van een bouwvlak is geen stedelijke ontwikkeling en daarom is de ladder niet van toepassing. Agrarische functies zijn geen stedleijke functies en daarom is een wijziging van een bouwvlak ook niet te bestempelen als een stedelijke ontwikkeling. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient echter te voldoen aan een behoefte die dient te worden gemotiveerd (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In voorliggend geval is de behoefte aanwezig. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 1.3.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie
Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert
ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

Ambities

Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en
leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor
een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:

Leefomgeving

  • a. Klimaatverandering: Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.
  • b. Gezondheid en veiligheid: De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico’s en die een gezonde levensstijl ondersteunt.
  • c. Biodiversiteit en natuur: De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.

Gebruik van de leefomgeving

  • a. Economische transitie: De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.
  • b. Wonen en werken: De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.
  • c. Mobiliteit: De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op
    klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering
    van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.
  • d. Landschap: De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op
(een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

Sturingsfilosofie

In de aanpak om de ambities waar te maken geldt het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' als sturingsfilosofie. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied.

Vijf bewegingen

Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan
met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.

  • a. Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat, waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden
    toegevoegd.
  • b. Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad
    functioneren en de reikwijdte wordt groter.
  • c. Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • d. Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • e. Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Betekenis voor het wijzigingsplan

De voorliggende ontwikkeling faciliteert een agrarisch bedrijf binnen de grenzen die het vigerende bestemmingsplan biedt. Het bestaande bouwvlak is niet optimaal voor het aanwezige bedrijf. De wijziging van het bouwvlak houdt rekening met de unieke kwaliteiten van het landschap. Het wijzigingsplan zorgt niet voor een onbalans tussen economische groei en leefbaarheid en daarom is er geen strijd met Omgevingsvisie NH2050.

2.2.2 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie. In de Leidraad die voor het laatst is vastgesteld op 10 april 2018 zijn een aantal onderwerpen opgenomen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland, te weten aardkundige waarden, openheid, stilte en donkerte en dorps-DNA. De leidraad is verankerd in artikel 6.59 van de Omgevingsverordening NH2020.

De Provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden. Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.

De Provincie beschermt ook de ondergrond van de bijzondere landschappen. Zolang aardkundige verschijningsvormen (zoals stuwwallen, duinen, wadden en beekdalen) onaangetast zijn, vertellen ze veel over de ontstaansgeschiedenis van Noord-Holland en de krachten die daarbij een rol speelden: wind, water, ijs en getijden. Behoud en ontwikkeling van aardkundige waarden is van belang gezien de onschatbare waarde van aardkundig erfgoed voor de inwoners van Noord-Holland en Nederland.

Noord-Holland is onderverdeeld in 20 gebieden, de zogenaamde ensembles, en 10 provinciale
structuren. Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren.

West-Friesland West

Het voorliggende plangebied is onderdeel van het ensemble West-Friesland West. De Westfriese Omringdijk is een belangrijk onderdeel van dit ensemble.

West-Friesland West grensde lange tijd aan zee en aan meren. De voormalige vissersdorpen zoals Kolhorn herinneren aan deze periode. Pas na de drooglegging van de Schermer en de stapsgewijze aandijkingen van de Zijpepolder, de Wieringerwaard, de Waardpolder en de Groetpolder werd de Westfriese Omringdijk de scheiding tussen oud en nieuw land.

Het gebied kende lang vooral een agrarisch gebruik. Grootschalige ruilverkavelingen en schaalvergroting in het midden van de 20e eeuw waren onderdeel van een groot landinrichtingsproces. Ze moesten het agrarisch gebied beter laten aansluiten bij de moderne eisen van de landbouw. Het landschap maakte een ware transformatie door en veranderde ingrijpend. Waterlopen werden rechtgetrokken of verdwenen, kleinere kavels werden samengevoegd en herverdeeld en landschapselementen (bijvoorbeeld beplanting) verdwenen. Dat gebeurde niet overal op dezelfde manier, in dezelfde mate of in dezelfde periode. Er ontstond daardoor een onderscheid tussen enerzijds niet herverkavelde gebieden met een fijnmazige verkaveling en historische linten en erven aan de waterlopen, en anderzijds de nieuwe ruilverkavelingsgebieden met grote percelen en ontsluiting van de erven via een weg.

