direct naar inhoud van Regels
Plan: Uitbreiding Bejo Zaden Warmenhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.LGHBEJOZADEN-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het "bestemmingsplan Uitbreiding Bejo Zaden Warmenhuizen" met identificatienummer NL.IMRO.0441.LGHBEJOZADEN-VA01 van de gemeente Schagen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.6 achtergevel:

de van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als achtergevel moet worden aangemerkt;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.10 beeldkwaliteitsplan

eisen ten aanzien van de gebouwen en de landschappelijke inpassing in relatie tot de ruimtelijke kwaliteit, zoals neergelegd in het Beeldkwaliteitsplan Uitbreiding Bejo Zaden B.V., d.d. 8 juli 2015 en behorende bij deze regels als bijlage 1;

1.11 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.12 bestaand:

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning en / of vrijstelling / ontheffing (vóór 1 oktober 2010) / omgevingsvergunning (ná 1 oktober 2010);

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 geluidsgevoelig object

gebouw dat dient ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.24 hoofdgebouw:

een of meer panden, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.25 kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto, camper, toercaravan of enig ander voertuig of onderkomen, niet zijnde een bouwwerk, dat naar aard en verschijningsvorm daarmee gelijk te stellen is, met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein;

1.26 kantoor

gebouw ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in geringe mate rechtstreeks te woord wordt gestaan of geholpen;

1.27 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten;

1.28 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.29 landschapsbeeld

de aan een gebied toegekende waarde, zoals beschreven in het beeldkwaliteitsplan;

1.30 ligplaats:

de ruimte, die door een woonschip wordt ingenomen;

1.31 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, transformatorstation, gasreduceerstations, gasdrukregel- en maatstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemalen en gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.32 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken, voer- en vaartuigen, toer- en stacaravans alsmede kampeerauto's, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;

1.33 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.34 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse door de (oppervlakte)waterbeheerder vastgestelde oppervlaktewaterpeil;
1.35 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.36 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 stacaravan:

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen en die door zijn plaatsing als bouwwerk is aan te merken;

1.38 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.39 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.40 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

1.41 zaadveredelingsbedrijf

een bedrijf, in haar geheel of delen daarvan, dat tot doel heeft het ontwikkelen, produceren en verhandelen van zaden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de breedte van de gevels:

boven de begane grondvloeren, tussen de, op de gevels loodrecht staande buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - Zaadveredelingsbedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - Zaadveredelingsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een zaadveredelingsbedrijf;
  • b. niet-zelfstandige kantoren;
  • c. nuts-, stroom-, gas-, water-, en warmtevoorzieningen,

en tevens voor:

  • d. de groen / blauwe representatieve inrichting van het voorterrein ter plaatse van de aanduidingen "groen" en "water", zoals indicatief weergegeven in het beeldkwaliteitsplan, met dien verstande dat ter plaaste van de aanduiding "water" de gronden dienen te worden ingericht zoals indicatief aangegeven in het Beeldkwaliteitsplan;
  • e. een ontsluitingsweg ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting",

met de daarbij behorende:

  • f. gebouwen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. (openbare) nutsvoorzieningen;
  • j. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • k. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen;
  • l. waterlopen en -partijen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op of in de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat: alle bebouwing (waaronder kassen) alleen binnen het aangegeven bouwvlak mag worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,.

3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak mag slechts voor 1 bedrijf worden gebouwd;
  • b. er mogen ten hoogste 3 hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • c. hoofdgebouwen dienen met de voorgevel in de gevellijn ter plaatse van de aanduiding "gevellijn" te worden gebouwd;
  • d. laad- en losvoorzieningen bij een hoofdgebouw dienen op ten minste 15 m achter de voorgevel van een hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • e. de ruimte tussen hoofdgebouwen onderling dient ten minste 60 m te bedragen;
  • f. de diepte van een hoofdgebouw dient ten minste 25 m en ten hoogste 88 m te bedragen;
  • g. de breedte van een hoofdgebouw dient ten minste 60 m en ten hoogste 100 m te bedragen;
  • h. de goot- en bouwhoogte van het meest oostelijk te bouwen hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan respectievelijk 8 m en 10 m;
  • i. de goot- en bouwhoogte van de meest westelijk te bouwen hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m;
  • j. ondergeschikte bouwdelen van een hoofdgebouw mogen worden gebouwd tot een goothoogte van ten hoogste 10 m.

3.2.3 Kassen
  • a. kascomplexen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - kassen" dan wel in het bouwvlak op ten minste 25 m afstand van de aanduiding "gevellijn";
  • b. de ruimte tussen kascomplexen onderling dient ten minste 20 m te bedragen;
  • c. de goot- en bouwhoogte van kassen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 8 m.
3.2.4 Bedrijfswoning

Er zijn geen bedrijfswoningen toegestaan.

3.2.5 Bouwwerk, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogste van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bijenteelt en/of erfafscheidingen, mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en/of overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.2 onder c, ten behoeve van het bouwen van hoofdgebouwen ten hoogste 10 m achter de gevellijn ter plaatse van de aanduiding "gevellijn", met dien verstande dat:
    • 1. alle hoofdgebouwen in één rechte voorgevellijn zijn gelegen zoals bedoeld in het beeldkwaliteitsplan;
    • 2. de afstand tussen de voorgevel van de hoofdgebouwen en kassen ten minste 25 m is.

De onder a genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld in artikel 3.1 wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van (vrijstaande) gebouwen ten dienste van bewoning;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1, ten behoeve van het aanleggen van een ontsluitingsweg ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteiten anders dan ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting".

De onder a genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden;
  • b. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,

met de daarbij behorende:

  • c. bermbeplanting en bermsloten;
  • d. voorzieningen voor voetgangers en fietsers.

4.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ander dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 5 m bedragen.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en oeverstroken;
  • b. waterhuishouding;
  • c. civieltechnische kunstwerken,

met de daarbij behorende:

  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder keermuren, bruggen, dammen en duikers;
  • e. verhardingen en groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bouw van steigers is verboden.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder b ten behoeve van de bouw van een steiger, met dien verstande dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de natuurlijke waarden van water, rietlanden en oevers;

5.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld in artikel 5.1 wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ten behoeve van woonschepen;
  • b. het dempen van sloten en watergangen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken als sport- of wedstrijdterreinen, openbare parkeerterreinen, kampeer- of caravanterreinen, woonwagen- of andere kampen, dagcampings en lig- of speelweiden;
  • c. het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan en het opgeslagen hebben van ongerede en onklare machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken als opslagplaats, dan wel stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens indien en voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming 'Bedrijventerrein - Zaadveredelingsbedrijf' gerichte beheer van de gronden;
  • e. de opslag van bagger en grondspecie behoudens indien en voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de wettelijke onderhoudsplicht van naastgelegen waterpartijen;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden, bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 overige zone - zichtlijn

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - zichtlijn’ gelden de volgende aanvullende regels:

  • a. in afwijking met het bepaalde in de regels van de onderliggende bestemming(en) mag
    • 1. op of in de gronden geen bebouwing worden opgericht;
    • 2. op of in de gronden geen opgaande beplanting worden aangebracht;
    • 3. op of in de gronden geen parkeervoorzieningen worden aangelegd of gerealiseerd;
    • 4. op of in de gronden geen opslag plaatsvinden.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, kan het bevoegd gezag met omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:

  • a. de op de verbeelding aangeduide en/of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages (met uitzondering van oppervlakte van gebouwen, bebouwing en bestemmingsvlakken) tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 15 m.

De onder a tot en met d genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen voor wat betreft:

  • a. de grens van de bestemming 'Water' en de grens van de aangrenzende bestemmingen, indien en voor zover dit noodzakelijk is in verband met het uitvoeren van kadeconstructiewerkzaamheden;
  • b. de bestemming 'Verkeer' te verbreden voor zover zulks noodzakelijk of gewenst is in verband met het creëren van een duurzaam veilige weg.

Artikel 11 Overige regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  • d. Het eerste lid is voorts niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • e. Het eerste lid is voorts niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan 'Uitbreiding Bejo Zaden Warmenhuizen'.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 20 september 2016.