direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dergmeerweg 30
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.WPLGHDergmrwg30-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

By Broersen is een kwekersbedrijf dat, om het huidige bedrijf toekomstbestendig voort te zetten, meer ruimte nodig heeft voor het uitoefenen en het verder ontwikkelen van de bedrijfsactiviteiten. Het bedrijf ziet een duidelijke stip op de horizon voor zich. Ze gaan voor de 'Smaakvolste beleving in de polder'.

Missie: Boer en burger samenbrengen door middel van onderscheidende lokale producten die op een toekomstbestendige manier worden geteeld.

Visie: Toeristen en de lokale samenleving proeven en beleven de polder by Broersen.

Strategie: Met behulp van regionale samenwerking onderling versterkende concepten ontwikkelen, waardoor by Broersen een unieke formule creëert die beleving én educatie over smaakvolle producten uit de polder overbrengt.

Om het huidige bedrijf voort te zetten, zijn er vier concepten ontwikkeld:

  • 1. Teelt by Broersen;
  • 2. Boerderijwinkel by Broersen;
  • 3. Theehuis by Broersen;
  • 4. Ontvangstruimte by Broersen.

Concreet betekent dit dat het noodzakelijk is om het bouwvlak t.b.v. de kassen te verruimen tot 2 hectare.

De toekomstige ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan, omdat deze niet binnen het bestaande bouwvlak kan worden gerealiseerd. Het geldende bestemmingsplan laat niet toe om buiten het bouwvlak gebouwen te realiseren. Om die reden moet het bestemmingsplan worden herzien.

Het doel is een verruimd bouwvlak (tot 2 hectare) mogelijk te maken zodat de gewenste ontwikkeling plaats kan vinden binnen het nieuwe juridisch-planologische kader. Het geldende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid, waarmee het mogelijk is het bouwvlak te kunnen verruimen tot 2 hectare. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden waar aan moet worden voldaan. De wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om, nadat daarvoor een wijzigingsplan door het college van B&W is vastgesteld, de uitbreiding van het bouwvlak te realiseren.

Doelstelling van dit wijzigingsplan is om het ter plaatse geldende bestemmingsplan zodanig te herzien dat een passende juridisch-planologische regeling in het plangebied van toepassing wordt die recht doet aan de toekomstig gewenste gebruiks- en bebouwingsituatie van het gebied.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Dergmeerweg ten oosten van Warmenhuizen (figuur 1). Het wordt begrensd door de Dergmeerweg in het westen, Warmenhuizerweg in het zuiden en agrarische percelen aan de noord- en oostzijde.

Het plangebied omvat een gedeelte van het kadastrale perceel HRK00 - N - 842. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPLGHDergmrwg30-VA01_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging van het plangebied

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

Het geldend juridisch-planologisch kader bestaat uit drie bestemmingsplannen: het paraplu-omgevingsplan, 1e tranche, het paraplubestemmingsplan Parkeren en het Bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel. Het voornemen is niet in strijd met de twee parapluplannen. De regelingen uit de parapluplannen worden, voor zover van toepassing, overgenomen in het voorliggende wijzigingsplan. Op de strijdigheid met het bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel wordt in het navolgende nader ingegaan.

Bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel

Het voornemen tot uitbreiding van het bouwvlak past niet rechtstreeks in het bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan (Landelijk gebied Harenkarspel) zit wel een mogelijkheid om het bouwvlak te vergroten tot maximaal 20.000 m2. Om het voornemen binnen een bouwvlak van 20.000 m2 te realiseren dient een wijzigingplan te worden opgesteld dat voldoet aan de volgende voorwaarden uit het geldende bestemmingsplan:

Artikel 3.7 Wijzigingsbevoegdheden

  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming in die zin wijzigen dat het bouwvlak als bedoeld in lid 3.2, sub a, onder 1 wordt vergroot tot een gezamenlijke totale oppervlakte van ten hoogste 2 hectare met dien verstande dat:
    • 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarische met waarden – deeltijdbedrijf' dan wel ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
    • 2. aan wijziging van de bestemming uitsluitend wordt meegewerkt indien de bedrijfseconomische noodzaak daartoe wordt aangetoond middels een bedrijfsplan;
    • 3. aan wijziging van de bestemming uitsluitend wordt meegewerkt wanneer een beplantingsplan wordt aangeleverd, waarin de vergroting van het bouwperceel landschappelijk wordt ingepast;
    • 4. bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld de beeldkwaliteitseisen worden betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Landelijk gebied Harenkarspel.

