Plan: | Grote Sloot 484, Oudesluis |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.WPBGZGRTSLT484-VA01 |
Initiatiefnemer exploiteert aan de Grote Sloot 484 in Oudesluis een volwaardig grondgebonden melkveehouderijbedrijf. In verband met de verduurzaming van de bedrijfsvoering is initiatiefnemer voornemens om te investeren in de aanleg van drie nieuwe sleufsilo's, de bouw van een bedrijfsruimte voor de mestverwerking en de verplaatsing van mestopslagen.
Om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken is een uitbreiding van het agrarisch bouwvlak naar 2 hectare noodzakelijk. Door middel van een vooroverlegverzoek is aan de gemeente gevraagd om in te stemmen met deze verruiming.
De gemeente heeft in mei 2022 laten weten in te stemmen met de verruiming van het bouwvlak naar 2 hectare door middel van het doorlopen van de wijzigingsprocedure ex artikel 3.8.5 van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe'.
Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld om de uitbreiding van het bouwvlak mogelijk te maken.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Oudesluis in de gemeente Schagen. Aan de noordwestzijde grenst het plangebied aan de Grote Sloot waar een aantal agrarische bedrijven en woningen aan liggen. Het plangebied wordt omringd door grasland. Het plangebied staat kadastraal bekend als (kadastrale) gemeente Zijpe, sectie B, nummers 1123, 1124, 1501, 1443 en gedeeltelijk 1445. In afbeelding 1 is de ligging van het nieuwe bouwvlak met een rode stippellijn globaal weergegeven. Het plangebied is iets ruimer aangehouden.
Afbeelding 1: ligging en globale begrenzing van het plangebied
Voor de exacte begrenzing van het bouwvlak en het plangebied wordt verwezen naar de bij dit wijzigingsplan behorende verbeelding.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe', vastgesteld op 18 mei 2016 door de gemeente Schagen. In navolgende afbeelding is de verbeelding weergegeven.
Afbeelding 2: verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe'
Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de volgende bestemmingen:
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is overigens alleen op een klein deel van het bouwvlak aan de zijde van de weg aanwezig.
Toetsing van het plan aan het bestemmingsplan
Een aantal onderdelen van het plan voor de verduurzaming van de bedrijfsvoering, te weten de bouw van de bedrijfsruimte en de aanleg van de vaste mestopslag en drijfmest opslag, is op grond van het huidige bestemmingsplan niet mogelijk. Deze onderdelen liggen (deels) buiten het huidige bouwvlak.
Voor de vergroting van het bouwvlak van de bestemming Agrarisch met de functieaanduiding aanduiding Agrarisch - Veehouderij is in het bestemmingsplan Buitengebied Zijpe een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 3.8.5). De wijzigingsbevoegdheid stelt voorwaarden voor de vergroting van het bouwvlak tot 2 hectare. Het toekomstige bouwvlak blijft binnen de 2 hectare grens. In paragraaf 3.3.2 is de uitbreiding van het bouwvlak getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden. Hieruit blijkt dat het plan voldoet aan de gestelde voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid.
In paragraaf 4.1.1 wordt de dubbelstemming 'Waarde Archeologie 3' besproken en in paragraaf 4.3 de dubbelbestemming 'Waterstaat Waterkering'. Uit deze paragrafen blijkt dat deze dubbelbestemmingen geen belemmering vormen voor het onderhavige plan.
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 een omschrijving van de huidige situatie in het plangebied opgenomen. In hoofdstuk 3 is daarna het beleidskader uiteengezet. Hierin is, wanneer voor dit wijzigingsplan van toepassing, een samenvatting van het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid opgenomen. De voor een wijzigingsplan noodzakelijke onderzoeken zijn in hoofdstuk 4 uiteengezet. Van de resultaten van de verschillende onderzoeken is een samenvatting opgenomen in dit hoofdstuk. In hoofdstuk 5 is een juridische toelichting op het wijzigingsplan opgenomen. Als laatste is in hoofdstuk 6 en 7 de uitvoerbaarheid, wat betreft de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid, uiteengezet.
In de huidige situatie bestaat de bedrijfsactiviteit van initiatiefnemer uit een grondgebonden melkveehouderij. Op de locatie rust een milieutoestemming middels een melding in het kader van het Activiteitenbesluit met datum 26 Augustus 2014. Op basis van de melding mogen 178 melk- en kalfkoeien 98, stuks vrouwelijk jongvee en een stier worden gehouden. Het bedrijf heeft tevens een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming op 27 januari 2014. Deze vergunning geeft ruimte voor 178 melk- en kalfkoeien en 98 stuks vrouwelijk jongvee.
Het bedrijf heeft de beschikking over een ligboxenstal voor de huisvesting van de melk- en kalfkoeien en het vrouwelijk jongvee. Deze stal is in 2015 verlengd. In afbeelding 3 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven, waarop de (verlengde) stal met de nummers 1 en 2 is weergegeven.
Een deel van het overige jongvee is vergund in de werktuigenloods voor de melkveestal (nr. 3) en de jongveestal welke achter de stolp is gesitueerd (nr. 4). Ten westen van de melkveestal zijn twee sleufsilo’s voor het ruwvoer aanwezig (nr. 5). Achterop het erf is een mestzak voor het drijfmest aanwezig (nr. 6).
Afbeelding 3: Huidige situatie plangebied
Het agrarisch bedrijf is de afgelopen jaren in omvang toegenomen. Initiatiefnemer is voornemens de bedrijfsvoering optimaliseren, verduurzamen en dusdanig in te richten dat kringlooplandbouw de basis wordt.
Mestscheiding
Initiatiefnemer streeft ernaar om de eigen rundveemest optimaal te verwerken en benutten. Een middel hiervoor is het voeren van een gescheiden mestopslag. De drijfmest wordt opgeslagen in de kelder onder de ligboxenstal en in de mestzak. Voor de ruige (stro)mest is een afzonderlijke mestopslag aanwezig. De vaste mest op het bedrijf stimuleert de biodiversiteit op het eigen land.
Drijfmest uit de melkveestal wordt momenteel onbewerkt uitgereden over het land. Op termijn wil initiatiefnemer deze drijfmest bewerken door middel van een mestverwerker die de dunne en dikke fractie van elkaar scheidt. De dikke (stapelbare) fractie zal worden gebruikt als boxstrooisel. Het strooisel dat nu voor de boxen wordt gebruikt wordt van elders aangevoerd. In de toekomstige situatie hoeft geen strooisel meer aangekocht en aangevoerd te worden. Op deze manier wordt de mest dus beter benut en zijn er minder transportbewegingen nodig voor de aanvoer van de strooisel.
De overgebleven dunne fractie van de mest bevat verhoudingsgewijs minder fosfaat, waardoor deze dunne fractie optimaal benut kan worden op eigen land.
De mestverwerking zal plaatsvinden in een nieuw te bouwen loods. In afbeelding 4 is deze loods met nummer 6 aangegeven. In deze loods zal ook de dikke (stapelbare) fractie worden opgeslagen.
Doordat deze mestverwerking en -opslag in de nieuw te bouwen loods plaats vindt is het wenselijk om deze niet nabij de geurgevoelige objecten, ofwel woningen van derden, te situeren. Bovendien blijft het door de plaatsing van de nieuwe loods achter de ligboxenstal, de mogelijkheid (op termijn) bestaan om de ligboxenstal te verbreden.
De nieuw te bouwen loods is gepositioneerd daar waar in de huidige situatie de vaste mest- en drijfmestopslag (mestzak) liggen. Deze vaste mestopslag en de mestzak zullen worden verplaatst in zuidwestelijke richting.
Ruwvoeropslagen
De ruwvoeropslagen zijn gedateerd en hebben onvoldoende capaciteit voor het opslaan van de eigen gewonnen ruwvoer. Daardoor is initiatiefnemer genoodzaakt veel voer in balen te persen, wat bewerkelijk is, kosten met zich meebrengt en veel afval geeft (van het plastic waarin de balen zijn geperst). Dit is onwenselijk.
Door de aanpassing en de uitbreiding van de sleufsilo's kan er bij de voederwinning van het land meer voeding in de kuil worden gereden om zodoende de koeien in de winterperiode te kunnen voorzien van voldoende en goede voeding.
Bovendien is door de aanpassing van de sleufsilo's er meer (fysieke) ruimte in de sleufsilo's zodat er tegelijk meer gras kan worden gelost en aangereden. Dit zorgt voor een betere conservering van de kuil en dus een betere kwaliteit van het ruwvoer.
Duurzame energieopwekking
In verband met duurzaamheid wil initiatiefnemer energie opwekken uit natuurlijk bronnen. Het gebruik van fossiele brandstoffen wordt hierdoor teruggedrongen en vervangen door energie vanuit elektriciteit. De combinatie van zon en wind zorgt ervoor dat we zo goed mogelijk jaarrond onze eigen energie kunnen opwekken en opslaan. In eerste instantie zal worden ingezet op de aanleg van zonnepanelen met op termijn het plaatsen van een kleine micro-windturbine. De combinatie van zon en wind biedt de meeste mogelijkheden om in alle weersomstandigheden en seizoenen eigen stroom op te wekken en optimaal te benutten.
Het oprichten van de micro-windturbine wordt in deze aanvraag niet meegenomen. Deze zal later door middel van een separate procedure worden aangevraagd.
Een uitgebreide beschrijving van de gewenste aanpassingen in de bedrijfsvoering is opgenomen in het bedrijfsplan. Dit bedrijfsplan is als bijlage 1 toegevoegd aan deze toelichting.
Om de gewenste kringlooplandbouw mogelijk te maken is een uitbreiding van het bouwvlak naar 2 hectare noodzakelijk.
De beoogde situatie is in afbeelding 4 weergegeven.
Afbeelding 4: Beoogde situatie
Binnen het bebouwingsbeeld aan de Grote Sloot zijn bedrijven aanwezig met vergelijkbare achtererfgrenzen. Als zodanig is het uitbreiden van het bouwvlak binnen de bebouwingsstructuur van de Grote Sloot ruimtelijk aanvaardbaar.
landschappelijke inpassing
De landschappelijke inpassing krijgt vorm door de aanplant van een bomenrij bestaande uit de Gladde Iep (plantafstand 10 meter) naast de nieuwe bedrijfsruimte. De bedrijfsruimte wordt hierdoor groen afgeschermd. De nieuwe sleufsilo's en het mestbassin worden landschappelijk ingepast door de taluds in te zaaien met groen. Deze investeringen geven het erf een groene(re) uitstraling, passend bij een duurzame bedrijfsvoering.
De tekening van de te nemen landschapsmaatregelen is onderstaand weergegeven.
Afbeelding 5: landschappelijk inpassing beoogde situatie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken. Deze regels zijn alleen opgenomen voor de gebieden of onderwerpen waar de nationale belangen dat noodzakelijk maken.
Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen en wijzigingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Met de realisatie van voorliggend plan worden geen nationale belangen geraakt. Het plan voldoet daarmee aan het Rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Indien sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking de behoefte van de ontwikkeling worden beschreven. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
Doorwerking plangebied
Bij voorliggend plan betreft de vergroting van een agrarisch bouwvlak waardoor er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan het rijksbeleid.
De provincie Noord-Holland heeft op 15 juni 2022 de 'Omgevingsverordening NH2020' vastgesteld. De omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit de Omgevingsvisie te realiseren. Deze verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:
De provincie Noord-Holland heeft op 19 november 2018 de 'Omgevingsisie NH2050' opgesteld. De omgevingsvisie is opgesteld om koers te zetten richting de toekomst. Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
Aan weerszijden van het water 'Grote Sloot' ligt de een regionale waterkering. De beschermingszone van deze waterkering rijkt ongeveer tot aan de voorgevel van bestaande ligboxenstal. Artikel 6.77 van de Omgevingsverordening NH2020 stelt regels voor het werkingsgebied van de regionale waterkering:
Een deel van het plangebied ligt binnen de beschermingszone regionale waterkering. De realisatie van de nieuwe sleufsilo's liggen voor de helft in dit beschermingsgebied. Echter verandert er binnen de beschermingszone regionale waterkering planologisch niets. De uitbreiding van het bouwvak vindt geheel plaats buiten de beschermingszone. Het wijzigingsplan maakt daarom geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk binnen de beschermingszone.
De provincie Noord-Holland biedt ruimte aan toekomstgericht en duurzaam ondernemerschap, inspelend op de maatschappelijke vraag en marktbehoeftes. De ambitie is de ontwikkeling van een toekomstbestendig agribusinesslandschap: een landschap waarin de agrarische keten optimaal functioneert en innoveert, passend binnen andere maatschappelijke doelstellingen.
De transformatie van het agrarische bedrijf naar kringlooplandbouw betreft een duurzame en innoverende ontwikkeling. Het agrarisch bedrijf is bereid tot verduurzaming, rekening houdend met natuur, landschap en biodiversiteit. Hiernaast gaat het agrarische bedrijf verduurzamen door voor een deel zichzelf te voorzien van energie door zonnepanelen en op termijn een micro windturbine. De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de omgevingsvisie.
Het gaat in onderhavig plan om de uitbreiding van een agrarisch bouwvlak.
Artikel 6.33 Agrarische bedrijven:
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de vergroting van het bouwvlak van een agrarisch grondgebonden veehoudderijbedrijf tot een omvang van 2 hectare. Op het huidige bouwvlak is niet genoeg ruimte om de sleufsilo's, de bedrijfsruimte voor de mestverwerking en de mestopslagen te realiseren. De uitbreiding van het bouwvlak is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Het voorliggende plan is in lijn met het provinciale beleid.
Op 14 december 2021 is door de gemeente de Omgevingsvisie gemeente Schagen opgesteld. In deze omgevingsvisie wordt de visie van de toekomst van de gemeente Schagen op hoofdlijnen duidelijk. Volgens de Waardenkaart ligt het plangebied in het deelgebied De Zijpe- en Hazepolder en buiten de kleine dorpen.
De gemeente Schagen heeft in haar omgevingsvisie in speerpunten omschreven wat ze in 2040 willen bereiken. Speerpunt 2 'Een gemeente die nationaal en internationaal meedoet op het gebied van toerisme en recreatie, wetenschap en (nieuwe vormen van) landbouw' gaat verder in op de landbouw. Hier wordt vermeld dat de gemeente ruimte geeft voor ontwikkeling van landbouwbedrijven en milieuvriendelijke, biologische landbouw aanmoedigt. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de transformatie naar een veehouderij waarbij kringlooplandbouw in de bedrijfsvoering de basis wordt. Dit is een milieuvriendelijke ontwikkeling, waarbij alle waarden van kleine dorpen en het deelgebied De Zijpe- en Hazepolder worden gewaarborgd. De voorgenomen ontwikkeling is derhalve in lijn met de omgevingsvisie.
Afbeelding 6: Waardenkaart gemeente Schagen
Voor de vergroting van het bouwvlak van de bestemming Agrarisch met de functieaanduiding aanduiding Agrarisch - Veehouderij is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid in het moederplan stelt voorwaarden voor de vergroting van het bouwvlak tot 2 hectare in artikel 3.8.5:
Vergroting bouwvlak veehouderijbedrijven
In afwijking van het bepaalde in 3.8.4, onder a, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor wat betreft het vergroten van de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken van veehouderijbedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' tot een totale oppervlakte van ten hoogste 2 hectare met dien verstande dat:
Het plan voldoet aan de wijzigingsbevoegdheid die in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten aan de orde gesteld. Hierbij dienen aan de orde te komen het erfgoed, bodem, water, flora en fauna, geluid, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering en externe veiligheid.
De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Het wettelijk stelsel is er op gericht vermoedelijke archeologische waarden, monumenten, vindplaatsen en de vondsten te beschermen. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht had moeten worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Op basis van het vigerend bestemmignsplan geldt voor deze locatie 'Waarde - Archeologie 3'. Dit betekent dat onderzoek noodzakelijk is bij een ontwikkeling groter dan 100 m2 en dieper dan 0,35 meter. De voorgenomen ontwikkeling betreft de vergroting van het bouwvlak met circa 3.000 m2. Dit biedt nieuwe bouwmogelijkheden die mogelijk de onderzoeksnorm overschrijden.
In het wijzigingsplan wordt de archeologische dubbelbestemming uit het moederplan overgenomen. Hiermee zijn de eventuele archeologische waarden die in de bodem aanwezig veiliggesteld. Bij de (bouw) aanvraag van de gewenste onderdelen voor de verduurzaming van de bedrijfsvoering zal op grond van deze dubbelbestemming namelijk beoordeeld moeten worden of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Als dat het geval blijkt te zijn, dan zal dit onderzoek in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning worden uitgevoerd.
Nader archeologisch onderzoek in het kader van dit wijzigingsplan is daarom niet noodzakelijk.
De provincie Noord-Holland heeft een eigen cultuurhistorische waardenkaart: informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie. Op deze kaart zijn de aardkundige waardevolle gebieden en cultuurhistorische objecten opgenomen. Het plangebied is niet gelegen in een aardkundig waardevol gebied, eveneens zijn er geen cultuurhistorische objecten gelegen in of nabij het plangebied.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet primair in de uitbreiding van het agrarisch bouwvlak.
Het (archief)onderzoek heeft het volgende aan het licht gebracht:
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet getoetst worden of de bodemkwaliteit de planontwikkeling belemmert. Wanneer op het betreffende perceel geen (ernstige) bodemverontreiniging wordt verwacht, mag worden aangenomen dat er geen belemmeringen zijn voor de wijziging en dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.
De bodemkwaliteit op het perceel is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. Op grond van het uitgevoerde (archief)onderzoek wordt verondersteld dat op het perceel geen sprake is van een (ernstige) bodemverontreiniging. Het uitvoeren van bodemonderzoek om de feitelijke bodemkwaliteit vast te leggen is niet noodzakelijk en er zijn geen (sanerings)maatregelen nodig om de bodemkwaliteit te verbeteren. De bodemkwaliteit wordt geschikt geacht voor de uitbreiding van het bouwvlak.
Bouwaanvraag
Binnen het vergrote bouwvlak wordt een nieuwe bedrijfsruimte gebouwd voor de mestverwerking en de mestbewaring (de dikke fractie) en worden een vaste mestopslag en drijfmestopslag gerealiseerd.
De verblijfsduur van de ondernemers in de bedrijfsruimte zal aanzienlijk korter zijn dan 2 uur. Op grond van de Bouwverordening is het uitvoeren van een nader verkennend bodemonderzoek in het kader van de bouwaanvraag dan niet nodig. Een definitief besluit hierover zal bij de aanvraag omgevingsvergunning genomen moeten worden.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Beleidskader
Nationaal Waterplan 2016-2021
In 2015 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Belangrijke punten uit het nationaal waterplan zijn:
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot het aanscherpen van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's. Ook is een nieuwe fase aangebroken in het samenwerkingsproces, waarbij het zwaartepunt verschuift van planvorming naar uitvoering. Het NBW is een uitwerking van de uitvoering van waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn: het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken; verbetering van de waterkwaliteit.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe, dit betekent dat de toestand van de wateren er niet op achteruit mag gaan. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
In augustus 2022 is de digitale watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 3). Op basis van deze digitale toets blijkt dat de korte procedure gevolgd kan worden. Het plan heeft een beperkte invloed op het watersysteem en/of afvalwaterketen welke ondervangen kan worden met standaard maatregelen. Deze maatregelen kunnen in de ruimtelijke onderbouwing van het plan verwerkt worden. Hierdoor hoeft er geen contact opgenomen te worden met het waterschap met betrekking tot de watertoets.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te ‘toetsen op water’, de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Relevant beleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier staat beschreven in het waterplan 2022-2027. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Invloed op de waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het vergrote bouwvlak wordt bedrijfsbebouwing gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 2.000 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Er is sprake van een kleine toename van het verhardingsoppervlak.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert bij ontwikkelingen, waarbij sprake is van een verhardingstoename tussen de 800 m2 en 2.000 m2, de vuistregel dat 10% van de toename aan verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd door middel van het inrichten van nieuwe waterberging. Uitgangspunt is dat de compensatie wordt gerealiseerd binnen het plangebied.
Initiatiefnemer zal een watervergunning aanvragen als bij de definitieve aanvraag van de omgevingsvergunningen voor de (bouw) plannen blijkt dat de totale toename aan verharding meer dan 800 m² bedraagt. Er zal in het kader van de omgevingsvergunningprocedure dan in een vroeg stadium contact worden gezocht met het Hoogheemraadschap, zodat eventuele onderzoeken tijdig kunnen worden gestart en wordt voorkomen dat onnodige onderzoeken worden gedaan.
Voorkeursbeleid hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
In dit plan worden geen uitlogende materialen toegepast.
