direct naar inhoud van 3.4 Gemeentelijk beleid
Plan: Beheersverordening Buitengebied Zijpe
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BVBGZIJPE-VA01

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Herindeling

Op 26 april 2011 is door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zijpe ingestemd met de "Handreiking" herindeling Harenkarspel/Schagen/Zijpe. Hiermee is het startsein gegeven voor de samenvoeging van de genoemde gemeenten. Per 1 januari 2013 zijn de gemeenten verder gegaan onder de gezamenlijke naam gemeente Schagen.

3.4.2 Landschapsvisie / IRV

De voormalige gemeente Zijpe heeft het rapport 'Veelkleurig Landschap' opgesteld, waarin wordt aangegeven hoe de landschappelijke kwaliteit van Zijpe versterkt kan worden. In samenwerking met de grondeigenaren wil de gemeente de kwaliteit van het landschap behouden en waar mogelijk versterken. Om dat te kunnen realiseren is een aantal uitgangspunten geformuleerd. Deze vormen de basis voor de keuzes die gemaakt zijn en verwerkt in de verschillende sectorale beleidsstukken. Onderstaand worden deze uitgangspunten beschreven.

Zuinig ruimtegebruik

Extra ruimte voor recreatie, wonen, werken of natuur gaat vrijwel altijd ten koste van landbouw hectaren. Voor de landbouw is echter behoud van het landbouwareaal belangrijk. Er is daarom de keuze gemaakt het hectareverlies voor de landbouw zoveel mogelijk te beperken tot:

  • ruimte in bestaand beleid in de Integrale Ruimtelijke Visie Kuststrook (IRV). Dit beleid is destijds na een zorgvuldig proces tot stand gekomen. Er zijn geen gewijzigde omstandigheden die aanpassing vereisen van het IRV-beleid voor de binnenduinrand en het gebied rond Sint Maartenszee voor ruimte ten behoeve van verblijfsrecreatie, groen uitloopgebied en natuur;
  • realisatie bouwopgave woningen en bedrijventerreinen;
  • realisatie wateropgave vanwege overheidsafspraken in het bestuursakkoord water en vanwege het maatschappelijk belang, ook voor de landbouw;
  • wat betreft natuur:
      • zoveel mogelijk realiseren binnen bestaand beleid (als IRV);
      • overige natuurwaarden vergroten door zoveel mogelijk mee te koppelen met andere ontwikkelingen als bijvoorbeeld de wateropgave (en daarmee extra ruimtebeslag voorkomen) en vrijwillige kleinschalige maatregelen door grondeigenaren.

Water

  • het is noodzakelijk de polders waterhuishoudkundig op orde te krijgen. Realisatie van de wateropgave is daarbij een belangrijk middel en daarom noodzakelijk en in het belang van iedereen;
  • de wateropgave zoveel mogelijk meekoppelen met andere functies;
  • de wateropgave is een kans voor versterking van het landschap;
  • waterberging mag geen verdroging van natuurgebieden veroorzaken;
  • bij gebiedsontwikkeling overlast van extra ganzen (voor landbouw en natuur) voorkomen;
  • ecologisch waardevol water (uit de duinen) zo optimaal mogelijk benutten voor natuurdoeleinden en waar mogelijk scheiden van agrarisch water;
  • in het kader van de uitvoering van de Kader Richtlijn Water worden tot 2015 maatregelen uitgevoerd, waaronder het aanleggen van natuurvriendelijke oevers;
  • de komende jaren wordt ook de uitvoering ter hand genomen om de regionale waterkeringen op sterkte te krijgen. Hierbij de kansen voor landschappelijke versterking benutten.