De onder a t/m l (NB bovenstaand is alleen a aangehaald) genoemde wijzigingen kunnen uitsluitend worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • c. de milieusituatie;
  • d. het uitzicht van woningen;
  • e. de verkeersveiligheid

In de navolgende hoofdstukken worden de aangevoerde aspecten en eisen verantwoord en wordt een passend juridisch-planologisch kader gegeven.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 nader ingegaan op het planvoornemen en de landschappelijke inpassing. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het geldende en relevante ruimtelijke overheidsbeleid in het plangebied. Een beschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden volgt daarop in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 ingegaan op de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan telt verder verschillende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een bedrijfspand, woning en kassen aan de zuidwestzijde en fruitbomen en –struiken in de pluktuin ten noorden van het kassencomplex. Ten noorden en oosten van de bebouwing zijn akkers aanwezig.

Ten westen van het kassencomplex is verharding aanwezig. In de tuin van de woning staan enkele bomen en heggen. Verder staat langs de noord- en noordoostrand van de huidige pluktuin een hoge heg. Langs de west- en zuidzijde, buiten het plangebied, is een watergang aanwezig. Verder loopt een droge greppel langs de noordzijde van de pluktuin richting het oosten en dwars door de akkers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPLGHDergmrwg30-VA01_0002.jpg"

Figuur 2. Bestaande situatie van het terrein met het bestaande bouwvlak

2.2 Toekomstige situatie

Beschrijving planvoornemen

De plannen bestaan uit de bouw van twee nieuwe kassencomplexen van elk 4.000 m2 (in totaal 8.000 m2) ten oosten van het huidige kassencomplex en de uitbreiding van de pluktuin met een kleinere kas (300 m2) met theehuis en een vijver. Het water is nodig voor watercompensatie én dient de nieuwe rol als ecologische vijver i.r.t. zelfpluktuin. Verder is nieuwbouw van een gebouw (400 m2) ten behoeve van een winkel, opslagruimte, sanitaire voorzieningen en kantoor/vergaderruimte voorzien in het plan.

Ook zal er een extra waterbassin worden aangelegd van circa 35 x 50 m, in aansluiting op het bestaande bassin. Langs de noordwestrand van het plangebied worden 30 parkeerplaatsen aangelegd en er wordt een extra op/afrit gemaakt op de Dergmeerweg.

De huidige bebouwing blijft volledig behouden. Bij uitvoering van het plan wordt vegetatie verwijderd en grond vergraven. De watergang langs de west- en zuidzijde van het plangebied blijft behouden.

2.3 Landschappelijke inpassing

Er is een landschappelijke inpassingstekening met uitgebreide toelichting gemaakt die een goed beeld geeft van de inrichting en beplanting in de toekomstige situatie (Bijlage 1 Landschappelijke inpassing).

Het plan houdt rekening met de kwaliteiten van de landschappelijke omgeving en houdt rekening met de principes die geschetst zijn in het Beeldkwaliteitsplan landelijk gebied Harenkarspel. Het erf heeft een rechthoekige opzet, is zo compact mogelijk vormgegeven en kent een voor- en een achtererf. Het erf is landschappelijk ingepast met (strategisch) opgaand groen. Met deze elementen voegt het plan zicht op een natuurlijke wijze in het rechtlijnige landschap.

Het erf heeft twee voorzijden, de Dergmeerweg en de Warmenhuizerweg. Aan beide zijde bepalen groene elementen het aanzicht. De hoek van het perceel bestaat uit de bestaande groene voortuin bij de woning. De forse bomen en het gras geven de hoek een groen aanzicht. Aan de Warmenhuizerweg wordt het nieuwe waterbassin geclusterd met het bestaande waterbassin. Het geheel wordt ingepast met een groen grastalud. De zuidoostelijke hoek van het perceel wordt ingericht met gras en forse boomgroepen. De boomgroepen markeren de hoek van het erf en dragen bij aan de inpassing van de nieuwe kassen.

Aan de Dergmeerweg worden de noodzakelijke parkeerplaatsen en de bebouwing ingepast met een haag en een bomenrij. Aan de noordzijde is op een grasveld ruimte voor parkeren op piekmomenten gereserveerd. De parkeerplaatsen en de pluktuin worden binnen een windhaag (bestaande uit inheems haag- en struiksoorten) gesitueerd, waardoor deze niet opvallen in het beeld en het erf tevens een groen aanzicht krijgt.


De inrichting van de pluktuin wordt nader uitgewerkt en de plaats van de druivenkas en theehuis zijn indicatief. De bestaande greppel/sloot wordt ingepast in de pluktuin, waardoor de oost-west richting in het plangebied wordt geaccentueerd en wordt aangesloten op de verkavelingsstructuur. De vijvervorm wordt nader uitgewerkt, maar wordt afgestemd op het lineaire karakter van de greppel, waardoor deze zich goed voegt in de verkavelingsstructuur.


De nieuwe kassen worden achter de bestaande kassen gesitueerd. Functioneel is dit een logische plek. Bovendien geeft deze situering veel mogelijkheden voor de landschappelijk inpassing. De windhaag, de bomenrij langs de Dergmeerweg, de groen ingepaste waterbassins en de groene hoeken langs de Warmenhuizerweg geven een stevig groen tegenwicht voor de forse bebouwing. Aan de oostzijde is geen groen voorzien. Door de stevige beplanting langs de N245 is de bebouwing op grote schaal nauwelijks zichtbaar. Mogelijk worden de nieuwe gevels benut voor reclame-uitingen om By Broersen te markeren vanaf de Warmenhuizerweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPLGHDergmrwg30-VA01_0003.jpg"

Figuur 3. Schets van de landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 De nationale omgevingsvisie

In Nederland wonen we met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 km². We willen graag dat ons land over 30 jaar nog steeds prettig veilig en gezond is om in te wonen, werken en recreëren. Daarom is het belangrijk nu al na te denken over de keuzes die daarvoor nodig zijn.

De vraagstukken zijn groot en vaak met elkaar verweven. Denk aan het bouwen van een miljoen nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Ze vragen meer ruimte dan zomaar beschikbaar is in ons land. Ook de COVID pandemie laat zien hoe belangrijk buitenruimte van hoge kwaliteit voor ons is.

De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met het Rijk, provincies, gemeenten, maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners van ons land. Zo bouwen we als één overheid aan een mooier en duurzamer Nederland.

Nationale belangen en opgaven in de fysieke leefomgeving

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Het rijk heeft 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Voor deze ontwikkeling zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Het onderhavige plan houdt rekening met deze aspecten zoals hierna ook verder wordt gemotiveerd.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijke plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
Nationaal belang 13 van de SVIR vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijke plan, waar een nieuwe stedelijking ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Het beleid luidt als volgt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.

Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan gekeken worden naar jurisprudentie. Uit jurisprudentie blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren.

Het planvoornemen ziet toe op aan de agrarische sector verbonden bedrijvigheid die onlosmakelijk verbonden is met het landelijk gebied. Het bedrijf is van oorsprong agrarisch en gericht op het telen en kweken van gewassen. De verdere ontwikkeling van het agrarische bedrijf leidt tot bedrijfsverbreding die ondergeschikt is aan de agrarische functie. Dit is in lijn met landelijke trends in de tuinbouwsector.


Gelet op het agrarisch gelieerde aspect is er geen sprake van realisatie van een regulier bedrijventerrein of een andere stedelijke voorziening. Derhalve betreft het planvoornemen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Gelet hierop hoeft verder geen toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaats te vinden. Met het planvoornemen is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De over een aantal jaren verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel “Kwaliteit door veelzijdigheid”) uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.

Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op “balans tussen economische groei en leefbaarheid”, dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.

Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.

In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:

  • Noord-Holland in beweging, op weg naar een economisch en duurzame toekomst;
  • dynamisch schiereiland, benutten van een unieke ligging;
  • metropool in ontwikkeling, vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem;
  • sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio's vitaal;
  • nieuwe energie, economische kansen benutten van energietransitie;
  • natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agri-foodsector.


De ambitie van dit ontwikkelprincipe is de ontwikkeling van een toekomstbestendig agribusinesslandschap: een landschap waarin de agrarische keten optimaal functioneert en innoveert, passend binnen andere maatschappelijke doelstellingen. Het planvoornemen betreft de planologisch-juridische uitbreiding van bouwmogelijkheden op een agrarisch perceel. Met het voornemen wordt een economisch duurzame ontwikkeling van een bedrijf in de agri-foodsector mogelijk gemaakt. Het voornemen draagt daarmee bij aan een vitale landelijke omgeving en sluit dan ook aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

Het plan past dan ook binnen de kaders van de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 16 november 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil ontwikkelingen als woningbouw en windenergie mogelijk maken en het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermen. De 21 nu geldende provinciale verordeningen zijn samengevoegd tot 1 verordening. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. Bij de omgevingsverordening zit een digitale kaart waarbij de regels direct in beeld komen op een specifieke locatie.

 

In deze verordening worden regels gegeven over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

Het planvoornemen betreft het uitbreiden van de bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van kassen. De beoogde bouwactiviteiten sluiten aan op de ontwikkelingsrichting van het gebied. Provinciaal (en gemeentelijk) is het gebied rond Wamrenhuizen op de kaart van de Omgevingsverordening aangeduid als zaadveredelingsconcentratiegebied, 'Seed Valley", waar concentratie van gespecialiseerde kweek- en zaadproducenten voorzien wordt. De provincie geeft deze bedrijven de ruimte om deze concurrentiepositie verder te ontwikkelen. Vanwege hun diverse verschijningsvormen (groot of klein, met of zonder kassen, laboratoria, proefvelden, opslag e.d.) en de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied worden nieuwe zaadveredelingsbedrijven geconcentreerd in het zaadveredelingsconcentratiegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPLGHDergmrwg30-VA01_0004.png"

Figuur 4. Uitsnede van de kaart 'zaadveredelingsconcetratiegebied' uit de Omgevingsverordening NH2020

De omgevingsverordening verzet zich niet tegen deze ontwikkeling.

3.2.3 Leidraad landschap en Cultuurhistorie

Vanuit de provinciale Leidraad Cultuurhistorie wordt aandacht gevraagd om aan te sluiten op de kernwaarden van het landschappelijk ensemble. Het plangebied maakt onderdeel uit van het landschappelijk ensemble West-Friesland West. De kernwaarden van dit ensemble zijn te verdelen onder drie categorieën: de landschappelijke karakteristieken, de openheid en ruimtebeleving, en de ruimtelijke dragers. In de toelichting op de landschappelijke inpassing (bijlage) worden deze vanuit dit landschapstype toegelicht en vervolgens de algemene ambities en ontwikkelprincipes beschreven.

Er wordt aangesloten op de kernwaarden van het gebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel

Het geldende bestemmingsplan is het “Bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel” dat op 18-12-2012 door de raad van de voormalige gemeente Harenkarspel is vastgesteld. Het plangebied kent hierin de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden’ met de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' en aanduidingen voor het “zaadveredelingsconcentratiegebied” en 'glastuinbouw', en een bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPLGHDergmrwg30-VA01_0005.jpg"

Figuur 5. Uitsnede van de plankaart (verbeelding) behorende bij het Bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel


De agrarische bestemming ziet onder meer toe op het gebruik van de gronden voor de uitoefening van volwaardige agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Het in het plangebied gelegen bouwvlak duidt de toegestane agrarische bedrijfsbebouwing aan. De archeologische dubbelbestemming ziet toe op een beschermingsregeling voor het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische waarden. Dit houdt in dat bij ingrepen in de grond groter dan 10.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden verricht.

Als gezegd heeft de provincie een zaadveredelingsgebied aangewezen (Seed Valley) dat voor een deel in de vorm van de aanduiding “zaadveredelingsconcentratiegebied” is overgenomen in het geldende bestemmingsplan voor het landelijk gebied van de voormalige gemeente Harenkarspel. Deze aanduiding betekent dat een dergelijke functie op bestaande hiertoe aangeduide bouwpercelen is toegestaan. Het plangebied ligt in zijn geheel in deze aanduiding.

3.3.2 BKP Landelijk Gebied Harenkarspel

Visie landschappelijke inpassing

In de voormalige gemeente Harenkarspel komen in het kader van de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied meerdere uitbreidingsverzoeken voor. Om te voorkomen dat voor elk afzonderlijk verzoek een andere oplossingsrichting ontwikkeld wordt, is een visie ontwikkeld voor de landschappelijke inpassing en de invulling/ordening van een erf.

De visie is het realiseren van een zo compact mogelijk erf, met een eenvoudige rechthoekige vorm, dat onderverdeeld is in een woon- en werkgedeelte (achter of naast elkaar) en ingericht is met eenduidige en op elkaar afgestemde bebouwing. Het erf als geheel is ingepast in de (open) omgeving door de toepassing van strategisch gesitueerd opgaand groen en is bij voorkeur helder begrensd van het omringende land door een kavelsloot. In het onderstaande schema zijn de hoofduitgangspunten verbeeld.

Toelichting visie en hoofduitgangspunten

Er wordt een compact erf met een eenvoudige rechthoekige vorm nagestreefd om daarmee de invloed op het open landschap zo gering mogelijk te houden. Een ruimtelijke scheiding in een woon- en werkgedeelte wordt nagestreefd om het schaalverschil tussen de woning(en) en de bedrijfsbebouwing in te passen en het verschil in functies te benadrukken.

Het realiseren van eenduidige en op elkaar afgestemde bebouwing wordt nagestreefd om daarmee een rustig ruimtelijk beeld te realiseren. De nieuwe bebouwing is in de situering (rooilijnen, plaats op het erf), maatvoering (goot- en nokhoogte, dakhelling) en de architectuur (vormgeving, kleur- en materiaalgebruik) afgestemd op de bestaande bebouwing. Hiervan wordt afgeweken indien hiervoor functioneel of omwille van de toepassing van landschappelijke elementen (boomsingels, e.d.) noodzaak toe is, of omdat er sprake is van een ruimtelijk verstorende situatie.

Opgaand groen wordt strategisch toepast. Hiermee wordt bedoeld dat niet het hele erf omplant wordt, maar dat een afwisseling tussen gebouw en groen wordt nagestreefd. Hierbij wordt gerefereerd aan de oude bebouwingslinten in de gemeente Harenkarspel. Deze linten bestaan, vanuit het open landschap gezien, uit een afwisseling van stevige opgaand groen (bomen) en bebouwing. Voor de inpassing van de uitbreidingsverzoeken wordt dan ook op deze karakteristiek voortgeborduurd. Het opgaande groen dient hierbij in schaal en maat nadrukkelijk afgestemd te worden op het bouwvoornemen om een gelijkwaardig effect te bereiken (voorbeeld: kleine bomen hebben voor wat betreft landschappelijke inpassing geen effect op een schuur van 50 meter lengte).

3.3.3 Reisgids voor Ruimtelijke ontwikkelingen

De gemeente Schagen heeft een 'reisgids' opgesteld waarbinnen ingewikkelde afwegingen bij ruimtelijke plannen overzichtelijk worden gemaakt. De gids bevat een overzicht en een korte toelichting op regelgeving/procedures van hogere overheden. De gids kan gebruikt worden als naslagwerk bij het ontwikkelen van plannen en is onderverdeeld in drie hoofdthema's:

  • Wonen;
  • Werken, en;
  • Recreëren.


Het thema voor de agrarische sector is niet in de reisgids opgenomen maar valt onder het thema werken. Bij de ontwikkeling van een bedrijf kan de wegwijzer 'werken' worden doorlopen. De eerste vraag die beantwoord moet worden is: 'Is de locatie kansrijk?' Voor onderhavig planvoornemen is de locatie kansrijk. Op het perceel zijn namelijk al de bedrijfsactiviteiten aanwezig. Het voortzetten van deze activiteiten betekent mogelijkheden voor groei en ontwikkeling.


De tweede vraag die beantwoord moet worden is: 'Sluit het plan aan bij de visie uit deze reisgids?'. Ook deze vraag kan positief beantwoord worden. De reisgids geeft aan dat de gemeente in het buitengebied ruimte biedt aan de ontwikkeling van agrarische percelen. Het planvoornemen sluit daar bij aan. De derde vraag is : 'is er een regionale behoefte?'. In voorliggend geval is deze vraag niet van toepassing. Het gaat om en bestaand bedrijf met een bestaand omvang aan afnemers. Er is geen sprake van nieuwvestiging. De laatste vraag die beantwoord kan worden is: 'is voldoende rekening gehouden met overige omgevingsaspecten?' Hoofdstuk 4 van dit wijzigingsplan beschrijft de verschillende milieuaspecten en toetst het voornemen aan de wetgeving hieromtrent. Hieruit blijkt dat het planvoornemen niet in uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.


De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

De voormalige gemeente Harenkarspel heeft de ‘Beleidsnota cultuurhistorie gemeente Harenkarspel’ opgesteld waarin voor het hele grondgebied van de gemeente de cultuurhistorische waarden zijn geïnventariseerd. Deze beleidsnota maakt inzichtelijk welk belang de gemeente Harenkarspel hecht aan het behoud van cultuurhistorie. Dit behoud wil de gemeente realiseren door de cultuurhistorische elementen te beschermen, in stand te houden, goed beheer te stimuleren en te ondersteunen. Het gaat hierbij om gebouwde monumenten, cultuurlandschappen en archeologie. Dit document is op 17 juli 2012 (bekendmaking 1 augustus 2012) vastgesteld. Bij de beleidsnota behoort een beleidskaart met verschillende archeologische regimes.


Deze regimes zijn doorvertaald naar de verbeelding van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel'. Dit houdt in dat voor de verschillende deelgebieden een minimale oppervlakte is bepaald vanaf welke er nagegaan moet worden of er archeologische waarden geschaad zouden kunnen worden als gevolg van werkzaamheden of de bouw van bouwwerken.


In het plangebied is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing. Voor deze gebieden geldt dat bij ingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 50 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Met de uitbreiding (de bouw van de kassen en het bedrijfsgebouw met een totale oppervlakte van circa 8.700 m2) wordt minder dan 10.000 m2 grond geroerd. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Hierbij geldt wel dat mocht er tijdens eventuele bouwwerkzaamheden toch onverhoopt archeologische resten aan het licht komen, er overeenkomstig de Erfgoedwet het bevoegde gezag hiervan onmiddellijk op de hoogte gesteld dient te worden. In het voorliggende wijzigingsplan is de dubbelbestemming overeenkomstig het moederplan opgenomen.


Het planvoornemen mag op grond van voorgaande ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.

4.1.2 Cultuurhistorie

Vanuit de provinciale Leidraad Cultuurhistorie wordt aandacht gevraagd om aan te sluiten op de kernwaarden en ontwikkelprincipes van het landschappelijk ensemble. Het plangebied maakt onderdeel uit van het landschappelijk ensemble West-Friesland West.

Ambities en ontwikkelprincipes van de landschappelijke ensembles en structuren worden door de ontwikkeling niet aangetast. Een uitgebreide toelichting wordt gegeven in de Landschappelijke inpassing (Bijlage 1 Landschappelijke inpassing).

4.1.3 Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft de aspecten archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.2 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.


Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Om een indruk te krijgen van de bodemkwaliteit in het plangebied is het Bodemloket geraadpleegd. Van het plangebiedgebied en de omgeving is geen bodeminformatie bekend. Ter plaatse zijn geen historische activiteiten bekend die eventueel tot bodemverontreiniging kunnen zorgen. Aangezien de agrarische bestemming planologisch mogelijk is gemaakt in het geldende bestemmingsplan, mag verondersteld worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het agrarisch gebruik.


Vanuit het oogpunt van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan dit plan dan ook uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Ecologie en stikstof

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming, Structuuvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de provinciale ruimtelijke verordening.

4.3.1 Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd (Bijlage 2). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de natuurtoets op 18 januari 2021 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Verder is onderzocht of het plan door stikstofuitstoot een significant effect heeft beschermde natuurgebieden. Om dit te kunnen toetsen is een Aerius-berekening uitgevoerd (Bijlage 3).

Soortenbescherming

Voor een toetsing aan de soortenbescherming van de Wnb is op basis van het uitgevoerde veldbezoek (d.d. 18 januari 2021) en het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Een ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten is niet nodig. Bij de planning en uitvoering van het plan dient wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

Gebiedenbescherming

Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden zijn niet uit te sluiten. Een AERIUS-berekening moet uitwijzen of de stikstofdepositie al dan niet boven de 0.00 mol N/ha/ja uitkomt. Op basis hiervan kan bepaald worden of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

AERIUS-berekening

Om uit te kunnen sluiten of als gevolg van het plan negatieve effecten optreden in beschermde Natura 2000-gebieden is een stikstofberekening uitgevoerd. De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS. Het volledige rapport van de stikstofberekening inclusief de bijbehorende invoergegevens en rekenresultaten van de aanleg- en gebruiksfase is te vinden in Bijlage 3.

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Met andere woorden: er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

4.3.2 Conclusie

Er is op basis van het uitgevoerde onderzoek een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Het plan heeft geen negatief effect op natuurwaarden. Verder is het plan niet in strijd met provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. Een ontheffing of vergunning Wnb is niet nodig. Wat betreft natuurwaarden is het plan uitvoerbaar.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico’s in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

Risicokaart

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor het voorliggende bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Op basis van deze kaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Ook maakt dit wijzigingsplan geen risico veroorzakende inrichtingen mogelijk in het plangebied.


Het plan is wat betreft externe veiligheid uitvoerbaar.

4.5 Geluidhinder

In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB. die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.

4.5.1 Onderzoek

De Dergmeerweg en de Warmenhuizerweg zijn wegen waarop een maximumsnelheid van 80 km/uur is toegestaan. Beide wegen hebben een geluidzone van 250 m zoals opgenomen in de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient in principe onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting op geluidgevoelige objecten. Met het planvoornemen worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt, de aanwezige agrarische bedrijvigheid is niet aan te merken als geluidsgevoelig. Akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. De uitvoerbaarheid wordt niet door wegverkeerslawaai belemmerd.

4.5.2 Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluidhinder uitvoerbaar.

4.6 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

4.6.1 Watertoets

Op 10 februari 2021 is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geïnformeerd over het voorliggende bestemmingsplan via een digitale watertoets. Hiermee is bepaald dat het plan invloed heeft op de waterhuishouding en een normale procedure moet worden gevolgd (Bijlage 4 Watertoets). Dit betekent dat verder overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier noodzakelijk is.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.


Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die op de website van het Hoogheemraadschap zijn te vinden (https://www.hhnk.nl/keur/).


Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater.
Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.


Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit betekent dat het Hoogheemraadschap voor de nieuwe ontwikkeling adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen.


Het Hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Watercompensatie

De verhardingstoename ten gevolge van het plan bedraagt meer dan 2000 m2. Een dusdanige toename van het verharde oppervlak heeft negatieve gevolgen voor het watersysteem. Het hemelwater stroomt versneld af en komt direct tot afvoer. Compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie is noodzakelijk om deze negatieve effecten op te heffen. Bij een verhardingstoename van meer dan 2000 m2 berekent het hoogheemraadschap aan de hand van diverse plangebiedkenmerken een specifiek compensatiepercentage.

Er wordt op het terrein een vijver aangelegd, die een deel van de benodigde watercompensatie kan opvangen. Overigens wordt veel water opgevangen in de waterbassins, om op een later moment te kunnen gebruiken voor de bewatering van geteelde gewassen in de kassen.

Overleg en advies Hoogheemraadschap

Op basis van de watertoets heeft het Hoogheemraadschap een advies uitgebracht. Naar aanleiding van dit advies is nader overleg geweest tussen het Hoogheemraadschap en de initiatiefnemer over de te nemen maatregelen.

4.6.2 Overleg en advies Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Waterkwantiteit

Het nieuwe dakoppervlakte van +/- 8700 m2 wordt aangesloten op een nieuw te plaatsen waterbassin. In dit waterbassin moet 69 mm worden geborgen van dit dakoppervlakte. Dat komt neer op een berging van minimaal 600 m3.


De overige erfverharding van +/- 1200 m2 wordt gecompenseerd door het graven van oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied. Er moet 12% van de verhardingstoename worden gegraven als oppervlaktewater (144 m2). De locatie wordt nader bepaald, maar zal binnen hetzelfde peilgebied liggen.


Met deze maatregelen zijn de belangen van het hoogheemraadschap voldoende behartigd. Uiteindelijk is voor het plan een watervergunning nodig. Het wateradvies van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is voldoende in het ontwerp wijzigingsplan betrokken en de de landschappelijke inpassingsschets is hierop aangepast.

4.6.3 Conclusie

Het plan kan voor het aspect water uitvoerbaar worden geacht. Binnen het plangebied kan voldoende watercompensatie worden gerealiseerd. Over de uitwerking hiervan heeft overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier plaatsgevonden. Er wordt een watervergunning aangevraagd voor de uit te voeren maatregelen.

4.7 Hinder van bedrijven

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.


Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.


Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

4.7.1 Onderzoek

Het plangebied ligt in het buitengebied van de voormalige gemeente Harenkarspel. Het agrarisch bedrijf kan niet beschouwd worden als hindergevoelige functie. De aanwezige bedrijfswoning kan echter wel aangemerkt worden als hindergevoelige functie voor bedrijvigheid van derden.


Het bedrijf kan worden ingedeeld in milieucategorie 2 (Tuinbouw – Bedrijfsgebouwen/Kassen met gasverwarming) waarvoor een minimale richtafstand van 30 m (op basis van geluid) tot aan gevoelige bestemmingen in de omgeving geldt. Deze richtafstand is gebaseerd op het omgevingstype “rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied”.


In de directe omgeving van het projectgebied blijken alleen aan de Dergmeerweg 27 en Dergmeerweg 32 (bedrijfs)woningen van derden voor te komen die als hindergevoelig kunnen worden aangemerkt. Van beide woningen liggen de meest nabij gelegen gevels op grotere afstand dan 30 m van van het nieuwe bouwvlak binnen het plangebied. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening bestaan er wat betreft woningen van derden dan ook geen belemmeringen in het kader van bedrijven en milieuzonering.

Vanwege de grote afstand is van beperking in ontwikkelingsmogelijkheden van andere bedrijven geen sprake.

4.8 Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

4.8.1 Onderzoek

Met voorliggend planvoornemen vindt een wijziging plaats in bouwmogelijkheden van het perceel. Ook vindt een ontwikkelingsrichting plaats waarmee binnen het agrarische gebruik verbreding wordt gezocht. Met het plan kunnen daardoor de verkeersbewegingen of de parkeerbehoefte toenemen.