De uitbreiding van het bedrijf heeft geen toename in afvalwater tot gevolg. Het schone hemelwater wordt binnen het plangebied geïnfiltreerd dan wel afgevoerd naar een kavelsloot.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorliggende plan.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortenbescherming':
De soortenbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van het bouwvlak om de agrarische bedrijfsvoering duurzaam in te richten en niet om het houden van meer vee. De uitbreiding in aantal stuks vee is op grond van de planregels ook niet toegestaan.
De uitbreiding van het bouwvlak wordt gerealiseerd op grasland bestemd als agrarische grond. Het grasland is altijd intensief beheerd. Er zijn bovendien geen waardevolle elementen in of rondom het plangebied aanwezig. Gezien de omvang van de mogelijke ontwikkeling en de historie van de locatie zal de voorgenomen ontwikkeling naar verwachting geen afbreuk doen van eventuele ecologische waarden.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen significante toename aan vervoersbewegingen, om die reden zal de stikstofdepositie naar verwachting geen belemmering vormen gezien de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden, Duinen Den Helder-Callantsoog op 6,13 km, Zwanenwater & Pettemerduinen op 6,27 km en de Waddenzee op 8,48 km zijn gelegen.
Afbeelding 7: Nabijgelegen Natura 2000-gebieden
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de Wet Natuurbescherming.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een inpassingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt aan de Grote Sloot, wat een 60 km/u weg is. Hiervoor geldt een invloedsgebied van 250 meter. De voorgenomen ontwikkeling veranderd niks aan de geluidsbelasting. Ervan uitgaande dat in de huidige situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat vormt dit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Hiermee wijzigt ook de verkeersgeneratie niet waardoor als gevolg van het nieuwe planologische regime geen wijzigingen optreden in de geluidsituatie.
Spoorweglawaai
Het plangebied ligt in de relatieve nabijheid (circa 300m) van het spoor Alkmaar - Den Helder. Echter ligt het plangebied op dusdanige afstand van de spoorweg dat er geen belemmering ondervonden wordt. Tevens veranderd de voorgenomen ontwikkeling niks aan de geluidsbelasting. Er van uitgaande dat in de huidige situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat vormt dit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Afbeelding 8: geluidsbelastingkaart spoorweg, plangebied rode ster (bron: Atlas Leefomgeving)
Industrielawaai/bedrijfszonering
Het plangebied is niet gelegen in of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het wijzigingsplan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden. Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.
Geluidsbijdrage van de inrichting
Volgens de VNG-publicatie geldt voor een 'bedrijfsgebouw' voor het aspect geluid een richtafstand van 30 meter. Zoals blijkt uit paragraaf 4.7 wordt ruim voldaan aan deze richtafstand.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL bevat enerzijds alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren. De positieve effecten (maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren) overtreffen de negatieve effecten (ruimtelijke projecten die de luchtkwaliteit verslechteren). Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
In het plangebied worden geen woningen gerealiseerd. De sleufsilo's, de bedrijfsruimte en de mestopslagen die worden gerealiseerd vormen geen dreigende overschrijding van een grenswaarde. Dit betekent dat het onderhavige plan past binnen de kaders van het besluit 'niet in de betekende mate'. Geconcludeerd kan worden dat onderhavige plan niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van het onderhavige plan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype
Type gebied: buitengebied
Kijkend naar deze definitie omschrijving uit de VNG brochure kan de omgeving van de Grote Sloot 484 getypeerd worden als een 'rustig buitengebied'. Rondom het plangebied bevinden zich hoofdzakelijk agrarische bedrijven en enkele woningen. De omgeving wordt derhave beschouwd als 'rustig buitengebied'.
Milieubelastende activiteit of milieuhinder gevoelige functie
De te realiseren uitbreiding betreft een milieubelastende activiteit. Er moet derhalve worden getoetst of omliggende milieugevoelige functies last ondervinden van de milieubelastende activiteit.
Nabijgelegen milieugevoelige functies
Om te kunnen beoordelen of omliggende milieugevoelige functies last ondervinden van het onderhavige plan als milieubelastende activiteit dient bepaald te worden wat de richtafstand is van het bedrijf, aan de hand daarvan kan gekeken worden of milieugevoelige activiteiten gelegen zijn binnen die afstand. In tabel 4.2 hieronder staat de bedrijfsactiviteit met richtafstand weergegeven van de milieubelastende activiteit gelegen in het plangebied.
