Plan: | Bosweg 25, 't Zand |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.WPBGZIJPEBOSWEG25-VA01 |
Het voorliggende plan is opgesteld ten behoeve van het perceel Bosweg 25 in 't Zand. In het geldende bestemmingplan 'Buitengebied Zijpe' (verder te noemen: moederplan) kent dit perceel de volgende bestemmingen:
Het voornemen is om een schuur van ca. 2.500 m2 te bouwen aan de zuid-oost zijde van de bestaande bebouwing, zie bijgaande tekening. De geplande uitbreiding valt buiten het vigerende bouwblok.
Het moederplan kent voor het perceel een wijzigingsbevoegdheid om het bouwblok van vorm te veranderen (zie paragraaf 3.8.6. van het moederplan). Deze wijzigingsbevoegdheid wordt met het voorliggende wijzigingsplan nagestreefd.
Op onderstaande kadastrale tekening staat het huidige bouwblok weergegeven met een rode stippellijn. Het gewenste bouwblok wordt aangegeven met een blauwe stippellijn.
Bloembollenbedrijf Nic van Klink BV dat is gevestigd op Bosweg 25 in 't Zand is een middelgroot productiebedrijf van bloembollen met als belangrijkste gewassen tulp en lelie.
De laatst gebouwde schuur dateert uit 2006. Het areaal bloembollen dat men toen teelde was 50ha. Inmiddels is het areaal gegroeid naar 80ha en verdere expansie is reëel.
Door uitbreiding van de productie is behoefte ontstaan aan extra opslag- en verwerkingscapaciteit. Op dit moment wordt elders celruimte gehuurd om het zogenaamde plantgoed gedeeltelijk op te slaan.
Het voornemen is om een schuur van ca. 2.500 m2 te bouwen aan de zuid-oost zijde van de bestaande bebouwing, als te zien in hoofdstuk 2. De geplande uitbreiding valt buiten het vigerende bouwblok. Door een verandering van de vorm van het bouwblok past de voorgenomen nieuwbouw in het bouwblok zonder dat het oppervlakte van het bouwblok wijzigt.
De voorwaarden die in het moederplan aangaande de wijzigingsbevoegdheid 3.8.6. Vormverandering bouwvlak worden gesteld zijn:
Aan voorwaarde a. wordt voldaan zoals is gebleken uit de tekening in Hoofdstuk 2, het bouwblok is en blijft 1ha groot.
Voorwaarde b. zal in Hoofdstuk 5 behandeld worden. Hieruit zal blijken dat met dit wijzigingsplan ook aan voorwaarde b. wordt voldaan.
De kaart behorende bij Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland laat geen bijzonderheden zien voor het plangebied.
Het bestemmingsplan leidt niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden. Het plan mag op dit punt uitvoerbaar worden geacht.
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in planologische procedures.
De vigerende planregels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 (art. 42 van het moederplan) geven aan dat bouwplannen tot 10.000 m2 vrij zijn van nadere archeologische onderzoeken.
Het planvoornemen mag op grond van bovenstaande ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.
In de Woningwet is bepaald dat door de gemeenteraad in de bouwverordening regels moeten worden opgenomen om het bouwen op verontreinigde bodem te voorkomen. Deze regels hebben onder andere betrekking op het uitvoeren van een (bodem)onderzoek naar de aard en schaal van de verontreiniging van de bodem. Ook is bepaald dat het college van Burgemeester en Wethouders (B en W) een beslissing op een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen moet aanhouden, als blijkt dat de bodem is verontreinigd dan wel het vermoeden bestaat dat sprake is van ernstige verontreiniging.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat onder andere inzicht moet worden verkregen in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet worden voorkomen dat gronden waarvan bekend is dat de milieuhygiënische kwaliteit onvoldoende is, worden bestemd met een bestemming die daarvoor gevoelig is. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een bodemonderzoek verricht. zie Bijlage 2.
Naar verwachting zal de kwaliteit van de bodem niet leiden tot belemmeringen voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen.
De provincie Noord-Holland heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat zich in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen bevinden. Het bedrijf vormt zelf ook geen risico.
Het plangebied is gelegen op ruim 5 km van een spoorlijn. Dit is voldoende om geen verhoogd risico te lopen wat betreft externe veiligheid.
Voorliggend plan wordt uit oogpunt van externe veiligheid niet belemmerd. De uitbreiding van het bedrijf vormt zelf geen verhoogd risico voor de omgeving, het bedrijf zelf is geen kwetsbaar object.
Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Nagegaan moet worden of het plan een negatief effect heeft op de luchtkwaliteit. De uitbreiding is voornamelijk gericht op het vergroten van de bedrijfsefficiency. Door de uitbreiding zal geen sprake zijn van een significante toename van het aantal verkeersbewegingen. In dit licht zal het plan eerder een positieve uitwerking kunnen hebben op de luchtkwaliteit omdat de uitbreiding het bedrijf in staat stelt meer stappen in het verwerkingsproces op de eigen grond uit te voeren. De transporten met zwaar verkeer naar elders gehuurde locaties komen daarmee te vervallen.
In de omgeving van het plangebied is geen indicatie dat grenswaarden van het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer worden overschreden. Het plan voldoet aan het gestelde in het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer. De uitvoerbaarheid van voorliggend plan wordt niet door onaanvaardbare gevolgen voor de luchtkwaliteit belemmerd.
Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Als verantwoordelijke instantie voor het waterbeheer in en in de directe omgeving van het plangebied hanteert Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) als uitgangspunt dat het bebouwen van landelijk gebied geen verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag betekenen. Daarom adviseert het HHNK bij uitbreiding van verhard oppervlak compenserende maatregelen te nemen. Het HHNK denkt daarbij aan vergroting van de bergingscapaciteit door bestaande waterlopen te verbreden of door nieuw oppervlaktewater aan te leggen. Tijdelijke berging van water door uitbreiding van het wateroppervlak creëert een grotere buffer in het systeem en daardoor een geringere peilstijging bij hevige regenval. De initiatiefnemer van het bouwplan is verantwoordelijk voor deze compenserende waterberging. Dat geldt zowel voor de financiering als voor de daadwerkelijke aanleg.
Toelichting
Om te bepalen hoe groot de compenserende waterberging moet zijn, heeft het HHNK een rekenmethode ontwikkeld. Het HHNK hanteert geen vast compensatiepercentage binnen het beheersgebied, maar een compensatiepercentage dat bij de lokale omstandigheden past.
Wanneer sprake is van een toename van verhard oppervlakte is het nodig om nieuw oppervlaktewater te compenseren. Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijf. De netto toename van verhard oppervlakte bedraagt ca. 2.500 m².
Ten behoeve van dit nieuwbouwplan is een Watertoets ingevuld, zie Bijlage 1. In de watertoets wordt geconcludeerd dat de normale procedure gevolgd dient te worden. In reactie op de Watertoets reageert het HHNK op 28 augustus 2015 als volgt:
Om de gevolgen van de verhardingstoename te compenseren berekent het hoogheemraadschap hoeveel extra waterberging er in het betreffende peilgebied gerealiseerd moet worden. Bij deze berekening is uitgegaan van de toegestane peilstijging die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, de gemaalcapaciteit, drooglegging, rioolstelsel en grondsoort. Dit is berekent voor het oorspronkelijke peil zoals vastgelegd in het peilbesluit, dus niet voor het peil in de onderbemaling. Voor dit peilgebied bedraagt de benodigde watercompensatie 13% van het extra oppervlak aan verharding dat versneld tot afvoer in het oppervlaktewater komt. Met een verhardingstoename in het plangebied van 2445 m2 betekent dat dat er 318 m² extra open water gegraven zal moeten worden. De compensatie dient bij voorkeur te gebeuren binnen het plangebied, maar in ieder geval binnen het peilgebied.
Aangezien de lozing van het extra afvloeiende hemelwater geloosd wordt binnen de peilafwijking, zal de compensatie hier ook in gerealiseerd moeten worden.
Voor werkzaamheden in, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen, alsmede voor het doen van lozingen op het oppervlaktewater en het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2 is een watervergunning nodig. Daarnaast is voor werkzaamheden op of langs wegen (bv. uitritten, kabels en leidingen) in beheer bij het hoogheemraadschap ontheffing nodig op grond van de Wegenverordening HHNK 2013. Een aanvraag om een watervergunning kan worden ingediend via het omgevingsloket online via www.omgevingsloket.nl. Wij adviseren om ruim voordat de initiatiefnemer van plan is met de werkzaamheden te beginnen contact met het cluster Vergunningen op te nemen.
De compensatie van het verharde oppervlak kan plaatsvinden door een verbreding en verlenging van de bestaande sloot aan de zuid-westzijde van het plangebied. Voor de toename aan verharding en de realisatie van de benodigde compensatie, zal voor uitvoering van de werkzaamheden een aanvraag voor een watervergunning worden ingediend via het omgevingsloket online.
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding. Het plan mag op dit punt uitvoerbaar worden geacht.
De planlocatie is niet gelegen in een Natuurgebied (EHS of Nationaal Landschap). Het dichtstbijzijnde natuurgebied (Natura2000 gebied Zwanenwater & Pettemerduinen) ligt op 970 meter afstand.
De gronden van de planlocatie zijn intensief in gebruik als productiegrond voor de bollenteelt, wat tevens blijkt uit de gebiedsaanduiding bollenconcentratiegebied. Er is geen beplanting aanwezig die geschikt is voor verblijf en foerage van al dan niet beschermde vogels. Er worden geen sloten gedempt, maar waarschijnlijk wel verbreed t.b.v. de watercompensatie.
Gezien de aard en omvang van het plan en tevens de afstand tot het dichtstbijzijnde natuurgebied, wordt het onwaarschijnlijk geacht dat er negatieve gevolgen zijn voor de natuurwaarden.
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering valt het planvoornemen onder milieucategorie 2 (in alle gevallen op basis van geluid en voor een bloembollendroog- en prepareerbedrijf tevens voor geur) met een minimale richtafstand van 30m1 tot hindergevoelige objecten zoals woningen. De Regionale Uitvoeringsdienst hanteert voor bloembollenteeltbedrijven een strengere eis, namelijk een afstand van 50 m1. De omliggende woningen van derden liggen op ca. 300m1 vanaf het bouwplan.
De toename in het wegverkeerslawaai zal gezien de aard en omvang van de uitbreiding van de inrichting naar verwachting niet significant zijn.
Naar aanleiding van bovenstaande zijn er geen belemmeringen in het kader van hinder van bedrijven te verwachten. Het bouwplan mag op dit punt uitvoerbaar worden geacht.
Voor de gemeente zijn er, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van de aanvragen om de omgevingsvergunning, geen kosten aan de wijziging verbonden.
Er zal een ruimtelijke procedure worden gevolgd, waarbij zienswijzen kunnen worden ingebracht.
Het ontwerp heeft 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Het voorliggende plan is een initiatief van Nic van Klink BV, Bosweg 25,1756 CJ 't Zand, gemeente Schagen.
De kosten van de realisering van de uitbreiding zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Er is een vooroverlegreactie binnengekomen van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) zie Bijlage 3. De opmerkingen zijn verwerkt in de toelichting.