Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Wijzigingsplan Snevert 1a Schagen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0441.WPBGSSnevert1a-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Ten aanzien van het plan geldt dat, naast het bepaalde in dit wijzigingsplan, de regels gegeven in het moederplan onverkort van toepassing zijn.

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1. plan:
het wijzigingsplan ‘Snevert 1a Schagen’ met identificatienummer NL.IMRO.0441.WPBGSSnevert1a-VA01 van de gemeente Schagen;
 
1.2. moederplan:
het bestemmingsplan Landelijk gebied Schagen met identificatienummer NL.IMRO.0441.BPLG00-VA01 van de gemeente Schagen, vastgesteld door de gemeenteraad op 22 april 2014;
 
1.3. wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
De begrippen van het moederplan, voor zover relevant voor dit plan, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2 Wijze van meten

De regels van artikel 2 ‘Wijze van meten’ , van het moederplan zijn van overeenkomstige toepassing.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van volwaardige agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', uitsluitend bestaande veehouderijbedrijven zijn toegestaan;
    2. maximaal 1 bouwlaag van gebouwen mag worden gebruikt voor het houden van dieren;
    3. uitbreiding of nieuwbouw van dierverblijven, dan wel het realiseren van nieuwe dierplaatsen in bestaande dierverblijven niet is toegestaan;
  2. paardenhouderijen;
  3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij', tevens vollegrondskwekerij in vaste planten, zonder een bedrijfswoning;
  4. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur', tevens zomermelkstallen, schuilhutten en opslagloodsen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan', een natuurijsbaan met bijbehorende voorzieningen ;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kynologische vereniging', een kynologische vereniging;
  7. een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - biologische varkenshouderij', een biologische varkenshouderij, met dien verstande dat maximaal 1185 vleesvarkens, 60 kraamzeugen, 140 guste- en dragende zeugen, 30 opfokzeugen, 1 dekbeer en 800 gespeende biggen gehouden mogen worden;
  9. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boomgaard' tevens een boomgaard en moestuin.
en tevens voor:
  1. behoud en versterking en herstel van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen zijnde natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden.
  2. recreatief medegebruik;
  3. met daaraan ondergeschikt:
  4. nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
  5. nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan als functieverbreding en ter instandhouding van een volwaardig agrarisch bedrijf in bedrijfsgebouwen en/of op terreinen;
  6. de oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan is weergegeven in de onderstaande tabel, en wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden:
Functie
 
toegestane oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak
 
voorwaarden
 
Zorgvoorzieningen ten behoeve
van dagbesteding  
150 m²  
-  
Zorgvoorzieningen ten behoeve
van 24-uurszorg  
300 m²  
-  
Kinderopvang  
150 m²  
-  
Educatie  
150 m²  
-  
Dagrecreatie  
150 m²  
De functie is tevens toegestaan op gronden
grenzend aan het bouwvlak, met dien verstande dat bebouwing buiten het bouwvlak niet is toegestaan.  
Productie (be- en verwerking)
van streekproducten  
250 m²  
Enkel op het eigen agrarisch bedrijf geproduceerde producten zijn toegestaan.  
Verkoop van streekproducten  
100 m²  
 
Agrarisch landschaps- en natuurbeheer  
150 m²  
De functie is tevens toegestaan op gronden
grenzend aan het bouwvlak, met dien verstande dat bebouwing buiten het bouwvlak niet is toegestaan.  
Kleinschalige horeca  
50 m²  
 
Viskwekerij  
150 m²  
 
Bed & Breakfast  
 
- de bed & breakfast functie is toegestaan in zowel de bedrijfswoning als bijgebouwen;
- permanente bewoning is uitgesloten;
- parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden en er moet sprake zijn van een
acceptabele verkeerssituatie;
- het aantal slaapplaatsen mag niet meer dan 9 bedragen;
- de activiteit doet geen afbreuk aan het agrarisch karakter van de omgeving.  
  
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. groenvoorzieningen;
  4. voorzieningen ten behoeve van paardrijden;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  7. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  8. waterlopen- en partijen.