Landschap en groenstructuur

  • inzetten op behoud van openheid;
  • de belangrijkste onderdelen van de hoofdgroenstructuur in de polders zijn de groensingels rond de dorpen en recreatieterreinen, de (Korte) Ruigeweg en de erfbeplantingen. Daar krachtig op inzetten;
  • het contrast tussen de openheid van het buitengebied en beslotenheid van de dorpen versterken: daarom dorpen als groene enclaves van goede groensingels voorzien. Bovendien daarom het planten van (laan)bomen beperken tot de bebouwde kom en niet in het buitengebied. Bomen binnen de bebouwde kom in verband met de verkeersveiligheid niet te dicht bij kruispunten situeren;
  • een aantrekkelijk landschap is van groot belang voor de eigen bewoners en voor de concurrentiekracht van de recreatiesector en het vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven;
  • de kansen en belemmeringen die voortkomen uit de ontwikkelingen met betrekking tot de kustveiligheid (Zwakke Schakels) is niet meegenomen in het rapport, omdat nog niet duidelijk is voor welke variant gekozen wordt. Het is wel in het plan van aanpak als te ondernemen actie opgenomen om hier visie en beleid op te ontwikkelen;
  • inzetten op het behoud van de graslanden tenzij afspraken gemaakt zijn met grondeigenaren over een ander gebruik.

Recreatie

  • recreatie is een belangrijke economische pijler. Deze moet zich verder kunnen ontwikkelen;
  • bij (nieuwe) verblijfsrecreatie hoort ook voldoende recreatie-uitloopgroen om de duinen niet verder te belasten: daarom het IRV-beleid binnenduinrand en Sint Maartenszee handhaven;
  • recreatief medegebruik van natuur zo optimaal mogelijk maken binnen de randvoorwaarden van de bescherming van de natuurwaarden;
  • de vele ideeën voor recreatieve routes, zowel voor wandelaars, fietsers, ruiters en kano's zijn grotendeels als 'te onderzoeken' opgenomen. Met name wanneer hierdoor doorgaande routes of dorpsommetjes ontstaan. Realisatie recreatieve routes hangt af van veel factoren, waaronder medewerking grondeigenaren (altijd op vrijwillige basis). Meekoppelen met andere ruimtelijke ontwikkelingen.

Natuur

  • alleen verwerving gronden op vrijwillige (minnelijke) basis;
  • bestaande natuur(gebieden) handhaven en versterken in kwaliteit;
  • voorrang geven aan de volgende prioritaire opgaven:
    • 1. Ecologisch verbinden van de duinen onderling (grotendeels mogelijk binnen bestaand IRV-beleid);
    • 2. Verdroging van de duinen tegengaan (mogelijk binnen bestaand IRV-beleid);
    • 3. Realisering van de ecologische verbinding Zwanenwater-Amstelmeer (Rijksbeleid EHS) zoveel mogelijk op publieke gronden/wateren.
  • bij de ontwikkeling van nieuwe groene gebieden met natuurwaarden na zorgvuldig overleg met alle belanghebbenden bepalen wat de meest wenselijke (nieuwe) bestemming van een gebied moet worden in het bestemmingsplan. Niet altijd is een hoofdbestemming natuur noodzakelijk. Dit om externe werking/schaduwwerking zoveel mogelijk te beperken;
  • bij alle nieuwe gebiedsontwikkelingen natuurwaarden expliciet meenemen in planvorming;
  • op vrijwillige basis voorzieningen stimuleren voor 'Bollenvogels'. Bollenvogels hebben nabij gelegen graslanden, ruigtes, akkerranden en ruige oevers met riet nodig voor beschutting en voedselvoorziening (insecten, vissen). Ook amfibieën, vlinders en kleine zoogdieren profiteren hiervan. Mogelijkheden zijn er bijvoorbeeld in overhoekjes en langs perceelsranden. Ze hebben nauwelijks nadelen voor de omliggende bollenvelden, mits de akkerdistel wordt tegengegaan;
  • grondeigenaren – meestal agrariërs - stimuleren zelf op vrijwillige basis natuurwaarden te vergroten, zoals bijvoorbeeld bij akkerranden en overhoekjes;
  • extra hectares in de streefbeelden boven bestaand beleid zijn met name:
      • Nieuwe natuurwaarden gekoppeld aan wateropgave (toch noodzakelijk, dus geen extra ruimtebeslag);
      • Publieke gronden langs de Slikkerdijk (meegekoppeld met recreatie);
      • Driehoek onder Oudesluis (meegekoppeld met wateropgave en recreatie);
      • Strook langs Schoorlse Zeedijk (meekoppelen met waterberging);
      • Eventuele verwerfbare hectares in QL, in verband met (concept) Natura 2000 en het anti-verdrogingsbeleid van het Rijk. Deze voor het grootste deel inzetten als ganzenfoerageergebied om daarmee overlast omliggende agrariërs te verminderen;
      • Hazepolder;
      • Op en rond bos 't Hoekje (koppelen aan wateropgave opgave en recreatie);
  • een ecologische verbinding Zwanenwater-Westfriese Omringdijk door het llb gebied is niet prioritair wat betreft het aspect ecologische verbinding, wel als landschappelijke en recreatieve route met nevenwaarde natuur.

Tenslotte

  • alle gebiedsuitwerkingen en streefbeelden kunnen alleen op vrijwillige basis gerealiseerd worden, dus met instemming van de grondeigenaren;
  • projecten en plannen uit Veelkleurig Landschap worden voor aanvang van de start voorgelegd ter besluitvorming aan de gemeenteraad om de afweging tussen beleidsvelden en maatschappelijke belangen aan de hand van de betreffende concrete projecten mogelijk te maken.
  • Dit beleid is niet opgenomen in deze verordening.
3.4.3 Toekomstvisie 2005 - 2015

Op 28 september 2004 is de “Toekomstvisie 2005-2015” vastgesteld. De toekomstvisie is opgesteld om in de ontwikkelingen, uiteenlopend van veranderend beleid van het Rijk en de provincie tot een veranderende samenstelling van de inwoners van de dorpen in de gemeente, samenhang te brengen. In de Toekomstvisie zet de gemeente haar visie op hoofdlijnen voor de ontwikkeling van de gemeente in de periode van 2005 tot 2015 uiteen.

Wonen

In de toekomstvisie merkt de gemeente op dat in de voorliggende periode door een afnemend aantal inwoners en daardoor een afnemend aantal voorzieningen de ontwikkeling van de dorpen mogelijk wordt belemmerd. Hierdoor zullen er uiteindelijk acht matig ontwikkelde dorpen overblijven. Het maken van keuzen is dan ook noodzakelijk. Een mogelijke keuze is om één of twee dorpen aan te wijzen als groeidorp met de mogelijkheid voor het bouwen van woningen en de vestiging van de daarbij horende voorzieningen. Voor de dorpen Petten en Callantsoog, 't Zand en Groote Keeten, die overigens niet zijn opgenomen in deze beheersverordening, merkt de gemeente op:

  • In de ontwikkeling van Petten en Callantsoog kan gebruik worden gemaakt van het aantal recreanten en toeristen dat de dorpen bezoekt om het aantal voorzieningen te behouden of anders uit te breiden dat met het vaste aantal inwoners niet mogelijk is. Onder andere op basis hiervan wordt het aanwijzen van deze dorpen als groeidorpen niet voor de hand liggend geacht.
  • 't Zand wordt als groeidorp meer voor de hand liggend geacht. Voor het behouden of anders uitbreiden van het aantal voorzieningen kan 't Zand maar beperkt gebruik maken van het aantal recreanten en toeristen dat de gemeente bezoekt. Daardoor is het vooral afhankelijk van het vaste aantal inwoners. Ook zijn er in 't Zand mogelijkheden voor het bouwen van woningen en is het vanwege de ligging langs de N249 en de N9 een goede woonplaats voor mensen die in Zijpe (willen) wonen maar ergens anders werken.
  • In Groote Keeten zet de gemeente in op een ontwikkeling van het dorp waarbij het bestaande aantal inwoners behouden blijft en er mogelijkheden zijn voor ontwikkelingen overeenkomstig de eigen behoefte van het dorp.

Naast 't Zand zijn er in de andere dorpen ook mogelijkheden voor het bouwen van woningen door inbreiding. Om in de winterperiode het inwonertal van de dorpen langs de kust te behouden acht de gemeente het bouwen van woningen door inbreiding wenselijk. De gemeente merkt uitdrukkelijk op dat er hierdoor in Petten en Callantsoog mogelijkheden zijn om deze dorpen te versterken voor de recreatie en het toerisme. Het streven van de gemeente is er op gericht om bedrijven in de dorpen die daar (milieu)hinder veroorzaken te verplaatsen naar regionale of lokale bedrijventerreinen. De vrijkomende gronden kunnen daarna worden bestemd voor wonen. Ook bij de hierboven aangegeven mogelijkheden voor het bouwen woningen is de verwachting dat er in de voorliggende periode onvoldoende woningen zullen zijn voor de eigen woningbehoefte. Hierdoor zullen er voor vooral starters onvoldoende woningen beschikbaar zijn. De gemeente merkt op dat verbeteren van de doorstroming noodzakelijk is. Uitgangspunt voor de mogelijkheden voor het bouwen van woningen blijft de eigen woningbehoefte. Maar de gemeente mag zoeken naar plaatsen voor de aanleg van nieuw wijken, de zogenoemde zoekgebieden. Mogelijke zoekgebieden in de gemeente zijn 't Zand, Callantsoog-Noord en Groote Keeten. Deze beheersverordening voorziet hier niet in.

Werken

Voor de gemeente liggen de grootste mogelijkheden voor een toename van de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de recreatie en het toerisme. De gemeente merkt op dat zij in de Toekomstvisie niet zo ver wil gaan om daarmee ook de voor de recreatie en het toerisme belangrijke waarden, rust, ruimte en natuur te behouden. Om deze mogelijkheden te benutten is het maken van keuzen noodzakelijk en zullen er verschillende ontwikkelingen plaats moeten vinden. Dit is ook vooral een verantwoordelijkheid van de markt. De verantwoordelijkheid van de gemeente beperkt zich vooral tot het scheppen van voldoende mogelijkheden. Dit betreft onder andere het bieden van (beperkte) mogelijkheden voor de uitbreiding van de voorzieningen, het opheffen van onnodige beperkingen. Ook kan de gemeente in haar beleid bepalingen opnemen om het aanbod van voorzieningen aan een bepaalde standaard te laten voldoen. De gemeente merkt ook op dat er ontwikkelingen nodig zijn om het beeld en de bekendheid van Petten en Callantsoog te verbeteren. Dit betreft onder andere de verdere aanleg van fiets- en wandelpaden. Naast de recreatie en het toerisme wil de gemeente ook mogelijkheden voor de bollenteelt blijven bieden. Door een bundeling van de bedrijven die wat betreft de behandeling aan de bollenteelt verbonden zijn ten westen van de N9, zal de hinder van het verkeer in de dorpen afnemen. Uitbreiding van het bedrijventerrein van 't Zand, ten oosten van het Noordhollands Kanaal kan de startende, doorstartende en de uit de dorpen verplaatste bedrijven stimuleren. Dit zonder dat het bedrijventerrein verandert in een regionaal bedrijventerrein. De mogelijkheden voor verbreding zijn beperkt. Grote bedrijventerreinen worden op de schaal van de regio ontwikkeld en worden waarschijnlijk niet in de gemeente aangelegd. In de gemeente kunnen kleine(re) bedrijventerreinen worden aangelegd, vooral in 't Zand, voor bedrijven uit de gemeente of regio. Onderhavige beheersverordening voorziet hier niet in.

3.4.4 Beleidsnota archeologie voormalige gemeente Zijpe

Op 29 mei 2007 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zijpe de “Beleidsnota archeologie gemeente Zijpe 2007” vastgesteld. Hierin zet de gemeente haar archeologiebeleid uiteen. De nota is opgesteld naar aanleiding van de herziening van de Monumentenwet 1988. In de nota zijn beleidsregels opgenomen om bij ruimtelijke ontwikkelingen archeologische waarden wanneer mogelijk te behouden.

Het archeologiebeleid van de gemeente is gericht op het behouden van archeologische waarden. Hiervoor zijn ruimtelijke plannen van belang. In deze plannen moeten (mogelijke) archeologische waarden in het plangebied uitdrukkelijk overwogen worden. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet daarom onderzoek naar (mogelijke) archeologische (en cultuurhistorische) waarden in het plangebied worden uitgevoerd. Hier wordt in paragraaf 4.8 verder op ingegaan.

