direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woningbouw Westerpark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPWESTERPARK-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan het Westerpark, evenwijdig aan de Westerweg, te Schagen is woningbouwcorporatie Wooncompagnie voornemens gestapelde woningbouw te ontwikkelen. De gronden zijn in de huidige situatie in gebruik als groenstructuur en als zodanig bestemd. Binnen de huidige bestemming 'Groen' in het bestemmingsplan 'Woongebieden Kern Schagen' (vastgesteld op 20 november 2013) is het voornemen niet mogelijk.

1.2 Plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden behorende bij het perceel aan het Westerpark te Schagen (kadastraal perceelnummer 2821, sectie G, gemeentecode SGN00). De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van het bestemmingsplan. Navolgende figuur geeft een indicatie van de ligging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWESTERPARK-VA01_0001.png"

Figuur 1. Weergave plangebied

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Woongebieden Kern Schagen', vastgesteld op 20 november 2013. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor 'Groen'. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWESTERPARK-VA01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede bestemmingsplan 'Woongebied Kern Schagen' (2013)

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere aangewezen voor groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, en voet- en fietspaden. Het bouwen van gebouwen is mogelijk mits deze in een bouwvlak worden gebouwd. In het plangebied is geen bouwvlak aanwezig. Het bouwen van de gestapelde woningbouw en het gebruiken van de gronden ten behoeve van wonen is binnen de huidige bestemming niet mogelijk.

In het bestemmingsplan is geen wijziging- of afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het bouwen en gebruiken van de gronden ten behoeve van wonen alsnog mogelijk te maken. Door middel van voorliggend nieuw bestemmingsplan kan alsnog het juiste planologisch-juridisch kader worden geboden voor het toekomstige gebruik.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Ook is hier de beeldkwaliteit uiteengezet. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 uitgewerkt. Een omschrijving van de planologisch en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied aan het Westerpark is momenteel in gebruik als groenstrook. Het plangebied is gelegen ten westen van het centrum van de kern van Schagen. Aan de oostzijde van het plangebied loopt de provinciale weg de N245, die Schagen verbindt met Alkmaar en Den Helder. Aan de westzijde bevinden zich diverse woongebouwen. Direct grenzend aan noordzijde van het plangebied staat een kantoorgebouw. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een religieuze ruimte en een parkeervoorziening voor het stadscentrum.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt een woongebouw gerealiseerd van 3 à 4 bouwlagen. Hierop afgestemd is een maximale bouwhoogte van 13 m voldoende. Het woongebouw biedt ruimte voor 35 appartementen van circa 70 m2 vloeroppervlak. Om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte wordt in het plangebied ruimte geboden voor 49 extra parkeerplaatsen. Hiervan worden 38 parkeerplaatsen inpandig gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWESTERPARK-VA01_0003.png"

Figuur 3. Indicatieve weergave toekomstige situatie plangebied

In bovenstaande indicatieve schets is de positionering van het gebouw weergegeven. Er is nadrukkelijk rekening gehouden met de vorm van de kavel, de bestaande omliggende bebouwing, en de geluidszone van de nabijgelegen weg.

2.3 Beeldkwaliteitsparagraaf

In samenspraak met de gemeente Schagen is voor deze ontwikkeling een stedenbouwkundig programma van eisen opgesteld. Vanuit dit stedenbouwkundig programma is onderstaand de locatieanalyse, de kwaliteitseisen en de referentiebeelden overgenomen.

Locatieanalyse

Het plangebied ligt ten westen van het centrum van de kern Schagen. Aan de oostzijde van het plangebied bevinden zich een watergang en de Westerweg die Schagen verbindt met Alkmaar en Den Helder. Direct naast het plangebied is een kantoorgebouw. Ten zuiden van het plangebied staat een religieuze ruimte en een parkeervoorziening voor het stadscentrum. Ten westen van het plangebied bevindt zich de weg Westerpark met hieraan gelegen diverse typen woningen en complexen die ontsloten worden vanaf deze weg. Ten westen bevindt zich, afgeschermd door een groenstrook met doorlopend voetpad en waterstructuur, de parkachtige jaren 70 wijk Waldervaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWESTERPARK-VA01_0004.png"

Figuur 4. Schets zichtlijnen vanuit omgeving (Rood: architectonische verbijzondering. Zwarte pijl: architectonische relatie)

Stedenbouwkundige voorzet voor herontwikkeling locatie Westerpark wordt gebaseerd op de bestaande omgeving en beoogde ontwikkeling van Westerpark daarin.

Kwaliteiten, aandachtspunten en structuurprincipes:

  • Versterken stedenbouwkundige positie door aansluiting op en inpassing in structuur;
  • Bouwmassa en opbouw versterkt de Westerweg begeleidende bebouwingsstructuur;
  • 3-4 bouwlagen, max 12 meter, plat afgedekt (geen kap), setback in toplaag/toplagen;
  • Bouwen op dezelfde oostelijke rooilijn als noordelijke bebouwing aan Westerweg;
  • Duidelijke oriëntatie naar Westerweg, attractief gevelbeeld naar perceelranden;

  • Geleding/massavorm die zich verhoudt tot het bestaande bebouwingsbeeld Westerpark;
  • Verbijzondering geveldelen die liggen op (winterse) zichtlocaties (zie schets figuur 4);
  • Verbijzondering zuidelijke hoek (presentatie naar Westerweg en parkeerplaats Menisweg);
  • Verticale gelaagdheid met duidelijke verbijzondering van de bovenste bouwlaag richting Westerpark;
  • Geleding in traversen die een (resonante) aansluiting geeft op de bebouwingsritmiek;
  • Architectuur is eigentijds en verwant aan het bebouwingsbeeld in Westerpark;
  • Materiaal en kleurgebruik sluit aan op de omgeving;
  • Bebouwing kent een zorgvuldige detaillering;

  • Geluidszone weg meenemen in ontwerp;
  • Voldoende parkeervoorzieningen toevoegen aan de westzijde, aansluitend op Westerpark;
  • Kwaliteit van ligging aan water benutten en waterstructuur versterken;
  • Behoud van eventuele bomen, toevoegen x aantal bomen per wooneenheid;
  • Duurzame inrichting, halfverharding en voldoende groen (m2) per wooneenheid;
  • Minimalisatie (lengte) randen en beperking in diversiteit van de openbare ruimte.

Referentiebeelden van vergelijkbare situaties met bebouwing langs provinciale weg Schagen

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWESTERPARK-VA01_0005.png"

Figuur 5. Geluidsgevel en geleding bouwmassa (complex Vliedlaan/Kogerlaan, gezien vanaf n241 Schagen) (Bron: gemeente Schagen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWESTERPARK-VA01_0006.png"

Figuur 6. Geluidsgevel en ritmiek (drive-in woningen/herenhuizen De Vaart, gezien vanaf N241 Schagen), (Bron: gemeente Schagen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWESTERPARK-VA01_0007.png"

Figuur 7. 3D impressie van beoogde planontwikkeling Westerpark. Gelaagdheid, principe van horizontale opbouw en setback zijn principes die ontleend worden aan de beoogde ontwikkeling van de locatie (Bron: gemeente Schagen)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze structuurvisie staan alle plannen voor ruimte en mobiliteit voor de komende decennia. Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk wil inzetten op topsectoren zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei- en krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit.

Het Rijk formuleert de drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt de rijksdoelstellingen gericht op een goed werkende woningmarkt in Nederland: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Bij het voorzien in de woningbehoefte is van belang dat het aanbod ook in kwalitatieve zin aansluit op de vraag.

Het onderhavige plan houdt rekening met deze aspecten zoals hierna ook verder wordt gemotiveerd.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6. lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.

De tekst uit het Bro luidt als volgt: ''De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Met het planvoornemen wordt een woongebouw gerealiseerd met 35 appartementen en kan hiermee beschouwd worden als woningbouwlocatie en dus een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Behoefte

In de provinciale woonvisie 'Goed Wonen in Noord-Holland' is de ambitie opgenomen dat er in 2020 voldoende woningen van de juiste kwaliteit zijn in Noord-Holland. De provincie geeft daarnaast in de PRV de verplichting dat regionale schriftelijke afspraken moeten zijn als een bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De regio Kop van Noord-Holland heeft naar aanleiding hiervan het regionale actieprogramma wonen (RAP 2.0) opgesteld. De RAP 2.0 is gebaseerd op de door de provincie vastgesteld woningbouwprognose en is in lijn met de provinciale woonvisie. Het kwalitatief woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland (KwK) bevat afspraken over de woningbouwprogrammering in de regio. De plancapaciteit voor de gemeenste Schagen voor de periode 2017-2019 betreft 840 woningen. De appartementen aan het Westerpark zijn in deze capaciteit opgenomen.

De gemeente Schagen, woningcorporatie Wooncompagnie en de Huurderskoepel Schagen en Omstreken hebben hunnen prestatieafspraken vastgelegd in het document 'Prestatieafspraken Schagen 2016 tot en met 2020'. De woonvisie van de gemeente, 'Een nieuwe gemeente, een nieuwe koers - Lokale woonvisie 2014 t/m 2018' vormt hiervoor een belangrijke onderlegger. In de woonvisie is beschreven dat in de gemeente Schagen groei plaatsvindt van het aantal huishoudens. Dit betreft met name kleinere en oudere huishoudens.

De missie van Wooncompagnie is de volgende: 'Wooncompagnie werkt aan de best mogelijke woningen tegen de laagst mogelijke prijs, zodat mensen met weinig koopkracht zelf kunnen kiezen hoe en waar ze willen wonen.' Door middel van bovenstaande missie geeft Wooncompagnie haar invulling aan de prestatieafspraken.

De gemeente, Wooncompagnie en de huurderskoepel merken op dat door de toegenomen toestroom van vergunninghouders de druk op de voorraad woningen in de sociale huursector aanzienlijk is toegenomen. Wooncompagnie wil een bijdrage leveren aan het 'Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom' (Rijksoverheid, 27 november 2015) door het realiseren van extra woningen om de druk op de woningmarkt te verlichten. Wooncompagnie verwacht voor de komende periode van twee jaar (2016-2018) 150 extra woningen in ontwikkeling te kunnen brengen. De appartementen aan het Westerpark maken onderdeel uit van deze 150 woningen.

Conclusie

Voorliggend voornemen maakt onderdeel uit van de regionale woningbouwafspraken. Uit voorgaande alinea's komt naar voren dat voldoende behoefte is naar de extra appartementen. Een nadere motivatie is dan ook niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

Op 21-06-2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Provinciale Staten hebben op 12-12-2016 een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld die per 01-03-2017 van kracht is geworden.

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 21-06-2010) zijn de uitgangspunten en de sturingsfilosofie uit het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord, het voorheen geldende streekplan, overgenomen. Uitgangspunt voor de structuurvisie is 'kwaliteit door veelzijdigheid'. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen (ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de PRV opgesteld. Hierin is een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen. Het gaat hierbij om onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking. Het plangebied maakt deel uit van het bestaand stedelijk gebied.

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling ligt in de PRV de nadruk op regionale afspraken. De gemeenten in de regio moeten het gezamenlijk eens worden over de gemeentegrens overschrijdende nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid en de afwegingsruimte liggen bij de regio. In paragraaf 3.1.2 is reeds ingegaan op de regionale afspraken. Hieruit is naar voren gekomen dat de ontwikkelingen in voorliggend bestemmingsplan op zijn genomen in de regionale woningbouwafspraken van de gemeente Schagen.

3.2.3 Provinciale woonvisie 2010 - 2020

In de provinciale woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland' is de ambitie opgenomen dat der in 2020 voldoende woningen van de juiste kwaliteit zijn in Noord-Holland. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod, het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners, en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving. Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's.

3.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

3.3.1 Woningbouw Kop van Noord-Holland

Het woningbouwbeleid is op regionaal niveau vastgelegd in het Regionaal Kwalitatief Woningbouwprogramma voor de Kop van Noord-Holland (kortweg KwK). Het betreft hier een convenant over de ruimte voor woningbouw tot 2020 waaraan de gemeenten en de provincie Noord-Holland zich hebben verbonden op 28 oktober 2015. Hierbij wordt aangesloten op de harde plancapaciteit en op de ontwikkelingen uit de bevolkingsprognoses. Met het KwK wordt gestuurd en gemonitord op realisatie van de kwalitatief beste plannen.

In het Regionale Actieprogramma worden regionale afspraken gemaakt die nodig zijn om de woningmarkt toekomstbestendig te maken. De afspraken zijn gebaseerd op de provinciale woningbouwprognose. De prognose van de provincie Noord-Holland laat zien dat de bevolking van de Kop van Noord-Holland op de korte termijn een kleine groei heeft door met name buitenlandse migratie. Daarnaast is er door een toename aan alleenstaande ouderen sprake van vergrijzing. Voor de afspraken over de betaalbaarheid en sociale woningbouw wordt in het RAP verwezen naar de meerjarige prestatieafspraken van regiogemeenten met woningcorporaties.

3.3.2 Lokale Woonvisie

Op 28 oktober 2014 heeft de gemeenteraad Schagen de visie 'Een nieuwe gemeente, een nieuwe koers - Lokale woonvisie 2014 t/m 2018' vastgesteld. In de Woonvisie staat beschreven hoe Schagen omgaat met de veranderingen op de woningmarkt. Huizenprijzen dalen, er staan veel woningen te koop, financiering is lastiger en de doorstroming verloopt moeizaam. In Schagen zijn daarbij bepaalde trends te zien: de groei van het aantal inwoners en huishoudens daalt, op termijn slaat dat om in krimp (volgens provinciale prognose: na 2030). Vergrijzing betekent meer ouderen, maar ook meer mensen met een beperking en toename van dementie. Kleine huishoudens nemen toe, huishoudens met kinderen nemen af. In stad Schagen neemt het aantal inwoners wel toe, vooral senioren willen graag dichtbij de voorzieningen wonen.

Centraal staat vraaggestuurd bouwen in de kernen van onze gemeente. De Woonvisie beschrijft de rol van Schagen in de regio en de provincie en hoe onderling wordt samengewerkt om te komen tot een blijvend gezond woningbestand in zowel stad, dorp als landelijk gebied. Samen met maatschappelijke partners en de inwoners wil Schagen de antwoorden vinden en een impuls geven aan de vitaliteit en kracht van de gemeenschappen in de kernen.

Behoefte aan betaalbare huurwoningen en prestatieafspraken

In relatie tot voorliggend plan is vooral paragraaf 4.4.2 van de Woonvisie van belang. Daar wordt ingegaan op het feit dat de vraag naar goedkope huurwoningen toeneemt. Om deze vraag te kunnen bedienen zijn prestatieafspraken gemaakt met woningbouwcorporatie Wooncompagnie welke zijn vastgelegd in het document 'Prestatieafspraken Schagen 2016 tot en met 2020'. In dit document zijn de afspraken vastgelegd die de gemeente Schagen, woningcorporatie Wooncompagnie en de Huurderskoepel Schagen en Omstreken met elkaar hebben gemaakt. Een belangrijk thema is het behouden van het aanbod huurwoningen met een huurprijs die past bij de doelgroep. Daarnaast is als ambitie opgenomen om op korte termijn 100 betaalbare huurwoningen te realiseren in de gemeente Schagen.

Door de toegenomen toestroom van vergunninghouders is de druk op de voorraad woningen in de sociale huursector sterk toegenomen. Wooncompagnie wil met het planvoornemen de druk op de woningmarkt verlichten. Voorliggend plan voorziet in het realiseren van betaalbare huurwoningen voor onder andere vergunninghouders en andere woningzoekenden.

3.3.3 Structuurvisie Schagen 2025

De Structuurvisie Schagen 2025 is op 22 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld en geeft koers aan de ruimtelijke ontwikkeling van Schagen over een planperiode van 10 tot 15 jaar (tot 2025). De hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid staan derhalve verwoord in deze visie. Dit betekent niet dat de structuurvisie een ‘blauwdruk’ is, waar voor elke locatie de ontwikkeling en inrichting gedetailleerd is weergegeven, of dat er exact is aangegeven welk programma of welke ruimtelijke randvoorwaarden van toepassing zijn. Gedurende de planperiode zullen veel van de in deze structuurvisie aangegeven ontwikkelingskoersen, nader moeten worden onderzocht. Ook zullen er per beleidsthema of per locatie haalbaarheidsstudies en ruimtelijke randvoorwaarden moeten worden opgesteld. Op basis van nader onderzoek, uitwerkingen en randvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen, zal de besluitvorming plaatsvinden over concrete plannen en projecten. De structuurvisie zet dus de koers uit en schept ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. De uitwerking daarvan is onderwerp van nadere studie.

Het is een belangrijke opgave om door woningbouw in de stad én in de dorpen het inwoneraantal vast te houden en mogelijkerwijs te laten groeien. Dit is geen autonome wens, maar hangt samen met het streven om het huidige voorzieningenniveau van Schagen op het peil van 2010 te houden en hiermee een aantrekkelijke stad te blijven. Nog belangrijker dan de aantallen woningen (kwantitatief) is de kwalitatieve opgave. De kwalitatieve doelstelling voor Schagen is meervoudig; zo is er enerzijds een sterke behoefte aan starterswoningen en dienen anderzijds kansen te worden geboden voor senioren om te wonen in de nabijheid van de voorzieningen. Deze behoefte wordt bij voorkeur op binnenstedelijke locaties opgelost, waarbij bouwen in hogere dichtheden mogelijk is.

De voorliggende ontwikkeling bedient de sociale huisvesting, het biedt daarmee kansen voor verschillende categorieën zoals senioren en sluit bovendien aan bij de doelstelling uit de structuurvisie om meer starterswoningen te realiseren. Daarnaast is sprake van een binnenstedelijke ontwikkeling, waarmee de druk op het buitengebied wordt ontlast. Gelet op het voorgaande wordt de beoogde ontwikkeling passend geacht binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.4 Reisgids voor Ruimtelijke ontwikkelingen

De gemeente Schagen heeft een 'reisgids' opgesteld waarbinnen ingewikkelde afwegingen bij ruimtelijke plannen overzichtelijk worden gemaakt. De gids bevat een overzicht en een korte toelichting op regelgeving/procedures van hogere overheden. De gids kan gebruikt worden als naslagwerk bij het ontwikkelen van plannen en is onderverdeeld in drie hoofdthema's:

  • Wonen;
  • Werken, en;
  • Recreëren.

Voor het thema Wonen worden de vragen gesteld: Is de locatie kansrijk? Is het plan passend in de Lokale woonvisie? Is er een regionale behoefte? Is voldoende rekening gehouden met overige omgevingsaspecten? Is het antwoord op deze vragen ja? Dan kan het plan ingepast worden in het nieuwe woonprogramma.

Voor voorliggend plan kunnen alle vragen met ja beantwoord worden. Het planvoornemen is reeds opgenomen in de prestatieafspraken tussen woningbouwcorporatie Wooncompagnie en de gemeente Schagen.

3.3.5 Welstandsbeleid, Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit

De gemeente Schagen hanteert voor haar welstandsbeleid de ‘Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit’. Het voorliggende bestemmingsplan richt zich op een nieuwe invulling van het gebied. Het is een functionele en ruimtelijke verandering waarmee nieuwe functies worden toegevoegd en oude worden verwijderd. Het plan omvat meerdere wooneenheden, is een complex, en valt hiermee onder het hoofdstuk bijzondere ontwikkelingen van de reisgids. Op basis daarvan is voor deze ontwikkeling een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld.

3.3.6 Beeldkwaliteitsparagraaf

In de inleiding en in Hoofdstuk 2 is de relatie met (hoofdstuk bijzondere ontwikkelingen) uit de ‘Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit’ verantwoord en daarmee is sprake van een goede onderlinge afstemming.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Erfgoed

Wet- en regelgeving

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

De gemeente Schagen heeft in 2009 haar eigen archeologiebeleid vastgesteld. Tot de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen behoort een archeologische beleidskaart waarop de gemeente is ingedeeld in verschillende zones met elk een eigen beschermingsregime. Wanneer in de gemeente een nieuwe ontwikkeling plaatsvindt, kan met de archeologische beleidskaart nagegaan worden wat de archeologische verwachtingswaarde van het gebied is en of er noodzaak is tot het verrichten van archeologisch onderzoek voor de specifieke locatie.

Navolgende figuur geeft de archeologische beleidskaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWESTERPARK-VA01_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Schagen, plangebied in lichtblauw omcirkeld

Het plangebied, weergegeven met de rode pijl, is gelegen in een gebied waarvoor een beschermingsregime geldt voor ingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 40 cm. Voorliggend plan maakt een bouwmogelijkheid met een grondvlak van minder dan 10.000 m2 mogelijk. Hoewel aanvullend is archeologisch onderzoek op basis van de archeologische beleidskaart niet nodig is, is deze wel uitgevoerd.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van archeologische sporten binnen het plangebied. Geadviseerd wordt om geen archeologische vervolgstappen te ondernemen. Hierbij geldt wel dat mocht er tijdens de bouwwerkzaamheden toch onverhoopt archeologische resten aan het licht komen, er overeenkomstig de Erfgoedwet het bevoegde gezag hiervan onmiddellijk op de hoogte gesteld dient te worden. Het volledige onderzoek is te vinden in bijlage 1.

Het planvoornemen mag op grond van voorgaande ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.

4.1.2 Cultuurhistorie

Zoals hiervoor genoemd heeft de gemeente Schagen in 2009 de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen vastgesteld. In 2012 is een verdiepingsslag op deze nota uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de nota 'Verdieping Beleidsnota cultuurhistorie gemeente Schagen'. De beleidsnota geeft aan welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en hoe met deze waarden omgegaan moet worden. Gebouwde monumenten zijn niet betrokken in de nota. Voor onderhavig plangebied dat onderdeel uitmaakt van meer recente stadsuitbreiding, zijn geen bijzonderheden vermeld.

Het planvoornemen mag op grond van het voorgaande ten aanzien van het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Archeologisch adviesbureau De Grondslag heeft in 2016 een verkennend bodemonderzoek in het plangebied uitgevoerd. Het volledige rapport is als bijlage 2 toegevoegd. Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat hoewel lichte verhogingen zijn aangetroffen, dit geen aanleiding geeft voor het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de bouw vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de beoogde woonbestemming.

Wat betreft het aspect bodem is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.3 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 8 januari 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De volledige rapportage is als bijlage 3 aan de toelichting toegevoegd.

Soortbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord of vernietigd, dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van het plan gaat geen essentieel foerageergebied van jaarrond beschermde vogelsoorten verloren.

Gezien de situering van het plangebied en de afwezigheid van opgaande groenstructuren, kan worden verwacht dat het plangebied van beperkt belang is voor vleermuizen. Potentiële vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zoals gebouwen of oude bomen (met holtes) zijn niet aanwezig binnen het plangebied. Verstoring van mogelijke verblijfplaatsen, vliegroutes en/of belangrijk foerageergebied van vleermuizen is hiermee dan ook niet aan de orde.

Met betrekking tot de beoogde plannen is een nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen of een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet Natuurbescherming niet noodzakelijk.

Als gevolg van het plan kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene zoogdiersoorten worden verstoord of vernietigd. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Noord-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet Natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op een afstand van circa 6 kilometer van het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de Wnb, te weten Natura 2000-gebied Zwanenwater en Pettemerduinen ten westen van het plangebied. Op een afstand van circa 2 kilometer noordoosten van het plangebied ligt een gebied dat is aangewezen als NNN. Het dichtstbijzijnde weidevogelleefgebied ligt op een afstand ca. 600 meter ten westen van het plangebied, aan de rand van het industrieterrein Lagedijk te Schagen.

Gezien de terreinomstandigheden, de ligging binnen de bebouwde kom van Schagen, de tussenliggende afstand en de aard van het plan, zijn met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, NNN- en weidevogelleefgebieden te verwachten. Deze inventarisatie geeft daarom geen aanleiding voor een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb en is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb op voorhand niet nodig.

Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico’s in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

De provincie Noord-Holland heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWESTERPARK-VA01_0009.png"

Figuur 9. Fragment Risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

In de nabijheid van het plangebied (in bovenstaande kaart weergegeven met groene pijl) valt af te lezen dat verschillende mogelijk risicovolle inrichtingen aanwezig zijn:

  • Benzineservicestation aan De Fok 4, ten noorden van het plangebied;
  • Benzineservicestation aan Welmolen 2, ten zuiden van het plangebied;
  • de Provincialeweg N245, ten oosten van het plangebied;
  • de Intercitylijn Den Helder - Heerhugowaard, ten oosten van het plangebied.

Benzineservicestations

Voor beide Benzineservicestations betreft het locaties met een Vulpunt, LPG-reservoir en LPG-afleverinstallatie. Voor de locatie aan De Fok 4 is de vergunde jaardoorzet LPG 500 - 1000 m3, voor de locatie aan Welmolen 2 is de vergunde jaardoorzet >= 1.000 m3. Voor de locatie aan De Fok 4 geldt voor het vulpunt een risicoafstand PR 10-6 van 35 m, en een afstand tot grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico van 150 m. Voor het LPG-reservoir is dit 25 m voor de risicoafstand PR 10-6, en een afstand tot grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico van 150 m. De afleverinstallatie heeft een risicoafstand PR 10-6 van 15 m.

Voor de locatie aan Welmolen 2 geldt voor het vulpunt een risicoafstand PR 10-6 van 40 m, en een afstand tot grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico van 150 m. Voor het LPG reservoir is dit 25 m voor de risicoafstand PR 10-6, en een afstand van 150 m voor de grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico. De afleverinstallatie heeft een risicoafstand PR 10-6 van 15 m.

Aan alle te hanteren afstanden wordt voldaan, verdere verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.

Provinciale weg

Over de provinciale weg N245 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats, maar maakt geen onderdeel uit van het Basisnet. Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen het invloedsgebied van 200 m van een transportroute moet een verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de Provincialeweg. Met die reden heeft afstemming plaatsgevonden met de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord, zie bijlage 4.

PLAATSGEBONDEN RISICO

Voor het plaatsgebonden risico PR 10-8 geldt een afstand van 15 m. De weg beschikt niet over een PR 10-6 risicocontour. Het plan wordt niet gehinderd door de aanwezigheid van een plaatsgebonden risicocontour.

GROEPSRISICO

Voor het groepsrisico gelden, anders dan voor het plaatsgebonden risico, geen grenswaarden maar slechts oriënterende waarden. Bij een toename van het groepsrisico moet ten opzichte van de oriëntatiewaarde gekeken worden naar alternatieven, zoals de rol van de brandweer en dergelijke.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de N245 is het Bevt van toepassing. Wanneer een ruimtelijk plan binnen 200 m van een transportroute gelegen is, dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:

  • dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  • hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico (waaronder stedenbouwkundige opzet bouwkundige voorzieningen en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte);
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:

  • het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde;
  • het groepsrisico niet meer dan tien procent toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

In dat geval hoeft alleen te worden gekeken naar aspecten van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Op grond van het bepaalde in de Bevt is aan de hand van vuistregels in de Handleiding Risicoanalyse (HART) nagegaan wat het groepsrisico ten aanzien van voorliggend plan is.

BEPALING GROEPSRISICO

Het groepsrisico wordt bepaald door vier variabelen en hebben in het plangebied de volgende waarden:

  • 1. de afstand van het bebouwingsgebied tot de as van de weg;
  • 2. de aanwezigheidsdichtheid in het bebouwingsgebied;
  • 3. de aard van de vervoerde stoffen;
  • 4. de aantallen transportbewegingen van de vervoerde stoffen.

De afstand van het bebouwingsgebied tot de as van de weg bedraagt circa 40 m. Over de weg wordt conform opgaaf van de risicokaart LF1 en LF2 (brandbare vloeistoffen) in aantallen wagens van 1.341 respectievelijk 804 per jaar vervoerd. De drempelwaarden hiervoor buiten de bebouwde kom zijn 15.941 respectievelijk 17.512. Er worden derhalve geen drempels overschreden. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg voor de doorgaans maatgevende categorie GF3 (LPG) zijn geen aantallen bekend. Er mag van worden uitgegaan dat ook dit aantal bewegingen veel lager is dan de geldende drempelwaarde (vuistregels HART).

Hoewel het planvoornemen wel leidt tot een verhoging van het aantal personen in het plangebied leidt het niet tot een verhoging van het groepsrisico: op grond van het HART zal het groepsrisico niet hoger komen te liggen dan 10% van de oriëntatiewaarde. Het transport van gevaarlijke stoffen over de N245 vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen. Wel is de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid van het plangebied relevant. Het plan wordt dan ook ter beoordeling voorgelegd aan Veiligheidsregio Noord-Holland Noord.

Spoorlijn Alkmaar - Den Helder 

Aan de oostkant van het plangebied bevindt zich het tracé van de spoorlijn vanuit Alkmaar naar Den Helder. Er worden echter geen gevaarlijke stoffen over dit traject vervoerd. De spoorlijn is voor dit aspect dan ook niet relevant.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.5 Geluidhinder

In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm.

Industrielawaai is niet aan de orde in en nabij het plangebied. In de hiernavolgende paragrafen is daarom enkel op wegverkeerslawaai en spoorweglawaai ingegaan.

Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een

geluidszone bevindt, uitgezonder:

  • de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • de wegen waarop een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.

Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookwegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 m. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 200m, ook weergegeven in tabel 1. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWESTERPARK-VA01_0010.png"

Tabel 1. Overzicht breedte geluidszones per type weg

Akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar de nabijgelegen N245 en de Havenstraat. Het volledige rapport is als bijlage 5 toegevoegd. Uit het onderzoek komt het volgende naar voren. Ten gevolge van het wegverkeer van de N245 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, ter hoogte van de oostgevel van het gebouw, met maximaal 12 dB overschreden. De maximale grenswaarde van 63 dB wordt op geen enkele locatie overschreden. Ten gevolge van de Havenstraat wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.

Gemeentelijk geluidbeleid

De gemeente Schagen hanteert haar eigen geluidbeleid bij het vaststellen van hogere waarden. Dit beleid is omschreven in de 'Beleidsnotitie Hogere waarde Wet Geluidhinder' van de Milieudienst Kop van Noord-Holland zoals vastgesteld op 27 november 2012. Voor het verlenen van een hogere grenswaarden zijn een aantal criteria opgenomen die als voorwaarde gelden.

  • Geluidluwe gevel. Een geluidgevoelige bestemming heeft ten minste één gevel met een lager geluidniveau. Het geluidniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde voor elk van de te onderscheiden geluidbronnen;
  • Woningindeling. Bij een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde + 5 dB geldt dat de woningindeling zodanig moet zijn dat de geluidgevoelige ruimten zoveel mogelijk aan de geluidluwe zijde(n) liggen en dat en minste één slaapkamer aan een geluidluwe zijde ligt;
  • Balkon of loggia. Indien de woning beschikt over een balkon of loggia dient deze bij voorkeur te zijn gelegen aan de geluidluwe zijde. Het geluidniveau mag in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. De eis geldt voor maximaal één buitenruimte per woning.

Het planvoornemen kan voldoen aan de eerste twee criteria van het gemeentelijke hogere waardebeleid. Alleen aan de criteria betreffende de buitenruimte kan niet worden voldaan. Voor het vaststellen van een hogere waarde in het plangebied dienen aanvullende maatregelen te worden genomen aan de balkons.

4.6 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Als verantwoordelijke instantie voor het waterbeheer in, en in de directe omgeving van, het plangebied hanteert Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) als uitgangspunt dat het bebouwen van landelijk gebied geen verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag betekenen. Daarom adviseert het hoogheemraadschap bij uitbreiding van verhard oppervlak compenserende maatregelen te nemen. Het hoogheemraadschap denkt daarbij aan vergroting van de bergingscapaciteit door bestaande waterlopen te verbreden of door nieuw oppervlaktewater aan te leggen. Tijdelijke berging van water door uitbreiding van het wateroppervlak creëert een grotere buffer in het systeem en daardoor een geringere peilstijging bij hevige regenval. De initiatiefnemer van het bouwplan is verantwoordelijk voor deze compenserende waterberging. Dat geldt zowel voor de financiering als voor de daadwerkelijke aanleg.

Het voorliggend plan is in het kader van het vooroverleg op 06-12-2017 aangeboden aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Voor het planvoornemen dient de normale procedure te worden gevolgd. Hieronder worden de belangrijkste conclusies uit het advies van het Hoogheemraadschap weergegeven. Het volledige advies is als bijlage 6 aan de toelichting toegevoegd.

Waterkwaliteit en riolering

Het plan voorziet niet in activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Het advies van het HHNK is daarom om voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel aan te leggen.

Daarnaast wordt geadviseerd om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Aanwezigheid hoofdwaterloop

Het appartementencomplex wordt in de nabijheid van een hoofdwaterloop gesitueerd. Aangezien het appartementencomplex geheel op het vaste land wordt gesitueerd is van een versmalling van de naastgelegen hoofdwaterloop geen sprake. Daarmee is de aanwezigheid van de hoofdwaterloop geen belemmering voor de realisatie van het gebouw.

Verharding - watercompensatie

Vanwege de toename van de verharding is het noodzakelijk watercompensatie te realiseren. De parkeerplaatsen op het maaiveld bij het appartementencomplex worden uitgevoerd met waterdoorlatende verharding. Het HHNK is voorstander van het toepassen van waterdoorlatende verharding. Afvoer naar het omliggende groen of de ondergrond vertraagt de afvoer van het hemelwater en in dat geval is compensatie voor dat deel van de verharding niet nodig. Voorwaarde is wel dat er geen kolken worden aangelegd.

Voor de toename aan verharding die wel versneld loost op het omliggende water of rioolstelsel geldt een compensatiepercentage van 12%. Deze compensatie moet in hetzelfde peilgebied als de ontwikkeling worden gerealiseerd. Aangegeven dient te worden op welke wijze aan deze compensatieverplichting invulling wordt gegeven.

De parkeerplaatsen op het maaiveld worden uitgevoerd met waterdoorlatende verharding. Hiermee neemt het totale verhard oppervlak met circa 2.000 m2 toe. De compensatieoppervlakte wordt hiermee 240 m2. 

In overleg met de initiatiefnemer, de gemeente en het waterschap is gekeken naar een mogelijke oplossing voor compensatie, bijvoorbeeld door het gronddepot op het terrein in te richten als watertuin. In de bestemming 'Groen' wordt ruimte geregeld om in het plangebied te kunnen voorzien in eventuele watercompensatie. Daarnaast is naar mogelijkheden gezocht van de waterbank en eventuele waterberging middels zogenaamde kratten onder de parkeerplaatsen.

De feitelijke uitwerking om de benodigde watercompensatie te realiseren binnen de bestemming 'Groen' dan wel via de waterbank wordt in onderling overleg met het HHNK geregeld.

Watervergunning

Voor de werkzaamheden in de buurt van de waterloop en de realisatie van verharding is een watervergunning van het HHNK nodig.

Conclusie

Uit het oogpunt van het aspect water gelden geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan, mits de adviezen uit de watertoets gevolgd worden en de watercompensatie in onderling overleg met het HHNK wordt gerealiseerd.

4.7 Hinder van bedrijven

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.

Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan

en mag hiervan worden afgeweken.

Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Onderzoek

Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een kantoorpand. Een kantoorpand kan volgens de brochure van de VNG het beste worden ingedeeld in de categorie 'Overige zakelijke dienstverlening: kantoren'. Hiervoor is een grootste richtafstand opgenomen van 10 m met betrekking tot geluid.

Aan de zuidzijde van het plangebied is een religieus centrum gevestigd. Een religieus centrum kan volgens de brochure van de VNG het beste worden ingedeeld in de categorie 'Kerkgebouwen e.d.' waarvoor een grootste richtafstand geldt van 30 m met betrekking tot geluid.

Het planvoornemen voldoet aan beide te hanteren richtafstanden. Daarnaast is de vraag of de woningen zelf ook hinder op kunnen leveren voor de nabije omgeving. Een woning is niet aangemerkt als milieubelastende activiteit. Het plan levert dan ook geen belemmeringen op voor de nabijgelegen functies.

Wat betref het aspect hinder van bedrijven is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.8 Verkeer, parkeren en luchtkwaliteit

Verkeer en parkeren

In de omgeving van het plangebied is in de huidige situatie een hoge parkeerdruk. Uitgangspunt van het planvoornemen is dan ook dat per toegevoegde wooneenheid ook voldoende parkeren wordt toegevoegd. Hiermee voorziet het plan als zodanig op zichzelf in de behoefte aan parkeerplaatsen die hiermee ontstaat.

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers. Daarnaast heeft de gemeente Schagen haar eigen parkeerbeleid 'Nota Parkeernormen Schagen 2016'. De parkeernormennota van de gemeente Schagen gaat uit van het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers (afgerond naar boven).

Bij het in kaart brengen van de verkeerseffecten is er van uitgegaan dat het plangebied in 'weinig' stedelijk gebied' ligt en in een zone die kan worden aangemerkt als 'rest bebouwde kom'. De ritproductie per weekdagetmaal en parkeerkencijfers, behorende bij de in het plangebied te realiseren woonfunctie is in tabel 2 inzichtelijk gemaakt.

Weinig stedelijk gebied/ rest bebouwde kom   Verkeersgeneratie (mvt) gemiddeld (CROW)   Parkeerkencijfers (pp)
gemiddeld (nota Schagen)  
Huur, etage midden/goedkoop
Planvoornemen (35 appartementen)  
4.1

143.5
 
1,4

49.0  

Tabel 2. Verkeersgeneratie en parkeerkencijfers

*In de weergegeven cijfers is rekening gehouden met bezoekers voor zowel de verkeersgeneratie als het bezoekersparkeren. Voor het parkeren is dit aandeel 0,3 pp per woning

De realisatie van het woongebouw leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied. Uitgaande van een worst-case scenario kunnen vanwege het plan 144 motorvoertuigen per weekdagetmaal op de toevoerende weg Westerpark (en de daar aan voorafgaande overige wegen) als gevolg van het planvoornemen worden verwacht. Vanwege de capaciteit van omliggende wegen is dit niet van een dusdanige orde van grootte dat hierdoor problemen voor de verkeersafwikkeling hoeven te worden verwacht.

Gelet op het planvoornemen bestaat er ook parkeerbehoefte in het plangebied. Het benodigde aantal parkeerplaatsen vanwege het planvoornemen is eveneens in tabel 2 weergegeven. Per appartement is de parkeerbehoefte gemiddeld 1,4 parkeerplaats. Hiervan is 1,1 parkeerplaats voor het aandeel bewoners en 0,3 voor het aandeel bezoekers. Voor de 35 appartementen in totaal is de gemiddelde parkeerbehoefte 49 parkeerplaatsen per gemiddelde weekdag.

Het CROW heeft richtlijnen aangegeven waarin de verwachte aanwezigheidspercentages voor de verschillende functies, zoals wonen, zijn benoemd. De hoogste parkeerdruk voor woningen is waar te nemen in de avonden en nachten en in het weekend.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 49 parkeerplaatsen in het plangebied en voldoet hiermee aan de parkeerbehoefte. Van deze 49 nieuwe parkeerplaatsen worden 38 parkeerplaatsen inpandig gerealiseerd. De overige 11 parkeerplaatsen bevinden zich elders in het plangebied en zijn beschikbaar voor o.a. bezoekersparkeren.

CONCLUSIE

Ondanks de toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied worden geen problemen voor de verkeersafwikkeling verwacht. Daarnaast worden in het plangebied voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te voldoen aan de parkeerbehoefte van het planvoornemen. Wat betreft verkeer en parkeren is het planvoornemen dan ook uitvoerbaar.

Luchtkwaliteit

Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen overigens sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 (Grenswaarde in 2017 is 1.241 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal).

De voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouwprojecten is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Daarnaast leidt het planvoornemen niet tot een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn zoals hierboven in de paragraaf verkeer en parkeren is beschreven.

CONCLUSIE

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.9 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.

De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord heeft samen met de gemeenten in deze regio een brochure ontwikkeld over duurzaam bouwen en wonen. In 2020 mogen alleen nog energieneutrale of energieopwekkende woningen worden gebouwd. Middels deze brochure wordt inspiratie geboden hoe hiermee om kan worden gegaan.

Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland Noord tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Schagen participeert hier in.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Onderzoek

Op het planvoornemen is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing.

D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het planvoornemen voor de realisatie van 35 appartementen is een kleinschalige ontwikkeling waarbij de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. niet wordt overschreden. Voor het planvoornemen geldt daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Het bevoegd gezag heeft op basis hiervan besloten dat het planvoornemen geen aanleiding geeft voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro.

Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:

  • een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
  • bestemmingen die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
  • regels die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
  • voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings- en afwijkingsregels.

Daarnaast dient een dergelijk plan vergezeld te gaan van een toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de uitkomsten van het overleg zijn vermeld.

De invoering van de nieuwe Wro en het nieuwe (Bro) heeft op 1 juli 2008 plaatsgevonden. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is de geldende wet- en regelgeving toegepast.

Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:

  • Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012);
  • Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012);
  • Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (2012).

Het voorliggende bestemmingsplan is zo opgesteld dat het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat

  • alle verschillende onderdelen van de kaart een zogenoemde IMRO2012-code hebben;
  • de digitale kaart is opgesteld volgens de standaardtechniek voor uitwisseling GML;
  • de regels overeenkomstig de SVBP2012 zijn opgesteld;
  • de toelichting en regels digitaal aan de kaart zijn gekoppeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo.

Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningstrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning, etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een gebruik dat op grond van een bestemmingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk.

5.2 Bestemmingplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase

De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voor-ontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.

Terinzageleggingsfase

Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis aan huisblad en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase

Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie Leefomgeving en Transport, wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

5.3 Bestemmingen

In deze paragraaf is een korte toelichting op de juridische regels behorende bij het plan gegeven. Er is voor een zo eenvoudig mogelijke planologische regeling gekozen die voorziet in een helder stelsel van regels en de nodige flexibiliteit biedt. Aan de hand van de bestemmingsregels kan het planvoornemen worden gerealiseerd. In de toekomst kan de gerealiseerde situatie vervolgens worden gehandhaafd.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels
BEGRIPPEN

In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.

WIJZE VAN METEN

De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is voor een belangrijk deel voorgeschreven in de SVBP2012. Deze regels zijn overgenomen in artikel 2 van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welke gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitbepalingen opgenomen. De toekenning van bestemmingen tot een bepaald perceel is gebaseerd op het gewenste gebruik en een verantwoorde inpassing.

Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen: Wonen, Groen, Verkeer - Verblijfsgebied en Leiding - Riool.

ARTIKEL 3 - GROEN

Binnen de bestemming 'Groen' zijn de gronden aangewezen voor groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voet- en fietspaden. De parkeerplaatsen die binnen deze bestemming worden gerealiseerd worden mogelijk gemaakt middels de aanduiding 'Parkeerterrein'.

ARTIKEL 4 - VERKEER - VERBLIJFSGEBIED

In het plangebied zijn de gronden aangewezen voor 'Verkeer - verblijfsvoorzieningen' bestemd voor met name wegen en parkeren. Daarnaast zijn groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

ARTIKEL 5 - WONEN

Binnen de bestemming 'Wonen' worden de beoogde appartementen mogelijk gemaakt. Woningen zijn al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep toegestaan. Het ruimtebeslag van dit aan huis verbonden beroep mag maximaal 40% van de totale bruto vloeroppervlakte van de woning zijn. Hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd waarbij het aantal woningen beperkt is met een aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Daarnaast is voor de te hanteren bouwhoogte de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' van 13 m opgenomen. Voor liftopbouwen geldt dat een toevoeging op het hoofdgebouw mogelijk is mits deze maximaal 3 m bedraagt.

ARTIKEL 6 - LEIDING - RIOOL

De in het plangebied aanwezige rioolpersleiding is bestemd als 'Leiding - Riool'. Binnen een afstand van 5 m aan weerszijden van deze leiding mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de rioolpersleiding worden gebouwd. Andere bouwwerken zijn niet toegestaan.

Hoofdstuk 3: Algemene regels
ANTI-DUBBELTELREGEL

De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

In de algemene gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval strijdig is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijvingen.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
OVERGANGSRECHT

De in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht is opgenomen in deze regels.

In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven. Voorliggend bestemmingsplan leidt tot de bouw van appartementen. Het planvoornemen is derhalve een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro.

Doel van een grondexploitatieregeling is het aantonen van de financiële haalbaarheid, het verzekeren van het kostenverhaal en het bieden van aanvullende sturingsmogelijkheden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In beide gevallen kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Het plan wordt door een private partij ontwikkeld. Wat betreft de ontwikkeling zal er voor de vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst zijn gesloten waarin het verplicht kostenverhaal is afgedekt. De exploitatie ligt geheel in handen van en is voor risico van de ontwikkelende partij. Deze partij draagt alle kosten van de realisatie van het plan.

De kosten voor het voorliggende bestemmingsplan en de daarbij behorende noodzakelijke onderzoeken worden deels door de initiatiefnemer gedragen. De betaling van de kosten die de gemeente heeft gemaakt is verzekerd in de anterieure overeenkomst en/of via leges.

Door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden bestaat de mogelijkheid dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1. Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade worden door de initiatiefnemer gedragen. De vergoeding van eventuele planschade is geregeld in de anterieure overeenkomst.

Op basis van deze overwegingen mag het plan economisch uitvoerbaar worden geacht. Dit betekent dat de uitvoering van het voorliggende plan niet door een onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inloopavond

Op 17 april 2018 is een inloopavond over het planvoornemen voor omwonenden en andere belangstellenden georganiseerd. Omwonenden zijn op deze avond geïnformeerd over wat het komende bestemmingsplantraject voor het project inhoudt, om hoeveel woningen het gaat en welk voorbereidingstraject daaraan vooraf gaat. Tijdens deze inloopavond waren vertegenwoordigers van Wooncompagnie, de betrokken architect en de gemeente Schagen aanwezig om het plan toe te lichten.

Op de inloopavond is gesproken over de locatie en volume van het gebouw, het verdwijnen van groen, het parkeren en verdeling over het gebied, bouwoverlast en de ontsluiting van de straat en draaicirkel aan het einde van de straat.

6.2.2 Overlegreacties

Het bestemmingsplan is voor overleg aangeboden aan de reguliere bestuurlijke overlegpartners. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft inhoudelijk op het plan gereageerd. Deze reactie heeft niet geleid tot grote inhoudelijke aanpassingen maar betreft slechts een kleine tekstuele aanpassing van de toelichting van het bestemmingsplan.