3.2 Bouwregels

Op of in de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
 
3.2.1 Algemeen
De bebouwing alleen binnen het aangegeven bouwvlak mag worden opgericht, behoudens erfafscheidingen.
 
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
  1. per bouwvlak mag slechts voor 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  2. bedrijfsgebouwen dienen ten minste 5 m achter de achtergevel van een bedrijfswoning te worden gebouwd;
  3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m;
  4. de dakhelling dient ten minste 15° te bedragen, met uitzondering van 10% van de oppervlakte van een bedrijfsgebouw.
 
3.2.3 Teeltondersteunend glas ten behoeve van kwekerij
Voor het bouwen van kassen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij', gelden aanvullend op het bepaalde in artikel 3.2.2 de volgende regels:
  1. de oppervlakte teeltondersteunend glas mag niet meer bedragen dan 2.000 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5 m en 7 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
 
3.2.4 Bedrijfswoningen/plattelandswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen/plattelandswoningen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
  1. bedrijfswoningen/plattelandswoningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. per bedrijf is één bedrijfswoning/plattelandswoning toegestaan, dan wel het aantal zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  3. in afwijking van het bepaalde onder b. is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', geen bedrijfswoning/plattelandswoning toegestaan;
  4. bedrijfswoningen/plattelandswoningen dienen in de naar de openbare weg toegekeerde bouwgrens te worden gebouwd, dan wel maximaal 10 m daarachter;
  5. bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  6. de dakhelling mag maximaal 60o bedragen;
  7. de oppervlakte mag niet meer dan 225 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  8. de breedte van de voorgevel mag niet meer dan 15 m bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer bedraagt;
  9. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de achterste perceelsgrens moet minimaal 4 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
 
3.2.5 Erfbebouwing behorende bij een bedrijfswoning/plattelandswoning
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie van de bedrijfswoning/plattelandswoning gelden de volgende regels:
  1. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 7 m;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning/plattelandswoning, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, mag niet meer bedragen dan 300 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van de bedrijfswoning/plattelandswoning;
  3. aan, uit- en bijgebouwen en overkappingen dienen minimaal 1 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning/plattelandswoning te worden gebouwd.
 
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan:
    1. 15 m ten behoeve van torensilo’s;
    2. 6 m ten behoeve van mestsilo’s;
    3. 3 m ten behoeve van sleufsilo’s;
    4. 2 meter ten behoeve van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooijlijn en 1 meter voor de voorgevelrooilijn;
    5. 6 m ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. toren-, mest- en sleufsilo’s zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  3. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de situering van een paardenbak, is toegestaan onder voorwaarde dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.200 m2;
    2. de paardenbak is gelegen achter het hoofdgebouw, bezien vanaf de openbare weg, aansluitend aan het bouwvlak waarop het hoofdgebouw is gesitueerd;
    3. de bouwhoogte van de terreinafscheiding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
    4. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
    5. de paardenbak moet worden gerealiseerd op een minimale afstand van 30 m tot de woning van een derde;
  4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
 
3.2.7 Gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de ijsbaan
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' gelden de volgende regels:
  1. gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer dan 3 m respectievelijk 4 m bedragen;
  4. lichtmasten, geluidsinstallaties en tijdelijke speelvoorzieningen zijn toegestaan, mits:
    1. de bouwhoogte niet meer dan 12 m bedraagt;
    2. het aantal lichtmasten niet meer dan 4 bedraagt;

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. 2.2 onder b, ten behoeve van een afwijkende situering van gebouwen ten opzichte van de bebouwingsgrens;
  2. 2.2 onder c, voor een hogere goot- en bouwhoogte, tot maximaal 8 m respectievelijk 14 m;
  3. 2.2 onder c en d voor een afwijkende kapvorm, met dien verstande dat niet het gehele dak plat mag worden afgedekt;
  4. 2.4 onder e, voor een hogere goot- en bouwhoogte, tot maximaal 6 m respectievelijk 11 m;
  5. 2.5 onder b, voor een grotere oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen in de vorm van een stolp en stolpvormige woningen, met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 120 m2;
  6. 2.6 onder a, ten behoeve van de bouw van silo’s tot een bouwhoogte van niet meer dan 25 m;
  7. 2.5 onder b, voor een tijdelijk grotere oppervlakte van niet meer dan 60 m2 aan bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. de afwijking uitsluitend van toepassing is in combinatie met een omgevingsvergunning voor gebruik zoals bedoeld in artikel 3.5 onder c;
    2. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) de bebouwing die als woonvoorzieningen wordt gebruikt, en niet passend is binnen de regels van de bestemming, van het perceel wordt verwijderd;
  8. 2.6 onder b, en toestaan dat buiten het bouwvlak een mest- en kuilvoeropslag wordt opgericht, onder de voorwaarden dat:
    1. op het bouwvlak geen of onvoldoende ruimte aanwezig is;
    2. realisering van de mestopslag op het bouwvlak om milieuhygiënische redenen niet mogelijk is;
    3. de bouwhoogte niet meer dan 4,5 m en de totale opslagcapaciteit per agrarisch bedrijf niet meer dan 1500 m³ bedraagt;
    4. de aanwezige natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast;
    5. realisering in aansluiting op het bouwvlak plaatsvindt;
  9. 2.6 onder b, voor de bouw van een mestopslag voor meerdere agrarische bedrijven, dan wel ten behoeve van energiewinning uit biomassa buiten het bouwvlak, mits de bouwhoogte daarvan niet meer bedraagt dan 6 m en de opslagcapaciteit niet meer is dan 5000 m³, onder de voorwaarden dat:
    1. op geen van de betrokken bedrijven op het bouwvlak ruimte aanwezig is voor de realisering van een gezamenlijke mestopslag;
    2. de realisering van een mestopslag op het bouwvlak bij een van de betrokken agrarische bedrijven om milieuhygiënische redenen niet goed mogelijk is;
    3. dit uit bedrijfseconomische overwegingen wenselijk is;
    4. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  10. 2.6 onder c, onder 2 ten behoeve van een andere situering van de paardenbak, onder de aanvullende voorwaarden dat:
    1. bij een afwijkende situering de paardenbak landschappelijk wordt ingepast, inclusief de ligging van de paardenbak ten opzichte van de eigen erfbebouwing;
    2. voor een paardenbak die aan de weg is gelegen streek eigen beplanting aan de voorzijde wordt aangebracht;
  11. 2.6 onder d, ten behoeve van de bouw van teeltondersteunende voorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
  12. 1 onder l, ten behoeve van de bouw van gebouwen ten behoeve van niet-agrarische nevenactiviteiten tot ten hoogste 500 m²;
  13. 1 onder a, voor het vergroten van het staloppervlak ten behoeve van het houden van dieren in verband met het verbeteren van het dierenwelzijn of een betere bedrijfsvoering, met dien verstande dat:
    1. het aantal dierplaatsen niet wordt vergroot;
    2. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast, hetgeen blijkt uit een beplantingsplan;
    3. het beplantingsplan dient binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning te zijn gerealiseerd.
  14. 1 onder a, voor de uitbreiding of nieuwbouw van dierverblijven, dan wel het realiseren van nieuwe dierplaatsen in bestaande dierverblijven met dien verstande dat:
    1. is aangetoond dat geen toename van stikstofdepositie op de daarvoor gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden in de omgeving optreedt;
    2. is aangetoond dat de activiteit niet leidt tot onevenredige aantasting van de milieuhygiënische situatie,
    3. is aangetoond dat lichthinder/lichtvervuiling wordt beperkt;
    4. middels een beplantingsplan de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
    5. het beplantingsplan dient binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning te zijn gerealiseerd.
 
3.3.2 Dierverblijven / dierplaatsen
In afwijking in zoverre van het bepaalde in 3.3.1, onder n, onder 1 kan het bevoegd gezag tevens bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1, onder a, voor de uitbreiding of nieuwbouw van dierverblijven, dan wel het realiseren van nieuwe dierplaatsen in bestaande dierverblijven indien is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie en overigens voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in 3.3.1, onder n, onder 2, 3, 4 en 5.
 
3.3.3 Voorwaarden
De in 3.3.1 en 3.3.2 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Verboden gebruik
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld in artikel 3.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruiken of laten gebruiken en/of inrichten ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen (met uitzondering van seismologisch onderzoek);
  2. het ontgronden van gronden op een diepte van meer dan 1,5 m;
  3. bodembewerkingen in de vorm van bezanden, omzetten en opspuiten ten behoeve van permanente bollenteelt;
  4. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van energieopwekking door middel van biomassavergisting;
  5. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inpandige stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen en het opslaan van goederen en/of materialen van niet-agrarische herkomst in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
  6. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestopslag buiten het bouwvlak;
  7. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van een paardenbak buiten het bouwvlak;
  8. het gebruiken of laten gebruiken van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen voor de huisvesting van seizoenarbeiders;
  9. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen ten dienste van de woonfunctie voor zelfstandige bewoning;
  10. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen;
  11. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van ondergeschikte horeca ten behoeve van nevenactiviteiten;
  12. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten in de vorm van verkoop van streekproducten buiten het bouwvlak;
  13. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van een grotere oppervlakte aan nevenactiviteiten dan is weergegeven in artikel 3.1, onder l;
  14. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ten behoeve van bosbouw;
  15. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ten behoeve van sierteelt, anders dan in de vorm van tijdelijke bollenteelt;
  16. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ten behoeve van fruitteelt in de vorm van boomgaarden;
  17. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen, bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van agrarische producten, afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
  18. het gebruiken of laten gebruiken als sport-, wedstrijd- of speelterreinen, parkeerterreinen, vliegvelden en landingsplaatsen, kampeer- of caravanterreinen, dagcampings, lig - of speelweiden, zwemgelegenheden of kwekerijen;
  19. het beproeven van voertuigen voor het beoefenen van de motorsport en modelvliegtuigsport, voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
  20. werken en werkzaamheden die een peilverlaging tot gevolg hebben of kunnen hebben;
  21. het gebruiken of laten gebruiken van een bedrijfswoning voor bewoning door een derde die geen functionele binding heeft met de landbouwinrichting waarvan de bedrijfswoning onderdeel uitmaakt, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning'.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. 4.1 onder d, en toestaan dat een biomassavergistingsinstallatie wordt opgericht, met dien verstande dat:
    1. dit niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van landschappelijke waarden;
    2. de aanvraag betrekking heeft op de realisering van een dergelijke installatie ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering;
    3. de aanvraag betrekking heeft op ten hoogste 1 vergister en 1 navergister per agrarisch bedrijf;
    4. de aanvraag betrekking heeft op vergisters met een maximale diameter van 32 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter.
  2. 4.1 onder h, voor het gebruik van bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van seizoenarbeiders, onder de voorwaarden dat:
    1. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van een volwaardig agrarisch bedrijf;
    2. er wordt voldaan aan de bouwregels zoals opgenomen in artikel 3.2;
    3. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden op het bestaande agrarische bouwvlak indien een conform de bestemming door de eigenaar of bedrijfsleider bewoonde en in gebruik zijnde agrarische bedrijfswoning op het bouwperceel aanwezig is;
    4. voor het bouwen van nieuwe bebouwing en/of woonunits een inrichtingsplan is opgesteld, waarin in ieder geval aandacht is besteed aan een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing en/of de woonunits en de parkeervoorzieningen. Over de landschappelijke inpassing dient vooraf met de gemeente overleg plaats te vinden;
    5. agrarische seizoensarbeiders zowel in agrarische bedrijfsbebouwing als in woonunits mogen worden gehuisvest, met dien verstande dat:
      1. er binnen een bouwperceel van een agrarisch bedrijf ten hoogste 40 agrarische seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest;
      2. er ten hoogste 20 agrarische seizoensarbeiders in woonunits mogen worden gehuisvest;
    6. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de Algemene Plaatselijke Verordening;
    7. het parkeren ten behoeve van het huisvesten van agrarische seizoensarbeiders op eigen terrein binnen het bestaande agrarische bouwvlak of direct aansluitend bij de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing plaatsvindt, waarbij ten minste 1 parkeerplaats per agrarische seizoensarbeider aanwezig moet zijn.
  3. 4.1 onder i, voor het inrichten en/of gebruiken van vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, onder de voorwaarden dat:
    1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
    2. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
    3. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
    4. er geen sprake is van een zelfstandige woning;
    5. het totaal aantal toegestane vierkante meters aan bijgebouwen ten behoeve van inwonende ouders/familieleden niet wordt overschreden;
    6. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en de woonvoorzieningen worden verwijderd.
  4. 4.1 onder j, ten behoeve van kleinschalig kamperen, mits:
    1. het aantal kampeermiddelen niet meer bedraagt dan 25;
    2. de afstand tot overige verblijfsrecreatieve voorzieningen niet minder dan 100 m bedraagt;
    3. de afstand tot woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
    4. kleinschalig kamperen plaatsvindt binnen het bouwvlak;
    5. kleinschalig kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot 31 oktober;
    6. dit niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
    7. de locatie niet is gelegen binnen een zone van 200 m vanaf de Westfriese Omringdijk en inlaagdijken (Oudedijk, Valkkogerdijk) of vanaf de voor natuurgebied bestemde gronden.
  5. 4.1 onder k, ten behoeve van het toestaan van onderschikte horeca bij de nevenactiviteiten zoals die zijn genoemd in artikel 3.1 onder l.
  6. 4.1 onder l, ten behoeve van de nevenactiviteit in de vorm van de verkoop van streekproducten buiten het bouwvlak.
  7. 4.1 onder m, ten behoeve van het gebruik van de gronden en gebouwen voor een grotere oppervlakte aan nevenactiviteiten dan is weergegeven in lid 3.1 onder l;
  8. 4.1 onder u en toestaan dat de bedrijfswoning bewoond wordt door een derde die geen functionele binding heeft met de landbouwinrichting waarvan de bedrijfswoning onderdeel uitmaakt, met dien verstande dat de bedrijfswoning beschouwd blijft worden als onderdeel van die inrichting en onder de voorwaarden dat:
    1. o de bedrijfswoning gelegen is binnen het agrarische bouwvlak;
    2. o binnen het agrarische bouwvlak waarin de bedrijfswoning is gelegen, een landbouwinrichting aanwezig is of een landbouwinrichting op grond van de regels van dit bestemmingsplan toegestaan is;
    3. o het verlenen van de omgevingsvergunning er niet tot leidt dat binnen het agrarische bouwvlak waarin de bedrijfswoning is gelegen een andere bedrijfswoning kan worden gerealiseerd.
De onder a tot en met g genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Verbod
Het is verboden op of in de in artikel 3.1 bedoelde gronden, voor zover deze zijn gelegen buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover deze groter zijn dan 200 m2;
  2. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport- , energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  3. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, natuurvriendelijke oevers of aanlegplaatsen, voor zover deze niet als bouwwerken aan te merken zijn;
  4. aanbrengen en/of verwijderen van opgaande beplanting;
  5. het veroorzaken van ontploffingen in of op de grond, alsmede het verrichten van proefboringen en andere boringen ten behoeve van het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;
  6. het graven of vergraven van waterlopen en waterpartijen, vijver e.d. en het maken van dammen.
 