Tabel 4.2: Richtafstanden activiteiten in de omgeving
In het voorliggende plan betreft de uitbreiding van het agrarische bedrijf in de vorm van het realiseren van een bedrijfsruimte, een vaste mestopslag en een drijfmest opslag en drie sleufsilo's die de bestaande twee sleufsilo's vervangen.
In de nabijheid van het plangebied zijn twee maatgevende woningen gelegen, hieronder in tabel 4.3 staat de afstand tussen de bedrijfsbestemming in het plangebied en het bestemmingsvlak van de woningen weergegeven. Hierbij wordt uitgegaan van de ligging van de nieuwe bedrijfsgebouwen, gezien de rest van het agrarische bedrijf niet veranderd.
Tabel 4.3: Afstanden omliggende woningen
Op basis van bovenstaande tabel kan gesteld worden dat geen van de in de omgeving liggende woningen hinder ondervinden van de uitbreiding van het bestaande bedrijf.
Richtafstanden worden niet overschreden. Het aspect milieuzonering zorgt niet voor een belemmering voor de realisatie van voorliggend plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Met behulp van de risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeeldng 9 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.
Afbeelding 9: Uitsnede risicokaart
In de nabijheid van het plangebied zijn enkele risicobronnen gelegen. De meest nabij gelegen risicobron betreffen drie aardgasleidingen, gelegen op circa 430 meter van het plangebied.
De voorgenomen ontwikkeling betreft geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Om die reden vormt externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het voorliggende plan.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorliggende plan.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. In dit geval wordt voor wat betreft de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie aangesloten bij publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren (december 2018)’ van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW deze publicatie opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een uitbreiding van het bedrijf met een bedrijfsruimte, sleufsilo's en twee mestopslagen. Het betreft een uitbreiding die niet zorgt voor extra vervoersbewegingen of een grotere parkeerbehoefte.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorliggende plan.
In het kader van het wijzigingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
In en nabij het plangebied van dit plan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Zoals uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voortvloeit, dient in de toelichting bij het wijzigingsplan gemotiveerd te worden in welke mate rekening is gehouden met diverse ruimtelijke belangen. In artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro wordt verwezen naar enkele milieuaspecten die in de toelichting terug dienen te komen. Daarbij wordt eveneens verwezen naar de milieueffectrapportage (m.e.r.). Dit is een wettelijk instrument dat als doel heeft milieuaspecten volwaardig te betrekking in de ruimtelijke afweging die gemaakt wordt ten behoeve ruimtelijke plannen en besluiten. Er zijn in beginsel drie afzonderlijke situaties die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht bij een wijzigingsplan:
Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D valt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet dan ook een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Een passende beoordeling is nodig als op voorhand niet uitgesloten kan worden dat het plan significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied. Daarbij vormt de huidige feitelijke (planologisch legale) situatie het uitgangspunt. In afwijking hiervan kan een onherroepelijke natuurvergunning als referentie dienen mits deze passend is beoordeeld.
Het voorliggende plan voorziet niet in de uitbreiding van het aantal stuks vee. Op grond van de planrgels van het bestemmingsplan Buitengebied Zijpe is uitbreiding van het aantal stuks vee niet toegestaan (zie artikel 3.1 onder a en 3.4.1 onder h en 3.4.2). Toename van de ammoniakemissie vanwege het houden van dieren is daarom niet aan de orde.
In verband met duurzaamheid wil initiatiefnemer energie opwekken uit natuurlijk bronnen. Het gebruik van fossiele brandstoffen wordt hierdoor teruggedrongen en vervangen door energie vanuit elektriciteit. Deze ontwikkeling zal een afname van de stikstofuitstoot tot gevolg hebben.
Geconcludeerd kan worden dat het plan voor de verduurzaming van de bedrijfsvoering geen toename van stikstofdepositie zal veroorzaken. Hiermee is verzekerd dat er geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden zijn. In dat geval is er geen nieuwe passende beoordeling nodig als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming.
Om te bepalen of een m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk is, dient bepaald te worden 1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r.
overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er
belangrijke milieugevolgen zijn.
