Plan: | Machinestraat 2 te Warmenhuizen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.BPWARMachinestr2-VA01 |
De heer Pronk heeft het voornemen om een deel van het perceel, gelegen aan de westelijke kant van het bedrijfspand van Pronk Bouw B.V., bij het bedrijf te betrekken om hier in uitbreidingsmogelijkheden te realiseren. Deze grond zal bij de gemeente aangekocht worden. Het perceel ligt in het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' (geconsolideerde versie, vastgesteld op 8-12-2014) in de gemeente Schagen. De gronden van het projectgebied zijn daarin bestemd als 'Groen'. Het plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan omdat het niet toegestaan is om het bedrijf uit te breiden op de bestemming 'Groen'.
Voor dit voornemen is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend plan is daarvoor opgesteld en beoogt de bestemming 'Bedrijventerrein' mogelijk te maken.
Het plangebied betreft een deel van het perceel, westelijk gelegen naast het bedrijfspand van Pronk Bouw B.V. (Machinestraat 2 te Warmenhuizen), welke gelegen is op bedrijventerrein "Oudevaart Zuid", in het zuidwesten van Warmenhuizen. Het plangebied is in figuur 1 weergegeven op de kaart.
Figuur 1. De ligging van het plangebied.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 waarin het planvoornemen wordt beschreven. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens het voornemen getoetst aan relevante beleidskaders en de relevante wet- en regelgeving. Ten slotte besteedt hoofdstuk 4 aandacht aan de juridische vormgeving en licht hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het voornemen toe.
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een groenstrook bestaande uit grasland. Aan de noordkant van het plangebied ligt de Debbemeerweg met parallel hieraan een fietspad. Grenzend aan het plangebied ligt in oostelijke richting het bedrijfspand van Pronk Bouw B.V. en in westelijke richting een onderhoudspad van de naastgelegen wadi. Het onderste deel van het plangebied in westelijke en zuidelijke richting wordt begrensd door water.
Figuur 2. Het plangebied in de huidige situatie ( Bron: Google Earth).
Figuur 3. Het plangebied in de huidige situatie gezien vanaf de Debbemeerweg (Bron: Google Earth).
In het geldende bestemmingplan 'Bedrijventerreinen' hebben de gronden de enkelbestemming 'Groen'. Onderstaande figuur geeft een uitsnede van de bestemmingsplankaart weer.
Figuur 4. Uitsnede bestemmingsplankaart (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
Enkelbestemming 'Groen'
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, bebossing en beplanting, voet- en rijwielpaden, speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen met de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
In de toekomstige situatie zal de erfgrens van Pronk Bouw B.V. in westelijke richting opschuiven en op de perceelgrens van het plangebied komen te liggen. Ook wordt er een bouwvlak gecreëerd dat aan de oostelijke kant aansluit op het reeds bestaande bouwvlak en in westelijke richting 4 meter van de erfgrens komt te liggen. Op de buitenste rand van het bouwvlak zal een hekwerk worden neergezet. Om een onderhoudspad voor de naastgelegen wadi in stand te houden, is het bovenste deel van het perceel minder breed dan het onderste deel. In eerste instantie zal het erf dienen ten behoeve van opslag van materialen voor Pronk Bouw B.V. Het plan biedt daarnaast ruimte voor eventuele uitbreiding van bedrijfsgebouwen aansluitend op het bestaande gebouw. Zie voor het volledige plan, Bijlage 1 bij de regels.
Figuur 5. Situatieschets van de toekomstige situatie (Bron: Pronk Architect BNA).
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het planvoornemen is dit wijzigingsplan getoetst aan het geldende Rijks, provinciale en gemeentelijke beleidskader en de daaruit voortvloeiende wet- en regelgeving. In onderstaande paragrafen vindt deze toetsing plaats. Aan de hand hiervan kan geconcludeerd worden dat het geldende beleidskader de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan niet in de weg staat.
Het Rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.
De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat mede-overheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.
De ontwikkeling in dit plan is niet in strijd met bovenstaand beleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze Ladder als motiveringseis in artikel 3.16, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De Ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden om zo de ruimte in stedelijke gebieden optimaal te benutten. Per 1 juli 2017 is de Ladder aangepast. De Ladder moet worden doorlopen als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die in het plan mogelijk wordt gemaakt. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. Voor de ontwikkelingen in de vorm van een terrein is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtesbeslag meer dan 500 m2 bedraagt.
Gelet op het planvoornemen om het bedrijventerrein uit te breiden met een stuk grond van circa 928 m2 kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Als de stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Het plangebied valt dan ook binnen bestaand stedelijk gebied. Dat het planvoornemen voorziet in een behoefte zal blijken uit zowel het pronvinciale als gemeentelijke beleidskader die in de volgende paragrafen zijn beschreven. Daarmee voldoet het planvoornemen dus aan de gestelde vereisten voor het voldoen aan de Ladder.
Het planvoornemen voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het provinciale beleid met betrekking tot bedrijventerreinen is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).
Ten behoeve van de Noord-Hollandse economie wil de Provincie Noord-Holland dat kwalitatief en kwantitatief genoeg ruimte beschikbaar is voor nieuwe ontwikkelingen. De Provincie Noord-Holland wil dat gemeenten ruimte maken voor nieuwe ontwikkelingen door eerst de mogelijkheden om bestaande werklocaties te intensiveren en herstructureren te benutten. Daarnaast zal, tegelijk met het optimaliseren van het ruimtegebruik op bestaande locaties ook ruimte moeten worden gezocht voor nieuwe locaties. Die zijn nodig om te voorzien in specifieke behoeften van bedrijven, maar ook om met deze nieuwe locaties schuifruimte te creëren voor het in gang zetten van herstructurering op andere locaties. De Provincie vindt het belangrijk dat de juiste bedrijven op de juiste plek terecht komen, zodat zij optimaal kunnen worden gefaciliteerd.
Aangezien bij (her-)ontwikkeling van bedrijventerreinen rekening moet worden gehouden met regionale economische verschillen, is de Provincie verantwoordelijk voor de afstemming van de planning, realisatie, beheer en herstructurering van bedrijventerreinen. De Provincie wil het aanbod aan bedrijventerreinen zowel kwantitatief als kwalitatief zo goed mogelijk laten aansluiten op de vraag. Bij een zorgvuldige planning van bedrijventerreinen wordt eerst gekeken naar de noodzaak van een nieuwe locatie op basis van een realistische vraag naar nieuwe terreinen en de mogelijkheden van herstructurering en intensivering van bestaande locaties, voordat gekozen wordt om nieuwe bedrijventerreinen aan te leggen (de zogenaamde “Ladder voor Duurzame Verstedelijking”). Nieuwe terreinen zullen in specifieke gevallen nodig zijn om te voorzien in specifieke behoeften van bedrijven, maar ook om met deze nieuwe terreinen schuifruimte te creëren voor het in gang zetten van herstructurering op andere terreinen.
Het planvoornemen voorziet in een bescheiden internsivering van circa 928 m2 op het bestaande bedrijventerrein, met een concrete behoeftevraag vanuit het direct naastliggende bedrijf. Dit sluit aan bij de visie van de provincie om bestaande locaties te intensiveren.
Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. Voorliggend bestemmingsplan is getoetst aan de PRV zoals deze op 1 mei 2018 in werking is getreden
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 10 april 2018. De Leidraad 2018 is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) verankerd in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis). In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. Ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn alleen mogelijk indien de Leidraad daarbij wordt toegepast. Die ruimtelijke ontwikkelingen betreffen bijvoorbeeld nieuwe bebouwing, uitbreiding van agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking.
