direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Camping Klein Begin
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.WPBGZAbbes31-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Camping Klein Begin in Callantsoog is vele jaren in gebruik geweest als recreatieterrein met circa 180 niet vaste kampeermiddelen op 180 niet-permanente standplaatsen. De camping is in verouderde staat en kan op de huidige wijze niet meer langjarig worden geëxploiteerd. De verouderde staat van de standplaatsen en centrale voorzieningen, de gebrekkige privacy van de toeristische kampeerplekken en de matige ruimtelijke kwaliteit drukken de totale kwaliteit van het park. Het huidige aanbod voldoet niet meer aan de hedendaagse wensen/eisen van de recreant. Deze recreant is meer en meer op zoek naar beleving, sfeer en authenticiteit. Daarom is besloten de camping te verkopen aan Compact Leisure Investment, welke de intentie heeft de camping te herontwikkelen tot een volwaardig kwalitatief en duurzaam recreatiepark, onder de naam Qurios Callantsoog. Dit beoogde concept versterkt het toeristisch kamperen in Callantsoog. Om een impuls aan het park te geven zal op korte termijn aanzielijk moeten worden geïnvesteerd in het onderhoud van de wegen en paden, aanpassing van de verouderde infrastructuur en het renoveren van de verdere algmene voorzieningen als centrumgebouw, sanitar, speeltuinen en horecagelegenheid. De 180 vergunde niet-permanente standplaatsen zullen worden omgezet naar 90 vaste standplaatsen.

Een wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming van het vigerende bestemmingsplan maakt dit mogelijk. Voorliggend wijziginsplan voorziet in deze wijziging.

1.2 Plangebied

Het plangebied bestaat uit de voormalige camping 'Klein Begin'. Het plangebied wordt gevormd door een viertal percelen die kadastraal bekend staan als perceelnummers 1665 (deels), 1666 (deels), 2190 en 2191, sectie D met de gemeentecode CLO00 (Callantsoog) en ligt aan de noordkant van Callantsoog langs de Noordzeekust (zie figuur 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZAbbes31-VA01_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging van het plangebied (Bron: Google Earth Pro)

Langs de noordwestkant van het plangebied loopt de Duinweg. Deze gaat aan de noordkant over in de Rechtendijk. Langs de noordoostkant liggen agrarisch percelen. Aan de zuidoostkant van het plangebied loopt de Abbestederweg. De zuidwestkant van het plangebied grenst aan een agrarisch perceel. Onderstaand figuur (figuur 3) geeft een indicatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZAbbes31-VA01_0002.png"

Figuur 2. Weergave van de begrenzing van het plangebied (Bron: Visiedcument Klein Begin , December 2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZAbbes31-VA01_0003.png"

Figuur 3. Indicatie van het plangebied (Bron: Google Earth Pro)

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe' (vastgesteld 18-05-2016). De gronden zijn bestemd als 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2', 'Water', 'Agrarisch' en 'Groen' . De stolpwoning ter hoogte van de huidige toegang tot de camping heeft de aanduiding 'karakteristiek'. Ter plaatse van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' wordt door middel van een aanduiding voor maatvoering een maximum aantal van 180 niet-permanente standplaatsen toegestaan. Ten slotte is er op het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. In het bovenste deel van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' van toepassing. Deze dubbelbestemming beschermt de waterkering en de waterbeheersing die in het plangebied aanwezig is. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Het bouwen en het gebruik van de bestemming kan uitsluitend plaatshebben indien de bestemming dit toelaat en advies bij de betreffende waterbeheerder is ingewonnen. Een aanlegvergunningstelsel beschermt de waterkering tegen het aanbrengen van beplanting en tegen het afgraven dan wel ophogen van gronden.

Het vigerende bestemmingsplan voorziet in de volgende wijzigingsbevoegheid onder artikel 21.6.3 (Aantal permanente standplaatsen). Hierin wordt gesteld dat:

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het aantal permanente standplaatsen als bedoeld in 21.5.1 onder b te vergroten en het aantal niet-permanente standplaatsen als bedoeld in 21.5.1 onder a te verkleinen, met dien verstande dat:

  • a. voor elke extra permanente standplaats, twee niet-permanente standplaatsen worden verwijderd;
  • b. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid noodzakelijk is in verband met kwaliteitsverbetering en/of productdifferentiatie;
  • c. de oppervlakte van een permanente standplaats ten minste 150 m2 bedraagt;
  • d. het toevoegen van permanente standplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - duincamping' uitgesloten is.

Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om de 180 aanwezige niet permanente standplaatsen om te zetten naar 90 permanente standplaatsen. Het plan voldoet aan alle vier hierboven gestelde voorwaarden en wordt daarmee uitvoerbaar geacht.

Door middel van voorliggend wijzigingsplan kan het juiste planologisch-juridisch kader worden geboden voor het toekomstige gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZAbbes31-VA01_0004.jpg"

Figuur 4. Uitsnede ruimtelijkeplannen.nl

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Ook is hier een paragraaf over de landschappelijke inpassing opgenomen. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 uitgewerkt. Een omschrijving van de planologisch en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Camping Klein Begin heeft een goede ligging en biedt kansen maar is sterk gedateerd en dient vernieuwd te worden. De standlaatsen zijn grotendeels ingevuld met stacaravans in, over het algemeen, zeer verouderde staat. Dit geeft de camping een verouderd en vervallen aanzien. Onsluiting van de camping vindt op dit moment plaats via de Abbestederweg aan de zuidkant van het plangebied. Naast de toegang tot de camping is een bedrijfswoning gevestigd waar de vorige eigenaren woonachtig zijn. Zij zullen in deze woning blijven wonen. Op het terrein bevinden zich verder een receptiegebouw en tevens horeca/winkel, sanitaire gebouwen en opslagruimte. De aanwezige faciliteiten voldoen echter niet meer aan de huidige wensen die de recreant heeft.

Direct grenzend aan de camping ligt een perceel welke bestemd is als agrarisch met deels de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - noodcamping'. Alle eigenaren van een stacaravan op een niet-permanente standplaats is medegedeeld dat zij hun standplaats na afloop van het seizoen 2018 dienden te verlaten. Sinds 1 oktober 2018 is de camping in zijn huidige vorm definitief gesloten.

De ruimtelijke kwaliteit van de camping, welke zich typeert als een 'duincamping', kan aanzienlijk worden verbeterd. De ruimtelijke beleving op de parken is minimaal en erg monotoom. Dit komt door de sobere inrichting van de terreinen, waarop weinig groen aanwezig is. Ook de grote diversiteit in materiaal gebruik zorgt ervoor dat het terrein rommelig oogt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZAbbes31-VA01_0005.jpg"

Figuur 5. Overzichtskaart van de huidige situatie (Bron: Visiedocument Klein Begin, december 2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZAbbes31-VA01_0006.png"

Figuur 6. Het restaurant en de camping zijn in verouderde staat (Bron: Visiedocument Klein begin, december 2018)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zullen de 180 niet permante standplaatsen teruggebracht worden naar 90 permanente standplaatsen. Dit is mogelijk via de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan. Deze 90 permanente standplaatsen worden gebruikt voor het plaatsen van zeer goed vormgegeven units aangeduid als chalets op permanente standplaatsen (hierna: chalets). De camping wordt tevens ingericht met nieuw aan te leggen paden, waterpartijen en beplanting. De chalets worden verspreid over het gehele gebied en aan de randen van het gebied komen parkeerplaatsen. Verder wordt het gebied ingericht met groen en enkele waterplassen, die deels als zwemwater zullen gaan fungeren.

De kwaliteitsverbetering waarvoor dit wijzigingsplan is opgesteld, leidt ook tot het weer in functie brengen van de horeca-voorziening aan de Duinweg. Het gebouw staat al geruime tijd leeg en gaat nu dienst doen als centrumvoorziening ten behoeve van het recreatiepark. Ook wordt de ontsluiting naar het park, welke in de bestaande situatie plaatsvindt via de Abbestederweg, verlegd naar deze kant. Verkeer zal dan via het centrumgebouw over een tijdelijke weg het terrein bereiken. Overigens zal wel een ontsluiting op de Abbestederweg aanwezig blijven voor langzaam verkeer, diensteningang en calamiteitenroute. Het streven is om het tussengebied uiteindelijk ook te betrekken bij deze ontwikkeling. Daarvoor zal te zijner tijd een zelfstandige procedure nodig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZAbbes31-VA01_0007.png"

Figuur 7. Indicatief inrichtingsplan

Op figuur 7 is het indicatieve inrichtingsplan weergegeven. Realisering zal op basis van deze principes plaatsvinden binnen de ruimte van het wijzigingsplan. Dit laatste betekent dat men rekening dient te houden met de bestaande sloot die als 'Water' is bestemd.

2.3 Landschappelijke inpassing

Initiatiefnemers hebben nadrukkelijk aandacht voor de landschappelijke inpassing. Dat wordt duidelijk uit de volgende passage.

Basis voor het ontwerp van het terrein zijn drie werelden in de vorm van gras, water en duinen. De drie werelden komen voort uit het historisch landschappelijk onderzoek. De overgang van geaccidenteerde binnenduinrandbeleving via een groen-blauwe kreek-structuur naar polderlandschap staat in het ontwerp centraal.

Langs de duinweg is het park niet zichtbaar door de grondwal. Vanaf de oostkant valt het park niet op door de omzoming van een rietkraag. Het riet is een interessante biotoop voor diverse dieren. Een deel van het park valt weg door de diverse heuvels met helmgras.

In het plangebied is gewerkt met zandkleurige materialen en er is zelfs nog stuivend zand aanwezig dat zorgt voor het 'Beach gevoel'. Vanaf de entree zijn de meeste chalets niet zichtbaar doordat ze verstopt zitten achter het groen. De verschillende groenlagen zorgen voor schaduw, beschutting, privacy en het vakantiegevoel. Op de terrassen kan je volop genieten van de zon. De chalets zullen zo worden gesitueerd dat zoveel mogelijk chalets met het terras richting het zuidwesten staan. Dit in verband met de bezonning.

De beplanting zal bestaan uit gebiedseigen beplanting dat van nature in dit gebied aanwezig is. Deze soorten beplanting zijn voornamelijk in de randen terug te vinden en bij de hogere beplanting. Ook wordt een van oorsprong aanwezige struweelrand met half open bossage (Meidoorn, vlier, lijsterbes) in de planlocatie teruggebracht.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleids-vrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is niet direct bindend voor derden, maar de uitwerking in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening wel. Hierop wordt in het navolgende ingegaan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 30-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwer-king van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het plan-voornemen en het projectgebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan het in acht nemen van nationaal belang 13, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. In de volgende subparagraaf wordt verder ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna de Ladder), die dient als instrument voor dit nationale belang.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6. lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.

De tekst uit het Bro luidt als volgt: ''De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Met het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid binnen het vigerende bestemmingsplan wordt er geen extra beslag op ruimte gelegd. Een verdere onderbouwing van de Ladder is derhalve dus niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De over een aantal jaren verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel "Kwaliteit door veelzijdigheid") uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld en vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

Het doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op "balans tussen economische groei en leefbaarheid", dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.

Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.

In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving. Het planvoornemen is niet strijdig met de ontwikkelprincipes uit de Omgevingsvisie 2050.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Om de provinciale belangen, die in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de PRV opgesteld. Hierin is een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen. Het gaat hierbij om onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking. Het plangebied maakt deel uit van het bestaand stedelijk gebied. Het planvoornemen is niet in strijd met de PRV.

3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

Met de structuurvisie (PRVS) hebben Provinciale Staten ook de 'Leidraad Landschap en Cultuurhistorie' vastgesteld. Deze is verankerd in artikel 15. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De ontwikkelingsgerichte benadering is het uitgangspunt van het beleid: behoud door ontwikkeling.

De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:

  • bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek
  • bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid en
  • helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.

De belangrijkste uitgangprincipes voor het planvoornemen uit de 'Leidraad Landschap en Cultuurhistorie' zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZAbbes31-VA01_0008.png"

  • Callantsoog: Groene enclave, betere routestructuren en 'doorwaadbaarheid' van de recreatieparken

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZAbbes31-VA01_0009.png"

  • Behoud bij Callantsoog de contrasten tussen de fjnmazige structuur van het voormalige eiland en het grootschalige en open karakter van het aandijkingenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZAbbes31-VA01_0010.png"

  • Zorg dat nieuwe recreatieve ontwikkelingen bijdragen aan het behoud of versterking van de kwaliteit en de diversiteit van de kustzone Verbind waar mogelijk (nieuw te ontwikkelen) natuur en landschap met (innovatieve) verblijfsrecreatie. Speel hierbij in op de behoefte aan ongerepte strandbeleving.

3.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

3.3.1 Regionale Visie Verblijfsrecreatie Noord-Holland Noord

De gemeenten in de regio Noord-Holland Noord hebben in samenspraak met de markt, natuurorganisaties en brancheorganisaties een regionale visie op de verblijfsrecreatie ontwikkeld. De gezamenlijke visie Regionale Visie Verblijfsrecreatie Noord-Holland Noord heeft als doel om in 2030 de meest vitale verblijfsregio van Nederland te zijn. Met de visie wordt uitvoering gegeven aan de PRV.

Om een vitale sector te zijn en te blijven met een belangrijke economische en maatschappelijke waarde voor Noord-Holland Noord moeten er op regioniveau gezamenlijk slimme keuzes gemaakt worden over:

  • Hoe om te gaan met het bestaande aanbod?
  • Wanneer is nieuw aanbod van toegevoegde waarde?
  • Wanneer versterkt een initiatief de kenmerken van de deelregio's?

Daarom is deze visie met een uitnodigend ontwikkelkader opgesteld waardoor de regio in staat is goede afwegingen te maken voor initiatieven. Tevens geeft de visie richting aan de verbetering van de vitaliteit van het bestaande aanbod.

In de visie gelden 7 leidende (ontwikkel)principes in de verblijfsrecreatie:

  • 1. we werken samen aan een vitale verblijfsrecreatiesector;
  • 2. ruimte voor onderscheidend aanbod;
  • 3. we kiezen voor recreatief ondernemerschap bij nieuwe ontwikkelingen;
  • 4. we versterken de omgeving (ruimtelijk en economisch);
  • 5. we herbruiken waar mogelijk het bestaande aanbod;
  • 6. we versterken het bestaande ondernemerschap;
  • 7. we creëren nieuwe waarde voor niet-vitaal aanbod.

In de regionale visie verblijfsrecreatie NHN is de regio Noord-Holland Noord opgedeeld in zes marktgerichte deelregio's. De planlocatie is gelegen in de deelregio Noordkust. Bij deze deelregio horen de volgende uitgangspunten:

  • Verblijfsrecreatie is vooral gericht op de familiemarkt: gastvrij, gericht op ontspanning, thuisgevoel en eenvoud.
  • Alle nieuwe aanbod, herontwikkelingen en uitbreidingen versterken in ruimtelijke zin het (kust)landschap. De verblijfsrecreatie kent een lage bebouwingsdichtheid.
  • In de deelregio Noordkust is middels gebiedsontwikkeling beleefbaar en oorsponkelijk kunstlandschap hersteld. Deze locaties vormen een belangrijk deel 'speelnatuur'. Bestaande en nieuwe verblijfsrecreatie raken verclochten met deze beleefbare kustnatuur.
  • De helft van het aanbodsegment 'Toppers van toen' is herontwikkeld.
  • De bestedingen zijn toegenomen van €72 miljoen (2016) naar €100 miljoen (2030).

Relevantie naar voorliggend plan
Met Qurios Callantsoog krijgt de planlocatie een kwaliteitsimpuls. Zowel de chalets als voorzieningen en algehele uitstraling zijn daarmee van hoge kwaliteit. Qurios Callantsoog zet in op het hoogste ‘gouden’ niveau van het keurmerk Green Key en geeft daarmee aan meer aan het milieu te willen doen dan de wet- en regelgeving verlangt.

Qurios Callantsoog heeft een brede doelgroep. Families en jonge gezinnen maken daar onderdeel van uit. Gastvrijheid en ontspanning staan centraal, zonder te veel poespas: gasten kunnen zichzelf in de omgeving vermaken. Qurios Callantsoog maakt gebruik van gebiedseigen beplanting en structuren. Dit versterkt de landschappelijke inpassing en het strandgevoel. De bebouwingsdichtheid is met 26 eenheden per hectare passend bij het concept (wat hoger dan bij parken met voornamelijk bungalows, maar een stuk lager dan bij de meeste campings.

Binnen de planlocatie wordt getracht aan te sluiten bij het oorspronkelijke landschap en cultuurhistorische omgevingswaarde. Zo wordt rondom het park een struweelrand gemaakt waardoor er een overgang van bosjes naar de duinen ontstaat. Deze overgangen kwamen hier van oorsprong ook voor. Tevens zal gewerkt worden met zandkleurige materialen en stuivend zand wat zorgt voor het ‘strandgevoel’.

Camping Klein Begin behoort tot het segment ‘Toppers van toen’ (veel perspectief, weinig kwaliteit). Met Qurios Callantsoog wordt deze locatie herontwikkeld tot vitaal bedrijf en zal hiermee een veel grotere bijdrage leveren aan de doelstelling om de bestedingen toe te laten nemen tot €100 miljoen in 2030.

3.3.2 Structuurvisie Schagen 2025

De Structuurvisie Schagen 2025 is op 22 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld en geeft koers aan de ruimtelijke ontwikkeling van Schagen over een planperiode van 10 tot 15 jaar (tot 2025). De hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid staan derhalve verwoord in deze visie. Dit betekent niet dat de structuurvisie een ‘blauwdruk’ is, waar voor elke locatie de ontwikkeling en inrichting gedetailleerd is weergegeven, of dat er exact is aangegeven welk programma of welke ruimtelijke randvoorwaarden van toepassing zijn. Gedurende de planperiode zullen veel van de in deze structuurvisie aangegeven ontwikkelingskoersen, nader moeten worden onderzocht. Ook zullen er per beleidsthema of per locatie haalbaarheidsstudies en ruimtelijke randvoorwaarden moeten worden opgesteld. Op basis van nader onderzoek, uitwerkingen en randvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen, zal de besluitvorming plaatsvinden over concrete plannen en projecten. De structuurvisie zet dus de koers uit en schept ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. De uitwerking daarvan is onderwerp van nadere studie.

In 2013 heeft een gemeentelijke herindeling plaatsgevonden waarbij de gemeenten Harenkarspel, Schagen en Zijpe zijn gefuseerd. De structuurvisie Schagen 2025 is in 2011 opgesteld voor de toenmalige gemeente Schagen. Die heeft daardoor geen betrekking op het plangebied en haar directe omgeving (kern Callantsoog).

3.3.3 Reisgids voor Ruimtelijke ontwikkelingen

De gemeente Schagen heeft een 'reisgids' opgesteld waarbinnen ingewikkelde afwegingen bij ruimtelijke plannen overzichtelijk worden gemaakt. De gids bevat een overzicht en een korte toelichting op regelgeving/procedures van hogere overheden. De gids kan gebruikt worden als naslagwerk bij het ontwikkelen van plannen en is onderverdeeld in drie hoofdthema's:

  • Wonen;
  • Werken, en;
  • Recreëren.

De gids gaat in op recreatieve ontwikkelingen en geeft een aantal trends en conclusies (op basis van onderzoek in 2012). Trends zijn:

  • verschuiving van kamperen naar bungalowmarkt;
  • ontwikkelingen zijn gericht op kwaliteit;
  • behoefte aan meer ruimte en luxe en enerzijds en meer 'back to basic' anderzijds;
  • de hotelmarkt groeit, maar vrijwel alleen plannen in Metropoolregio Amsterdam.

Conclusies zijn:

  • groeiend aanbod, met mogelijk achterblijvende vraag;
  • grote kwaliteitsverschillen in het aanbod;

Voor het thema Recreëren worden de vragen gesteld: Is de locatie kansrijk? Sluit het plan aan bij de visie uit de reisgids? Is er een regionale behoefte? Is voldoende rekening gehouden met overige omgevingsaspecten?

Conclusie
Voorliggend plan is in nauwe samenwerking met de gemeente opgezet en geeft in positieve zin, antwoord op de gestelde vragen uit de Reisgids voor Ruimtelijke.

3.3.4 Welstandsbeleid, Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit

De gemeente Schagen hanteert voor haar welstandsbeleid de 'Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit'. Het plangebied valt ter plaatse van voormalig camping Klein Begin onder het welstandsgebied 'Recreatiegebied' (zie figuur 8). Ter plaatse van het restaurant gelden de gebiedsgerichte criteria van het 'komgebied'. Voor het gehele plangebied geldt een regulier welstandsniveau. De gebiedsgerichte criteria voor beide gebieden zijn onderstaand weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZAbbes31-VA01_0011.jpg"

Figuur 8. Uitsnede welstandskaart ter plaatse van camping Klein Begin

Gebiedsgerichte criteria recreatiegebied
Ligging

  • Recreatieterreinen moeten landschappelijk worden ingepast.

Hoofdvorm

  • Het hoofdgebouw bestaat uit een helder en eenduidig volume;
  • Bij aan- of uitbouwen blijft de helderheid van het hoofdgebouw zichtbaar en is de uitbreiding qua uitstraling en volume ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
  • Bijgebouwen en overkappingen moeten qua uitstraling en volume ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw;
  • Dakkapellen of andere kleine dakopbouwen mogen niet domineren in het dakvlak.

Vormgeving

  • Detaillering van aan- of uitbouwen moet worden afgestemd op de architectuur van het hoofdgebouw;
  • Reclame-uitingen moeten geïntegreerd worden in of bij de architectuur van het gebouw;
  • Bewegende lichtreclame en geluidproducerende reclame-uitingen zijn niet toegestaan.

Conclusie
Het plan zal op grond van voorliggende welstandscriteria beoordeeld worden. Gelet op de ontwerpprincipes (zie ook paragraaf 2.2 en 2.3) is het te verwachten dat dit tot een positief advies zal gaan leiden.

3.3.5 Facetbestemmingsplan parkeren en de nota parkeernormen Schagen 2016

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen heeft op 7 november 2017 het facetbestemmingsplan parkeren vastgesteld. Deze regels zijn van toepassing op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Schagen, bijvoorbeeld bij nieuwbouw.

Dit bestemmingsplan verwijst naar de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016' en eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van deze nota en de normen die daarin zijn opgenomen. Uitgangspunt is dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost.

De basis voor de toets voor de parkeereis is gelegd in de CROW-richtlijnen. Het CROW geeft in haar publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkecijfers naar parkeernormen' richtlijnen over hoe om te gaan met parkeernormering. Voor situaties waar de nota geen uitsluitsel over geeft, wordt deze richtlijn gehanteerd. Voor sommige ontwikkelingen bestaan geen specifieke parkeernormen. In die gevallen zal maatwerk worden geleverd, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de CROW-richtlijnen voor vergelijkbare ontwikkelingen.

De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkerncijfers. Het aanhouden van een bandbreedte kan echter leiden tot allerlei discussies over de verschillende invloedsfactoren. Bij het opstellen van de parkeernormen is er voor gekozen om uit te gaan van het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers (afgerond naar boven).

Op basis van de parkeernormen kan berekend worden hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn. Hier wordt in paragraaf 4.8 Verkeer en parkeren nader op ingegaan.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Erfgoed

Wet- en regelgeving

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

Door Archeologie West Friesland is advies (zie Bijlage 1 Advies archeologie) uitgebracht dat betrekking heeft op een groter plangebied. Voor nu is alleen relevant wat van toepassing is op voorliggend wijzigingsplan.

Dan gaat het over de volgende passage uit de conclusies: 'het plangebied ligt in de Jewelpolder, een gebied waaraan een hoge archeologische verwachtingswaarde is toegedicht. In het plangebied kunnen archeologische waarden aanwezig zijn, maar de ligging (incl. diepteligging) daarvan is nog onbekend. Er kunnen zowel resten aanwezig zijn van nederzettingen en ontginningen uit de prehistorie, Romeinse Tijd of de (vroege) middeleeuwen, waarvan de positie van tevoren niet of moeilijk is in te schatten. In de oude polders van 't Oge zijn tevens sporen van bewoning en agrarische activiteiten uit de Late Middeleeuwen te verwachten.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4 is toegekend op basis van het bureauonderzoek en de beleidskaart archeologie. Door middel van de (betreffende) dubbelbestemming wordt een beschermende regeling voor dit gebied getroffen. De dubbelbestemming omvat een toevoeging op de basisbestemmingen in de vorm van bouwregels en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden. Geadviseerd wordt om het definitieve inrichtingsplan te laten toetsen voordat de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd. Als de mogelijk aanwezige archeologische waarden onevenredig geschaad worden dient er nader archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Archeologisch veldonderzoek moet dan plaatsvinden voordat de feitelijke grondwerkzaamheden worden uitgevoerd. Met deze planologische regeling mag worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar is.

Omdat de ligging van eventuele archeologische waarden inclusief de diepteligging hiervan nog onbekend zijn volgens het archeologische advies, is er voor gekozen om de vrijstelling voor de diepte van 50 cm niet op te nemen in de regels behorende bij de archeologische dubbelbestemming.

Conclusie
Ten aanzien van het aspect archeologie is het planvoornemen uitvoerbaar onder de voorwaarde dat een tweede archeologische quicksan wordt uitgevoerd voorafgaand aan een omgevingsvergunning voor het bouwen. Hieruit zal moeten blijken of nader archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

4.1.2 Cultuurhistorie

Aan de oostzijde van het plangebied werd de grond ingepolderd. De Jewelpolder waar het plangebied in gelegen is, werd in 1536 bedijkt. Na 1553 was ‘t Oghe geen eiland meer. In 1561 werd met de bedijking van de Uitlandse polder en de inpoldering van de zijpe, het eiland verbonden met het vaste land. In 1570 waren er doorbraken en overstromingen door de Allerheiligenvloed. De bewoners die bleven, bouwden een nieuw dorp op de plek van het huidige Callantsoog.

In de omgeving zijn nog veel herinneringen aan de bewogen ontstaansgeschiedenis. Kenmerkend zijn de getuigen van menselijk handelen door de vele dijkjes, die afgewisseld worden door de meer natuurlijke dijkjes en nollen. Op de historische kaarten van 1850 tot nu, is te zien dat de structuur van de polder nog herkenbaar is. Het dorp en recreatieparken zijn gegroeid in de Jewelpolder. Ter hoogte van het plangebied is de oude verkavelingsstructuur nog altijd herkenbaar.

Na de laatste ijstijd was dit gebied een waddengebied met geulen, kwelders en zandplaten. De zeespiegelstijging nam af en er ontstond een landschap met strandwallen en lage duinen. Het gebied veranderde in een veenmoeras. Rond 700-800 n.Chr. vestigden de mensen zich op de strandwallen of andere hoge delen van het gebied. Callantsoog is ontstaan als zeedorp op een gesloten strandwal. Voor het jaar 1000 heette Callantsoog ‘Callinghe’, ‘Callinghem’ of ‘Callens’. Vanaf de strandwallen werd het veen ontgonnen, maar door de slechte ontwatering en de infiltratie van zeewater veranderde het gebied hierdoor weer in een moeras.

In de 12e eeuw sloegen stormen het door de mens ontwaterde veen en moeras achter de strandwal weg. Zand werd afgezet. Er was een eiland ontstaan, ’t Oghe’. Callanstoog was een ca 2 km zeewaarts gelegen waddeneiland. Aan de westkant duinen en aan de oostkant van het eiland kwelder en wad. Het bestond uit een aantal sikkelvormige duinen (Oogduincomplexen).

Binnen het plangebied zijn vanuit deze ontstaansgeschiedenis, geen verbijzonderingen aanwezig voor wat betreft de cultuurhistorische waarden. Wel is er sprake van een bestaande stolpboerderij. Die heeft in het vigerende plan de aanduiding 'karakteristiek' en dat blijft van kracht

Conclusie
Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.2 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht moet worden verkregen in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Door de provincie Noord-Holland is het 'Bodemloket' ontwikkeld. Hierin wordt informatie verzameld met betrekking tot bodemonderzoeken die zijn uitgevoerd of worden uitgevoerd, saneringen die zijn uitgevoerd en mogelijke bodembelastende bedrijven die hier waren gevestigd. Op de kaart van Bodemloket geeft de overheid inzicht in maatregelen die de afgelopen jaren getroffen zijn om de bodemkwaliteit in kaart te brengen (bodemonderzoek) of te herstellen (bodemsanering). Ook laat de kaart zien waar vroeger (verdachte) activiteiten hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. In figuur 9 wordt een fragment van de kaart van het bodemloket weergegeven ter plaatse van het plangebied. Er bestaat op grond van gegevens van het Bodemloket geen verdenking van bodemverontreiniging voor het plangebied. De uitvoerbaarheid wat betreft de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan hiermee planologisch worden aangetoond. Een verkennend bodemonderzoek uit oogpunt van milieuwordt niet nodig geacht omdat de functie van het plangebied niet verandert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZAbbes31-VA01_0012.png"

Figuur 9. Uitsnede kaart Bodemloket ter plaatse van het plangebied (Bron: Bodemloket.nl)

Conclusie
Op basis van de beschikbare gegevens van het Bodemloket bestaat er geen verdenking van bodemverontreiniging. Een verkennend bodemonderzoek uit oogpunt van milieu wordt niet nodig geacht omdat de functie van het plangebied niet verandert.

4.3 Ecologie en stikstofdepositie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 01-01-2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

4.3.1 Ecologie

Om de feitelijke situatie binnen het plangebied vast te stellen, is op 4 februari 2019 ecologisch veldwerk uitgevoerd door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De rapportage behorende bij dit ecologische veldwerk en bijbehorend bureauonderzoek is te vinden in Bijlage 2 en heeft betrekking op een groter plangebied.

Soortenbescherming
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het project in eerste instantie een onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan met betrekking tot soortenbescherming. Uit het onderzoek is gebleken dat op meerdere plaatsen in het zuidelijke toiletgebouw en in de schuur naast de kantine openingen aanwezig zijn die zouden kunnen leiden tot verblijfplaatsen van vleermuizen. Daarnaast zou het plangebied kunnen dienen als foerageergebied voor verschillende soorten vleermuizen. Ook zou gezien de aanwezigheid van geschikt landbiotoop in de vorm van verschillende open, zanderige plekken en opgeslagen materialen in het plangebied, niet kunnen worden uitgesloten dat enkele exemplaren van rugstreeppad in het plangebied aanwezig zouden kunnen zijn. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van waterspitsmuis en kleine marterachtigen (wezel, hermelijn, bunzing) kon eveneens niet op voorhand worden uitgesloten. Om te bepalen of deze soortgroepen aanwezig zijn is aanvullend onderzoek uitgevoerd. De bijbehorende notitie is te vinden in Bijlage 3. Op basis van het nader onderzoek is bepaald of als gevolg van de beoogde ontwikkelingen sprake is van overtreding van verbodsartikelen van de Wet natuurbescherming (Wnb).

RUGSTREEPPAD
Op basis van de in Bijlage 3 beschreven onderzoeken kan worden geconcludeerd dat er in het plangebied landbiotoop van rugstreeppad aanwezig is. Als gevolg van de werkzaamheden in het plangebied is sprake van een verbodsovertreding ten aanzien van rugstreeppad. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor rugstreeppad is dan ook noodzakelijk. Deze is aangevraagd en hier is een activiteitenplan voor opgesteld.

OVERIGE ONDERZOCHTE SOORTGROEPEN
Op basis van de in Bijlage 3 beschreven inventarisaties kan worden geconcludeerd dat in de bebouwing geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Er zijn geen verblijfplaatsen van kleine marters aanwezig en ook geen verblijfplaatsen van waterspitsmuis. Als gevolg van de werkzaam-heden in het plangebied is geen sprake van een verbodsovertreding ten aanzien van vleermuizen, kleine marterachtigen en waterspitsmuis. Een ontheffing van de Wnb voor deze soorten is dan ook niet noodzakelijk.

Gebiedsbescherming
Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden en in het kader van het provinciaal ruimtelijk beleid beschermde natuurgebieden treden niet op. Het plan is op het punt van gebiedenbeleid niet in strijd met de Wnb. Ook is het plan op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijk Verordening (Provincie Noord- Holland, geconsolideerd 3 september 2019).

4.3.2 Stikstofdepositie

In het kader van de PAS (programmatische aanpak stikstof) is de depositie van stikstof ten gevolge van de ontwikkeling in het plangebied berekend. De depositie van stikstof in Natura 2000 gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met programmapakket Aerius. De berekeningen plus bijbehorende notitie zijn te vinden in Bijlage 4.

De berekening met Aerius geeft aan dat er geen rekenresultaten zijn die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar De projectbijdrage op het meest nabij gelegen verzuringsgevoelige Natura 2000-gebieden, Duinen Den Helder-Callantsoog en Zwanemeer & Pettemerduinen, bedraagt 0,00 mol/ha/jaar.

Het plan leidt niet tot een toename van stikstofdepositie op in het kader van de Wet natuurbescherming(Wnb) beschermde stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Er wordt echter wel intern gesaldeerd.Daarom is voor dit project wel een vergunning van de Wnb aangevraagd.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico’s in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

De provincie Noord-Holland heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd.

Op de risiscokaart valt af te lezen dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. De dichtsbijzijnde risicovolle intsallatie ligt op ruim 1200 meter afstand en betreft een bovengrondse propaantank van 5 m3 met een risicoafstand PR 10-6 van 20 meter. Deze risicolvolle inrichting ligt dus ruim voldoende afstand van het plangebied. Met het planvoornemen komen er ook geen nieuwe risicobronnen tot stand binnen het plangebied, welke van invloed zouden kunnen zijn op in de buurt gelegen kwetsbare objecten. Wel is bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid van het plangebied relevant.Het plan wordt dan ook ter beoordeling voorgelegd aan de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord.

Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.5 Geluidhinder

In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht de hinder als geluid vanwege onder andere wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. Deze wet is op 1 januari 2007 voor het laatst gewijzigd. In de Wgh is bepaald dat een recreatief object geen geluidsgevoelig object is. Daarom hoeft voor plannen voor de herinrichting van het recreatieterrein geen onderzoek te worden gedaan naar mogelijke geluidhinder vanwege weg- en verkeerslawaai.

In de Wgh is ook bepaald dat elke weg in beginsel een (geluids)zone heeft. Dit met uitzondering van:

  • wegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarop een snelheid van ten hoogste 30 km per uur is toegestaan.

Binnen de van toepassing zijnde geluidszones van de Abbestederweg en de Duinweg worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten ontwikkeld.

Conclusie
Het planvoornemen kan wat betreft het aspect geluidhinder uitvoerbaar worden geacht.

4.6 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Als verantwoordelijke instantie voor het waterbeheer in, en in de directe omgeving van, het plangebied hanteert Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) als uitgangspunt dat het bebouwen van landelijk gebied geen verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag betekenen. Daarom adviseert het hoogheemraadschap bij uitbreiding van verhard oppervlak compenserende maatregelen te nemen. Het hoogheemraadschap denkt daarbij aan vergroting van de bergingscapaciteit door bestaande waterlopen te verbreden of door nieuw oppervlaktewater aan te leggen. Tijdelijke berging van water door uitbreiding van het wateroppervlak creëert een grotere buffer in het systeem en daardoor een geringere peilstijging bij hevige regenval. De initiatiefnemer van het bouwplan is verantwoordelijk voor deze compenserende waterberging. Dat geldt zowel voor de financiering als voor de daadwerkelijke aanleg.

Het voorliggend plan is in het kader van het vooroverleg op 24-03-2020 aangeboden aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Voor het planvoornemen dient de normale procedure te worden gevolgd. Hieronder worden de belangrijkste conclusies uit het advies van het Hoogheemraadschap weergegeven. Het volledige advies is als Bijlage 5 aan de toelichting toegevoegd. Dit advies is aangevuld met een aanvullend advies van het waterschap.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Gebiedsbeschrijving
Het plangebied is gelegen in het peilgebied 2030-E van de polder Callantsoog, met een zomerpeil van NAP +0,05 meter en een winterpeil van NAP -0,35 meter. Het gebied watert af middels een stelsel van secundaire- en primaire waterlopen naar het gemaal Koetensluis. Daar wordt het water via dit gemaal op de Schermerboezem uitgeslagen.

Waterkwantiteit
Binnen het werkgebied van het hoogheemraadschap is de afgelopen decennia door verstedelijking het areaal aan open water afgenomen. Om onder andere dit verschijnsel tegen te gaan is in 2003 de watertoets geïntroduceerd die ervoor moet zorgen dat de waterbelangen beter in ruimtelijke plannen worden meegenomen en dat ontwikkelingen 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Een van de onderdelen van de watertoets is het beoordelen van de verhardingstoename.

Het plangebied is momenteel grotendeels onverhard. Met het uitvoeren van het planvoornemen is er sprake van een substantiële toename van bebouwing en verharding in het plangebied van meer dan 2000 m2. Een dusdanige toename van hetverharde oppervlak heeft negatieve gevolgen voor het watersysteem. Het hemelwater stroomt versneld af en komt direct tot afvoer. Compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie is noodzakelijk om deze negatieve effecten op te heffen. Bij een verhardingstoename van meer dan 2000 m2 berekent het hoogheemraadschap aan de hand van diverse plangebiedkenmerken een specifiek compensatiepercentage. Voor de benodigde compensatie van deze verharding is het uitgangspunt in eerste instantie infiltratie in de bodem, omdat het hier een plangebied betreft met een zandige ondergrond.