3.6.2 Uitzondering op verbod
Het in artikel 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerking treden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
 
3.6.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in artikel 3.1 onder j niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
 
3.6.4 Advies
Het bevoegd gezag kan uitsluitend vergunning verlenen als bedoeld in artikel 3.6.1 na schriftelijk advies van een deskundige inzake de te beschermen waarden.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Wijzigen naar Bedrijf of Maatschappelijk
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien na gehele bedrijfsbeëindiging geen andere agrariër zich meer ter plaatse vestigt, de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen in de bestemming:
  1. 'Bedrijf' waarbij de regels van artikel 4 van toepassing zijn;
  2. 'Maatschappelijk' ten behoeve van een zorgboerderij, waarbij de regels van artikel 6 van toepassing zijn;
onder de voorwaarden dat:
  1. de locatie niet blijvend geschikt is/wordt geacht voor agrarisch hergebruik voor de opvang van agrarische bedrijven;
  2. de nieuwe functie de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische en overige bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet onevenredig beperkt;
  3. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft en als zodanig wordt opgenomen in het wijzigingsplan;
  4. buitenopslag niet is toegestaan;
  5. de nieuwe functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en dat er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;
  6. eventuele extra parkeerplaatsen op het eigen terrein (op het bouwperceel) worden gerealiseerd;
  7. ten hoogste een vloeroppervlak van 650 m2 mag worden gebruikt voor deze doeleinden, met dien verstande dat voor inpandige opslag van volumineuze goederen, alsmede voor paardenpensions het vloeroppervlak binnen de bestaande bebouwing kan worden aangehouden;
  8. ten hoogste 6 recreatie-eenheden mogen worden gerealiseerd in bestaande bebouwing;
  9. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting niet is toegestaan;
  10. de wijziging niet mag leiden tot toename van de bebouwing;
  11. de bestaande boerderij mag worden gesplitst, met dien verstande dat maximaal één extra woning mag ontstaan;
  12. het geen voormalige agrarische bedrijfslocatie betreft waar bedrijfsbebouwing is gesloopt in het kader van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken dan wel de regeling Ruimte voor Ruimte;
  13. als het om een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer gaat, mag het in beginsel slechts een inrichting zijn die behoort tot de categorieën 1 en 2 van Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels;
  14. detailhandel is alleen toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
  15. publieksgerichte voorzieningen zijn niet toegestaan als hoofdactiviteit;
  16. de bedrijfsgebouwen mogen niet groter zijn dan de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, met een maximale oppervlakte van 400 m²;
  17. overtollige bebouwing moet worden gesloopt;
  18. aangetoond wordt dat de wijziging van de bestemming uitvoerbaar is;
  19. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden.
 
3.7.2 Wijzigen naar Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', waarbij de regels van artikel18 van toepassing zijn, met dien verstande dat:
  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven. De overige gronden worden bestemd met bestemming Agrarisch met waarden (artikel 3) zonder bouwvlak;
  2. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  3. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft;
  4. er ten hoogste 1 woning is toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' ten hoogste 2 woningen zijn toegestaan;
  5. van de overtollige stallen en andere voormalige bedrijfsgebouwen moet een substantieel deel gesloopt worden, tenzij deze gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
  6. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft en als zodanig wordt opgenomen in het wijzigingsplan;
  7. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  8. het woon- en leefmilieu ter plaatse van de woning wordt geborgd;
  9. de nieuwe functie de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische en overige bedrijven niet onevenredig beperkt;
  10. aangetoond wordt dat de wijziging van de bestemming uitvoerbaar is;
  11. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van artikel 18 Wonen van overeenkomstige toepassing zijn.
 
3.7.3 Vormveranderen bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft het veranderen van de vorm van de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken met dien verstande dat:
a. de oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft;
b. de vormverandering van het bouwvlak milieuhygiënisch inpasbaar is.
 
3.7.4 Vergroten bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het vergroten van de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken tot een totale oppervlakte van ten hoogste 2 hectare met dien verstande dat:
  1. vergroting van het bouwvlak niet is toegestaan voor veehouderijbedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij';
  2. uitsluitend wordt meegewerkt indien de bedrijfseconomische noodzaak daartoe wordt aangetoond middels een bedrijfsplan;
  3. aan vergroting van het bouwvlak uitsluitend wordt meegewerkt wanneer een beplantingsplan wordt aangeleverd, waarin de vergroting van het bouwvlak landschappelijk wordt ingepast;
  4. het beplantingsplan zoals genoemd onder c dient binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk te zijn gerealiseerd;
  5. de vergroting van het bouwvlak milieuhygiënisch inpasbaar is;
  6. is aangetoond dat er geen sprake is van significante negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden.
 