3.4.5 Beleidsnota Verblijfsrecreatie

Door de gemeenteraad is op 28 oktober 2008 de “Beleidsnota verblijfsrecreatie” vastgesteld. In deze beleidsnota heeft de gemeente haar beleid ten aanzien van voorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie uiteengezet.

In de beleidsnota is een toetsingskader opgenomen. Verblijfsrecreatieve ontwikkelingen moeten passen binnen dit toetsingskader. Daarbij zijn primaire en secundaire criteria onderscheiden. Alle ontwikkelingen moeten voldoen aan de primaire criteria. De secundaire criteria zijn aanvullend.

Centraal in de beoordeling staan de aspecten locatie, kwaliteitsverbetering, differentiatie van het aanbod en seizoensverlenging. Aan deze voorwaarden moet elke aanvraag voldoen. Ook moet elk plan voldoen aan de eisen van het provinciale streekplan en het gemeentelijke beeldkwaliteitsplan. In de beleidsnota zijn hiervoor concrete toetsingscriteria opgenomen.

Deze beleidsnota is niet verwerkt in deze conserverende beheersverordening. Indien gewenst kan een en ander worden vergund via een separate planologische procedure.

3.4.6 Beleidsnotitie vergroten recreatiewoningen

Op 22 april 2008 is door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zijpe de "Beleidsnotitie ten aanzien van vergroting van bestaande recreatiewoningen in Zijpe" vastgesteld. De gemeente zet in deze notitie haar beleid ten aanzien van recreatiewoningen uiteen. In de beleidsnotitie is bepaald dat:

  • 1. voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat het te bebouwen oppervlak 70 m2 bedraagt, dan wel ten hoogste 1/3 van het kaveloppervlak tot maximaal 100 m2. De goot- en bouwhoogte bedragen achtereenvolgens maximaal 3 meter en 6,5 meter. Binnen de verschillende parken moet overeenkomstig het beleid in de welstandsnota de eenheid in de bouwstijl behouden blijven. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3 meter. Wanneer de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minder bedraagt, mag deze afstand worden aangehouden.
  • 2. voor het bouwen van bijgebouwen geldt dat het te bebouwen oppervlak maximaal 10 m2 bedraagt. Dit oppervlak is ook onderdeel van het te bebouwen oppervlak. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter. Bijgebouwen mogen tegen de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

Deze beleidsnotitie is niet verwerkt in deze conserverende beheersverordening. Indien gewenst kan een en ander worden vergund via een separate planologische procedure.

3.4.7 Aanvullend advies vergroting bestaande recreatiewoningen

De gemeenteraad heeft in aanvulling op de beleidsnotitie vergroten recreatiewoningen een aanvullende beleidslijn vastgelegd. In het aanvullend advies is de volgende beleidslijn opgenomen:

Het raadsbesluit van 22 april 2008 wordt aangevuld met de mogelijkheid om bestaande recreatiewoningen te vergroten tot een maximale bebouwde oppervlakte van 120 m², een goothoogte van 3 meter en een nokhoogte van 7 meter en ten hoogste 27,5% van het kaveloppervlak bebouwd.

In deze beleidsregel is de bebouwde oppervlakte van de recreatiewoningen dus altijd gekoppeld aan de perceelsomvang. Het omslagpunt ligt bij een bebouwde oppervlakte van 100 m². In onderstaande tabel wordt dit verduidelijkt.

Bebouwde oppervlakte woning   Bebouwingspercentage   Minimale kavelomvang  
70 m²   33 %   210 m²  
100 m²   33 %   300 m²  
101 m²   27,5 %   367 m²  
120 m²   27,5 %   436 m²  

Tabel 3.1: Verhouding tussen het bebouwde oppervlakte van de recreatiewoning, het bebouwingspercentage en de minimale kavelomvang

Dit resulteert in een keuzemogelijkheid voor de recreatiebedrijven en eigenaren van bestaande recreatiewoningen: maximaal 100 m² bebouwing en ten hoogste 1/3 van de kavel bebouwd of maximaal 120 m² bebouwing en ten hoogste 27,5% van de kavel bebouwd. Op deze wijze wordt binnen de bestaande omstandigheden zo optimaal mogelijk bijgedragen aan de doelstellingen ten aanzien van kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie.

Dit aanvullende advies is niet verwerkt in deze conserverende beheersverordening. Indien gewenst kan een en ander worden vergund via een separate planologische procedure.

3.4.8 Beleidsnotitie permanente bewoning recreatieverblijven

De gemeente heeft haar beleid met betrekking tot het wonen in recreatiewoningen in de “Beleidsnotitie permanente bewoning recreatieverblijven”' opgenomen. Deze beleidsnotitie is op 14 december 2004 door de gemeenteraad vastgesteld. Uit het bureauonderzoek dat voor de beleidsnotitie is uitgevoerd, blijkt dat ongeveer 5% van de recreatiewoningen permanent wordt gewoond. In het beleid is bepaald dat:

  • wanneer mogelijk - onder voorwaarden - legalisatie van het wonen in recreatiewoningen zal plaatsvinden door middel van een bestemmingswijziging;
  • het wonen in recreatiewoningen in nieuwe situaties niet wordt toegestaan.

Dit beleid is niet verwerkt in deze conserverende beheersverordening. Indien gewenst kan een en ander worden vergund via een separate planologische procedure.

3.4.9 Kleinschalig kamperen

Het beleid ten aanzien van kleinschalig kamperen is opgenomen in het facetbestemmingsplan 'Kleinschalig kamperen en huisvesting van agrarische seizoensarbeiders' (zie ook 3.4.10). Dit facetbestemmingsplan is van toepassing verklaard in de regels van deze beheersverordening. Voor het oprichten van een kleinschalig kampeerterrein wordt uitgegaan van een aantal voorwaarden:

  • 1. Het kleinschalig kampeerterrein moet aansluiten op de al bestaande bebouwing die voor het agrarisch bedrijf is gebouwd. Hier is gekozen voor een ruime formulering voor de plaatsbepaling van het kleinschalig kampeerterrein, zodat mede vanuit het oogpunt van landschappelijke inpassing maatwerk op perceelsniveau kan worden geleverd.
  • 2. De oppervlakte van een kampeerstandplaats levert een bijdrage aan de kwaliteit van een kleinschalig kampeerterrein. Die kwaliteit wordt voor een deel gewaarborgd in het opnemen van een minimumoppervlakte van een kampeerstandplaats. De in het facetbestemmingsplan neergelegde minimale oppervlakte is 100 m². Grotere kampeerstandplaatsen kunnen de kwaliteit van het betreffend kleinschalig kampeerterrein verhogen.
  • 3. Er mogen 25 kampeerstandplaatsen worden gerealiseerd op een kleinschalig kampeerterrein. Het gaat hier om kampeerstandplaatsen voor kampeermiddelen als tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto’s. Het kenmerk van deze kampeermiddelen is dat ze op een eenvoudig wijze van het kleinschalig kampeerterrein zijn te verwijderen. Dit is noodzakelijk omdat kampeermiddelen buiten het kampeerseizoen, dat begint op 15 maart en doorloopt tot en met 31 oktober, niet op het kleinschalig kampeerterrein aanwezig mogen zijn.
  • 4. Ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein mag worden gebouwd. Het bouwen heeft betrekking op trekkershutten en een gebouw voor sanitaire voorzieningen op het kleinschalig kampeerterrein. Deze mogen alleen binnen het agrarisch bouwperceel worden gebouwd en dus niet binnen agrarische productiegebieden.

Trekkershutten

Door trekkershutten te plaatsen worden kampeerstandplaatsen voor mobiele kampeermiddelen zoals tenten ingeleverd. Maximaal mogen er 7 trekkershutten worden gebouwd op het kleinschalig kampeerterrein. Dit betekent dat, uitgaande van het maximale aantal trekkershutten, nog 18 kampeerstandplaatsen voor kampeermiddelen zoals tenten beschikbaar zijn. Trekkershutten mogen een oppervlakte van niet meer dan 36 m2 hebben. De bouwhoogte van trekkershutten mag niet hoger zijn dan 3,5 m. Voor trekkershutten is bepaald dat zij binnen het kampeerseizoen mogen worden gebruikt. Omdat een trekkershut een kampeermiddel is, zouden deze bouwwerken (bouwvergunning) buiten het kampeerseizoen van het kleinschalig kampeerterrein moeten worden verwijderd. Juist omdat het bouwwerken betreft, is hierop een uitzondering gemaakt. De trekkershutten mogen buiten het kampeerseizoen op het kleinschalig kampeerterrein blijven staan, maar niet worden gebruikt voor recreatieve bewoning. Ook mogen trekkershutten alleen worden geplaatst binnen het agrarisch bouwperceel.

De aanwezigheid van sanitaire voorzieningen kan bijdragen aan een kwalitatief hoogwaardig kleinschalig kampeerterrein.Sanitaire voorzieningen worden bij voorkeur ondergebracht in bestaande bebouwing, nieuwbouw is alleen mogelijk binnen het agrarisch bouwperceel. Ook het kleinschalig kampeerterrein moet voldoen aan de eisen van de Beeldkwaliteit. Daarom is gesteld dat er een Beeldkwaliteitsplan voor nieuwe en de uitbreiding van bestaande kleinschalige kampeerterreinen moet worden opgesteld, waarbij een relatie moet worden gelegd met het reeds bestaande agrarische erf. Omdat de aanleg van een kleinschalig kampeerterrein kwalitatief hoogwaardig moet zijn, zijn er afstandseisen tussen de kleinschalige kampeerterreinen onderling opgenomen. De afstand moet ten minste 500 m zijn. Ook de afstand tot een regulier kampeerterrein is opgenomen. De afstand tussen het kleinschalig kampeerterrein en het reguliere kampeerterrein moet ten minste 1 km zijn.

Parkeergelegenheid moet op eigen terrein worden aangelegd. De norm die wordt gehanteerd is dat er per kampeerstandplaats op het eigen terrein binnen het agrarisch bouwperceel ruimte beschikbaar moet zijn voor twee parkeerplaatsen. Hiervan maakt één parkeerplaats onderdeel uit van de benodigde oppervlakte voor een kampeerstandplaats. Voor kleinschalige kampeerterreinen is een aantal aanvullende gebruiksregels opgenomen. Deze regels hebben onder meer betrekking op het feit dat kampeermiddelen en trekkershutten niet permanent mogen worden bewoond. Er mogen geen stacaravans op het kleinschalige kampeerterrein worden geplaatst.

3.4.10 Seizoenshuisvesting agrarisch perceel

In het facetbestemmingsplan 'Kleinschalig kamperen en huisvesting van de agrarische seizoenarbeiders' is beleid verwerkt ten aanzien van seizoenshuisvesting. Dit plan is vastgesteld op 27 april 2010 en ook van toepassing verklaard in deze beheersverordening.

Op het agrarische bouwperceel mogen ten hoogste 40 agrarische seizoensarbeiders worden gehuisvest. Als er woonunits voor de huisvesting van agrarische seizoensarbeiders op het agrarische bouwperceel worden geplaatst, dan mag dit voor maximaal 20 van het totaal van 40 agrarische seizoensarbeiders zijn. De huisvesting moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit en de Bouwverordening. Deze voorwaarde is opgenomen omdat het woonruimte betreft en er moet worden voorkomen dat er onvoldoende woonkwaliteit aan de agrarische seizoensarbeider wordt geboden. Op het agrarische bouwperceel moet ruimte worden gemaakt voor een centrale ontspanningsgelegenheid, bijvoorbeeld in de vorm van een recreatieverblijf. Ook moeten er voldoende sanitaire voorzieningen voor de agrarische seizoenarbeiders aanwezig zijn.

Door de huisvesting van agrarische seizoensarbeiders zal de parkeerdruk op het buitengebied toenemen. Daarom is de voorwaarde gesteld dat het parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden. De gehanteerde norm hierbij is dat er per agrarisch bouwperceel op eigen terrein ruimte beschikbaar moet zijn voor tenminste één parkeerplaats per seizoenarbeider. In het gebruik is geregeld dat er bij de huisvesting van agrarische seizoensarbeiders geen sprake kan zijn van permanente bewoning. De agrarische seizoensarbeider moet het hoofdverblijf elders hebben.

3.4.11 Parkeerbeleid voormalige gemeente Zijpe

Op 25 april 2011 heeft de gemeente het parkeerbeleid vastgesteld. In het parkeerbeleid zijn parkeernormen en andere zaken met betrekking tot parkeren opgenomen. Dit beleid is niet verwerkt in deze conserverende beheersverordening. Indien een ontwikkeling via een separate planologische procedure wordt vergund wordt dit beleid meegenomen in de beoordeling van het initiatief.

3.4.12 Beleidsvisie Externe Veiligheid

In juni 2004 is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen in werking getreden, met daarin normen voor afstanden tussen burgers en (bedrijven met)gevaarlijke stoffen. Dit besluit kan gevolgen hebben voor de ruimtelijke inrichting van de gemeente en voor de omgevingsvergunningverlening.

In de beleidsvisie Externe Veiligheid 2012-2015 van de voormalige gemeenten Harenkarspel, Schagen en Zijpe wordt uiteengezet hoe de drie gemeenten om willen gaan met externe veiligheid. Dit gaat over het beheersen van risico’s die voor de burgers ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen zoals vuurwerk, LPG en chemicaliën en het vervoer daarvan over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. Dit beleid is niet verwerkt in verordening, maar wordt meegenomen in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan.

3.4.13 Beleidsnotitie tweede bedrijfswoning

De gemeente heeft haar beleid ten aanzien van het toestaan van tweede bedrijfswoningen beschreven in de beleidsnotitie 'Tweede Bedrijfswoningen" uit september 2011. Vanwege schaalvergroting in de landbouw is de agrarische sector het afgelopen decennium danig in beweging. Indien schaalvergroting op een agrarisch bedrijf plaatsvindt, zijn veelal meer arbeidskrachten nodig. Om het welzijn van de op het agrarisch bedrijf aanwezige dieren te kunnen waarborgen, is dag- en nachttoezicht door één arbeidskracht per bedrijf niet altijd meer toereikend.

De verblijfsrecreatieve sector heeft net als de agrarische sector te maken met een intensivering van de bedrijfsvoering. De noodzaak van een kwalitatief hoogwaardige dienstverlening vraagt van ondernemer en medewerkers een nadrukkelijke aanwezigheid. Het kan daarbij gaan op meer service gerichte activiteiten, toezicht en hulpverlening. De taakverzwaring van de recreatieondernemer kan ertoe leiden dat het noodzakelijk is om één of meerdere plaatsvervangers op het terrein te huisvesten.

Er zijn technische en ruimtelijke criteria voor het toestaan van een tweede bedrijfswoning geformuleerd. Technische criteria omvatten criteria omtrent de noodzakelijkheid. Ruimtelijke criteria betreffen regels voor de fysieke inpassing van de tweede bedrijfswoning op een terrein.

Dit beleid is niet verwerkt in deze conserverende beheersverordening. Indien een ontwikkeling via een separate planologische procedure wordt vergund wordt dit beleid meegenomen in de beoordeling van het initiatief.

Daar waar de vigerende bestemmingsplannen een vrijstellingsbevoegdheid hebben ten behoeve van de realisatie van een tweede bedrijfswoning blijft deze met deze beheersverordening van kracht.

3.4.14 Conclusie

De vigerende plannen dateren rond de periode van 1970. De bovenstaande beleidsnotities zijn vastgesteld vanaf 2005.

De beheersverordening heeft een conserverend karakter. De bestaande situatie en vigerende planologische ruimte wordt met de beheersverordening vastgelegd. Dat betekent dat de beheersverordening, waarin de vigerende bestemmingsplannen zijn opgenomen, niet volledig voldoen aan dit beleid. De regels uit de beleidsnotities zullen, waar mogelijk, worden verwerkt in een passende planologische regeling in bestemmingsplan Buitengebied Zijpe, dat momenteel wordt opgesteld. Dit achten we gerechtvaardigd omdat dit ook al geldt in het kader van de huidige planologische situatie met de vigerende bestemmingsplannen en het feit dat op korte termijn het ontwerpbestemmingsplan voor de gronden die deze beheersverordening omvat ter inzage wordt gelegd.