Plan: | Hogebrugweg 6a te Waarland |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.BPWLDHogebrgwg6a-VA01 |
Op de percelen tussen de Hogebrugweg 6 en 8 te Waarland is men voornemens één nieuwe woning in de vorm van een vrijstaande woning te bouwen. Op de percelen is het bestemmingsplan 'Waarland' van toepassing. Binnen dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Agrarisch'. Het bouwen van een woning en het gebruiken van de gronden voor alleen wonen is binnen deze bestemming niet toegestaan.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt het juiste juridisch-planologisch kader geboden om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Het plangebied wordt gevormd door de kadastrale percelen 2156 en 2157 sectie H, gemeentecode HRK00, van de gemeente Schagen. Hieronder een weergave van het plangebied.
Figuur 1. Weergave plangebied (bron: pdokviewer.pdok.nl)
In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Waarland', vastgesteld op 15 februari 2012. De gronden zijn hierbinnen bestemd als 'Agrarisch'. De gronden mogen binnen deze bestemming gebruikt worden voor onder andere agrarische cultuurgrond, gebouwen ten behoeve van reële en volwaardige agrarische bedrijven en bedrijfswoningen. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een uitgebreide planbeschrijving. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing plaatsvindt aan de geldende wet- en regelgeving. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische toelichting en hoofdstuk 6 beschrijft tenslotte de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Ruimtelijke structuur
De Hogebrugweg heeft een kleinschalig profiel met aan één zijde laanbeplanting. Het profiel heeft een redelijk besloten en groen karakter. Het toont zich als een landelijk lint. Aan de oostzijde van de weg is sprake van een zeer groen, besloten beeld. In het gebied liggen enkele woningen en een gebied met recreatiewoningen. De recreatiewonigen zijn ingepast met forse en dichte beplanting en zijn nauwelijks zichtbaar. De aanwezige reguliere woningen hebben een individueel karakter en staan op groene erven. Aan de westzijde is sprake van individuele vrijstaande woningen op grote, groen ingerichte erven. Met name de wat oudere percelen zijn erg groen met grote bomen op het erf en langs de randen van het erf.
Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Hogebrugweg aan de buitenste rand van het dorp Waarland. Aan de overzijde van de weg is een vakantiepark gevestigd.
In de huidige situatie is het plangebied bestemd als agrarische grond, maar de gronden maken geen onderdeel uit van een agrarische bedrijfsactiviteit. Op het perceel is geen bebouwing aanwezig.
Figuur 2. Bestaande situatie
De bebouwing langs de Hogebrugweg is bescheiden van karakter en bestaat voornamelijk uit een verscheidenheid aan vrijstaande woningen soms gecombineerd met bedrijfsgebouwen op de achtergrond op overwegend ruime erven. Het bindende element in de openbare ruimte is de laanbeplanting langs de wegen. De massa van de bebouwing varieert van een tot twee lagen met een kap. De onderlinge afstand tussen de gebouwen is redelijk groot met vaak doorzicht naar het achtergelegen gebied. De kleurtoon is gevarieerd.
Met de invulling van het plangebied wordt het besloten groene profiel van de Hogebrugweg versterkt. De huidige perceelsindeling biedt ruimte voor één vrijstaande woning. Stedenbouwkundig ligt een goede inpassing voor met een vrijstaande woning waarmee de bebouwingsdichtheid en verharding ten opzichte van een tweekapper verder afneemt en er volledige aansluiting plaatsvindt op het bestaande gevarieerde bebouwingsbeeld.
De nieuwe woning wordt dusdanig vormgegeven dat het beeld van een vrijstaande woning/villa wordt verkregen. De iets schuine plaatsing ten opzichte van de weg en naastgelegen bebouwing is acceptabel omdat het daarmee aansluit op de iets verdraaiende verkavelingsrichting tussen nr.6 en nr.8. De positionering achter de voorgevellijn is aanvaardbaar omdat door het grotere voorerf de ruimtelijke beleving aan de weg groener blijft en waarmee de wat forsere woning zich meer als een latere toegevoegde inpassing representeert. Een groen erf met hagen en bomen is uitgangspunt, vooral aan de straat- en achterzijde.
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden bij voorkeur niet naast maar vooral achter de woningen geplaatst om de woning niet te breed te maken. Een symmetrisch beeld moet worden voorkomen. Dit doet afbreuk aan het gewenste beeld. Aan- of uitbouwen voor de woningen zijn in de vorm van erkers denkbaar omdat deze het individuele beeld juist kunnen versterken. Voor het erf is een inrichting met gras, heesters, hagen en bomen uitgangspunt.
Figuur 3. Impressie toekomstige situatie
Gewenste beeldkwaliteit nieuw woning:
Beeldkwaliteit erf/tuin:
Figuur 4. Impressie beeldkwaliteit nieuwe woning.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze structuurvisie staan alle plannen voor ruimte en mobiliteit voor de komende decennia. Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk wil inzetten op topsectoren zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei- en krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit.
Het Rijk formuleert de drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Rijk benoemt de rijksdoelstellingen gericht op een goed werkende woningmarkt in Nederland: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Bij het voorzien in de woningbehoefte is van belang dat het aanbod ook in kwalitatieve zin aansluit op de vraag.
Het onderhavige plan houdt rekening met deze aspecten zoals hierna ook verder wordt gemotiveerd.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6. lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.
De tekst uit het Bro luidt als volgt: ''De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Hiervoor kan gekeken worden naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Er is in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met het planvoornemen worden één woning gerealiseerd en is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft de ladder uitvoerbaar.
De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.
In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:
Het planvoornemen betreft de ontwikkeling van een locatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied. Het planvoornemen sluit dan ook aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking. Het plangebied maakt deel uit van het bestaand stedelijk gebied.
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling ligt in de PRV de nadruk op regionale afspraken. De gemeenten in de regio moeten het gezamenlijk eens worden over de gemeentegrens overschrijdende nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid en de afwegingsruimte liggen bij de regio. Zoals in paragraaf 3.1.2 besproken is met voorliggend planvoornemen geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Nadere afstemming met de regio is dan ook niet noodzakelijk.
In de provinciale woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland' is de ambitie opgenomen dat der in 2020 voldoende woningen van de juiste kwaliteit zijn in Noord-Holland. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod, het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners, en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving. Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's.
De Structuurvisie Schagen 2025 is op 22 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld en geeft koers aan de ruimtelijke ontwikkeling van Schagen over een planperiode van 10 tot 15
jaar (tot 2025). De hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid staan derhalve verwoord in deze visie. Dit betekent niet dat de structuurvisie een 'blauwdruk' is, waar voor elke locatie de ontwikkeling en inrichting gedetailleerd is weergegeven, of dat er exact is aangegeven welk
programma of welke ruimtelijke randvoorwaarden van toepassing zijn. Gedurende de planperiode zullen veel van de in deze structuurvisie aangegeven ontwikkelingskoersen, nader moeten worden onderzocht. Ook zullen er per beleidsthema of per locatie haalbaarheidsstudies en ruimtelijke randvoorwaarden moeten worden opgesteld. Op basis van nader onderzoek, uitwerkingen en randvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen, zal de besluitvorming plaatsvinden over concrete plannen en projecten. De structuurvisie zet
dus de koers uit en schept ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. De uitwerking daarvan is onderwerp van nadere studie.
Het is een belangrijke opgave om door woningbouw in de stad én in de dorpen het inwoneraantal vast te houden en mogelijkerwijs te laten groeien. Dit is geen autonome wens, maar hangt samen met het streven om het huidige voorzieningenniveau van Schagen op het peil van 2010 te houden en hiermee een aantrekkelijke stad te blijven. Nog belangrijker dan de aantallen woningen (kwantitatief) is de kwalitatieve opgave. De kwalitatieve doelstelling voor Schagen is meervoudig; zo is er enerzijds een sterke behoefte aan starterswoningen en dienen anderzijds kansen te worden geboden voor senioren om te wonen in de nabijheid van de voorzieningen. Deze behoefte wordt bij voorkeur op binnenstedelijke locaties opgelost, waarbij bouwen in hogere dichtheden mogelijk is. Het project ligt in de lijn van deze visie.
Op 28 oktober 2014 heeft de gemeenteraad Schagen de woonvisie vastgesteld. In de Woonvisie staat beschreven hoe Schagen omgaat met de veranderingen op de woningmarkt. De Woonvisie beschrijft de rol van Schagen in de regio en de provincie en hoe onderling wordt samengewerkt om te komen tot een blijvend gezond woningbestand in zowel stad, dorp als landelijk gebied.
In de woonvisie van de gemeente Schagen staan vier thema's centraal:
In de woonvisie wordt aandacht geschonken aan de vraag naar meer levensloopbestendige woningen en het stimuleren van energiezuinige woningen. Het voorgenomen project is in lijn met deze punten. Het project is niet strijdig met de lokale woonvisie van de gemeente Schagen.
De gemeente Schagen heeft een 'reisgids' opgesteld waarbinnen ingewikkelde afwegingen bij ruimtelijke plannen overzichtelijk worden gemaakt. De gids bevat een overzicht en een korte toelichting op regelgeving/procedures van hogere overheden. De gids kan gebruikt worden als naslagwerk bij het ontwikkelen van plannen en is onderverdeeld in drie hoofdthema's:
Voor het thema Wonen worden de vragen gesteld: Is de locatie kansrijk? Is het plan passend in de Lokale woonvisie? Is er een regionale behoefte? Is voldoende rekening gehouden met overige omgevingsaspecten? Is het antwoord op deze vragen ja? Dan kan het plan ingepast worden in het nieuwe woonprogramma.
Bij nieuwe plannen wordt gekeken naar de verkaveling van het plangebied, het soort woningen (prijsklasse, huur/koop, doelgroep), de plattegronden en de inrichting van het openbaar gebied. Maar ook naar een stappenplan hoe met de kopers van de woningen het plan wordt ontwikkeld en gerealiseerd (vraaggestuurd ontwikkelen). Daarnaast moet er onderzocht worden of er eventuele belemmeringen voor het plangebied aanwezig zijn.
De stedenbouwkundige schets geeft uitwerking van de reisgids voor ruimtelijke ontwikkelingen. Zoals weergeven in paragraaf 2.2 is bij de inrichting rekening gehouden met de verkaveling van het plangebied, het soort woning en de inrichting van het plangebied. Voldaan kan worden aan de Reisgids voor Ruimtelijke Ontwikkelingen.
De gemeente Schagen hanteert voor haar welstandsbeleid de ‘Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit’.
Het plangebied is gelegen in één van de komgebieden van de gemeente. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door na-oorlogse bebouwing. De bebouwing van na-oorlogse uitbreidingen kent een eigen patroon met functionele aansluitingen op de (oudere) organische structuren. De wijk is omringd door groenstructuren. Buurten, zoas de Hogebrugweg, waarbij de gevels georiënteerd zijn op de woonstraten hebben daardoor een introvert karakter. De bebouwing bestaat vooral uit kleine clusters en is overwegend seriematig met twee lagen en een kap.
Voor het komgebied geldt een soepel welstandsniveau. Komgebieden zijn zorgvuldig vormgegeven, maar bezitten geen bijzondere cultuurhistorische waarden.
Gebiedsgerichte criteria komgebied
LIGGING
HOOFDVORM
VORMGEVING
MATERIAAL EN KLEUR
Zoals beschreven in paragraaf 2.2 sluit het planvoornemen aan bij het welstandsbeleid van de gemeente Schagen.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen heeft op 7 november 2017 het facetbestemmingsplan parkeren vastgesteld. Deze regels zijn van toepassing op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Schagen, bijvoorbeeld bij nieuwbouw.
Dit bestemmingsplan verwijst naar de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016' en eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van deze nota en de normen die daarin zijn opgenomen. Uitgangspunt is dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost.
De basis voor de toets voor de parkeereis is gelegd in de CROW-richtlijnen. Het CROW geeft in haar publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ richtlijnen over hoe om te gaan met parkeernormering. Voor situaties waar de nota geen uitsluitsel over geeft, wordt deze richtlijn gehanteerd. Voor sommige ontwikkelingen bestaan geen specifieke parkeernormen. In die gevallen zal maatwerk worden geleverd, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de CROW-richtlijnen voor vergelijkbare ontwikkelingen.
De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkerncijfers. Het aanhouden van een bandbreedte kan echter leiden tot allerlei discussies over de verschillende invloedsfactoren. Bij het opstellen van de parkeernormen is er voor gekozen om uit te gaan van het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers (afgerond naar boven).
Op basis van de parkeernormen kan berekend worden hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn. Hier wordt in paragraaf 4.8 nader op ingegaan.
Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
De voormalige gemeente Harenkarspel heeft de ‘Beleidsnota cultuurhistorie gemeente Harenkarspel’ opgesteld waarin voor het hele grondgebied van de gemeente de cultuurhistorische waarden zijn geïnventariseerd. Deze beleidsnota maakt inzichtelijk welk belang de gemeente Harenkarspel hecht aan het behoud van cultuurhistorie. Dit behoud wil de gemeente realiseren door de cultuurhistorische elementen te beschermen, in stand te houden, goed beheer te stimuleren en te ondersteunen. Het gaat hierbij om gebouwdemonumenten, cultuurlandschappen en archeologie. Dit document is op 17 juli 2012 (bekendmaking 1 augustus 2012) vastgesteld. Bij de beleidsnota behoort een beleidskaart met verschillende archeologische regimes.
In het plangebied is een beschermingsregime van toepassing waarbij voor ingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 cm geldt dat archeologisch onderzoek vereist is. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 2.500 m2. De beoogde woning beslaat maar een klein deel van dit perceel. De benodigde bodemingrepen zijn hiermee ook kleiner dan 2.500 m2. Aanvullend archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Hierbij geldt wel dat mocht er tijdens eventuele bouwwerkzaamheden toch onverhoopt archeologische resten aan het licht komen, er overeenkomstig de Erfgoedwet het bevoegde gezag hiervan onmiddellijk op de hoogte gesteld dient te worden.
Het planvoornemen mag op grond van voorgaande ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.
Cultuurhistorie gemeente Harenkarspel vastgesteld. In 2012 is een verdiepingsslag op deze nota uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de nota 'Verdieping Beleidsnota cultuurhistorie gemeente Schagen'. De beleidsnota geeft aan welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en hoe met deze waarden omgegaan moet worden. Gebouwde monumenten zijn niet betrokken in de nota. Het plangebied is niet gelegen in een cultuurhistorisch waardevol gebied.
Het planvoornemen mag op grond van het voorgaande ten aanzien van het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar worden geacht.
Het planvoornemen is wat betreft de aspecten archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
Voor de bodeminformatie ter plaatse is het Bodemloket geraadpleegd. Er bestaat op grond van gegevens van het Bodemloket geen verdenking van bodemverontreiniging voor het plangebied. De uitvoerbaarheid wat betreft de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan hiermee planologisch worden aangetoond. Een verkennend bodemonderzoek uit oogpunt van milieu is uiteindelijk wel nodig voor het kunnen verkrijgen van een omgevingsvergunning om te bouwen.
Wat betreft het aspect bodem is het planvoornemen uitvoerbaar.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming, Structuuvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de provinciale ruimtelijke verordening.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. De volledige rapportage is te vinden in de bijlage.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb op voorhand niet nodig.
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico’s in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.
Op een afstand van circa 200 meter loopt Intercitylijn Den Helder - Heerhugowaard. De spoorlijn maakt geen onderdeel uit van het Basisnet Spoor. Op een afstand van circa 550 meter loopt de autoweg N241. Deze weg maakt geen onderdeel uit van het Basisnet Weg. Over beide wegen vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. De plaatsgebonden risicocontour van beide wegen ligt niet over het plangebied. Het planvoornemen betreft de toevoeging van één woning. Dit geringe aantal heeft geen invloed op het groepsrisico.
In het plangebied worden geen nieuwe risicobronnnen mogelijk gemaakt. Onderzoek naar externe veiligheid is dan ook niet noodzakelijk.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB. die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.
De Hogebrugweg waaraan het plangebied grenst, is een weg waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur is toegestaan. Voor dergelijke wegen vergt de Wet Geluidhinder geen onderzoek. Wel moet in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' beoordeeld worden of sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat.
Met voorliggend bestemmingsplan neemt het aantal verkeersbewegingen op de weg slechts in geringe mate toe. Verwacht mag worden dat op basis van deze verkeersbewegingen en op basis van de huidige bouwtechnieken de vereiste binnenwaarden worden gehaald.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluidhinder uitvoerbaar.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.
Via de digitale watertoets is op 11 april 2019 het Hoogheemraadschap geïnformeerd over het planvoornemen. Het volledige advies is ingevoegd als bijlage bij de toelichting. Uit het advies komt naar voren dat het planvoornemen maar een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Deze beperkte invloed kan ondervangen worden met standaard maatregelen.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.
Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
Onderzoek
Het plangebied ligt aan de rand van het dorp Waarland. Aan de overzijde van het plangebied ligt het Recreatiepark de Luwe Stek. Het gehele terrein beslaat ongeveer 7,8 hectare waarop maximaal 212 kampeermiddelen (chalets en stacaravans) zijn toegestaan. Het terrein strekt zich uit vanaf het Kanaal Alkmaar-Kolhorn/Langedijkervaart tot Het terrein kent een lage bebouwingsdichtheid. Op het terrein komt beperkt permanente bewoning voor. Voor de bewoners van deze kampeermiddelen is een persoonsgebonden gedoogbeschikking afgegeven. Het terrein wordt bedrijfsmatig geëxploiteerd.
Het recreatiepark ligt te midden van het landelijk lint en grenst aan andere woonpercelen. Daardoor is de omgeving te beschouwen als gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor. Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden zoals deze in de VNG-brochure worden gehanteerd met één afstandsstap worden verlaagd.
Een recreatiepark kan het beste worden ingedeeld in de categorie 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken) (SBI-2008, 553,522) van de VNG-brochure. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 50 m voor geluid met de aanduiding Continu, milieucategorie 3.1. De afstand van de gevels van de woningen (hindergevoelige functie) tot de bestemmingsgrens van het recreatiepark bedraagt circa 25 m. Omdat de omgeving aangemerkt kan worden als gemengd gebied, kan de te hanteren richtafstand verlaagd worden naar 30 m zonder dat dit ten koste van het woon- en leefklimaat. Aan deze richtafstand kan dan ook worden voldaan.
Het planvoornemen wordt niet door het aspect milieuhinder in uitvoerbaarheid belemmerd. Tevens zorgt het planvoornemen niet voor een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van het naastgelegen recreatieterrein.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Onderzoek
VERKEER
Op basis van de nieuwste kencijfers (publicatie 381, 2018) van het CROW (Wonen; koop, huis, vrijstaand, weinig stedelijk, rest bebouwde kom) geldt voor het planvoornemen een minimale verkeersgeneratie van 7,8 en maximaal 8,6 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag per woning. De Hogebrugweg heeft voldoende capaciteit om deze verkeersbewegingen te ondervangen.
PARKEREN
De gemeente Schagen heeft haar eigen parkeerbeleid 'Nota Parkeernormen Schagen 2016'. Dit parkeerbeleid is gebaseerd op de oudere CROW publicatie 317 en gaat uit van gemiddelden. De beoogde ontwikkeling valt in de hoofdgroep 'Wonen' en subgroep 'Koop, vrijstaand'. Het plangebied is gelegen in de rest bebouwde kom. Hiervoor geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaats per woning. Op het perceel is voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen te realiseren. De ontwikkeling voldoet dan ook aan de normen zoals gesteld in de parkeernormennota.
LUCHTKWALITEIT
Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen overigens sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.
Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
De voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouwprojecten is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Daarnaast leidt het planvoornemen niet tot een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn zoals hierboven in de paragraaf verkeer en parkeren is beschreven.
Het planvoornemen is wat betreft de aspecten verkeer, parkeren en luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Lokale overheden hebben een belangrijke rol bij energiebesparing, duurzame energieopwekking en terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. Bijna alle gemeenten in Nederland hebben een klimaatbeleidsplan en voeren klimaatprojecten uit. De doelen uit het Uitvoeringsprogramma Klimaat 2012 - 2020 van de gemeente Schagen zijn energiebesparing, vermindering uitstoot broeikasgassen met 20% en de opwekking van 22,5% duurzame energie.
De gemeente Schagen geeft uitvoering aan de Energieagenda 2017. Schagen ondersteunt, faciliteert en initieert projecten, zodat het energieverbruik vermindert en er meer duurzame energie wordt opgewekt. Eén van de speerpunten is meer energie neutrale nieuwbouw. Schagen wil de energietransitie ondersteunen en versnellen om uiteindelijk in 2040 energie-neutraal te zijn.
Daarnaast moet alle nieuwbouw aardgasvrij gerealiseerd worden. De gemeente begeleid particuliere bouwers in een vroeg stadium van de planontwikkeling, waardoor hogere ambities worden gehaald.
Wie tegenwoordig een woning bouwt, doet dit al bijna energieneutraal (EPC 0,4) en bij voorkeur met duurzame materialen. De regels hiervoor zijn de afgelopen jaren aangescherpt en vragen nu om nieuwe bouwconcepten. In 2020 mogen alleen nog energieneutrale of energieopwekkende woningen worden gebouwd.
Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).
Onderzoek
Op het planvoornemen is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing.
Het planvoornemen voor de realisatie van één woning is een kleinschalige ontwikkeling waarbij de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. niet wordt overschreden. Voor het planvoornemen geldt daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Het bevoegd gezag heeft op basis hiervan besloten dat het planvoornemen geen aanleiding geeft voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.
Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelij-ke ordening (Bro)in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro.
Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:
Daarnaast dient een dergelijk plan vergezeld te gaan van een toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de uitkomsten van het overleg zijn vermeld.
De invoering van de nieuwe Wro en het nieuwe (Bro) heeft op 1 juli 2008 plaatsgevonden. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is de geldende wet- en regelgeving toegepast.
Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:
Het voorliggende bestemmingsplan is zo opgesteld dat het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat:
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo.
Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningstrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning, etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een gebruik dat op grond van een bestemmingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk.
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd.
Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voor-ontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak.
De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis aan huisblad en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is over-genomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie Leefomgeving en Transport, wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
BEGRIPPEN
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.
WIJZE VAN METEN
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is voor een belangrijk deel voorgeschreven in de SVBP2012. Deze regels zijn overgenomen in artikel 2 van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welke gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitbepalingen opgenomen. De toekenning van bestemmingen tot een bepaald perceel is gebaseerd op het gewenste gebruik en een verantwoorde inpassing.
Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen: Wonen - 3.
WONEN - 3
Voor de woonbestemming is aansluiting gezocht op het bestemmingsplan 'Waarland'. De bestemming ‘Wonen - 3’ richt zich op de bebouwing die aanwezig is binnen het historische lint van Waarland. De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De toegestane maatvoering is vastgelegd in de planregels. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “erf”.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
ANTI-DUBBELTELREGEL
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
ALGEMENE BOUWREGELS
In de algemene gebruiksregels is de parkeernorm voor dit bestemmingsplan vastgelegd.
ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
OVERGANGSRECHT
De in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht is opgenomen in deze regels. In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke in de bestmming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.
Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven. Voorliggend bestemmingsplan leidt tot de bouw van twee woningen. Het planvoornemen is derhalve een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro.
Doel van een grondexploitatieregeling is het aantonen van de financiële haalbaarheid, het verzekeren van het kostenverhaal en het bieden van aanvullende sturingsmogelijkheden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In beide gevallen kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Het plan wordt door een private partij ontwikkeld. Wat betreft de ontwikkeling zal er voor de vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst zijn gesloten waarin het verplicht kostenverhaal is afgedekt. De exploitatie ligt geheel in handen van en is voor risico van de ontwikkelende partij. Deze partij draagt alle kosten van de realisatie van het plan.
De kosten voor het voorliggende bestemmingsplan en de daarbij behorende noodzakelijke onderzoeken worden deels door de initiatiefnemer gedragen. De betaling van de kosten die de gemeente heeft gemaakt is verzekerd in de anterieure overeenkomst en/of via leges.
Door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden bestaat de mogelijkheid dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1. Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade worden door de initiatiefnemer gedragen. De vergoeding van eventuele planschade is geregeld in de anterieure overeenkomst.
Op basis van deze overwegingen mag het plan economisch uitvoerbaar worden geacht. Dit betekent dat de uitvoering van het voorliggende plan niet door een onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
Vooroverleg
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro is dit bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Tevens is het planvoornemen aan de buren op naastgelegen percelen gepresenteerd. Op het voornemen zijn geen reacties binnengekomen.
De initiatiefnemer heeft de eigenaren van de naastgelegen percelen geïnformeerd. Een verklaring dat zij geen bezwaar hebben tegen het plan, is door hen overlegd.
Tervisielegging ontwerp
Na het stadium van vooroverleg wordt het plan als ontwerp ter visie gelegd. Binnen de termijn van tervisielegging kan door een ieder zienswijzen op het bestemmingsplan naar voren worden gebracht. Hiervan wordt vervolgens afzonderlijk van deze toelichting verslag gedaan.