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Het is daarom niet nodig om de Leidraad te volgen. De ontwikkeling vormt geen belemmering ten aanzien van deze ambities en ontwikkelprincipes uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
Op 14 december 2021 is de Omgevingsvisie Schagen vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt de koers voor de toekomst geschetst. Op hoofdlijnen is uitgewerkt wat belangrijk is in de gemeente Schagen. In de visie zijn 8 speerpunten uitgewerkt met doelen voor 2040. In 2040 is gemeente Schagen:
Ruimte aan ondernemers
Ruimte aan ondernemers betekent ruimte voor uitbreiding van bedrijven. En ruimte voor nieuwe bedrijven. Op plekken in en bij kernen en in het buitengebied. Verschillende vormen van ondernemen zijn:
Veel vormen van ondernemen kunnen een plek krijgen in de gemeente. Nieuwe grote datacentra, distributiecentra, transportbedrijven of zware industriële bedrijven (die overlast voor geur en geluid veroorzaken) passen hier niet.
De gemeente Schagen steunt het platform Greenport Noord-Holland Noord. Dit is een plek voor samenwerking tussen bedrijven, onderwijs, kennisinstellingen en overheden. Het gaat over alles wat te maken heeft met producten in de landbouw. Dit zijn bijvoorbeeld opslag en handel en vervoer van producten uit de landbouw. Daarnaast werkt de gemeente samen met buurgemeenten aan een betere afstemming tussen onderwijs en werk. Zo zijn er op dit moment bijvoorbeeld te weinig mensen die zijn opgeleid in de techniek. Daarom wil de gemeente dat het onderwijs op dat gebied aantrekkelijker en beter wordt. Zodat meer mensen een technische opleiding volgen en aan de slag kunnen bij werkgevers binnen de gemeente.
Er is hier sprake van een bestaand bedrijf en het betreft een kleinschalige uitbreiding. Het planvoornemen sluit hiermee aan bij Omgevingsvisie.
Voorliggend bestemmingsplan dient te worden getoetst aan diverse wet- en regelgeving voortvloeiend uit voorgaand beleidskader.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor het beoordelen van ruimtelijke ontwikkelingen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of, en in welke mate het onderhavig plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'Het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Op 5 december 2018 is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geïnformeerd over het voorgenomen plan door middel van het doorlopen van de watertoets. Deze watertoets is te vinden in Bijlage 1. Die heeft geoordeeld dat de realisatie van het plan geen substantiele toename (>800m2) van verharding en bebouwing tot gevolg heeft waardoor er geen compenserende maatregelen hoeven te worden getroffen. Aan de zuidzijde van de planlocatie is een primaire watergang aanwezig en het onderhoud van deze waterloop zal vanaf de kant worden uitgevoerd.
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet door het aspect water beperkt.
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situatie (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit ten minste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.
Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
Om een indruk te krijgen van de bodemkwaliteit in het plangebied is het Bodemloket geraadpleegd. Er is geen informatie beschikbaar over het plangebied. Over de directe omgeving van het plangebied echter is wel de nodige informatie te vinden. Deze staat gemarkeerd als 'voldoende onderzocht/gesanneerd. Redelijkerwijs mag er derhalve dus van worden uitgegaan dat de bodem kwalitief goed genoeg is voor het planvoornemen.
KADER
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 21 november 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden waren: licht bewolkt, droog, circa 4°C en een matige wind.
PLANGEBIED
Het plangebied betreft een grasstrook aan de achterzijde van de huidige bedrijfsloodsen van Pronk bouw BV aan de Machinestraat in Warmenhuizen. Een deel van de beoogde uitbreidingslocatie bevindt zich op het terrein van het bedrijf en is omheind met een gegalvaniseerd hekwerk. Dit deel van het onderzoeksgebied is deels verhard met stelconplaten, er staan enkele noodunits en er ligt een grondhoop. De grondhoop is reeds begroeid en wordt meegenomen met het vrij intensieve onderhoud (gazonbeheer) op het terrein. Buiten het hekwerk bevindt zich een tweede grasstrook tussen het bedrijfsterrein en een waterbufferingslocatie (wadi). De grasstrook langs het bedrijfsterrein ligt iets lager dan het terrein van Pronk bouw BV en bestaat uit een vrij soortenrijke vegetatiestrook die enkele keren per jaar wordt gemaaid.
De plannen bestaan uit een uitbreiding van het bedrijfsterrein van Pronk bouw BV en betreffen in eerste instantie het opschuiven van het hekwerk en het grotendeels verharden van het terrein. Dit met het oog op een mogelijke toekomstige uitbreiding van de bedrijfsgebouwen.
Figuur 6. Impressie van het plangebied (16 januari 2018)
Soortbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
INVENTARISATIE
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 06-12-2018 11:36:42) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied diverse beschermde diersoorten bekend zijn. Indien van toepassing worden relevante soorten in onderstaande tekst behandeld.
Uit de omgeving van het plangebied (0-5km) zijn met uitzondering van de Kartuizer anjer geen beschermde plantensoorten bekend (Quickscanhulp.nl). Binnen de grasstrook langs het bedrijfsloodsen zijn tijdens het veldbezoek enkele algemene graslandsoorten aangetroffen. Het betreft soorten als smalle weegbree, zachte ooievaarsbek, paardenbloem, gewone berenklauw, fluitenkruid, gewoon biggenkruid, speerdistel, madeliefje, rode klaver, akkerdistel, kruipende boterbloem, veldzuring, honingklaver, blaartrekkende boterbloem en zwarte mosterd. Richting de lagere delen (wadi) en slootkanten is in genoemde graslandbegroeiing ook riet aanwezig. De beschermde plantensoort Kartuizer anjer is niet aangetroffen tijdens het veldbezoek. De Kartuizer anjer is een soort van droge, matig voedselarme, vaak kalkhoudende grond en komt voor in schraalgrasland, kalkgrasland of op rotsachtige plaatsen. Gezien het maaibeheer in het plangebied en de aanwezige soortensamenstelling, is de grond vrij voedselrijk en is het voorkomen van de Kartuizer anjer in het plangebied zodoende niet te verwachten.
Nesten van broedvogels met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats zijn niet aangetroffen tijdens het veldbezoek. Vanwege het ontbreken van bomen en (geschikte) gebouwen kunnen nestlocaties van jaarrond beschermde vogelsoorten binnen het plangebied worden uitgesloten. De loods biedt geen geschikte invliegopeningen voor vogels met jaarrond beschermde nesten. Sporen (zoals uitwerpselen of braakballen) die wijzen op de aanwezigheid van vogelsoorten met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats zijn ook niet aangetroffen. Gezien de inrichting van het plangebied als grasland wat regelmatig wordt gemaaid, wordt niet verwacht dat het plangebied van belang is als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten.
Gezien de aanwezige terreintypen en de ligging ten opzichte van het bedrijfsterrein, kunnen hooguit enkele water- en rietvogels zoals wilde eend, meerkoet, waterhoen en kleine karekiet worden verwacht langs de oevers aan de achterzijde van het plangebied. De nesten van deze soorten zijn alleen tijdens de broedperiode beschermd.
Bomen en bebouwing ontbreken binnen de grenzen van het plangebied, waardoor van mogelijke vast rust- en verblijfplaatsen geen sprake is. Ook de achterzijde van de bestaande loods is ongeschikt als verblijfplaats van vleermuizen, doordat de wanden van de loods bestaan uit stalen damwandplaten die geen toegang bieden tot voor vleermuizen geschikte ruimtes. Het plangebied is beperkt geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Te verwachten zijn soorten als gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger, waarvan waarnemingen bekend zijn uit de omgeving van het plangebied (Quickscanhulp.nl). Gezien de openheid van het perceel, wordt niet verwacht dat het plangebied een belangrijk onderdeel zal uitmaken van het leefgebied van vleermuizen. Bomenrijen of andere opgaande groenstructuren zijn niet aanwezig, waardoor het plangebied geen onderdeel zal uitmaken van een belangrijke vliegroute.
Binnen het plangebied is een aantal algemene grondgebonden zoogdieren te verwachten waarvoor in de provincie Noord-Holland een vrijstelling van de verbodsartikelen geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis van de terreinomstandigheden zijn soorten als veldmuis en huisspitsmuis te verwachten.
Andere niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdiersoorten worden gezien de aanwezige terreintypen niet verwacht. Dit geldt ook voor de algemenere hermelijn (Quickscanhulp.nl). Het plangebied zal niet van belang zijn voor deze soort is gezien de ligging op het industrieterrein en het ontbreken van opgaande beplanting en ruigte.
Mogelijk vormt de naastgelegen wadi bij natte omstandigheden geschikt voortplantingsgebied voor amfibieën; ten tijde van het veldbezoek stond de wadi evenwel volledig droog. Algemene amfibieën zoals gewone pad, meerkikker en/of bastaardkikker kunnen dan ook op of nabij het plangebied worden verwacht. Voor deze soorten geldt in de provincie Noord-Holland een vrijstelling van de verbodsartikelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het voorkomen van de strikt beschermde rugstreeppad is niet bekend uit de directe omgeving van het plangebied (0-1km - Quickscanhulp.nl). Gezien de dichte graslandbegroeiing in het plangebied wordt de pioniersoort rugstreeppad ook niet in het plangebied verwacht.
Gezien de huidige verspreidingsgegevens en vanwege het ontbreken van geschikt biotoop, kan het voorkomen van beschermde soorten uit de soortgroepen reptielen, vissen en ongewervelden binnen het plangebied worden uitgesloten.
TOETSING
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord of vernietigd; dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan worden voorkomen door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van het plan gaat geen essentieel foerageergebied van jaarrond beschermde vogelsoorten verloren.
Gezien de situering van het plangebied en de afwezigheid van opgaande groenstructuren, kan worden verwacht dat het plangebied van beperkt belang is voor vleermuizen. Potentiele vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in gebouwen of bomen (met holtes) zijn niet aanwezig binnen of in de directe omgeving van het plangebied. Verstoring van mogelijke verblijfplaatsen, vliegroutes en/of belangrijk foerageergebied van vleermuizen is niet aan de orde.
Als gevolg van het plan kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Noord-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Voor de overige soort(groep)en kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde soorten worden uitgesloten.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
NATUURNETWERK NEDERLAND
Het NNN (voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Noord-Holland uitgewerkt in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening.
WEIDEVOGELLEEFGEBIED
Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van weidevogelleefgebied. Hiertoe zijn specifieke gebieden aangewezen.
INVENTARISATIE
Het plangebied ligt op een afstand van circa 2,9 kilometer van het dichtstbijzijnde in het kader van de Wnb beschermde gebied, te weten Natura 2000-gebied Schoorlse Duinen ten zuidwesten van het plangebied. Op een afstand van circa 2,3 kilometer ten zuiden van het plangebied ligt een gebied dat is aangewezen als NNN. Tevens is het plangebied niet gelegen in een weidevogelleefgebied of aangewezen als natuurverbinding.
Figuur 7. Ligging van de projectlocatie ten opzichte van Natura 2000, het NNN en weidevogelleefgebied (maps.noord-holland.nl)
TOETSING
Gezien de terreinomstandigheden, de ligging binnen de bebouwde kom (bedrijventerrein) van Warmenhuizen, de tussenliggende afstand en de aard van het project, zijn met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, NNN- en weidevogelleefgebieden te verwachten. Deze inventarisatie geeft daarom geen aanleiding voor een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb en is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb op voorhand niet nodig.
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.
Met het uitvoeren van het planvoornemen zal er verder geen toename van verkeerstromen en parkeerdruk plaatsvinden. Dit houdt ook in dat het verder geen gevolgen zal hebben voor de luchtkwaliteit. Parkeren vindt plaats binnen de reeds bestaande parkeervoorzieningen van Pronk Bouw B.V. Hiervoor is voldoende ruimte op het perceel.
Het plan kan wat betreft de aspecten verkeer, parkeren en luchtkwaliteit uitvoerbaar geacht worden.
Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en beperken. De Wgh bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB, die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Aangezien met het planvoornemen geen nieuwe geluidsvoelige objecten worden opgericht wordt hier verder niet op in gegaan.
Bedrijfshinder
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.
In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt een richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar minimale afstanden aangegeven. In de meeste gevallen kunnen deze minimale afstanden worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige functies om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering of na milieutechnisch onderzoek kan en mag hiervan worden afgeweken.
De gevel van de dichtsbijzijnde hindergevoelige functie ligt op circa 200 meter van de perceelgrens van het plangebied. Figuur 5 geeft dit weer. De beoogde milieucategorie voor het plangebied is 4.2. De bijbehorende richtafstand voor milieucatergorie 4.2 tot een hindergevoelige object is 300 meter. Echter valt de daadwerkelijke functie die in het plangebied uitgevoerd zal worden onder milieucategorie 3.2 (Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m²). Hierbij wordt een richtafstand van 100 meter gehanteerd, waar dus ruim aan wordt voldaan. Momenteel is het perceel waar het pand van Pronk Bouw B.V. op staat ook voorzien van een functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2'. Voor de continuiteit en het aansluiten op het figerende bestemmingsplan is besloten dit door te zetten in het nieuwe bestemmingsplan.
Figuur 8. Uitsnede van bestemmingskaart van ruimtelijkeplannen.nl met de afstand tot het dichtsbijzijnde hindergevoelige object.
Archeologie
De voormalige gemeente Harenkarspel heeft de 'Beleidsnota cultuurhistorie gemeente Harenkarspel' opgesteld waarin voor het hele grondgebied van de gemeente de cultuurhistorische waarden zijn geïnventariseerd. Deze beleidsnota maakt inzichtelijk welk belang de gemeente Harenkarspel hecht aan het behoud van cultuurhistorie. Dit behoud wil de gemeente realiseren door de cultuurhistorische elementen te beschermen, in stand te houden, goed beheer te stimuleren en te ondersteunen. Het gaat hierbij om gebouwde monumenten, cultuurlandschappen en archeologie. Dit document is op 17 juli 2012 (bekendmaking 1 augustus 2012) vastgesteld. Bij de beleidsnota behoort een beleidskaart met verschillende archeologische regimes.
Deze regimes zijn doorvertaald naar de verbeelding van het vbestemmingsplan 'Bedrijventerreinen'. Het onderhavige plangebied is niet voorzien van een archeologische dubbelbestemming. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Hierbij geldt wel dat mocht er tijdens eventuele bouwwerkzaamheden toch onverhoopt archeologische resten aan het licht komen, er overeenkomstig de Erfgoedwet het bevoegde gezag hiervan onmiddellijk op de hoogte gesteld dient te worden.
Het planvoornemen mag op grond van voorgaande ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.
Cultuurhistorie
Om vast te stellen of er in het plangebied sprake is van aanwezige archeologische- of cultuurhistorische waarden is de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie (ILC) van de Provincie Noord-Holland geraadpleegd. In het plangebied zijn geen cultuurhistorische aspecten aanwezig die mogelijkerwijs beschermd zouden moeten worden met dit bestemmingsplan.
Het planvoornemen wordt niet door cultuurhistorische waarden beperkt.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of lpg. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. In het planvoornemen worden geen nieuwe gevoelige objecten opgericht en ook zijn er geen risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig.
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet door het aspect externe veiligheid beperkt.
In voorgaande paragrafen is het planvoornemen getoetst aan de beleids- en omgevingsaspecten. Hieruit is duidelijk geworden dat de bestemmingswijziging zoals dit bestemmingsplan mogelijk maakt, op deze locatie passend en uitvoerbaar is.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Dit houdt onder andere in dat in de nieuwe Wro de strafbepaling en de algemene gebruiksbepaling zijn neergelegd, zodat deze niet meer hoeven te worden opgenomen in de planregels. De SVBP2012 bepaalt in grote mate de vormgeving en inrichting van bestemmingsplannen. De SVBP2012 bevat bijvoorbeeld omschrijvingen van begrippen die letterlijk moeten worden overgenomen in elk bestemmingsplan. Daarnaast bevat het regels ten aanzien van de wijze waarop regels geformuleerd moeten worden. In het Bro is daarnaast een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht die letterlijk moeten worden overgenomen in de planregels. De regels zijn zo opgesteld dat ze gebruik kunnen worden in een analoog als ook digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend.
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen te onderscheiden.
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1. Bro haar voornemen beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. De gemeente geeft een reactie op mogelijke overleg en inspraakreacties en verwerkt deze indien nodig.
Ontwerpfase
Wanneer de voorbereidingsfase is afgerond, wordt een ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Dit plan wordt na aankondiging in de Staatscourant en de website www.ruimtelijkeplannen.nl voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging worden, voor zover nodig, de zienswijzen verwerkt in het bestemmingsplan. Hierna stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan binnen ten hoogste twaalf weken vast. Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom ter inzage gelegd. Voor belanghebbenden bestaat gedurende een periode van zes weken na bekendmaking de gelegenheid om beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het SVBP2012 voorziet in een standaardopbouw van een bestemmingsplan waarvan niet mag worden afgeweken. Bestemmingsplanregels zijn hierdoor altijd als volgt opgebouwd:
De regels van het bestemmingsplan sluiten altijd af met regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.
In het plangebied is zoveel mogelijk aangesloten op de bestemmingsplansystematiek van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijventerrein'. Wel is het zo dat alleen die regels zijn opgenomen, die van toepassing zijn op het plangebied. Rekening is gehouden met de rechten die gelden voor het bedrijf als geheel.
Binnen de bestemming een maximale milieucategorie aangegeven door middel van een aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2". Bij bedrijfsbeëindiging mag uitsluitend eenzelfde bedrijf terugkomen of een bedrijf dat past in de aangeduide (lagere) milieucategorie. Er geldt een maximale bouwhoogte van 10 meter. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
Voor bedrijven die niet in de bedrijvenlijst staan maar wel eenzelfde milieucategorie kennen is een afwijkingsmogelijkheid in de regels opgenomen deze bedrijven alsnog toe te staan, mits het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft. Ook is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de uitoefening van productiegebonden bedrijvigheid (met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen). Perifere detailhandel is per vestiging toegestaan tot een maximum van 1.500 m2.
Een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn, waardoor het plan inzicht moet geven in de financiële uitvoerbaarheid. Met de inwerkingtreding van de Wro rust op de gemeente de verplichting tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De te verhalen kosten worden limitatief opgesomd in artikelen in de kosten-soorten lijst (art. 6.2.4 Bro). Voor het voorliggende plan maakt de gemeente alleen kosten voor begeleiding. Deze kosten worden gedekt uit de legesheffing. De noodzakelijke onderzoeken zijn al voor rekening van de aanvrager uitgevoerd. Op grond hiervan kan worden aangegeven dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
Planschade
Door het opstellen van een bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door belanghebbende eigenaren van gronden in de omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met een planschadeverhaal worden door de aanvrager van de bestemmingsplanherziening gedragen. Hiervoor is tussen de gemeente en de aanvrager een planschadeovereenkomst ondertekend.
Conclusie
Op basis van deze overwegingen mag het plan economisch uitvoerbaar worden geacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende plan zal niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid worden belemmerd.
Met het ter visie leggen van het ontwerp-wijzigingsplan stelt de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op, de inhoud van het planvoornemen. De op het plan verkregen reacties zullen in deze paragraaf worden opgenomen.