Landschappelijke karakteristiek

De Westfriese Omringdijk vormt door zijn herkenbare dijkprofiel grotendeels een duidelijke rand aan de noord-, west- en zuidzijde van het ensemble. Vanaf de dijk is het verschil tussen enerzijds het oude zeekleilandschap en anderzijds de nieuwere aandijkingen en droogmakerijen goed te beleven.

Hierbinnen ligt het oude zeekleilandschap met een grote droogmakerij, de Heerhugowaard, en enkele kleinere, verspreid liggende droogmakerijen (droogmakerijenlandschap). Het zeekleigebied heeft door de ontstaansgeschiedenis de karakteristieken van een veenontginningsgebied, vooral herkenbaar aan de lange veenlinten en opstrekkende verkaveling haaks op de linten.

Rond Waarland en in het zuidwestelijk deel (Warmenhuizen, Tuitjenhorn en Geestmerambacht) heeft de ingrijpende ruilverkaveling geleid tot een droger en grootschaliger landschap met linten, verspreid liggende bebouwing en slechts hier en daar beplanting.

Openheid en ruimtebeleving

In dit ensemble bevinden zich zowel matig open gebieden als meer open gebieden. Het gebied ten (zuid)oosten van Schagen is het meest open. Bij de grootschaliger blokverkaveling in het middendeel is de openheid vaak aan meerdere zijden begrensd door de bebouwingslinten.

Vanaf de hoge Westfriese Omringdijk is er vaak zicht op het aanliggende landschap. Waar de huisterpen nog aanwezig zijn, is door de hoogteverschillen (1 à 2 meter) doorzicht naar het omliggende landschap.

Verspreid door West-Friesland West staan verschillende molens (soms in serie) als markante objecten in het landschap. Ze herinneren aan het proces van land maken en droog houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPWHWengeweg9-va01_0004.png"

Afbeelding: openheid vanuit de Leidraad, plangebied aangegeven met gele ster

Ruimtelijke dragers

In het Westfriese landschap zijn de ontginningsstructuren, vaarten en dijkwegen de belangrijkste lokale structuurlijnen. De lint(dorp)en met de vele stolpen zijn beeldbepalend en zijn van oudsher de ruimtelijke dragers van verstedelijking. De linten zijn vaak gebaseerd op de kreekruggen (Niedorp, Winkel en ’t Veld), op oude dijken (Langedijk, Oterleek en Veenhuizen) en op de strandwallen (Oudorp en Sint Pancras).

De Westfriese Omringdijk markeert de begrenzing van het oude zeekleigebied. Dit is een provinciaal monument en een structuur van regionale betekenis. De dijk is tussen Schoorldam en Kolhorn door het steile profiel en de grote hoogte heel herkenbaar in het landschap.

Ambities en ontwikkelprincipes

Van belang is om openheid tussen de linten te bewaren en ook doorzichten vanaf de linten naar het achterliggende landschap te behouden. De identiteit van de polderlijnen, -linten, ringsloten en kaden in de droogmakerijen moet worden versterkt, zowel in het landschap als in het stedelijk gebied. De Westfriese Omringdijk/dijkzone dient steeds vanuit het Westfriese landschap als rand en als eigenstandige kwaliteit zichtbaar en beleefbaar te blijven.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht zijn voor de zichtlijnen vanuit en langs het zaadveredelingsgebied op de Westfriese Omringdijk en andere cultuurhistorische objecten. Grootschalige bebouwing dient 200 meter afstand te houden tot de Westfriese Omringdijk. De dijkzone dient als eigenstandige kwaliteit zichtbaar en beleefbaar te blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPWHWengeweg9-va01_0005.png"

Afbeelding: zichtlijnen vanuit zaadveredelingsgebied

Beoordeling

Het huidige bouwvlak is afgebakend op het verlengde van de Wengeweg, langs het bouwvlak loopt een zichtlijn richting duinen, op deze lijn is een windmolen(tje) zichtbaar. In de directe omgeving hebben de bouwvlakken een vierkante vorm en bij wijziging een rechthoekige verhouding waar met voorliggend wijzigingsplan op wordt aangepast. De aanpassing van het bouwvlak is beoogd naast een landschappelijk element op een agrarische bestemming dat ligt aan een (scheidende) watergang. Het voornemen betreft een beperkte wijziging van het bouwvlak. Het zicht op het landschappelijk baken (windmolen) en achterliggende duinen is gerespecteerd. De mogelijk bebouwing valt weg tegen de achtergrond van de beplanting (landschappelijk element) op het aangrenzende perceel. Ook is de zichtbaarheid vanaf de Wengeweg beperkt door de daar aanwezig bosschages. Als zodanig is er geen verstoring van de aanwezige zichtlijn en het straatbeeld.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling niet in strijd is met de ontwikkelingsprincipes van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

2.2.3 Omgevingsverordening NH2020

De Omgevingsverordening NH2020 is vastgesteld op 22 oktober 2020 en in werking getreden op 17 november 2020. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. De provincie zoekt naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de Omgevingsverordening Noord-Holland.

Betekenis voor het wijzigingsplan

De voorliggende ontwikkeling valt binnen het werkingsgebied 'Landelijk gebied'. Artikel 6.59 geeft aan dat bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied, wordt in het ruimtelijk plan, gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:

  • a. rekening gehouden met: de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren;
  • b. bij de inpassing betrokken: de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes; en
  • c. bij de inpassing betrokken: de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren.

De toelichting van een ruimtelijke plan (zoals het wijzigingsplan dat voorligt) bevat een motivering waaruit blijkt dat wordt voldaan aan het voorgaande.

Voor de motivering wordt verwezen naar paragraaf 2.2.2 waaruit blijkt dat het voornemen in lijn is met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Er zijn verder geen werkingsgebieden die relevant zijn voor het voorliggende wijzigingsplan.

De Omgevingsverordening NH2020 vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Schagen

De Omgevingsvisie geeft aan wat de gemeente wil bereiken, waar ze aan wil werken en wat ze wil behouden. De omgevingsvisie is tot stand gekomen met behulp van inwoners, jongeren en experts. Er is een enquête gehouden, er hebben gesprekken plaatsgevonden en er zijn twee goedbezochte werksessies gehouden. Er zijn acht speerpunten opgenomen waarmee de gemeente laat zien wat zij belangrijk vindt. De acht spreepunten zijn:

  • 1. een gezinsvriendelijke gemeente met een stad die belangrijk is voor de regio. Met sterke dorpen. En een gemeente die aantrekkelijk is voor ondernemers;
  • 2. een gemeente die nationaal en internationaal meedoet op het gebied van toerisme en recreatie, wetenschap en (nieuwe vormen van) landbouw;
  • 3. een gemeente die steeds aansluit bij de groeiende behoefte aan woningen die passen bij de vraag en bijdragen aan sterke kernen;
  • 4. een gemeente waar iedereen mee kan doen;
  • 5. een gemeente waar kernen, voorzieningen, onderwijs en werk goed bereikbaar zijn;
  • 6. een veilige, gezonde en sportieve gemeente;
  • 7. een duurzame gemeente;
  • 8. een gemeente waarin bewoners en bezoekers de omgeving waardevol vinden.

Bij de speerpunten horen acties. De acties verschillen per plek in de gemeente. Welke acties waar gelden is te zien op de visiekaart.

Er is een stappenplan opgesteld voor initiatieven die niet in het bestemmingsplan passen. Hoe beter een plan past bij de uitgangspunten, hoe groter de kans is dat een plan mag worden uitgevoerd. Eerst wordt gekeken of het plan aansluit bij de waardenkaart. Vervolgens vindt er een toets plaats aan de speerpunten van de omgevingsvisie en uiteraard dient ook te worden getoetst aan de wetten en regels. Ook dient het plan te worden besproken met de buurt.

Betekenis voor het wijzigingsplan

Op basis van de waardenkaart is het plangebied onderdeel van het Westfriese Landschap. De waarden van dit landschap worden gekenmerkt door de Westfriese Omringdijk, landelijk-, groen- en agrarisch gebied, polderweggetjes, fietsroutes, zicht vanaf wegen over het landelijke gebied en een balans tussen rust en reuring.

Van belang is dat gebouwen zo worden neergezet dat ze niet het zicht vanaf de weg naar de omgeving blokkeren. In paragraaf 2.2.2 is hier reeds op ingegaan. Het zicht vanaf de Wengeweg ter plaatse van het bestaande bouwperceel wordt verbeterd, doordat bebouwingmogelijkheden hier worden verminderd. Aan de achterzijde nemen de bebouwingsmogelijkheden toe. Dit blijft echter dusdanig beperkt dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de zichtlijn die er bestaat tot het duingebied en de windmolen die in die zichtlijn aanwezig zijn.

Als we kijken naar de acht speerpunten is er geen speerpunt waarmee de ontwikkeling in strijd is. Ook sluit het aan bij de waarden die horen bij het Westfriese landschap. Het wijzigingsplan is in lijn met de Omgevingsvisie.

2.3.2 Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit

Vanwege maatschappelijk en politiek veranderde wensen over het welstandsbeleid heeft de gemeente Schagen de 'Reisgids voor Ruimtelijke Kwaliteit' opgesteld. Hierin wordt het beeldkwaliteitsplan als belangrijk instrument geïntroduceerd om nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen zorgvuldig af te wegen ten opzichte van bestaande kwaliteiten van een gebied en deze daarin zo goed mogelijk in te passen.

Betekenis voor het wijzigingsplan

Voor een relatief klein initiatief als deze waarbij bouwmogelijkheden verplaatst worden conform mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt, is geen beeldkwaliteitsplan opgesteld. De hoeveelheid gebruiks- en bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan worden niet gewijzigd. Wanneer in de toekomst een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd, zal deze worden getoetst aan het welstandsbeleid en de dan geldende welstandsnota, waarmee een goede ruimtelijke kwaliteit geborgd is.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Verkeer en parkeren

3.1.1 Verkeer

Om te beoordelen wat de invloed van het wijzigingsplan is op de verkeersstromen wordt een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie.

Het voorliggende wijzigingsplan maakt niet meer bebouwing mogelijk dan in de bestaande situatie conform het bestemmingsplan mogelijk is. Er is daarom geen sprake van een toename aan verkeersbewegingen. Ook blijft de in- en uitrit op dezelfde plek aanwezig. Hierdoor is geen sprake van een wijziging in de verkeerssituatie en kan worden geconcludeerd dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

3.1.2 Parkeren

Zoals gesteld maakt voorliggend wijzigigingsplan niet meer bebouwing mogelijk dan in de bestaande situatie is toegestaan conform vigerend bestemmingsplan. Via het paraplubestemmingsplan Parkeren is geborgd dat wanneer een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd, moet worden aangetoond dat in voldoende mate in parkeerplaatsen wordt voorzien. Dit parapluplan blijft van kracht en daarom vormt het aspect parkeren geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

3.2 Duurzaamheid

In het voorliggende geval is er op dit moment alleen sprake van de wijziging van een bouwvlak. Wanneer er een aanvraag omgevingsvergunning wordt gedaan voor het bouwen van een bedrijfsgebouw zal er aandacht zijn voor duurzaamheidsaspecten. Gezien de open ligging van het perceel kan een zadeldak faciliterend zijn voor het toepassen van zonnepanelen. De nabijheid van de watergang aan de westzijde zorgt ervoor dat hemelwater kan worden afgevoerd en bij voorkeur via de bodem vertraagd kan worden afgevoerd.

3.3 Water

3.3.1 Rijk

In onder andere de Europese 'Kaderrichtlijn water', het 'Nationaal Bestuursakkoord Water', het
Deltaprogramma 2015: 'Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw' en de adviezen van de 'Commissie Waterbeheer 21e eeuw' is het beleid met betrekking tot het water(-beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water; dit ook in verhouding tot
ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.

Op 22 december 2009 is de Waterwet (Wtw) in werking getreden. Uitgangspunt van de Wtw is een volledig beheer van het watersysteem. Op grond van de Wtw is er ook een goede samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.

Het Nationaal Water Programma 2022 - 2027 beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid voor de periode 2022 - 2027: waterveiligheid, waterkwaliteit en klimaatadaptatie. Het beschrijft tevens de uitvoering daarvan en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, de woningbouw en de transitie landelijk gebied is noodzakelijk. Voor een integrale aanpak van de opgaven wordt het water- en bodemsysteem meegenomen als leidend principe.

In het NWP stelt het kabinet drie hoofdambities voor 2050 en verder:

  • I. Een veilige en klimaatbestendige delta.
  • II. Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
  • III. Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.


Het kabinet heeft de afgelopen jaren het waterbeleid en de uitvoering daarvan verder versterkt en het NWP bouwt hier voor de periode 2022-2027 op verder. Belangrijke relevante onderdelen van dit NWP zijn:

  • Werken aan klimaatadaptatie en zoetwaterbeschikbaarheid met stresstesten en adaptatiestrategieën, de impulsregeling klimaatadaptatie en het maatregelpakket zoetwater, een voorkeursvolgorde voor waterbeheer, de strategie klimaatbestendige zoetwatervoorziening hoofdwatersysteem en actief grondwatervoorraadbeheer.
  • Voortzetting van het beleid voor waterveiligheid en de uitvoering daarvan via onder andere het Hoogwaterbeschermingsprogramma en het Kennisprogramma Zeespiegelstijging en het
    Overstromingsrisicobeheerplan.
  • Water en bodem als leidend principe bij ruimtelijke planvorming.


Een nationale watersysteemverkenning waarin lopende analyses op het gebied van waterveiligheid, zoetwatervoorziening, ruimtelijke adaptatie, waterkwaliteit en scheepvaart in samenhang worden bezien, met als doel om voor het nationale watersysteem als geheel integraal afgewogen, lange termijn besluiten voor te bereiden.

3.3.2 Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027

Het Regionaal Waterprogramma is op 31 januari 2022 vastgesteld door Provinciale Staten. In het Regionaal Waterprogramma geeft de provincie aan hoe zij zich inzet voor een goede waterkwaliteit, het op peil houden van de watervoorraad en de bescherming tegen overstromingen.

In de Omgevingsvisie NH 2050 is het waterbeleid van de provincie opgenomen. In het Regionaal Waterprogramma wordt dit uitgewerkt voor verschillende onderdelen:

  • 1. Verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater. Nederland moet de kwaliteit van de regionale wateren op peil houden en waar nodig verbeteren, conform de eisen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Provincies spelen net als waterschappen en Rijkswaterstaat een belangrijke rol in de realisatie.
  • 2. Het op peil houden van de voorraad en de kwaliteit van het grondwater. De provincie helpt drinkwaterbedrijven bij het ontwikkelen van nieuwe waterwinlocaties en gemeenten bij het opstellen van bodemenergieplannen.
  • 3. Bescherming en beperken van gevolgen tegen mogelijk overstromingsrisico’s, ook als gevolg van klimaatverandering.

Voor de deelprogramma’s oppervlaktewater, grondwater en overstromingsrisico’s is uitgewerkt welke doelen de provincie wil bereiken en hoe hieraan een bijdrage wordt geleverd met een breed pakket aan maatregelen, dat samen met andere partijen wordt uitgevoerd. Daarbij wordt extra aandacht besteed aan natuurgebieden, drinkwaterwinningen en zwemwateren, die volgens Europese richtlijnen worden beschermd vanwege de specifieke eisen die hier gelden.

3.3.3 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterplan 2022-2027) opgesteld. In het Waterplan 2022-2027 zijn de ambities en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig, gebiedsgericht waterbeheer mogelijk.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de
geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

De minimale hoeveelheid open water wordt bepaald aan de hand van de Keur 2016. Conform de Keur gelden de volgende regels bij een toename van verhard oppervlak:

  • Extra verhard oppervlak < 800 m2: Geen minimaal benodigd oppervlak extra water
  • Extra verhard oppervlak < 800 m2 < 2.000m2: 10% oppervlak extra water van toename verharding
  • Extra verhard oppervlak < 2.000 m2: maatwerkberekening

3.3.4 Watertoets

Voor het wijzigingsplan is een digitale watertoets ingediend. Hieronder wordt het resultaat van de watertoets weergegeven.

Waterkering

De planlocatie is niet gelegen in de beschermingszone van een waterkering.

Oppervlaktewater

In het voorliggende plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Verharding en compenserende maatregelen

Het voorliggende wijzigingsplan maakt niet meer verharding mogelijk dan mogelijk is in het vigerende bestemmingsplan. Er is daarom geen sprake van een compensatie-eis.

Primaire waterloop

De vormwijziging van het bouwvlak zorgt ervoor dat het bouwvlak conform bestaande situatie wordt doorgezet langs een primaire watergang (en kleiner wordt aan de oostzijde). Het bouwvlak houdt echter dezelfde afstand tot deze primaire watergang als het bestaande bouwvlak doet (circa 7 meter). Onderhoud is daarom nog steeds mogelijk.

Waterkwaliteit en riolering

Aan de wijze van afwateren verandert niets. Hemelwater wordt afgevoerd richting de primaire watergang (eventueel via infiltratie). Bij de nieuwbouw van toekomstige bedrijfsgebouwen zullen geen uitloogbare materialen worden toegepast.

Conclusie

Het overleg met het HHNK is opgestart in verband met de zone langs de primaire watergang. Hier worden echter geen belemmeringen verwacht. Het aspect water vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

3.4 Hinder van bedrijven

Ten aanzien van de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van een milieugevoelige functie, sprake is van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Voor de afstemming
tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient milieuzonering te worden toegepast. Hierbij wordt
gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit maart 2009. Het doel van de VNG-publicatie is het bieden van een handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke
ordeningspraktijk en de publicatie biedt mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit bij het inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en bij het inpassen van woningen en andere gevoelige functies nabij bedrijven.

Beoordeling

Aan de westzijde van de watergang is een woonperceel aanwezig. De wijziging van het bouwvlak zorgt er niet voor dat de bedrijvigheid dichter bij de woonbestemming wordt gerealiseerd dan in de bestaande situatie het geval is. Enerzijds is er daarom geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat binnen de woonbestemming en anderszijds wordt het bedrijf van de initiatiefnemer niet belemmerd door de vormwijziging. In de omgeving zijn geen andere functies op korte afstand aanwezig, waardoor verder ook geen sprake is van een conflicterende situatie.

Het aspect milieuhinder vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

3.5 Luchtkwaliteit

De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de
belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde
grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip "niet in betekenende mate bijdragen"
(NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide
jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Zoals reeds eerder gesteld zorgt de vormwijziging van het bouwvlak niet voor een toename aan verkeersbewegingen. Er is daarom geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

3.6 Ecologie

Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden
gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de
Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een)
beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid of activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing of vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.

Op de plek waar het bouwvlak wordt gerealiseerd is (net als op de plek waar het bouwvlak verdwijnt) sprake van akkerland, waar regelmatig bodembewerkende activiteiten plaatsvinden. Er is daarom sprake van een lage ecologische waarde en beschermde dier- of plantensoorten worden daarom niet verwacht. Wanneer er in de toekomst bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd is bij de initiatiefnemer bekend dat dit buiten het broedseizoen plaats moet vinden en ook geen felle verlichting toegepast mag worden. Op deze wijze wordt uitgesloten dat er tijdens bouwwerkzaamheden sprake zal zijn van het verstoren van beschermde diersoorten. Uiteraard is bekend dat de zorgplicht uit de Wet natuutbescherming ten alle tijde van toepassing is.

Omdat er geen extra gebruiks- of bebouwingsmogelijkheden worden geboden zal het voorliggende wijzigingsplan ook geen invloed hebben op de stikstofdepositie op gevoelige Natura 2000-gebieden.

De uitvoerbaarheid van het voorliggende wijzigingsplan wordt niet belemmerd door het aspect ecologie.

3.7 Geluid

Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai . Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.

Volgens de wet mag de geluidbelasting op de gevel van een nieuwe gevoelige bestemming binnen stedelijk gebied niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 63 dB voor binnenstedelijke
situaties (68 dB voor vervangende nieuwbouw).

Op basis van de Wgh dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde het effect van maatregelen te worden beschreven. Door het treffen van maatregelen kunnen de geluidsbelastingen worden gereduceerd. De systematiek in de Wgh is zodanig dat eerst moet worden beoordeeld of maatregelen aan de geluidsbron mogelijk zijn en daarna in het overdrachtsgebied tussen de bron en de woning. Blijken de maatregelen op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Bij het ontwerpen van geluidreducerende maatregelen dienen achtereenvolgens de volgende aspecten onderzocht te worden:

  • maatregelen aan de bron;
  • maatregelen in de overdrachtsweg;
  • maatregelen bij de ontvanger.

Beoordeling

De voorliggende wijziging van het bouwvlak zorgt niet voor de realisatie of toevoeging van een geluidgevoelige bestemming of geluidgevoelig object. De Wet geluidhinder is derhalve niet van toepassing.

Voor wat betreft het geluid afkomstig van de bedrijvigheid kan worden aangesloten bij wat is gesteld in paragraaf 3.4. De wijziging van de vorm van het bouwvlak zorgt er niet voor dat eventuele geluidsuitstraling dichter bij woonbestemmingen wordt gerealiseerd dan in de bestaande situatie het geval is of dat er een toename plaatsvindt aan gebruiks- of bebouwingsmogelijkheden. Van een verslechtering van het akoestisch woon- en leefklimaat is daarom geen sprake.

Geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

3.8 Bodemkwaliteit

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige
bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of
water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de
Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken,
het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe
bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Beoordeling

In het voorliggende geval blijft de bestemming gelijk. Er is daarom geen sprake van een functionele verandering. De bodem mag daarom geschikt worden geacht voor het beoogde gebruik. Indien er in de toekomst een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd zal een verkennend bodemonderzoek dienen te worden aangeleverd bij het bevoegd gezag, ter zekerstelling van de kwaliteit van de bodem.

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

3.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft. Ook dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Plaatsgebonden risico

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen gemotiveerd toegestaan. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.

Groepsrisico

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.

Verantwoording groepsrisico

Binnen het invloedsgebied geldt dat voor ieder ruimtelijk plan groepsrisicoverantwoording verplicht is. Een verantwoording is een kwalitatieve beschrijving over de waarde van het groepsrisico, maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het advies van de veiligheidsregio speelt hierbij een belangrijke rol. Bij complexe projecten ligt doorgaans een proces van overleg met veiligheidsdeskundigen ten grondslag.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004 legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico's voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken.

Het besluit verplicht ook om gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen waar kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt, zoals woningen, rekening te houden met externe veiligheid. Dit betekent bijvoorbeeld dat de woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een risicovol bedrijf dat werkt met grote hoeveelheden aan gevaarlijke stoffen.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen die gevaarlijke stoffen vervoeren onder hoge druk. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is geldt dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een nieuwe kwetsbare functie wordt mogelijk gemaakt, de verantwoordingsplicht van toepassing is. Het Bevb gaat uit van een belemmerde strook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de druk in de leiding. Binnen deze strook mag er niet gebouwd worden. Er kan bij omgevingsvergunning van worden afgeweken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor

In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen waar vervoer over plaatsvindt van gevaarlijke stoffen. Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk als er een toename van het aantal mensen wordt toegestaan. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken, buiten de 200 m, in de toelichting aandacht moet worden besteed aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen.

Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Een volledige verantwoording kan achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.


Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen. In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen bij het realiseren van nieuwe kwetsbare objecten aandacht besteed moet worden aan de effecten van een plasbrand. Het kan zijn dat er extra bouwkundige maatregelen nodig zijn om de zelfredzaamheid van de personen te verhogen.

Beoordeling

Op basis van de Atlas Leefomgeving is beoordeeld dat in de directe omgeving van het plangebied geen verkeers-, spoor- en vaarwegen aanwezig zijn waar (relevant) transport van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. Ook zijn er geen buisleidingen aanwezig waarmee rekening dient te worden gehouden in voorliggend wijzigingsplan. Bovendien vindt er geen wijziging plaats in het aantal aanwezige personen binnen het bouwvlak. De te bebouwen oppervlakte wijzigt niet en er blijft plaats voor één agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

3.10 Cultuurhistorie en archeologie

3.10.1 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waarden binnen het plangebied zijn niet aanwezig. Op de cultuurhistorische elementenkaart van de gemeente Schagen zijn in (de directe omgeving van) het plangebied geen historische waterlopen of andere cultuurhistorische elementen aanwezig. Dit heeft alles te maken met de ruilverkaveling die het middeleeuwse cultuurlandschap volledig heeft uitgewist.

In paragraaf 2.2.2 is voorts beschreven dat er met de landschappelijk cultuurhistorische waarden rond het plangebied in voldoende mate rekening wordt gehouden door het respecteren van de zichtlijn in de richting van de duinen en de windmolen.

3.10.2 Archeologie

In paragraaf 1.4 is reeds aangegeven dat op basis van het moederplan een archeologische dubbelbestemming geldt die tot doel heeft eventueel in de grond aanwezige archeologische waarden te beschermen. De oppervlaktegrens waar boven archeologisch onderzoek nodig is, is daarin gesteld op 500 m2 en de vrijstellingsdiepte op 0,50 m. Op advies van Archeologie West-Friesland is de grens in voorliggend wijzigingsplan verhoogd naar 1.000 m2 en 0,50 m. Op de beleidskaart archeologie uit 2022 is de vrijstellingsgrens voor archeologisch onderzoek in dit gebied namelijk naar boven bijgesteld, naar 1.000 m2.

Archeologische waarden zijn daarom voldoende geborgd en vormen daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

 

3.11 Spuitzonering gewasbeschermingsmiddelen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij woonbestemmingen of bedrijfswoningen worden gerealiseerd op korte afstand van agrarische percelen dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheden van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. In recente uitspraken van de Raad van State is naar voren gekomen dat het gebruik van het EFSA-model als basis voor locatiespecifiek onderzoek onvoldoende is. Dit betekent dat in de basis 50 meter afstand moet worden gehouden tussen gronden waarop het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen mogelijk is en gevoelige bestemmingen.

Beoordeling

In voorliggend geval is geen sprake van de realisatie van een woonbestemming of een bedrijfswoning. De vormverandering heeft ook niet tot gevolg dat er gronden waarop gespoten kan worden binnen de afstand van 50 meter tot een woning komen te liggen, waar dat nu nog niet het geval is. Spuitzonering van gewasbeschermingsmiddelen vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

 

3.12 Besluit milieueffectrapportage

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage (mer) opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit mer en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe mer-plicht. In dat geval dient een mer opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  • 2. indien er geen directe mer-plicht geldt, kan er wel een vormvrije mer-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven onder de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan dit moet in de toelichting van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een mer -plicht.

Beoordeling

Er is in voorliggend geval geen sprake van een uitbreiding van bedrijvigheid en daarom hoeft geen (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld. Voorts volgt uit Hoofdstuk 3 ook niet dat er nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten als gevolg van voorliggende ontwikkeling.

3.13 Conclusie

De relevante milieuaspecten zijn getoetst en hieruit blijkt dat er geen belemmeringen bestaan. Er is derhalve sprake van een goede ruimtelijke ordening en het wijzigingsplan mag uitvoerbaar worden geacht.

Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving

 

4.1 Algemeen

Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld.

Het plan is opgesteld op basis van de SVBP, waardoor de mogelijkheid bestaat om het plan digitaal te publiceren.

 

4.2 Toelichting op de bestemming

Het plangebied van dit wijzigingsplan heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Deze bestemming is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. De enige wijziging die is aangebracht is dat het bouwvlak van vorm is gewijzigd. Hierdoor heeft een deel van het plangebied een bouwvlak gekregen en een deel geen bouwvlak. Dit laatste is nodig om de bouwmogelijkheden die er op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn weg te nemen.

De van toepassing zijnde dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de gebiedsaanduiding 'zaadveredelingsconcentratiegebied' zijn één op één overgenomen in dit wijzigingsplan. Kortheidshalve wordt naar de toelichting van het moederplan (bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel, IMRO-nummer: NL.IMRO.0441.BPLGH2009-OH02) verwezen voor een toelichting op deze planregels.

 

 

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

 

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Er is voor het kostenverhaal en een planschaderegeling een anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Schagen. Op basis van deze overweging mag het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

 

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Vooroverleg

In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt dit wijzigingsplan ter beoordeling aan de overlegpartners voorgelegd. Er zijn geen reacties binnen gekomen.

5.2.2 Terinzagelegging

Conform de wettelijke eisen heeft het wijzigingsplan op grond van afdeling 3.4 Awb, 6 weken ter inzage gelegen van 7 december 2023 tot en met 17 januari 2024. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.