Plan: | Wijzigingsplan Woudmeerweg 22 te Dirkshorn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.LGHWPWoudmeerweg22-VA01 |
Aan de Woudmeerweg 22 te Dirkshorn is een viskwekerij en een paardenfokkerij aanwezig. De gronden waren tot voor kort bebouwd met een bedrijfswoning, een bedrijfsloods, een kassencomplex van 14.000 m2 en een waterbassin van 2.500 m2. Inmiddels is 9.000 m2 aan kassen gesloopt en is het waterbassin verwijderd. Op het perceel is een agrarisch bouwvlak aanwezig van 15.750 m2. Een groot deel van dit bouwvlak is met de verwijdering van kassen en het waterbassin overbodig geworden. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de verkleining van het agrarisch bouwvlak.
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan bestaat uit de gronden aan de Woudmeerweg 22 te Dirkshorn, gemeente Schagen. Het betreft de kadastrale percelen 785, 4801, 3250, 4800, 2044, 4369 sectie G kadastrale gemeente Harenkarspel. Navolgende figuur geeft de ligging van het plangebied weer.
Figuur 1. Weergave ligging plangebied.
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel (vastgesteld op 11 december 2013). De gronden zijn hierbinnen bestemd als 'Agrarisch met Waarden' en hebben een bouwvvlak. Op het gedeelte van het bouwvlak gericht op de Woudmeerweg is een functieaanduiding 'viskwekerij' aanwezig. Op het achterste gedeelte ligt een functieaanduiding 'glastuinbouw'. Op de gronden ligt tevens een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.
De gronden zijn hiermee bestemd voor agrarische bedrijvigheid en in het specifieke geval voor een viskwekerij of een glastuinbouwbedrijf. De archeologische dubbelbestemming beschermd archeologische waarden en vraagt bij ingrepen groter dan 10.000 m2 een archeologisch onderzoek uit te voeren.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegheid opgenomen om het bouwvlak van een agrarisch bedrijf te kunnen wijzigen (art 3.7 sub b). Hierbij geldt als voorwaarde dat deze wijziging alleen mag plaatsvinden als dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
Zoals uit hoofdstuk 4 blijkt wordt voldaan aan deze voorwaarden.
Na dit hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie op de percelen. In hoofdstuk 3 wordt het planvoornemen aan de diverse beleidskaders getoetst. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, en van de wijzigingsvoorwaarden is in hoofdstuk 4 opgenomen. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
Aan de Woudmeerweg 22 is zowel een paardenfokkerij als viskwekerij aanwezig. Het agrarisch perceel is circa 4 ha groot. Op het perceel stond een kassencomplex van 14.000 m2, een bedrijfsgebouw van 500 m2, een waterbassin van 2.500 m2 en een agrarische bedrijfswoning. Zie navolgende figuur voor de oude situatie.
Figuur 2. Weergave oude situatie Woudmeerweg 22 (2016)
De viskwekerij is gevestigd in de bedrijfsloods en in een deel (circa 5.000 m2) van het kassencomplex. De overige kassen werden verhuurd aan derden maar stonden de laatste jaren leeg, Het onbebouwde deel van het perceel was ingericht en werd gebruikt voor parkeer- en manouvreergelegenheid voor de viskwekerij, tuin bij de bedrijfswoning en als trainings- en uitloopgebied van de paardenfokkerij.
Eigenaren waren voornemens een deel van de kassen (9.000 m2) in het kader van de Ruimte-voor-Ruimte regeling te slopen en het waterbassin te verwijderen. Een deel van de resterende 5.000 m2 kassen (2.500 m2) is gesloopt ten behoeve van een hal voor het houden en fokken van paarden. Hiervoor is in 2016 een verzoek bij de gemeente Schagen ingediend. De gemeente kon onder een aantal voorwaarden instemmen met het verzoek. Zo moest een deel van de kassen worden gesloopt en het agrarisch bouwvlak worden verkleind.
De kassen en het waterbassin zijn inmiddels gesloopt. Het vrijkomende perceel is ingezaaid met gras en wordt gebruikt als grasland. Over het gedeelte waar de kassen gesloopt zijn is de beplanting langs de kassen verwijderd waarmee de zichtlijnen vanaf de Speketersweg zijn hersteld. De wanden van het resterende gedeelte kassen zijn bekleed met damwandbeplating waarmee het beeld van een schuurkas is ontstaan. Daarnaast zijn inmiddels diverse faciliteiten voor de paardenfokkerij gerealiseerd. Navolgende figuur geeft een weergave van de huidige situatie.
Figuur 3. Weergave huidige situatie plangebied.
Het agrarisch bouwvlak en kassen waren echter van waarde (bouwrechten). Om deze waarde te compenseren wordt gebruik gemaakt van een zogenaamde Ruimte-voor Ruimte-regeling. Dit gebeurt in combinatie met een maatschap aan de Moorsmeer 32 te Warmenhuizen. Het agrarisch perceel ter plaatse lag vrij dicht tegen de kern aan en kon niet meer uitbreiden. Eigenaren hebben daarom besloten het bedrijf aan de overzijde van de Moorsmeer, op ongeveer 100 m van de huidige locatie, voor te zetten. De bedrijfsbebouwing voor het nieuwe bedrijf is inmiddels gerealiseerd. Met de verplaatsing en sanering van de oude bedrijfsbebouwing gaan echter kosten gemoeid. Voor beide percelen (Woudmeerweg 22 en Moorsmeer 32) is een taxatie uitgevoerd om de waarde van de huidige bebouwing te bepalen. Aan de hand van deze taxatie is in overeenstemming met de gemeente een compensatieregeling bedacht.
Met de Ruimte-voor-Ruimte regeling kunnen onder voorwaarden ter compensatie van het slopen van storende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, woningen worden gebouwd. Omdat het bouwen van woningen op zowel het perceel aan de Woudmeerweg 22 als de Moorsmeer 32 niet wenselijk is, is naar een andere locatie gezocht. Een geschikte locatie is gevonden, namelijk op een agraisch onbebouwd perceel aan de Oosterdijk aan de zuidkant van Dirkshorn. Op deze gronden worden 21 compensatiewoningen toegestaan. Hiervoor is inmiddels een wijzigingsplan opgesteld.
Voorliggend wijzigingsplan wijzigt het agrarisch bouwvlak van de Woudmeerweg 22 te Dirkshorn. Het bouwvlak wordt met ruim 9.000 m2 verkleind tot 6.000 m2. Aanwezige storende agrarische bebouwing is inmiddels gesloopt.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze structuurvisie staan alle plannen voor ruimte en mobiliteit voor de komende decennia. Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk wil inzetten op topsectoren zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten.
De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei- en krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit.
Het Rijk formuleert de drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het projectgebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6. lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.
De tekst uit het Bro luidt als volgt: ''De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Hiervoor kan gekeken worden naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Met het planvoornemen wordt een agrarisch bouwvlak verkleind. Een agrarische functie wordt op basis van jurisprudentie niet aangemerkt als een stedelijke functie. Daarnaast het gaat het om een verkleining van het bouwvlak en daarmee een vermindering in bouwmogelijkheden. Het beslag op de ruimte wordt daarmee kleiner. Nadere motivatie van de ladder is dan ook niet noodzakelijk.
De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.
In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:
Het planvoornemen betreft de planologisch-juridische wijziging van een agrarisch perceel. Met het voornemen wordt hergebruik van een agrarisch perceel mogelijk gemaakt. Het voornemen draagt daarmee bij aan een vitale landelijke omgeving en sluit dan ook aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking. Het plangebied maakt geen deel uit van het bestaand stedelijk gebied.
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling ligt in de PRV de nadruk op regionale afspraken. De gemeenten in de regio moeten het gezamenlijk eens worden over de gemeentegrens overschrijdende nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid en de afwegingsruimte liggen bij de regio. Zoals in paragraaf 3.1.2 besproken is met voorliggend planvoornemen geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Nadere afstemming met de regio is dan ook niet noodzakelijk.
Met voorliggend wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de Ruimte-voor-Ruimte regeling zoals opgenomen in artikel 16 van de PRV. De provincie heeft deze regeling nader uitgewerkt in de Uitvoeringsregeling ruimte voor ruimte 2015. Deze regeling is gericht op de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Dit gebeurt door storende bebouwing van agrarische bedrijven op te ruimen. In ruil daarvoor wordt het bouwen van één of meer compensatiewoningen in het buitengebied mogelijk gemaakt. Hier aan zijn voorwaarde verbonden zoals: omvang van de nieuwbouw, vormgeving en inpassing in het landschap. Samen met de gemeente moet hier overeenstemming worden gevonden.
Zoals weergegeven in Hoofdstuk 2 wordt met voorliggend wijzigingsplan voldaan aan de Ruimte-voor-Ruimte regeling.
De gemeente Schagen heeft een 'reisgids' opgesteld waarbinnen ingewikkelde afwegingen bij ruimtelijke plannen overzichtelijk worden gemaakt. De gids bevat een overzicht en een korte toelichting op regelgeving/procedures van hogere overheden. De gids kan gebruikt worden als naslagwerk bij het ontwikkelen van plannen en is onderverdeeld in drie hoofdthema's:
Het thema voor de agrarische sector is niet in de reisgids opgenomen maar valt onder het thema werken. Bij de ontwikkeling van een bedrijf kan de wegwijzer 'werken' worden doorlopen. De eerste vraag die beantwoord moet worden is: 'Is de locatie kansrijk?' Voor onderhavig planvoornemen is de locatie kansrijk. Op het perceel zijn namelijk al de bedrijfsactiviteiten aanwezig. Het voortzetten van deze activiteiten betekent mogelijkheden voor groei en ontwikkeling.
De tweede vraag die beantwoord moet worden is: 'Sluit het plan aan bij de visise uit deze reisgids?'. Ook deze vraag kan positief beantwoord worden. De reisgids geeft aan dat de gemeente in het buitengebied ruimte biedt aan de ontwikkeling van agrarische percelen. Het planvoornemen sluit daar bij aan. De derde vraag is : 'is er een regionale behoefte?'. In voorliggend geval is deze vraag niet van toepassing. Het gaat om en bestaand bedrijf met een bestaand omvang aan afnemers. Er is geen sprake van nieuwvestiging. De laatste vraag die beantwoord kan worden is: 'is voldoende rekening gehouden met overige omgevingsaspecten?' Hoofdstuk 4 van dit wijzigingsplan beschrijft de verschillende milieuaspecten en toetst het voornemen aan de wetgeving hieromtrent. Hieruit blijkt dat het planvoornemen niet in uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
In de Reisgids Ruimtelijke Kwaliteit is het welstandsbeleid van de gemeente Schagen beschreven. Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is minder regels, meer vrijheid en eigen verantwoordlelijkheid. Alle gebieden in de gemeente Schagen zijn belangrijk en hebben allen hun eigen kwaliteit. De gemeente Schagen streeft naar behoud en versterking van de ruimteljike kwaliteit.
Voor bouwplannen in het Buitengebied die voldoen aan de sneltoetscriteria geldt een soepel welstandsniveau.
Met voorliggend voornemenen zijn geen bouwwerkzaamheden beoogd. Een welstandstoets is vooralsnog dan ook niet aan de orde.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
De voormalige gemeente Harenkarspel heeft de ‘Beleidsnota cultuurhistorie gemeente Harenkarspel’ opgesteld waarin voor het hele grondgebied van de gemeente de cultuurhistorische waarden zijn geïnventariseerd. Deze beleidsnota maakt inzichtelijk welk belang de gemeente Harenkarspel hecht aan het behoud van cultuurhistorie. Dit behoud wil de gemeente realiseren door de cultuurhistorische elementen te beschermen, in stand te houden, goed beheer te stimuleren en te ondersteunen. Het gaat hierbij om gebouwde monumenten, cultuurlandschappen en archeologie. Dit document is op 17 juli 2012 (bekendmaking 1 augustus 2012) vastgesteld. Bij de beleidsnota behoort een beleidskaart met verschillende archeologische regimes.
Deze regimes zijn doorvertaald naar de verbeelding van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel'. Dit houdt in dat voor de verschillende deelgebieden een minimale oppervlakte is bepaald vanaf welke er nagegaan moet worden of er archeologische waarden geschaad zouden kunnen worden als gevolg van werkzaamheden of de bouw van bouwwerken.
In het plangebied is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing. Voor deze gebieden geldt dat bij ingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 50 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Met het planvoornemen vinden geen bodemingrepen plaats, de feitelijke situatie blijft hetzelfde. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Hierbij geldt wel dat mocht er tijdens eventuele bouwwerkzaamheden toch onverhoopt archeologische resten aan het licht komen, er overeenkomstig de Erfgoedwet het bevoegde gezag hiervan onmiddellijk op de hoogte gesteld dient te worden. In het voorliggende wijzigingsplan is de dubbelbestemming overeenkomstig het moederplan opgenomen.
Het planvoornemen mag op grond van voorgaande ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.
Zoals hiervoor genoemd heeft de voormalige gemeente Harenkarspel in 2012 de Beleidsnota Cultuurhistorie gemeente Harenkarspel vastgesteld. In 2012 is een verdiepingsslag op deze nota uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de nota 'Verdieping Beleidsnota cultuurhistorie gemeente Schagen'. De beleidsnota geeft aan welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en hoe met deze waarden omgegaan moet worden. Gebouwde monumenten zijn niet betrokken in de nota. Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangewezen als een cultuurhistorisch waardevol gebied in de vorm van waardevolle bestaande verkavelingspatronen. De sloten en andere waterlopen die bepalend zijn voor deze verkaveling zijn binnen de regels van het bestemmingsplan beschermd. Met het planvoornemen verandert niets aan de bebouwing en/of verkaveling van het perceel. Daarnaast liggen in of direct naast het plangebied geen sloten of waterlopen.
Het planvoornemen mag op grond van het voorgaande ten aanzien van het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar worden geacht.
Het planvoornemen is wat betreft de aspecten archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
Voor de bodeminformatie ter plaatse is het Bodemloket geraadpleegd. De kaart van het bodemloket geeft voor het perceel 'nader onderzoek noodzakelijk' weer. Op het perceel zijn diverse verkennende onderzoeken uitgevoerd maar kunnen geen uitsluitsel geven over een geschikte bodemkwaliteit.
Met het planvoornemen vinden geen bouw- of graafwerkzaamheden of een wijziging van functie plaats. Het aanwezige bouwvlak wordt verkleind waarmee de aanwezige bouwmogelijkheden worden beperkt. Het voornemen leidt niet tot meer bouwmogelijkheden dan in de huidige situatie sprake van is. Juridisch-planologisch is hiermee de bodemkwaliteit voldoende aangetoond.
Omdat het gebruik van de gronden en bebouwing en daarmee de gevoeligheid van de beoogde functie niet wijzigt kan op basis van de geldende regelgeving een bodemonderzoek niet worden afgedwongen. Bij toekomstige sloop of nieuwbouw van de bebouwing kan in het kader van de omgevingsvergunning bouwen wel een bodemonderzoek worden gevraagd.
Wat betreft het aspect bodem is het planvoornemen uitvoerbaar.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming, Structuuvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de provinciale ruimtelijke verordening.
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied dat in het kader van de Wet natuurbescherming is beschermd. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Schoorlse Duinen) ligt op een afstand van circa 7 km. Ook liggen in de omgeving van het plangebied geen beschermde gebieden noch maakt het plangebied onderdeel uit van gebieden die van belang zijn voor het Natuur Netwerk Nederland. Met het planvoornemen is geen sprake van werkzaamheden waarbij mogeiljk sprake kan zijn van externe werking op voor verzuring gevoelige natuurgebieden.
De wet bepaalt dat bij ruimtelijke projecten rekening moet worden gehouden met beschermde plant- en diersoorten. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een functiewijziging mogelijk gemaakt zonder dat die tot ruimtelijke ingrepen leidt. De functiewijziging van dit plan zal dan ook geen invloed hebben op eventueel aanwezige plant- of diersoorten op het perceel.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico’s in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.
Het voornemen betreft een functiewijziging waarmee niets verandert in de omvang van het aantal personen dat zich in het plangebied bevindt. Hiermee vinden er geen veranderingen plaats ten aanzien van het aspect externe veiligheid. Daarnaast bevinden zich in en in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen in de vorm van inrichtingen of transport.
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.
In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB. die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.
De Woudmeerweg is een weg waarop een maximumsnelheid van 60 km/uur is toegestaan. De Speketersweg is een weg waarop een maximumsnelheid van 80 km/uur is toegestaan. Beide wegen hebben een geluidzone van 250 m zoals opgenomen in de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient in principe onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting op geluidgevoelige objecten. Met het planvoornemen worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt, de aanwezige agrarische bedrijvigheid is niet aan te merken als geluidsgevoelig. Akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. De uitvoerbaarheid wordt niet door wegverkeerslawaai belemmerd.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluidhinder uitvoerbaar.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.
Op 27 januari 2020 is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geïnformeerd over het voorliggende bestemmingsplan via een digitale watertoets. Hiermee is bepaald dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding. Verder overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is dan ook niet noodzakelijk. Het Hoogheemraadschap geeft een positief wateradvies. Het wateradvies is als bijlage aan dit plan toegevoegd.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.
Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de voormalige gemeente Harenkarspel. Het agrarisch bedrijf kan niet beschouwd worden als hindergevoelige functie. De aanwezige bedrijfswoning kan echter wel aangemerkt worden als hindergevoelige functie voor bedrijvigheid van derden.
Op korte afstand bevindt zich diverse agrarische bedrijvigheid:
Entes Tulpen bevindt zich op een afstand van circa 85 m tot het plangebied. De afstand van de bedrijfswoning tot deze bedrijvigheid bedraagt 133 m. Entes tulpen is een kwekerij in tulpen. Hiervoor wordt in de VNG-publicatie een richtafstand geadviseerd van 30 m ten behoeve van geluid. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Brassica Trade is een groothandel in groente en fruit. De afstand tussen de bedrijfswoning en deze bedrijvigheid bedraat circa 110 m. Ook hier wordt in de VNG-brochure een richtafstand van 30 m geadviseerd ten behoeve van geluid. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
De aanwezige bedrijvigheid vormt dan ook geen belemmering voor de bedrijfswoning op Woudmeerweg 22.
Andersom kan een hindergevoelige functie beperkend werken voor de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen bedrijvigheid. Vanwege de grote afstand en dat geen wijzigingen plaatsvinden aan de bedrijfswoning is van beperking in ontwikkelingsmogelijkheden geen sprake.
Wat betref het aspect hinder van bedrijven is het planvoornemen uitvoerbaar.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Met voorliggend planvoornemen vindt een wijziging plaats in bouwmogelijkheden van het perceel, de gebruiksmogelijkheden veranderen niet. Met het plan vindt dan ook geen wijziging plaats van de verkeersbewegingen of de parkeerbehoefte. In de huidige situatie worden hier geen problemen op ervaren. Aangenomen kan worden dat ook in toekomstige situatie zich geen problemen voordoen.
Wat betreft verkeer en parkeren is het planvoornemen dan ook uitvoerbaar.
Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van
maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen overigens sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.
Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
De voorgaande vrijstellingsregeling is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Daarnaast leidt het planvoornemen niet tot een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn zoals hierboven in de paragraaf verkeer en parkeren is beschreven.
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Het planvoornemen komt niet voor in de D-lijst van het het Besluit milieueffectrapportage. Nadere analyse van de milieugevolgen is dan ook niet noodzakelijk.
Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP2012 voorziet in een standaardopbouw van een bestemmingsplan. Bestemmingsplanregels zijn hierdoor altijd als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen: de begrippen en de wijze van meten. Dit houdt in dat belangrijke begrippen worden omschreven en nader wordt toegelicht hoe precies wordt gemeten. Hierdoor wordt verzekerd dat uiteenlopende interpretaties de naleving van de regels niet in de weg staan. Voor dit wijzigingsplan geldt dat de inleidende regels van het moederplan van toepassing zijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels terug te vinden die gelden voor de verschillende bestemmingen. De verbeelding en regels van een wijzigingsplan in samenhang bezien vertellen welke regels waar precies gelden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In aanvulling op de bestemmingsregels geven de algemene regels bepalingen die voor het totale plangebied gelden. Voor dit wijzigingsplan geldt dat de algemene regels van het moederplan van toepassing zijn.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
De regels van het wijzigingsplan sluiten altijd af met regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel. Het overgangsrecht wordt wettelijk voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening en bevat daardoor altijd exact dezelfde formulering. De slotregel vertelt hoe een bestemmingsplan mag worden geciteerd.
In het wijzigingsplan zijn een tweetal bestemmingen conform het moederplan opgenomen:
'Agrarisch met Waarden'
Het plangebied heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden’. Binnen deze bestemming vallen grondgebonden agrarische bedrijven, productiegerichte paardenhouderijen en het behoud en de versterking van aanwezige cultuurhistorische waarden in de vorm van waardevolle bestaande verkavelingspatronen. Daarnaast vallen een aantal andere bedrijven en functies binnen deze bestemming. Voor het plangebied betreft dit een viskwekerij. Deze bedrijvigheid is met een aanduiding 'viskwekerij' op de verbeelding weergegeven. In lid 3.1, zijn ook een aantal activiteiten aangegeven die als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf mogen worden uitgeoefend.
Daarbij zijn ook de maximale oppervlaktes die deze nevenfuncties mogen hebben aangegeven. In lid 3.2 zijn de bouwregels opgenomen. Belangrijk hierbij is dat bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen worden gebouwd en dat per bouwvlak uitsluitend gebouwen ten behoeve van één bedrijf mogen worden gebouwd. Daarnaast mogen er geen nieuwe bedrijfswoningen worden gebouwd. Uitsluitend het bestaande aantal bedrijfswoningen is toegestaan. In dit lid zijn ook regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hier staan ook maximale bouwmaten voor verschillende soorten silo’s opgenomen.
In lid 3.4 zijn de specifieke gebruiksregels opgenomen. Hier wordt voor bepaalde functies aan gegeven aan welke voorwaarden zij moeten voldoen. In dit lid zijn ook bepaalde vormen van gebruik uitgesloten. In lid 3.5 wordt aangegeven van welke gebruiksverboden kan worden afgeweken door het bevoegd gezag, door het verlenen van een omgevingsvergunning. Hieraan zijn ook weer voorwaarden verbonden.
In lid 3.6 is de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden geregeld. Dit was voorheen het aanlegvergunningstelsel. In lid 3.7 zijn de wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheden zijn Burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van andere bestemmingen of andere functies. Bij elke wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden opgenomen. Daarnaast is de procedure uit de wet ruimtelijke ordening van toepassing.
'Waarde Archeologie - 5'
De archeologische dubbelbestemming heeft als doel het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische waarden te beschermen. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5 geldt een minder streng beschermingsregime en is bij bodemingrepen van een oppervlakte groter dan 10.000 m2 archeologisch onderzoek vereist.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst en een anterieure
overeenkomst afgesloten.
Op basis van deze overweging is het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan is niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid belemmerd.
In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1. Bro is het wijzigingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Op het plan zijn geen reacties ingekomen.
Het ontwerpwijzigingsplan is op grond van artikel 3.8 Wro, met ingang van 3 december 2020 gedurende zes weken (tot 14 januari 2021) ter inzage gelegd. Op het plan zijn geen zienswijzen ingekomen. Het plan is op 11 mei 2021 ongewijzigd vastgesteld.