3.7.5 Vergroten bouwvlak veehouderijbedrijven
In afwijking van het bepaalde in 3.7.4 onder a kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor wat betreft het vergroten van de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken van veehouderijbedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' tot een totale oppervlakte van ten hoogste 2 hectare met dien verstande dat:
  1. uitsluitend wordt meegewerkt indien de bedrijfseconomische noodzaak daartoe wordt aangetoond middels een bedrijfsplan;
  2. aan vergroting van het bouwvlak uitsluitend wordt meegewerkt wanneer een beplantingsplan wordt aangeleverd, waarin de vergroting van het bouwvlak landschappelijk wordt ingepast;
  3. het beplantingsplan zoals genoemd onder b dient binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk te zijn gerealiseerd;
  4. de vergroting van het bouwvlak milieuhygiënisch inpasbaar is;
  5. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie.
 
3.7.6 Omzetten veehouderijbedrijven
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het verwijderen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' ten behoeve van het omzetten van de bedrijfsvoering naar plantaardige teelten, niet zijnde bollenteelt, met dien verstande dat:
  1. uitsluitend wordt meegewerkt indien ter plaatse geen veehouderijbedrijf meer aanwezig is;
  2. de waterhuishouding niet onevenredig mag worden aangetast; hierover wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
 
3.7.7 Omzetten naar natuur
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen in de bestemming 'Natuur' waarbij de regels van artikel 8 van toepassing zijn, met dien verstande dat:
  1. de gronden zijn gelegen binnen de door de provincie aangewezen Ecologische Hoofdstructuur of Ecologische Verbindingszone;
  2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

Artikel 4 Wonen

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, al dan niet in combinatie met bed & breakfast of een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  2. een paardenbak;
  3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kleinschalig hondenpension', tevens een kleinschalig hondenpension, met dien verstande dat gelijktijdig aan maximaal 15 honden opvang mag worden geboden.
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. tuinen, erven en paden;
  4. groenvoorzieningen;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  7. verkeers- en verblijfsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. woningen zijn uitsluitend binnen het bestemmingsvlak toegestaan;
  2. per bestemmingsvlak of door de aanduiding 'relatie' met elkaar verbonden bestemmingsvlakken mag slechts één woning worden gebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een ander aantal is aangegeven;
  3. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 225 m2 bedragen;
  4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8 m;
  5. de woning dient van een kap te worden voorzien met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien de dakhelling minder dan 30° is;
  6. de afstand van de woning tot de voorste perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen en mag ten hoogste 15 m bedragen, dan wel de bestande afstand in deze minder/meer is;
  7. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen;
  8. de afstand van de woning tot de achterste perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen.
 
4.2.2 Erfbebouwing
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel( s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing, met inbegrip van het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 300 m2, met dien verstande dat:
    1. het bebouwingspercentage op een bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
    2. de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  3. de afstand van bijgebouwen tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 35 m
  4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
  5. bijgebouwen mogen plat worden afgedekt, in welk geval de onder d bepaalde goothoogte als maximale bouwhoogte geldt, of van een kap worden voorzien met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°.
 
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet ten behoeve van een paardenbak gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 7 m bedragen;
  2. het aantal vlaggenmasten mag maximaal 1 bedragen;
  3. de bouwhoogte van zwembaden mag ten hoogste 3 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn mag maximaal 1 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.
 
4.2.4 Paardenbak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.200 m2;
  2. de paardenbak mag niet verder strekken dan 100 meter, gerekend vanaf de achterzijde van het hoofdgebouw;
  3. de paardenbak is gelegen achter het hoofdgebouw, bezien vanaf de openbare weg;
  4. de bouwhoogte van de terreinafscheiding mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  5. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  6. de paardenbak moet worden gerealiseerd op een minimale afstand van 30 m tot de woning van een derde.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaatsing van woningen en bijgebouwen bij woningen, waarbij geëist kan worden dat bijgebouwen worden opgericht achter de lijn, die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. 2.1 onder b, en toestaan dat binnen hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' 2 woningen worden gerealiseerd;
  2. 2.1 onder d, voor een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 6,5 m mag bedragen en voor een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 11 m mag bedragen;
  3. 2.1 onder e, voor een dakhelling van minder dan 30°, met dien verstande dat niet het gehele dak plat mag worden afgedekt;
  4. 2.2 onder b, voor een tijdelijk grotere oppervlakte van niet meer dan 60 m2 aan bijgebouwen en overkappingen bij woningen, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. de afwijking uitsluitend van toepassing is in combinatie met een omgevingsvergunning voor gebruik zoals bedoeld in artikel 4.6.2;
    2. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) de bebouwing die als woonvoorzieningen wordt gebruikt, en niet passend is binnen de regels van de bestemming, van het perceel wordt verwijderd.
 
De onder a tot en met d genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld artikel 4.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen ten dienste van de woonfunctie voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte van de begane grond van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
  3. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inpandige stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen en het opslaan van goederen en/of materialen van derden in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  4. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.6.1 Stalling
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5 onder c ten behoeve van het gebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (met uitzondering van kassen) voor een inpandige stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen en het opslaan van goederen en/of materialen van derden.
 
4.6.2 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5 onder a en toestaan dat bijgebouwen en overkappingen bij een woning worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
  1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
  2. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
  3. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
  4. er geen sprake is van een zelfstandige woning;
  5. het totaal aantal toegestane vierkante meters aan bijgebouwen ten behoeve van inwonende ouders/familieleden niet wordt overschreden;
  6. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en de woonvoorzieningen worden verwijderd.
 
4.6.3 Voorwaarden
De in artikel 4.6.1 en artikel 4.6.2 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemming mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 500 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 500 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,40 m onder het maaiveld;
  3. bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² of minder;
  4. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.
 
5.2.2 Uitzondering
Het in 5.2.1 bedoelde verbod is niet van toepassing indien kan worden aangetoond dat de gronden in het verleden dusdanig zijn geroerd dat geen archeologische waarden meer kunnen worden verwacht.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits:
  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
  4. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
  5. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  6. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wordt in opdracht en voor rekening van de aanvrager om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming, een omgevingsvergunning vereist:
  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  2. het rooien of vellen van houtopstanden;
  3. de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 500 m² en dieper dan 0,40 m;
  4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  5. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
  6. het in de grond brengen van voorwerpen op een grotere diepte dan 0,40 m onder maaiveld en met een oppervlakte van meer dan 500 m²;
  7. het verrichten van graafwerkzaamheden dieper dan 0,40 m onder maaiveld en met een oppervlakte van meer dan 500 m²;
  8. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies,installaties of apparatuur.
 
5.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 5.4.1 is niet van toepassing:
  1. op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder in ieder geval wordt verstaan ploegen tot 0,40 m, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels zonder in de vaste grond te komen en het vervangen van drainagewerken;
  2. op werken en werkzaamheden die reeds legaal in uitvoering zijn ten tijde van het inwerkingtreden van het plan;
  3. op werken en werkzaamheden waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden groter dan 500 m² dan wel waarbij grondroerende werkzaamheden plaatsvinden groter dan 500 m² maar niet dieper dan 0,40 m;
  4. indien kan worden aangetoond dat de gronden in het verleden dusdanig zijn geroerd dat geen archeologische waarden meer kunnen worden verwacht.
 
5.4.3 Voorwaarden
De in artikel 5.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien:
  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. b is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
    2. een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wordt in opdracht en voor rekening van de aanvrager om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

3 Algemene regels

De algemene regels van het moederplan , voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  4. Het eerste lid is voorts niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.

6.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  5. Het eerste lid is voorts niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Snevert 1a Schagen