9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
a. lid 9.2, sub a, onder 1 en toestaan dat binnen hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specfieke bouwaanduiding - stolp' 2 woningen worden gerealiseerd;
-
b. lid 9.2, sub a, onder 5 voor een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 6,5 m mag bedragen;
-
c. lid 9.2, sub a, onder 6, voor een dakhelling van minder dan 30°, met dien verstande dat niet het gehele dak plat mag worden afgedekt;
-
d. lid 9.2, sub b, ten behoeve van vervangen en nieuwbouw, indien:
-
1. het bouwwerk teniet is gegaan door een calamiteit;
-
2. handhaving van de hoofdvorm niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker en met financiele tegemoetkomingen of anderszins de onevenredige nadelige gevolgen voor de eigenaar/gebruiker niet opgeheven kunnen worden,
met dien verstande dat in gevallen waarin een stolpvormige woning wordt gebouwd de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 2,7 en 11,5 m.
Indien geen sprake is van een stolpvormige woning zijn de in lid 9.2 sub a genoemde regels van toepassing;
-
e. lid 9.2, sub b, ten beheove van een gedeeltelijk vernieuwng, verandering en uitbreiding, waarbij de bestaande goothoogte, bouwhoogte en dakvorm aangehouden dient te worden met een maximale speling van 0,5 m voor de goothoogte, 1 m voor de bouwhoogte en 5° voor de dakhelling;
-
f. lid 9.2, sub c, onder 2 en 3, voor een tijdelijke grotere oppervlakte van niet meer dan 60 m² aan bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
-
1. de afwijking uitsluitend van toepassing is in combinatie met een omgevingsvergunning voor gebruik zoals bedoeld in lid 9.5;
-
2. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) de bebouwing die als woonvoorzieningen wordt gebruikt, en niet passend is binnen de regels van de bestemming, van het perceel wordt verwijderd.
-
g. lid 9.2, sub c, onder 4 voor een afwijkende situering van bijgebouwen ten opzichte van het hoofdgebouw;
-
h. lid 9.2, sub d, onder 1 ten behoeve van een andere situering van de paardenbak, onder de aanvullende voorwaarden dat:
- bij een afwijkende situering de paardenbak landschappelijk wordt ingepast, inclusief de ligging van de paardenbak ten opzichte van de eigen erfbebouwing;
- voor een paardenbak die aan de weg is gelegen streek eigen beplanting aan de voorzijde wordt aangebracht.
De genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid.