direct naar inhoud van 4.6 Externe veiligheid
Plan: Beheersverordening Buitengebied Zijpe
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BVBGZIJPE-VA01

4.6 Externe veiligheid

Beleidskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • 1. inrichtingen;
  • 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien op grond van een Wro-besluit de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, daaronder begrepen aardgastransportleidingen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Met het Bevb/Revb is de circulaire "zonering langs hoge druk aardgasleidingen" uit 1984 vervangen.

In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire RNVGS (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het Bevi.

Voor zowel de behandelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico (10-6 /jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) dan wel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriëntatie waarde (Bevi) of een oriëntatiewaarde (circulaire Rvgs).

Situatie

Inrichtingen

In het plangebied liggen een lpg-tankstation in Sint Maartensvlotbrug en de Onderzoekslocatie Petten, die beide een risicocontour hebben. In deze beheersverordening worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

LPG-tankstation (Gulf Demarol)

Het LPG-tankstation Gulf Demarol ligt binnen het plangebied aan de Westerduinweg 5a in Sint Maartenszee. Hieronder zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van deze inrichting beschouwd.

Plaatsgebonden risico

De doorzet aan LPG van het tankstation is gelimiteerd tot 500 m3 per jaar. LPG wordt opgeslagen in een ondergronds reservoir van 20 m3. Het LPG-tankstation valt onder de werkingssfeer van het Bevi en is aangewezen als een categoriale inrichting waarvoor in het Revi vaste veiligheidsafstanden zijn opgenomen voor het plaatsgebonden risico (PR=10-6/jaar). Voor het LPG-tankstation gelden de volgende veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico (PR=10-6/jaar), waarbij geanticipeerd is op de komende wijziging van het Revi vanwege de uitgevoerde implementatie van de LPG-branchemaatregelen:

  • 25 meter rondom het LPG-vulpunt;
  • 25 meter rondom de bovengrondse delen van het LPG-reservoir;
  • 15 meter rondom de LPG-afleverzuilen.

De ligging van de veiligheidsafstanden zijn weergegeven in de onderstaande figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BVBGZIJPE-VA01_0008.png"

Figuur 4.4: ligging veiligheidsafstanden met betrekking tot LPG-tankstation.

Binnen de veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico zijn momenteel geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig. De veiligheidsafstand rond het LPG-vulpunt raakt net het bestemmingsvlak "recreatie" (beperkt kwetsbaar object), waardoor in principe een beperkt kwetsbaar object binnen de veiligheidsafstand zou kunnen komen (het betreffende terrein is op dit moment in gebruik als parkeerterrein).

Verder is er een aantal inrichtingen in het gebied waar gevaarlijke stoffen opgeslagen worden. Het betreft dan meestal opslag van kunstmest en bestrijdingsmiddelen en gasflessen. Ook hiervoor geldt dat er geen saneringssituaties zijn die opgelost dienen te worden in het kader van deze beheersverordening.

Groepsrisico

Voor het groepsrisico is in het Bevi de oriëntatiewaarde opgenomen. Deze waarde is geen harde grenswaarde, maar een waarde die gebruikt moet worden door het bevoegd gezag bij de verantwoording van het groepsrisico. Op grond van artikel 13 van het Bevi moet bij Wro besluiten die de vestiging of bouw van objecten binnen het invloedsgebied toelaten een verantwoording van het groepsrisico worden uitgevoerd. Voor het berekenen van het groepsrisico is de uitvoering van een QRA met Safeti vereist. Deze verantwoording houdt het volgende in:

  • 1. het aantal personen in het invloedsgebied moet worden aangegeven voor de bestaande situatie voor het besluit en de nieuwe situatie die ontstaat na het besluit (voor het invloedsgebied wordt op grond van het Revi 150 meter aangehouden);
  • 2. het groepsrisico moet worden berekend voor de bestaande situatie voor het besluit en de nieuwe situatie die ontstaat na het besluit en weergegeven door middel van een fN-curve;
  • 3. de mogelijkheden tot risicovermindering bij het bedrijf moeten worden aangegeven;
  • 4. de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico moeten worden aangegeven;
  • 5. ten aanzien van het groepsrisico, de mogelijkheden om de omvang van een ramp te beperken en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid, moet een advies worden gevraagd aan de regionale brandweer (veiligheidsregio). Dit advies moet worden betrokken bij de verantwoording en besluitvorming.

Ad. 1) Aantal personen in het invloedsgebied (bestaande en nieuwe situatie)

Voor de bestaande situatie is in 2009 de personendichtheid in het invloedsgebied bepaald door Prevent Adviesgroep B.V. Hierbij is een personendichtheid berekend van maximaal 366 personen in de dagperiode en 112 personen in de nachtperiode. Verder is in 2009 ook de personendichtheid berekend die maximaal mogelijk is op grond van de vigerende bestemmingsplannen. Hierbij is een personendichtheid berekend van maximaal 684 personen in de dagperiode en 162 personen in de nachtperiode. Aangezien de beheersverordening conserverend van aard is kan deze bepaalde personendichtheid nu ook gebruikt worden.

Ad. 2) Berekend groepsrisico

Door Prevent Adviesgroep B.V. (Risicoanalyse LPG tankstation Gulf Demarol, kenmerk: 049-B27-KNH V.02, d.d. 31 maart 2009) is het groepsrisico berekend met Safeti. Hierbij is voor de bestaande omgevingssituatie in 2009 een groepsrisico berekend van maximaal 0,2 maal de oriëntatiewaarde en voor de maximaal mogelijke situatie op grond van de bestemmingsplannen (die weer van toepasssing worden verklaard via deze verordening) maximaal 0,4 maal de oriëntatiewaarde. Een en ander is weergegeven in onderstaande figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BVBGZIJPE-VA01_0009.png"

Figuur 4.3: Berekend groepsrisico volgens bestemmingsplan mogelijke situatie.

De beheersverordening is conserverend van aard. Hierdoor zal het groepsrisico op grond van de verordening niet verder toenemen dan mogelijk is op grond van de vigerende bestemmingsplannen.

Ad. 3) Mogelijkheden tot risicovermindering bij het LPG-tankstation

Door de LPG-branche zijn de met de rijksoverheid overeengekomen LPG-branche-maatregelen inmiddels volledig geïmplementeerd, namelijk de toepassing van een verbeterde LPGvulslang en het aanbrengen van hittewerende bekleding op LPG-tankwagens. Verder is de doorzet in de milieuvergunning voor deze inrichting gelimiteerd tot 500 m3 per jaar. Door deze maatregelen zijn de PR-contouren en de hoogte van het groepsrisico rondom het LPG tankstation aanmerkelijk teruggebracht. Een verdere reductie (beperkt van omvang) kan alleen nog worden bereikt door het beperken van het lossen van LPG-tankwagens tot de nachtperiode. De huidige omvang van het groepsrisico geeft hiervoor nog geen aanleiding.

Ad. 4) Voor- en nadelen andere mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR

Door in het invloedsgebied bij de bestemming "recreatie" rond de bestaande bebouwing bouwvlakken op te nemen kan voorkomen worden dat de personendichtheid in het invloedsgebied nog verder kan toenemen. Dat gebeurt in het kader van het ontwerpbestemmingsplan dat in voorbereiding is.

Ad. 5) Rampbestrijding en zelfredzaamheid

Bij een calamiteit bij het LPG-tankstation kunnen de volgende effecten optreden:

  • Jet-fire (bij breuk en lekkage van leidingen, pompen): de effecten hiervan zijn qua omvang redelijk beperkt.
  • Wolkbrand, explosie (bij instantaan bezwijken van het reservoir of de tankwagen) en BLEVE (bij tankwagen). De effecten hiervan zijn voor de maatvoering van de bestrijdbaarheid van belang.

De effecten die bij een BLEVE kunnen optreden zijn groot. Gedurende de BLEVE worden personen in de omgeving van de LPG-tankwagen blootgesteld aan hittestraling ten gevolge van de vuurbal. Tevens worden zij blootgesteld aan overdrukeffecten. De hittestraling is, in combinatie met de blootstellingduur (12 seconden), bepalend voor het slachtoffer- en het schadebeeld. Deze zijn wat letaliteit betreft, dominant over de overdrukeffecten. Afhankelijk van de afstand tot het incident en de bescherming van bijvoorbeeld gebouwen komen mensen te overlijden (t) of raken gewond (van Ti zeer zwaargewond tot 73 lichtgewond). De schade aan objecten varieert van onherstelbare schade tot lichte schade. In de onderstaande tabel (figuur 4.4) worden de schadeafstanden van beide effecten van een BLEVE weergegeven. De afstanden gelden vanaf de tankwagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BVBGZIJPE-VA01_0010.png"

Figuur 4.4: Schadeafstanden van een BLEVE

Tot en met een straal van 230 meter vanaf de tankwagen (oranje 3e ring) kunnen nog personen, die op dat moment buiten zijn, komen te overlijden. In gebouwen zijn mensen enigszins beschermd. Desondanks kunnen binnen een straal van 140 meter vanaf de tankwagen (lichtrode 2e ring) nog dodelijke slachtoffers vallen.

De T1- en T2-slachtoffers hebben binnen een uur medische hulp nodig en moeten naar een ziekenhuis worden gebracht. De T3-slachtoffers zijn lichtgewond. Verder zal er onherstelbare tot lichte schade aan gebouwen ontstaan door brandoverslag en overdruk. Het percentage dode en gewonde slachtoffers zoals genoemd in de bovenstaande tabel betreft een slachtofferpercentage als direct gevolg van de BLEVE. Bij een overdruk van circa 0,1 bar zullen de muren van een gebouw zwaar gescheurd en onbetrouwbaar zijn. De draagconstructies kunnen bezwijken en instorten. Het is daarom aannemelijk dat -als indirecte effecten van de BLEVE- binnen een straal van 70 meter vanaf het incident, in gebouwen nog meer slachtoffers kunnen vallen dan het percentage genoemd in de bovengenoemde tabel. Binnen de 1e en 2e ring zijn binnen het plangebied zijn voornamelijk recreatiefuncties aanwezig (2 horecabedrijven, waarvan één locatie kan worden herontwikkeld tot 19 recreatiewoningen, en recreatiepark De Goudvis) en een parkeerterrein waar regelmatig evenementen plaatsvinden. Binnen de 3e en 4e ring bevinden zich verder nog recreatiewoningen.

Bestrijdbaarheid

Het scenario koude BLEVE treedt direct op en is niet te voorkomen door de brandweer. Een warme BLEVE kan onder bepaalde omstandigheden warden voorkomen door de LPG tankwagen te koelen en de brand in de omgeving van de tankwagen te blussen. Een tankwagen zonder een hittewerende bekleding dan wel een beschadigde hittewerende bekleding bezwijkt naar schatting binnen 20 minuten. Bij een tankwagen met een intacte hittewerende bekleding, kan het moment dat de tankwagen bezwijkt verlengd worden tot circa 75 minuten. Ook mét hittewerende bekleding blijft het een gevaarlijk scenario met zeer grote gevolgen. In de praktijk wordt de beslissing om op te treden vaak bemoeilijkt door gebrek aan informatie en voorzieningen, terwijl er aan de bestrijding grote risico's verbonden zijn voor het brandweerpersoneel. Indien veilig optreden niet mogelijk is, zal de brandweer zich terug trekken tot buiten het te verwachten effectgebied.