1. Drempelwaarden Besluit m.e.r.
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren wordt als activiteit genoemd in onderdeel D 14 van de bijlage in het Besluit milieueffectrapportage. Het bestemmingsplan / wijzigingsplan wordt in kolom 3 van onderdeel D 14 genoemd als plan waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.
Op de locatie rust een milieutoestemming middels een melding in het kader van het Activiteitenbesluit met datum 26 Augustus 2014. Op basis van de melding mogen 178 melk- en kalfkoeien 98, stuks vrouwelijk jongvee en een stier worden gehouden. Het bedrijf heeft tevens een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming op 27 januari 2014. Deze vergunning geeft ruimte voor 178 melk- en kalfkoeien en 98 stuks vrouwelijk jongvee.
Het voorliggende plan maakt het niet mogelijk om meer vee te houden binnen de inrichting. De regels van het buitengebied Zijpe staat uitbreiding niet toe.
De huidige vergunde dieraantallen zijn het maximum. Met dit aantal stuks melkvee wordt de drempelwaarde in lijst D 14 voor gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op het houden van meer dan 200 melkkoeien, niet overschreden. Voor de gewenste activiteiten van het melkveebedrijf geldt dan ook geen
m.e.r.-beoordelingsplicht.
2. Ligging binnen een gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een 'gevoelig gebied'. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een 'gevoelig gebied' zoals gedefinieerd in het Besluit m.e.r. In de hoofdstukken 4 van de toelichting is reeds aangegeven dat het plan gelet op de aard, omvang en ligging geen negatieve effecten heeft ten opzichte van dergelijke gevoelige gebieden.
3. Belangrijke milieugevolgen
In voorgaande paragrafen bij hoofdstuk 4 zijn de verschillende milieuaspecten afgewogen. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan geen belangrijke milieugevolgen heeft ten aanzien van deze aspecten.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.
Het wijzigingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het wijzigingsplan. De plangrenzen in de verbeelding zijn gebaseerd op huidige de kavelgrenzen.
De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het wijzigingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het wijzigingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.
In het wijzigingsplan komt de enkelbestemming 'Agrarisch' voor en de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 3, en 'Waterstaat - Waterkering'.
Agrarisch
De bestemming 'Agrarisch' is gericht op de uitoefening van volwaardige agrarische bedrijfsvoering. Bebouwing mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Waarde - Archeologie 3
Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid is een aantal bestemmingen 'Waarde – Archeologie' opgesteld. Dit zijn dubbelbestemmingen. In samenhang met het gemeentelijk archeologiebeleid is ervoor gekozen elke gebiedswaarde te vertalen naar een passend beschermingsregime met betrekking tot de bouwregels en de mogelijkheid tot afwijken van de bouwregels. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Waarde - Archeologie 3', hier mogen geen dan wel onder gestelde voorwaarden bouwwerken worden gebouwd. In de bestemming is een mogelijkheid tot afwijken van de bouwregels opgenomen. Indien is voldaan aan de gestelde voorwaarden kan er toch worden gebouwd.
Voor werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden worden verleend.
Waterstaat - Waterkering
De in omgeving aanwezige dijk heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' gekregen. Dit is noodzakelijk gezien de waterkerende functie van de dijk. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Het bouwen en het gebruik van de bestemming kan uitsluitend plaatshebben indien de bestemming dit toelaat en advies bij de betreffende waterbeheerder is ingewonnen. Een omgevingsvergunningstelsel beschermt de waterkering tegen het aanbrengen van beplanting en tegen het afgraven dan wel ophogen van gronden.
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval stgrijdig zijn met het wijzigingsplan.
Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het wijzigingsplan af te wijken.
Overige regels
In dit artikel worden de overige regels met betrekking tot verwijzingen naar andere regelingen.
Overgangsrecht
Het overgangsrecht voor bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor bouwwerken die bestonden of mochten worden gebouwd op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Bouwwerken die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor gebruik dat bestond op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Vormen van gebruik die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Slotregels
Tenslotte geeft de slotregel aan onder welke naam de regels dienen te worden aangehaald.
Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over onder andere planschade, sloop van de bedrijfsgebouwen en kostenverhaal. Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
De procedures voor de vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingssplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
Het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Ontwerp
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 26 april 2023 tot en met 6 juni 2023 ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend op het plan.