In het plan is al rekening gehouden met compenserende maatregelen in de vorm van het aanleggen van twee waterplassen met een totale oppervlake van 1725 m2. Gezien de totale verharding met 4862 m2 toeneemt is hier reeds sprake van een compensatiepercentage van 35,48%. Of dit percentage genoeg zal zijn is ter beoordeling aan het hoogheemraadschap.

Inrichting watersysteem
Bij waterlopen smaller dan zes meter op de waterlijn moet (rijdend) onderhoud vanaf de kant kunnen worden uitgevoerd. Bij waterlijnbreedtes tussen drie en vier meter geldt als uitgangspunt dat er ten minste aan één zijde van de waterloop een onderhoudspad wordt vrijgehouden van ten minste vijf meter uit de insteek. Bij waterlopen tussen vier en zes meter breed dienen aan weerszijden van de waterloop dergelijke onderhoudspaden te worden vrijgehouden. Rondom de planlocatie zijn waterlopen aanwezig en het is van groot belang dat langs deze waterlopen een onderhoudspad wordt vrijgehouden, zodat het toekomstige onderhoud is gewaarborgd.

Waterveiligheid
Het plangebied bevindt zich gedeeltelijk binnen de beschermingszone van de duinwaterkering. Voor eventueel geplande ontgravingen (bijvoorbeeld poelen) moet de ontgraven grond zoveel mogelijk haaks op de kust worden herplaatst binnen de perceelsgrens van waar de ontgravingen plaatsvinden. Er moeten maatregelen worden getroffen tegen verstuiving.

Waterkwaliteit en riolering
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

Binnen het plan is er geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit betekent dat HHNK voor de nieuwe ontwikkeling adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen. Het hemelwater dient te infiltreren in de bodem en niet aangesloten aan een van de watergangen. Met betrekking tot het afstromend hemelwaterwater raadt het HHNK aan om terughoudend om te gaan met uitlogende materialen zoals koper, lood en zink. Indien uit architectonische overwegingen gekozen wordt voor bijvoorbeeld een zinken dak, kan een zuiverende voorziening noodzakelijk zijn. Het afvalwater van de vaste standplaatsen kan worden aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Vergunningen en ontheffingen
Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van 800 m² verharding of meer is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Deze is door de initiatiefnemer aangevraagd.

4.7 Hinder van bedrijven

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.

Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Onderzoek
Het wijzigingsplan ziet toe op een omzetting van niet-permanente standplaatsen naar permanente standplaatsen. De hoofdfunctie wijzigt niet.

Conclusie
Het planvoornemen kan voor wat betreft hinder van bedrijven uitvoerbaar worden geacht.

4.8 Verkeer en parkeren

Parkeren
Elke ruimtelijke functie trekt een bepaalde hoeveelheid verkeer aan en genereert daarmee een parkeerbehoefte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan de vraag naar parkeerplaatsen stijgen. In dat geval is het van belang dat die ontwikkeling ook gepaard gaat met de aanleg van parkeerplaatsen.

Uitgangspunt van het planvoornemen is dat per toegevoegd vast kampeermiddel ook voldoende parkeerplaatsen worden toegevoegd. Hiermee voorziet het plan als zodanig op zichzelf in de behoefte aan parkeerplaatsen die hiermee ontstaat.

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers. Daarnaast heeft de gemeente Schagen haar eigen parkeerbeleid 'Nota Parkeernormen Schagen 2016' welke gebaseerd is op CROW publicatie nr. 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (ondertussen vervangen door publucatie nr. 381). De parkeernormennota van de gemeente Schagen gaat uit van het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers (afgerond naar boven) en maakt gebruik van de door het CROW gehanteerde gebiedsindelingen. Het CROW gaat in haar richtlijnen uit van een tweetal gebiedsindelingen, namelijk naar stedelijkheidsgraad en een verdere verdeling binnen de betreffende gemeente.

Onder stedelijkheidsgraad wordt het aantal adressen per km² verstaan. Er zijn vijf stedelijkheidsgraden te onderscheiden. De gemeente Schagen kent een omgevingsadressen dichtheid tussen de 500 en de 1000 adressen per km² (bron: demografische kerncijfers per gemeente 2014). Deze omgevingsadressen dichtheid wordt gekwalificeerd als 'weinig stedelijk'. Zoals bij alle parken van Qurios worden hierbij de kengetallen van de functie 'Camping (kampeerterrein)' gebruikt. Voor het plangebied houdt dit in dat er een parkeernorm van een factor 1,2 ten opzichte van het aantal accommodaties gehanteerd wordt, wat overeenkomt met de gestelde parkeernorm voor het buitengebied (zie figuur 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZAbbes31-VA01_0013.png"

Figuur 10. Parknormen voor ' Horeca en (verblijfs)-recreatie" afkomstig uit de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016'

Dit betekent dat er voor 90 'chalets' een totaal van 108 parkeerplekken benodigd zijn om te voldoen aan de norm die wordt gesteld in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016'. Bij het ontwerp van de herinrichting van het vakantiepark is hier voldoende rekening mee gehouden. De parkeerplaatsen zullen worden aangelegd met grastegels ten behoeve van het behoud van het groene en natuurlijke karakter.

Verkeersgeneratie
Voor wat betreft de verkeersgeneratie is er uitgegaan van 0,4 ritten per chalet conform CROW publicatie 381. Voor 90 chalets resulteert dit in een toekomstige verkeersgeneratie van 13140 verkeersbewegingen op jaarbasis. Omdat het aantal standplaatsen in totaal afneemt ten opzicht van de bestaande situatie wordt er ook een afname in het aantal verkeersbewegingen verwacht. Wat betreft de verkeersgeneratie worden en dan ook geen knelpunten verwacht.

Conclusie
Het planvoornemen kan wat betreft het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar worden geacht.

4.9 Luchtkwaliteit

Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen overigens sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 

De voorgaande vrijstellingsregeling voor projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Daarnaast leidt het planvoornemen niet tot een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn zoals hierboven in de paragraaf verkeer en parkeren is beschreven.

Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Onderzoek
Op het planvoornemen is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D10 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing.

Het planvoornemen voor de herinrichting van de camping is een ontwikkeling waarbij de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. niet wordt overschreden. Voor het planvoornemen geldt daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Het bevoegd gezag heeft op basis hiervan besloten dat het planvoornemen geen aanleiding geeft voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.

Conclusie
Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Dit houdt onder andere in dat in de nieuwe Wro de strafbepaling en de algemene gebruiksbepaling zijn neergelegd, zodat deze niet meer hoeven te worden opgenomen in de planregels.

De SVBP2012 bepaalt in grote mate de vormgeving en inrichting van bestemmingsplannen. De SVBP2012 bevat bijvoorbeeld omschrijvingen van begrippen die letterlijk moeten worden overgenomen in elk bestemmingsplan. Daarnaast bevat het regels ten aanzien van de wijze waarop regels geformuleerd moeten worden. In het Bro is daarnaast een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht die letterlijk moeten worden overgenomen in de planregels.

De regels zijn zo opgesteld dat ze gebruik kunnen worden in een analoog als ook digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend.

5.2 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen te onderscheiden.

Voorbereidingsfase
De gemeente voer ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1. Bro haar voornemen beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. De gemeente geeft een reactie op mogelijke overleg en inspraakreacties en verwerkt deze indien nodig.

Ontwerpfase
Wanneer de voorbereidingsfase is afgerond, wordt een ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Dit plan wordt na aankondiging in de Staatscourant en de website www.ruimtelijkeplannen.nl voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging worden, voor zover nodig, de zienswijzen verwerkt in het bestemmingsplan. Hierna stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan binnen ten hoogste twaalf weken vast. Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom ter inzage gelegd. Voor belanghebbenden bestaat gedurende een periode van zes weken na bekendmaking de gelegenheid om beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.3 Juridische vormgeving

Het SVBP2012 voorziet in een standaardopbouw van een bestemmingsplan waarvan niet mag worden afgeweken. Bestemmingsplanregels zijn hierdoor altijd als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 1: inleidende regels
    Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen: de begrippen en de wijze van meten.
  • Hoofdstuk 2: bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk zijn de regels terug te vinden die gelden voor de verschillende bestemmingen.
  • Hoofdstuk 3: algemene regels
    In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan.
  • Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels

De regels van het bestemmingsplan sluiten altijd af met regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

5.4 Bestemmingen

Nu het juridisch kader is geschetst, kan gekeken worden naar de regels die specifiek in dit gebied gelden.

Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2
Op het terrein met deze bestemming mogen standplaatsen worden gerealiseerd voor vaste kampeermiddelen. Vaste kampeermiddelen zijn stacaravans, trekkershutten e.d. Op de verbeelding is aangegeven hoeveel standplaatsen zijn toegestaan. Daarnaast is de karakteristieke bedrijfswoning toegestaan binnen de bestemming.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 4
Om de archeologische waarden in een gebied te beschermen is er een dubbelbestemming toegekend aan de gronden. Aan deze bestemming zijn regels verbonden als het gaat om grondbewerking. Daarbij wordt gekeken naar de oppervlakte van het te bouwen bouwwerk en de diepte van de grondbewerking.

  • Waarde - Archeologie 4: planomvang meer dan 500 m² en grondbewerking dieper dan 50 centimeter.

Voor onder andere het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het 'normale' onderhoud, met inbegrip van het vervangen van drainagewerken, is een uitzondering van toepassing. De van toepassing zijnde uitzonderingen worden vermeld in het betreffende artikel van het bestemmingsplan. Het is voor het uitvoeren van die werkzaamheden niet noodzakelijk een omgevingsvergunning aan te vragen.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming beschermt de waterkering en de waterbeheersing die in het plangebied aanwezig is. Deze bestemming heeft een zelfde opzet als de andere dubbelbestemmingen. De bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Op de gronden waar deze dubbelbestemming van toepassing is mogen geen gebouwen worden gebouwd. Het bouwen en het gebruik van de bestemming kan uitsluitend plaatshebben indien de bestemming dit toelaat en advies bij de betreffende waterbeheerder is ingewonnen. Een aanlegvergunningstelsel beschermt de waterkering tegen het aanbrengen van beplanting en tegen het afgraven dan wel ophogen van gronden.

Algemene regels
In de algemene regels wordt onder andere het parkeren nader geregeld. Deze regeling is gekoppeld aan bouw- en gebruiksactiviteiten in het plangebied. Zo mag enkel gebouwd of gebruikt worden voor zover voorzien is in voldoende parkeergelegenheid. Voor de beantwoording van de vraag of voldoende parkeergelegenheid aanwezig is, neemt de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016' of het op dat moment geldende document een leidende plek in.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven. Voorliggend bestemmingsplan leidt tot de bouw van appartementen. Het planvoornemen is derhalve een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro.

Doel van een grondexploitatieregeling is het aantonen van de financiële haalbaarheid, het verzekeren van het kostenverhaal en het bieden van aanvullende sturingsmogelijkheden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In beide gevallen kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Het plan wordt door derden ontwikkeld. Wat betreft de ontwikkeling zal er voor de vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst zijn gesloten waarin het verplicht kostenverhaal is afgedekt. De exploitatie ligt geheel in handen van en is voor risico van de ontwikkelende partij. Deze partij draagt alle kosten van de realisatie van het plan.

De kosten voor het voorliggende bestemmingsplan en de daarbij behorende noodzakelijke onderzoeken worden deels door de initiatiefnemer gedragen. De betaling van de kosten die de gemeente heeft gemaakt is verzekerd in de anterieure overeenkomst en/of via leges.

Door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden bestaat de mogelijkheid dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1. Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade worden door de initiatiefnemer gedragen. De vergoeding van eventuele planschade is geregeld in de anterieure overeenkomst.

Op basis van deze overwegingen mag het plan economisch uitvoerbaar worden geacht. Dit betekent dat de uitvoering van het voorliggende plan niet door een onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Tervisielegging ontwerp

Het ontwerpwijzigingssplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 3 september 2020 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze op het ontwerpwijzigingsplan in te dienen. Binnen de hiervoor bedoelde termijn is er op 6 oktober 2020 één zienswijze ingediend, welke moet heeft geleid tot een aanpassing van het wijzigingsplan. De beantwoording op deze zienswijze is als een nota opgenomen onder Bijlage 6. Het wijzigingsplan is ongewijzigd vastgesteld op 9 maart 2021.