Hulpverlening

Na een ramp met een LPG-tankwagen richt de hulpverlening zich op het helpen van gewonde slachtoffers en het bestrijden van secundaire branden die door de BLEVE zijn ontstaan. De gevolgen van een BLEVE vereisen een multidisciplinair optreden van de hulpverlening. Dit betekent dat niet alleen de brandweer een taak heeft, maar ook de GHOR, politie en gemeente. Het aantal slachtoffers binnen het plangebied dat hulp nodig heeft is groot (zie inschatting schatting aantal slachtoffers).

Zelfredzaamheid

Een beginnende brand kan naar verwachting door aanwezigen in het effectgebied worden waargenomen. Desondanks zullen zij een aanstaande ontploffing met effectafstanden tot 400 meter (de 4e ring) niet voorzien. Deze effectafstand ligt geheel in het plangebied. Hierin zijn op dit moment voornamelijk horecafunctie, recreatiefuncties en recreatiewoningen gelegen. Daarom is een snelle waarschuwing en alarmering van groot belang. Bij dit scenario is alarmeren via het sirenenet niet wenselijk. Volgens de landelijke campagne wordt mensen geadviseerd naar binnen te gaan en ramen en deuren te sluiten. Bij een (dreigende) warme BLEVE is juist het omgekeerde van belang. Tot en met de 2e ring zijn ontruiming en evacuatie de beste opties. Buiten deze afstand kunnen gebouwen bescherming bieden indien deze zodanig zijn geconstrueerd dat ze bestand zijn tegen de hittestralingeffecten van een BLEVE. Risicocommunicatie kan de zelfredzaamheid nog meer vergroten. Hiermee worden aanwezigen in het plangebied geïnformeerd over het mogelijke ongevalscenario bij het tankstation, de waarschuwingsprocedure en de acties, die zij moeten ondernemen om zichzelf in veiligheid of naar een veilig gebied te brengen. Ook onbelemmerde vluchtroutes en mogelijkheden om te schuilen vergroten de zelfredzaamheid. Gebouwen kunnen bescherming bieden indien zij zodanig zijn geconstrueerd dat zij bestand zijn tegen de effecten van een BLEVE. In het plangebied bevinden zich horecafuncties, recreatiefuncties en recreatiewoningen waarvan wordt aangenomen dat de personen die in deze gebouwen verblijven zelfredzaam zijn en op verzoek zelfstandig het gebied kunnen ontvluchten.

Buisleidingen

Net buiten het plangebied bevindt zich een hogedruk aardgastransportleiding. Het invloedsgebied van deze leiding valt gedeeltelijk binnen het plangebied. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en binnen het invloedsgebied zijn vrijwel geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig.

Verder ligt een aantal hogedruk aardgastransportleidingen binnen het plangebied. De structuurvisie buisleidingen verplicht ruimte op te nemen voor mogelijke verdubbelingen van deze tracés. Op onderstaande figuur 4.5 zijn de verschillende leidingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BVBGZIJPE-VA01_0011.png"

Figuur 4.5: Ligging gasleiding (rode onderbroken streep) en transportroutes (rode streep). (Bron: risicokaart.nl)

Groepsrisico

Wat betreft het groepsrisico van de buisleidingen draagt vrijwel alleen de aanwezige bevolking binnen de 100% letaliteitcontouren bij aan het groepsrisico. Binnen het plangebied zijn binnen de 100% letaliteitcontouren van deze buisleidingen alleen verspreid liggende gebouwen aanwezig. Op twee locaties komen buisleidingen nabij gebieden met aaneengesloten bebouwing (nabij Oudesluis en nabij Schagerbrug). In 2011 is door Prevent Adviesgroep B.V. het groepsrisico berekend van de betreffende buisleidingen nabij Schagerbrug en Oudesluis. Uit deze berekeningen is gebleken dat het groepsrisico op deze locaties minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Bij de overige tracés van de betreffende buisleidingen in het plangebied (waar de personendichtheid lager is) zal het groepsrisico nog lager zijn. Door voorliggend bestemmingsplan neemt de bevolkingsdichtheid en daarmee het groepsrisico niet toe. Omdat het groepsrisico kleiner is dan 0.1 maal de oriëntatiewaarde (en in de meeste gevallen zelfs fors kleiner) kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hieronder wordt ingegaan op de mogelijkheden tot rampbestrijding en zelfredzaamheid.

Rampbestrijding

Binnen het plangebied is voor de hoge druk aardgasbuisleidingen het maatgevende scenario een volledige breuk van de leiding. Hierbij ontstaat een verticale jet die na ontsteking in een fakkel resulteert. Deze fakkel kan tot een hoogte van enkele tientallen meters reiken. De effectafstanden als gevolg van de warmtestraling zijn hierdoor groot. In de risicomethodiek wordt alleen met de effecten van warmtestraling rekening gehouden. Overdrukeffecten als gevolg van een fysische explosie treden ook op maar deze liggen binnen de effectzone van de ontstane fakkels. Hierdoor is de bijdrage van overdrukeffecten aan het risico verwaarloosbaar en worden ze niet in de risicoberekeningen meegenomen. Het aantal slachtoffers is afhankelijk van verscheidene factoren zoals de aanwezigheid van mensen buiten en binnen gebouwen, het tijdstip van de dag (vanwege een wisselende bezettingsgraad van gebouwen), de weersgesteldheid (bij uitstroming zonder ontsteking), zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de hulpverleningsdiensten. In de 'Handreiking verantwoorde brandweeradvisering' is aangegeven welke effecten optreden bij een bepaalde warmtestraling.

Deze effecten en de bijbehorende afstanden van de betreffende leidingen zijn verder uitgewerkt in het Scenarioboek Externe Veiligheid. In de tabellen hieronder (figuur 4.6) wordt voor het scenario fakkelbrand een beeld gegeven van de effecten en afstanden. De hittestraling is, in combinatie met de blootstellingduur, bepalend voor de gevolgen voor mensen. Afhankelijk van de afstand en de bescherming van gebouwen komen mensen te overlijden (+) of raken gewond (van T1 zeer zwaargewond tot T3 lichtgewond).

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BVBGZIJPE-VA01_0012.png"

Figuur 4.6: Effecten en afstanden voor het scnerio fakkelbrand

Binnen de contour van 12,5 kW/m2 moet rekening gehouden worden met het ontstaan van secundaire branden. Buiten de contour van 3 kW/m2 is een inzet van de brandweer mogelijk met beschermende kleding en ademlucht. Daarbinnen wordt de inzetduur ernstig beperkt. Voor onbeschermde hulpverleners en omstanders geldt de contour van 1 kW/m2.

Bij een breuk moet er vanuit gegaan worden dat het gasmengsel snel ontsteekt. Hierbij zal een fakkelbrand ontstaan. Ook na het stoppen van de toevoer zal er enige tijd overeen gaan voordat de leiding leeg gebrand is.

Belangrijk aandachtspunt vanuit de brandweer/rampenbestrijding is dat in geval van een lekkage van een aardgastransportleiding, met of zonder fakkel, de lekkage niet door de brandweer te verhelpen is. Dit kan alleen door de Gasunie, NAM of Wintershall zelf worden uitgevoerd. Bij een lekkage zonder ontsteking zal terughoudend opgetreden worden door de hulpdiensten in verband met mogelijke ontsteking. De inzet zal zich dan ook richten op de effectbestrijding. Door de hittestraling ontstaat in het plangebied de dreiging van secundaire branden bij enkele verspreid liggende objecten. De aangestraalde objecten zullen gekoeld moeten worden.

Zelfredzaamheid

Met betrekking tot de zelfredzaamheid zijn twee relevante gebieden binnen het invloedsgebied te onderscheiden. In het gebied met een 100% letaliteit (inpandig en uitpandig) is vluchten de beste optie om te overleven. In het gebied hierachter geeft het schuilen tegen de hittestraling een grote overlevingskans. De gebouwen binnen het plangebied hebben een woonfunctie of agrarische bedrijfsfunctie. De personen in deze gebouwen zijn zelfredzaam en kunnen zelfstandig vluchten. Een inzet van de hulpverleningsdiensten voor het ontruimen van gebouwen is niet vereist.

Op basis van bijlage 3 van de handreiking "Verantwoorde brandweeradvisering (maart 2010)" kan voor het scenario leidingbreuk een inschatting gemaakt warden van het aantal slachtoffers (doden en gewonden) dat hierbij kan vallen. Op basis hiervan kan de hulpvraag worden bepaald en worden aangegeven of er wel of niet kan worden volstaan met een regionale inzet. Gezien de zeer verspreid liggende bebouwing in het plangebied (lage personendichtheid) is deze inschatting niet gemaakt. De bebouwingdichtheid binnen de effectgebieden binnen het plangebied is dermate beperkt dat bij een calamiteit volstaan kan worden met een regionale inzet. Een bovenregionale inzet is niet vereist.

Transportroute gevaarlijke stoffen

Binnen het plangebied is de rijksweg N9 en de provinciale wegen N248, N249, N502 en N503 gelegen, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden.

Plaatsgebonden risico

De N9 is opgenomen in het Basisnet Weg. Voor de N9 geldt geen plasbrandaandachtsgebied en is geen veiligheidszone voor het plaatsgebonden risico vastgesteld. Van de N9 zijn digitale telgegevens uit 2007 beschikbaar. Geteld zijn LF1-, LF2-, en GF3-transporten. Maatgevend voor de risico's is het transport van GF3-stoffen (LPG en propaan) in tankwagens. In 2007 zijn op het tracé ten noorden van Schagen 99 GF3-transporten geteld en ten zuiden 82 GF3- transporten. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen 2010 moet voor basisnetwegen bij berekeningen/toetsingen warden uitgegaan van de GF3-gebruiksruimte zoals aangeven in de bijlage behorend bij de circulaire. Voor de N9 is een gebruiksruimte opgenomen van 500 GF3-transporten per jaar.

De N248 is opgenomen in de risicoatlas uit 2002 (geteld zijn LF1 en LF2). Maatgevend voor de risico's is het transport van GF3-stoffen (LPG en propaan) in tankwagens. In 2001 is op basis van één teldag een jaarintensiteit van 0 GF3-transporten berekend. Dit aantal is niet reëel. Naar verwachting zal het aantal GF3-transporten bij een meer langdurige telling hoger zijn. Voor de verdere toetsing is uitgegaan van een jaarintensiteit van 250 GF3-transporten (als worstcase GF3 gebruiksruimte, gebaseerd op de ligging van de weg en de ligging van nabijgelegen LPG-tankstations en propaantanks op de risicokaart).

Van de N249, N502 en N503 zijn geen tellingen van transporten met gevaarlijke stoffen in bulk bekend. Voor de verdere toetsing is uitgegaan van een jaarintensiteit van resp. 250, 50 en 50 GF3-transporten (als worstcase GF3 gebruiksruimte, gebaseerd op de ligging van de weg en de ligging van nabijgelegen LPG-tankstations en propaantanks op de risicokaart).

Een plaatsgebonden risicocontour (PR=10-6) is bij de bovengenoemde wegtracés niet aanwezig met de bovengenoemde transportaantallen. De normen voor het plaatsgebonden risico vormen geen belemmering voor het voorontwerp bestemmingsplan.

Groepsrisico

Conform de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet het groepsrisico worden verantwoord als er sprake is van:

  • een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico;
  • een toename van het groepsrisico.

In de concept Handleiding Risicoanalyse Transport (Rijkswaterstaat/Ministerie van l&M, d.d. 1 november 2011) zijn vuistregels opgenomen waarmee kan worden bepaald of het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. In dat geval heeft een berekening van het groepsrisico geen toegevoegde waarde en kan deze achterwege blijven. Op basis van de personendichtheid per hectare en de afstand van deze "hectare-blokken" tot de weg in de omgeving van het plangebied is een globale toetsing aan deze vuistregels uitgevoerd. Deze staat hieronder weergegeven.

Bij de N9 is de dichtstbijzijnde bebouwing (met enige omvang) gelegen op ongeveer 10 meter van de N9 (lintbebouwing nabij Sint Maartensvlotbrug en Burgervlotbrug)). Aan de overzijde van de N9 en het Noordhollands Kanaal is de bebouwing gelegen op circa 70 meter van de N9. Er is sprake van een tweezijdige bebouwing. De bebouwing kan getypeerd worden als lintbebouwing (personendichtheid circa 10-20 personen/hectare) en woonwijk (personendichtheid circa 40 personen/hectare). Bij een tweezijdige bebouwing van 40 personen per hectare op 10 meter van de weg wordt bij 500 GF3-transporten de drempelwaarde voor 0,1 maal de oriëntatiewaarde bereikt. Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het groepsrisico lager zal zijn dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde binnen de voormalige gemeente Zijpe.

Bij de N249 is de dichtstbijzijnde bebouwing (met enige omvang) gelegen op ongeveer 160 meter van de N249 (woonkern 't Zand). Er is sprake van eenzijdige bebouwing. De bebouwing kan getypeerd worden als woonwijk (personendichtheid ca. 40 personen/hectare).

Bij een eenzijdige bebouwing van 500 personen per hectare op 150 meter van de weg wordt bij 250 GF3-transporten de drempelwaarde voor 0,1 maal de oriëntatiewaarde bereikt. Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het groepsrisico veel lager zal zijn dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde binnen de voormalige gemeente Zijpe.

Bij de N248 is de dichtstbijzijnde bebouwing (met enige omvang) gelegen op ongeveer 160 meter van de N249 (woonkern Schagerbrug). Er is sprake van eenzijdige bebouwing. De bebouwing kan getypeerd worden als woonwijk (personendichtheid circa 40 personen/ hectare). Bij een eenzijdige bebouwing van 500 personen per hectare op 150 meter van de weg wordt bij 250 GF3-transporten de drempelwaarde voor 0,1 maal de oriëntatiewaarde bereikt. Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het groepsrisico ook hier veel lager zal zijn dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde binnen de gemeente Zijpe.

Voor de N502 en N503 is het aantal GF3 transporten zo laag dat direct gesteld kan worden dat het groepsrisico lager dan 0,1 maal de maal de oriëntatiewaarde zal bedragen.

Gezien de bovenstaande toets aan de vuistregels voor het groepsrisico kan worden gesteld dat het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde van het groepsrisico blijft. Verder betreft het hier het opnieuw vastleggen van bestaande bestemmingen (conserverend plan) in onderhavige beheersverordening. Het ruimtelijk besluit leidt hierdoor niet tot een significante toename van de personendichtheid langs de N9, N248, N249, N502 en N503. Hierdoor is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

Vervoer gevaarlijke stoffen over water

Uit het ontwerp van het Basisnet Water (figuur 4.7) blijkt eveneens dat er geen wateren in de directe omgeving van het plangebied zijn die een plaatsgebonden risicocontour hebben van 10-6 of een (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico. Het Noordhollands Kanaal is opgenomen maar heeft geen toetsingsafstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BVBGZIJPE-VA01_0013.png"

Figuur 4.7: basisnet Water

Spoorlijn Alkmaar-Den Helder

Ook bevindt zich in het plangebied de spoorlijn Alkmaar-Den Helder. In de beleidsvisie externe veiligheid is hierover vermeld dat deze verbinding niet is opgenomen op de basiskaart van het Rijk.

De risico's van verschillende in het plangebied aanwezige risicobronnen zijn in kaart gebracht en verantwoord. Hieruit komt naar voren dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor voorliggende beheersverordening.