Met het oog op de toekomstige situatie is aan de noodrzijde een bestaande dam tot inrit gemaakt zodat er voldoende ruimte is voor verkeersbeweging vanaf de Dergmeerweg. Ook worden extra parkeerplaatsen ingericht (zie figuur). Deze zullen worden ingericht op eigen terrein. Hiermee kan aan de parkeernormen (Nota Parkeernormen Schagen 2016) worden voldaan, waar in het paraplubestemmingsplan Parkeren naar wordt verwezen. De relevante regels uit het bestemmingsplan Parkeren worden in de regels van het voorliggende wijzigingsplan overgenomen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPLGHDergmrwg30-VA01_0006.png"

Figuur 6. Inpassing van de parkeerplekken en de ontsluiting van het plangebied

4.8.2 Conclusie

Wat betreft verkeer en parkeren is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.9 Luchtkwaliteit

Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.


Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen overigens sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.


Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 ìg/m3 (Grenswaarde in 2017 is 1.241 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal).


De voorgaande vrijstellingsregeling is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Daarnaast leidt het planvoornemen niet tot een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn zoals hierboven in de paragraaf verkeer en parkeren is beschreven.

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).


Voorliggende wijzigingsplan leidt tot een verdere ruimtelijke ontwikkeling van het aan de agrarische sector gelieerde bedrijf by Broersen. De bedrijvigheid betreffende by Broersen is niet in het bijzonder genoemd in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Gezien de voorgenomen omvang van de bedrijvigheid in het projectgebied, het complexmatige karakter dat als bedrijventerrein kan worden geduid en gelet op de aard van de bedrijfsactiviteiten in relatie tot glastuinbouw, zouden de volgende onderdelen uit kolom 1 van de D-lijst van het Besluit m.e.r van toepassing kunnen worden verklaard, te weten:

  • D 11.3: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein".
  • D 9: "een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan".


Het planvoornemen leidt wat betreft beide onderdelen niet tot een overschrijding van drempelwaarden als genoemd in kolom 2 van de D-lijst, te weten gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 75 ha (betreffende D 11.3).
  • vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 ha of meer (betreffende D 9).


Gelet op voorgaande is enkel de vormvrije m.e.r.-beoordeling voor het plan van toepassing. Gesteld mag worden dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in het projectgebied reeds op voldoende wijze in voorgaande paragrafen zijn onderzocht en beschreven. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het projectgebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Plansystematiek

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit wijzigingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het wijzigingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het wijzigingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een wijzigingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het wijzigingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om wijzigingsplan te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe wijzigingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het wijzigingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het wijzigingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het wijzigingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Toelichting op de regels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'wijzigingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij andere bestemmingsplannen in de gemeente Schagen. Voor de wijze van meten geldt hetzelfde.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee set aan regels: 'Agrarisch met waarden' en 'Waarde - Archeologie 5'.

De bestemming 'Agrarisch met waarden' beslaat het gehele plangebied van dit wijzigingsplan. Deze agrarische functie maakt het mogelijk ter plaatse een glastuinbouwbedrijf uit te baten. Verder biedt de bestemming voor uiteenlopende (ondergeschikte of neven-)functies ruimte. Die functies sluiten vrijwel in zijn geheel aan bij hetgeen voor dit wijzigingsplan al mogelijk was. Dit wijzigingsplan voeg daar echter aan toe dat tevens kleinschalige horeca en een zelfpluktuin is toegestaan. Wel gelden er voorwaarden voor het uitbaten van een horecafunctie. Zo mag deze niet groter zijn dan 300 m2. Voor de zelfpluktuin gelden geen aanvullende voorwaarden.

De bestemming 'Waarde - Archeologie 5' regelt dat niet zondermeer gebouwd mag worden op de gronden met die bestemming. De gemeente heeft deze regeling opgenomen ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden in de grond. Ter bescherming van die (eventuele) waarden is een omgevingsvergunning nodig voor voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Daarnaast is ook een omgevingsvergunning nodig voor bepaalde bouwwerken. Bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 10.000 m2 wordt uitgebreid en bouwwerken met een oppervlakte van 10.000 m2 of minder zijn echter van die vergunningplicht uitgezonderd.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een zestal regels:

De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een wijzigingsplan wordt overgenomen. De andere algeene regels bevatten verscheidene regels van algemene strekking. De algemene regels zijn gebaseerd op de hiervoor al reeds geldende planologische regelingen. Daarbij zijn onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied uit de artikelen verwijderd.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het wijzigingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst en een anterieure overeenkomst afgesloten.


Op basis van deze overweging is het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan is niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex. art. 3.1.1. Bro
In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1. Bro is het wijzigingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen.


Overleg ex. art. 3.8 Wro
Het ontwerpwijzigingsplan is op grond van artikel 3.8 Wro gedurende zes weken ter inzage gelegd. Met het ter visie leggen van het ontwerp wijzigingsplan heeft de gemeente een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op de inhoud van het planvoornemen. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen. Geacht wordt dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.