Afstandseisen voor spuitzones ten aanzien van woningen of andere gevoelige (verblijfs)bestemmingen zoals tuinen, scholen of sportverenigingen zijn nergens wettelijk vastgelegd. In artikel 2a van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden is een zorgplicht opgenomen die beschrijft dat iedereen de plicht heeft om zorgvuldig om te gaan met gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) op het perceel met een agrarische bestemming, welke grenst aan de noordzijde van het perceel Kerkbuurt 5a, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening als spuitzone een afstand van 50 meter tot aan noordelijk gelegen agrarische perceel moet worden aangehouden. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel.
In het algemeen wordt in de jurisprudentie aangenomen dat een afstand van 50 meter tussen de gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt niet onredelijk is. Bij de afstand van 50 meter wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van de bewoners van de woning. De 50 meter afstand is echter een indicatieve en willekeurige afstand. Een verantwoorde afstand hangt onder meer af van het soort teelt ter plaatse en de plaatselijke omstandigheden. Drift in bijvoorbeeld de fruitteelt is door de aard van de bespuiting, met name op- en zijwaarts gericht spuiten en hoge spuitfrequentie intensiever dan bijv. bij bespuitingen in de lage bomenteelt of aardappelteelt. Door Plant Research International van de Wageningen Universiteit (WUR) is in maart 2015 een uitgebreid onderzoek gedaan naar driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen. Onderzocht zijn diverse afstanden binnen 50 meter van de perceelsgrens bij bespuitingen van een boomgaardperceel. De onderbouwing in dit hoofdstuk is grotendeels gebaseerd op dit de uitkomsten van dit onderzoek.
Voor het betrokken bestuursorgaan bestaat zowel bij toepassing als afwijking van deze afstand een motiveringsplicht. Een kortere afstand is mogelijk, mits voorzien van een deugdelijke motivering. Aanvaarding van een kortere afstand kan, blijkens de uitspraken van De Afdeling, bijvoorbeeld gelegen zijn in het feit dat er tussen de percelen afscherming in de vorm van een houtwal of groenhaag aanwezig is.
In dit wijzigingsplan wordt een bedrijfsbestemming omgezet naar ‘Wonen’. De kortste afstand tussen de uiterste grens van het (toekomstige) bestemmingsvlak ‘Wonen’ en het daaraan grenzende agrarische bestemmingsvlak is 0 meter. Deze afstand is gezien de in het onderzoek van WUR genoemde veiligheidsafstanden onvoldoende in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In het hierna volgende wordt onderbouwd onder welke omstandigheden daarvan wel sprake kan zijn.
Uit de praktijksituaties die zijn opgenomen in het onderzoek van de WUR, is bij praktijksituatie 7 sprake van een dubbele haag (niet groenblijvend in de winter). Onder de daar aangegeven omstandigheden is in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat een afstand van 5 meter voldoende. Hierbij dient tevens te worden uitgegaan van 5 meter vanaf de grens van het agrarische perceel tot aan de grens van het bestemmingsvlak die de gevoelige functie mogelijk maakt. Bij praktijksituatie 8 is er sprake van een enkele groene haag die tevens dicht is in de winter. Ook onder de daar aangegeven omstandigheden volstaat een afstand van 5 meter vanaf de grens van het agrarische perceel tot aan de grens van het bestemmingsvlak die de gevoelige functie mogelijk maakt.
Zoals eerder is vermeld dient bij de besluitvorming inzake een ruimtelijk besluit te worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat de bedrijfsvoering van de teler niet mag worden belemmerd door een woning en dat ter plaatse van de tuinen en de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig dient te zijn. Bij een afstand van 5 meter vanaf het agrarische bestemmingsvlak tot aan de grens van het beoogde bestemmingsvlak ‘Wonen’ blijkt dat bij de toepassing van het meest toxische middel een met een 3 meter hoge, in de winter groenblijvende haag, op de grens van het agrarische perceel, sprake is van een goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet Ruimtelijke Ordening. Bij voornoemde afstand is er sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners en kan de (toekomstige) teler zijn bedrijfsactiviteiten uitvoeren zonder dat hij in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt.
Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd om de eerste 5 meter - gemeten vanaf het agrarische bestemmingsvlak - van het beoogde woonperceel dat bestemd wordt als ‘Wonen’ te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch met waarden’. Dit gedeelte kan dan gebruikt worden als groene bufferzone.
Er is op dit moment nog geen haag op de perceelgrens van het beoogde woonperceel aanwezig. De plaatsing van deze haag is nog niet geborgd in de regels van het wijzigingsplan. Vertaald naar het wijzigingsplan betekent dit dat de haag moet worden aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan. Geadviseerd wordt om op de perceelgrens van het gehele woonperceel (ten op zichten van het agrarische perceel) een 3 meter hoge en groene haag aan te planten en in stand te houden. Coniferen zijn hiervoor geschikt, maar dat mag ook een andere dichte boomsoort zijn. De realisatie en de instandhouding van de haag is belangrijk en kan via een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan worden afgedwongen.
Om deze voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan te borgen wordt gekozen voor de volgende bestemmingsomschrijving ter plekke van de groene bufferzone:
“de planologische omzetting van het perceel met een bedrijfsbestemming naar een perceel met een woonbestemming voor de bouw van een woonhuis is slechts toegestaan indien een in de winter dichte en groenblijvende haag wordt aangebracht en in stand wordt gehouden, met een minimale hoogte van 3 m op de grens van het woonperceel zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘Agrarisch met waarden’.”
Op de verbeelding van het bestemmingsplan dient in dat geval ook de situering van de haag te worden ingetekend. Dit wordt gedaan onder een functieaanduiding over de gehele breedte van de perceelgrens waar ‘Wonen’ en ‘Agrarisch met waarden’ elkaar kruisen. De functieaanduiding wordt op de plekinfo dan omschreven als functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - windhaag’. Zie voor de verbeelding pagina 10 van dit wijzigingsplan.
Conclusie
In bovenstaande onderbouwing is voldoende gemotiveerd dat de aanvaarding van een kortere afstand dan 50 meter mogelijk is wanneer een groene bufferzone wordt gerealiseerd van 5 meter vanaf de grens van het agrarische perceel tot aan de grens van het bestemmingsvlak. Tevens dient op de perceelgrens van het gehele woonperceel (ten op zichten van het agrarische perceel) een 3 meter hoge en (winter)groene haag te worden aangeplant (en in stand te worden gehouden). Deze voorwaardelijke verplichtingen dienen in het bestemmingsplan te worden geborgd. Middels deze verplichtingen wordt een veilige afstand gecreëerd om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwezenlijken.