Plan: | Delftweg 20 Tuitjenhorn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.BPTHNDELFTWEG20-VA01 |
Aan de Delfweg 20 in Tuitjenhorn is een bedrijfswoning gelegen. De bedrijfswoning behoort tot het dierenpark Van Blanckendaell Park en is volgens het bestemmingsplan 'Uitbreiding Van Blankendaellpark' gekoppeld aan de bestemming 'Cultuur en ontspanning'.
De eigenaar van het dierenpark is voornemens om de bedrijfswoning los te koppelen van het dierenpark. Op 17 december 2018 heeft de eigenaar een vastgesteldaanvraag ingediend bij de gemeente Schagen om de bestemming van de bedrijfswoning te wijzigen naar een burgerwoning. Op 4 maart 2019 heeft de gemeente Schagen ingestemd met de vastgesteldaanvraag, met het verzoek om het vigerende bestemmingsplan partieel te herzien. Voorliggend bestemmingsplan betreft deze partiële herziening en maakt de wijziging naar een burgerwoning ter plaatse mogelijk.
Het plangebied betreft het woonperceel aan de Delftweg 20 in Tuitjenhorn. Vanwege de benodigde milieuzoneringen (zie paragraaf 4.4) is ook een deel van het perceel van het dierenpark Van Blanckendaell Park meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Harenkarspel, sectie I en perceelnummer 1084 en 5073 (gedeeltelijk). Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Het plangebied wordt globaal begrensd door het dierenpark Van Blanckendaell Park in het noorden, oosten en westen. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Delftweg met daarachter agrarische - en bedrijfspercelen. Verder ten oosten bevinden zich ook agrarische percelen ten behoeve van akkerland. Reeds is een bestemmingsplan vastgesteld om ter plaatse van de agrarische bedrijfsbebouwing aan de Delftweg 16 vier nieuwe woningen te realiseren.
Figuur 1 Globale ligging plangebied met bedrijfswoning omcirkeld
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Uitbreiding Van Blankendaellpark'. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk vastgesteld op 24 maart 2015 door de gemeenteraad van de gemeente Schagen.
Het plangebied kent de bestemming 'Cultuur en ontspanning' en de aanduiding 'bedrijfswoning'. Binnen de bestemming is een dierentuin toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding is enkel een bedrijfswoning toegestaan, al dan niet in combinatie met mantelzorg. De bedrijfswoning moet gebouwd zijn binnen het bouwvlak en kent een maximale goot- en bouwhoogte van 4,respectievelijk 8 meter. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van 60 m². Daarnaast gelden specifieke bouwregels voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Ook zijn specifieke regels opgenomen ten aanzien van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Binnen het plangebied zijn daarnaast de aanduidingen 'milieuzone - geluidgevoelige functie' en 'milieuzone - geur' opgenomen. Binnen deze zones is het gebruik van gronden voor het huisvesten van diersoorten, die niet passen binnen de geluidsvoorschriften en geurvoorschriften van de omgevingsvergunning milieu, niet toegestaan.
Figuur 2 Uitsnede bestemmingsplan 'Uitbreiding Van Blankendaellpark'
Een burgerwoning past niet binnen de bestemming 'Cultuur en ontspanning'. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt daarom de bestemming gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'.
In het eerste hoofdstuk van de toelichting zijn de aanleiding en het doel van het bestemmingsplan verwoord. Hoofdstuk twee geeft een beeld van de huidige situatie in het plangebied. Tevens wordt toegelicht wat in het bestemmingsplanmogelijk wordt gemaakt. In hoofdstuk drie wordt aandacht besteed aan het beleidskader en regelgeving. De verschillende milieuaspecten die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling komen aan bod in hoofdstuk vier. Een toelichting op de juridische aspecten van dit bestemmingsplan wordt gegeven in hoofdstuk vijf. Hoofdstuk zes beschrijft de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk wordt de procedure van het bestemmingsplan uiteengezet.
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een woonperceel van circa 450 m² en een gedeelte van het bedrijfsperceel waarop het dierenpark Van Blanckendaell Park is gevestigd. Op het woonperceel is een bedrijfswoning aanwezig en een bijbehorend erf. Planologisch gezien maakt de bedrijfswoning onderdeel uit van het dierenpark. De bestaande woning mag daarom enkel ten dienste van het dierenpark worden gebruikt. De woning ligt aan de zuidkant van het park en heeft daardoor een eigen ontsluiting vanaf de Delftweg. Oostelijk van de woning is een dienstingang gesitueerd. Vanuit de noordzijde van de woning is er zicht op het dierenpark. Direct grenzend aan het woonperceel bevinden zich twee groengebieden. Daarachter bevinden zich de wandelpaden die door een savannegebied leiden, als onderdeel van het dierenpark.
Figuur 3 Luchtfoto bedrijfswoning met daarachter het dierenpark
Het planvoornemen heeft betrekking op het woonperceel. De eigenaar wil de bedrijfswoning loskoppelen van het dierenpark Van Blanckendaell Park. Hiervoor moet de bedrijfswoning worden omgezet naar een burgerwoning. Dit wordt planologisch mogelijk gemaakt door de bestemming 'Cultuur en ontspanning' met aanduiding 'bedrijfswoning' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Het betreft enkel een bestemmingswijziging en er vinden geen sloop- en (ver)bouwwerkzaamheden plaats.
Op het bedrijfsperceel van het dierenpark vinden geen wijzigingen plaats. Op dit perceel zal het huidige gebruik als dierentuin worden voortgezet. Ter plaatse worden wel milieuzoneringen opgenomen om diersoorten uit te sluiten welke in strijd zijn met de voorschriften uit het Activiteitenbesluit. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Toetsing
Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met de 13 nationale belangen uit de SVIR.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13, dat betrekking heeft op zorgvuldig ruimtegebruik.
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen.
De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Toetsing
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor wordt gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) blijkt dat als enkel sprake is van een planologische bestemmingswijziging in beginsel geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (tenzij het een bestemmingswijziging van zodanige aard en omvang betreft dat dit wel als stedelijke ontwikkeling moet worden beschouwd). In dit kader is bij de bestemmingswijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder is dan ook niet van toepassing.
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten vastgesteld. De koers van de provincie Noord-Holland is een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
De ambitie is een prettige en gezonde leefomgeving is waar het goed wonen en werken is. Waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde en onveilige stoffen. Waar voldoende scholen, ziekenhuizen, sportcomplexen en andere voorzieningen zijn. En waar voldoende lucht, licht en groen is. De provincie draagt bij aan de klimaatdoelstellingen van Nederland. Om dit te bereiken, moet in 2050 de Noord-Hollandse samenleving volledig klimaatneutraal zijn en de economie duurzaam ingericht. Innovatie is daarvoor een belangrijke motor en we bieden ruimte aan de ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
De grote woningbehoefte wordt voornamelijk binnenstedelijk opgelost en duurzaamheid van de totale woningvoorraad is daarbij uitgangspunt. Zeker in Noord-Holland, waar we bijna aan alle kanten omgeven zijn door water, is het belangrijk dat we beschermd zijn tegen het water. Daarnaast is bereikbaarheid een belangrijk thema. Noord-Hollanders moeten zoveel mogelijk de vrijheid hebben om hun eigen vervoerswijzen te kiezen. Of dit nu de auto, fiets of OV is. Ook hier is ruimte voor experiment en innovatie. Tegelijkertijd worden de unieke kwaliteiten van het landschap behouden of zelfs versterkt. Waar mogelijk wordt de bodem-, water-, en luchtkwaliteit verbeterd en de biodiversiteit vergroot.
Toetsing
Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met de belangen uit de Omgevingsvisie NH2050.
De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie worden verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Gedeputeerde Staten heeft de ambtelijke vastgesteldversie van de eerste integrale Omgevingsverordening vrijgegeven.
Momenteel geldt nog de Provinciale Ruimtelijke Verordening, welke op 14 januari 2019 opnieuw is vastgesteld. In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking. Woningbouw in het landelijk gebied is in principe niet toegestaan. Wel zijn nieuwe woningen mogelijk wanneer sprake is van functiewijziging of bij toepassing van een 'Ruimte voor Ruimte'-regeling.
Toetsing
Volgens de PRV is het plangebied aangewezen als bestaand stedelijk gebied. De burgerwoning is daarmee niet in strijd met de PRV.
In september 2010 is de Provinciale woonvisie 2010-2020: Goed wonen in Noord-Holland vastgesteld. Hiermee kiest de provincie wat betreft woningbouw voor een nadruk op de kwaliteit, naast de aantallen woningen. Doelstelling van de visie is dat de inwoners van Noord-Holland in 2020 beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit in een aantrekkelijk woonmilieu. In de woonvisie zijn drie opgaven benoemd waarvoor de provincie zich gesteld weet:
Op basis van vorengaande opgaven en de ambities zijn drie speerpunten van beleid opgesteld. Dit betreft het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten (en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning), het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving. Deze speerpunten zijn geconcretiseerd in opgaven voor de periode 2010-2020 die door de provincie en de regio’s moeten worden vertaald in afspraken in de Regionale Actie Programma’s (RAP’s).
Toetsing
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bestemmingswijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning mogelijk om beter aan te sluiten op de behoefte van de bewoners. Dit sluit aan bij de ambities zoals neergelegd in de provinciale woonvisie.
Op 15-12-2014 is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Hierin zijn de milieudoelen van de provincie opgetekend en staat beschreven hoe deze moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Het milieubeleidsplan vormt voor de provincie de basis voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-taken) en om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen. De basis van het milieubeleidsplan is het nakomen van wettelijke regels en normen. Daarnaast wil de provincie inzetten op meer duurzame, gezonde en veilige ontwikkelingen en het stimuleren van innovatieve oplossingen voor milieuopgaven. De VTH-taken worden door de regionale uitvoeringsdiensten uitgevoerd.
Toetsing
Dit bestemmingsplan is getoetst door de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD NHN). In hoofdstuk 4 wordt hier op ingegaan.
In de Provinciale Milieuverordening (PMV) staan specifieke milieuregels voor de provincie Noord-Holland opgenomen. De PMV is gebaseerd op de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet bodembescherming (Wbb) en is op 14-12-2015 voor het laatst herzien.
Toetsing
In de PMV zijn geen specifieke regels gesteld voor het plangebied van dit bestemmingsplan, zoals de aanwezigheid van milieubeschermingsgebieden (een stiltegebied of grondwaterbeschermingsgebied), aardkundige monumenten of geluidzones voor industrielawaai.
Voor het grondgebied van de voormalige gemeente Harenkarspel is op 15 december 2009 door de toenmalige gemeenteraad van de gemeente Harenkarspel de Structuurvisie Harenkarspel vastgesteld. De structuurvisie dient als koers voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling binnen het grondgebied van de gemeente.
Voor wat betreft het thema wonen geldt dat Harenkarspel aantrekkelijk is als vestigingsplaats, op korte afstand van steden en van de kust, maar toch met een landelijk karakter en een dorpse wijze van bouwen. Op deze kwaliteit wordt voortgebouwd. Gebouwd kan worden voor het midden en duurdere segment, in een dorpse schaal.
Figuur 4 Uitsnede structuurvisie Harenkarspel met bedrijfswoning geel omcirkeld
Toetsing
Uit het bovenstaande kaartfragment van de structuurvisie Harenkarspel kan worden opgemaakt dat het plangebied als 'bestaand woongebied' is ingetekend. De omzetting van een bedrijfswoning naar burgerwoning past binnen deze functieaanduiding.
Op 16 oktober 2014 heeft de gemeente Schagen de lokale woonvisie 2014 t/m 2018 vastgesteld. Met deze woonvisie zet de gemeente een nieuwe koers in te midden van een sterk veranderende omgeving. Zij zien kansen om als gemeente samen met maatschappelijke organisaties, marktpartijen en burgers te hervormen en te innoveren en zo te zorgen voor een goede balans tussen maatschappelijk belangen en economisch rendement in het wonen.
De gemeente Schagen wil zorgen voor geschikte woningen en een gezonde woningmarkt in combinatie met een goede vitaliteit van de gemeenschappen in de 26 kernen. Eén ding is heel helder: antwoord geven op de nieuwe uitdagingen kunnen we niet alleen. Door de samenwerking tussen partijen en inwoners geven we een impuls aan de vitaliteit en kracht van de gemeenschappen in onze kernen. De gemeente faciliteert waar mogelijk lokale initiatieven en moedigt inwoners aan om hun verantwoordelijkheid te nemen op het gebied van wonen, welzijn en zorg.
Toetsing
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bestemmingswijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning mogelijk op eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar. Dit sluit goed aan bij de koers van de gemeente zoals hierboven beschreven.
In het geldende welstandsbeleid voor Schagen, als vastgelegd in de Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit (van 9 februari 2016), valt het plangebied onder het welstandsgebied 'Buitengebied'. Ter plaatse van het plangebied geldt een regulier welstandsniveau.
Toetsing
Dit bestemmingsplan voorziet op de planlocatie in een bestemmingswijziging naar wonen waarbij geen nieuwe woningen worden gerealiseerd. Hiermee is geen sprake van ruimtelijke ontwikkeling waarvoor in het gemeentelijk welstandsbeleid een bijzonder welstandsniveau wordt voorgeschreven.
De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen de beleidskaders op zowel Rijks-, provinciaal als gemeentelijk niveau.
Diverse milieuaspecten vormen belangrijke input bij de ontwikkeling van het plangebied. In dit verband dient bij de afweging van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Tevens is het van belang milieubelastende functies ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies. In dit hoofdstuk zijn de effecten van de voorgenomen ontwikkeling per aspect inzichtelijk gemaakt. Per aspect wordt eerst de relevante wet- en regelgeving beschreven, waarna de effecten worden getoetst.
Voor het dierenpark is op 25 maart 2015 een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting. Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden om geurhinder te voorkomen. Per 1 januari 2016 zijn de activiteiten van het dierenpark in zijn geheel onder het activiteitenbesluit komen te vallen. Op grond van de verleende omgevingsvergunning en het activiteitenbesluit gelden er geen afstandseisen van dierverblijven tot woningen van derden. Door ten minste drie keer per week de dierverblijven te reinigen en de opgeslagen meststoffen in de opslagcontainer minimaal wekelijks ter af te voeren uit de richting wordt de geuremissie tot een minimum beperkt.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel het in beeld brengen van de ruimtelijke milieuzonering (voor o.a. geur) van bedrijven en geluidgevoelige objecten van belang. Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 4.4.
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.
Het Van Blanckendaell Park valt per 1 januari 2019 onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. De inrichting is aangewezen als een zogenoemde categorie B inrichting. Hiervoor geldt een meldingsplicht. Voor deze inrichtingen gelden de geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit. Deze geluidvoorschriften worden als toetsingskader gehanteerd.
De bronnen stemgeluid, spelende kinderen en piekniveaus laden en lossen gedurende de dagperiode, vallen niet onder het toetsingskader van het Activiteitenbesluit. Om toch een toetsingskader voor deze geluidbronnen en dus het aspect ‘goede ruimtelijke ordening’ te kunnen hanteren, kan alsnog worden aangesloten bij de geluidsnormering van het Activiteitenbesluit.
Figuur 5 Geluidvoorschriften Activiteitenbesluit
Toetsing
Ten behoeve van de bestemmingswijziging van de bedrijfswoning naar burgerwoning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (d.d.11-11-2018). Met dit onderzoek zijn de activiteiten van het gehele dierenpark akoestisch onderzocht om de geluidbelasting op de te herbestemmen woning inzichtelijk te maken. De resultaten zijn opgenomen in een rapportage, welke is opgenomen in bijlage 1.
Voor het dierenpark zijn vier rekenmodellen opgesteld:
In tabel 7.1 t/m 7.4 van bijlage 1 is de geluidbelasting op de gevels van de woning Delftweg 20 weergeven voor het LAr,LT , LAmax, de Incidentele bedrijfssituatie en de Indirecte Hinder. Bij de toetsing aan de geluidsnormering is onderscheid gemaakt tussen de activiteiten die vallen onder het Activiteitenbesluit, en de activiteiten voor het aspect 'goede ruimtelijke ordening'.
Voor zowel de LAr,LT, als de LAmax wordt op alle toetspunten voldaan aan de geluidsnormen (figuur 5) van het Activiteitenbesluit. Dit geldt voor de gevelbelasting en het binneniveau.
Bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening wordt tevens het geluid ten gevolge van het laden en lossen betrokken. Ten gevolge van het laden en lossen ter plaatse van de dienstingang is er op één toetspunt sprake van een overschrijding van ca. 1 dB(A) voor LAmax. Gelet op de hoogte van de geluidbelasting (70,6 dB) en de frequentie dat deze optreedt (maximaal 2 x per dag) wordt deze overschrijding in het kader van de goede ruimtelijke ordening acceptabel geacht.
Wat betreft de incidentele bedrijfssituatie (evenementen) zondert de verkregen omgevingsvergunning van het dierenpark deze activiteiten uit van toetsing aan de geluidsnormen, mits deze maximaal 4 maal per jaar plaatsvinden. Desondanks is de zijn de geluidsnormen getoetst en voldoen de berekende waarden aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit.
Tot slot betreft de indirecte hinder op woning Delftweg 20 maximaal 28 dB(A). Hiermee wordt ruim voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor de Indirecte Hinder. Tevens wordt gelet op de berekende waarde en de wettelijk verplichte gevelisolatie van 20 dB het wettelijk binnenniveau in de woning niet overschreden.
Conclusie
De wettelijke geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit worden niet overschreden. Ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt het geluidniveau aanvaardbaar gevonden.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG publicatie). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied).
Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtastand met één afstandsstap worden verkleind.
Toetsing
Aangezien met voorliggend bestemmingsplan een bedrijfswoning naar burgerwoning wordt omgezet wordt een gevoelige functie mogelijk gemaakt, welke hinder kan ervaren van de dierentuin Van Blanckendaell Park. De gevoelige functie ligt in een gebied dat te typeren is als rustig buitengebied (omgevingstype 1). Dierentuinen zijn op grond van de VNG publicatie in te delen in milieucategorie 3.2. Er geldt voor geur een richtafstand van 100 meter, voor geluid een richtafstand van 50 meter, voor stof een richtafstand van 10 meter en voor gevaar een richtafstand van 0 meter.
Gezien de richtafstanden is ten behoeve van voorliggende ontwikkeling nagegaan of bij de woning geur- en/of geluidhinder kan optreden ten gevolge van het dierenpark. Deze situatie is nader onderzocht aan de hand van een Akoestisch onderzoek (d.d. 11.11.2018) en een Toetsing geuraspecten (d.d. 1 oktober 2018). De rapportages zijn opgenomen in bijlage 1 en 2 van de toelichting van het bestemmingsplan.
Geluid
In paragraaf 4.3 is reeds ingegaan op het uitgevoerde akoestisch onderzoek. Hieruit blijkt dat de wettelijke geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden. Ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening is voorliggend bestemmingsplan uitvoerbaar. Om te waarborgen dat geluidoverlast in de toekomst wordt voorkomen, is in voorliggend bestemmingsplan een 'milieuzone - geluidgevoelige functie' van 50 meter rondom het bouwvlak van de woning aan de Delftweg 20 gelegd. Hierbij geldt de bepaling dat moet worden voldaan aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit.
Geur
De huidige inrichting en het huidig gebruik van het dierenpark leiden niet tot geurhinder bij de woning aan de Delftweg 20. Dit komt doordat de mestcontainer op 300 meter afstand van de woning ligt. Dierenverblijven die direct een lichte geur veroorzaken (met name vogelverblijven) zijn op minimaal 150 meter gelegen. Binnen de richtafstand van 100 meter bevinden zich in de huidige situatie twee groenstroken, met daarachter een savanne; een groot heuvelig grasgebied waar enkele giraffen, zebra's en struisvogels aanwezig zijn. In de directe omgeving van de savanne is geen geur waarneembaar vanwege de aanwezigheid van een beperkt aantal dieren op een groot grasoppervlakte. De aanwezigheid van de savanne leidt daarmee niet tot geurhinder bij de woning.
Om te waarborgen dat er geuroverlast in de toekomst zou kunnen ontstaan bij het realiseren van dierverblijven op de twee groenstroken ten noorden van het bouwvlak van de woning (op ca. 30 meter afstand), is in voorliggend bestemmingsplan een “milieuzone-geur” van 100 meter rondom het bouwvlak van de woning aan de Delftweg 20 opgenomen. Hierbij geldt de bepaling dat moet worden voldaan aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit.
Conclusie
In de huidige situatie vindt geen geur- of geluidoverlast plaats. Om te waarborgen dat ook in de toekomst geen geur- of geluidoverlast ontstaat zijn de aanduidingen “milieuzone-geur” en “milieuzone – geluidgevoelig functie” opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin wordt de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie wordt toegelicht. Het is de schriftelijke neerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 03 november 2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016 - 2021 beschreven met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Dit is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, gericht op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen.
Waterparagraaf
Watersysteem
Het plangebied ligt in de polder Geestmerambacht, in peilgebied 03752-12, met een streefpeil van NAP -2,15 m. Het gebied watert af middels een stelsel van poldersloten (hoofdwaterlopen) naar het gemaal Geestmerambacht. Daar wordt het water via dit gemaal op de Schermerboezem uitgeslagen.
Waterkwantiteit
Met voorliggend bestemmingsplan wordt alleen een bestemmingswijziging mogelijk gemaakt. De realisatie van het plan heeft geen toename van verhard oppervlak tot gevolg, welke van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding.
Riolering
De woning is aangesloten op het nabij gelegen gescheiden rioleringsstelsel.
Conclusie
Het plan heeft geen invloed op waterhouding ter plaatse. Het bestemmingsplan is daarmee op dit gebied uitvoerbaar.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
Toetsing
Het planvoornemen leidt niet tot de toevoeging van een woning. De bestaande bedrijfswoning wordt enkel omgezet tot burgerwoning. Hiermee valt het plan in de bovenstaande eerstgenoemde vrijstellingscategorie.
Conclusie
Er is geen sprake van een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen waarbij de luchtkwaliteit in het geding zou zijn. Het voornemen wordt beschouwd als een nibm-plan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen de milieuhygiënische bodemkwaliteit geschikt zijn voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.
Toetsing
Het bestemmingsplan maakt enkel de omzetting van een bedrijfswoning naar burgerwoning mogelijk. Er zal ruimtelijk geen verandering plaatsvinden. De Milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is reeds geschikt voor een woonfunctie. Het beoogde functiegebruik wordt niet aangepast en er zullen geen ontgravingen of grondverzet plaatsvinden. Planologisch bestaan er dan ook geen bodemkundige bezwaren tegen het voorgenomen plan.
Conclusie
Er bestaan uit planologisch oogpunt voor het aspect bodem geen beperkingen voor dit bestemmingsplan.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan is de Wet natuurbescherming (Wnb).
Toetsing
Gebiedsbescherming
Natura 2000 gebieden
Het plangebied bevindt zich op circa 5 kilometer afstand van de Natura 2000-gebieden Abtskolk & De Putten, Schoorlse Duinen en Zwanenwater & Pettemerduinen.
Figuur 6 Natura 2000 gebieden in de omgeving van het plangebied
Voorliggend bestemmingsplan maakt alleen de omzetting van een bedrijfswoning naar reguliere woning mogelijk, zonder bouwmogelijkheden. Zonder sloop- en bouwmogelijkheden zijn negatieve effecten (geluid, licht en/of beweging) op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Daarnaast is geen sprake van een toename op stikstofdepositie , omdat geen extra verkeersbewegingen mogelijk worden gemaakt.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt buiten Natuurnetwerk Nederland (NNN) en weidevogelgebieden. Er zijn geen effecten mogelijk in het kader van de externe werking.
Soortenbescherming
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen sloop- en of bouwwerkzaamheden verricht die mogelijk kunnen leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten.
Conclusie
Het bestemmingsplan is niet in strijd met de Wnb en daarom op dit aspect uitvoerbaar.
De Erfgoedwet schrijft regels voor op het terrein van van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie is de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar.
De gemeente Schagen hanteert de Beleidsnota Cultuurhistorie van de voormalige gemeente Harenkarspel. De nota zet uiteen op welke wijze de gemeente verantwoordelijkheid neemt voor het culturele erfgoed in de gemeente. Daarnaast wordt inzichtelijk gemaakt welk belang er wordt gehecht aan behoud van cultuurhistorie (dat wil zeggen archeologie, cultuurlandschap en monumenten). Dat behoud wordt gerealiseerd door de cultuurhistorische elementen te beschermen, in stand te houden, goed beheer te stimuleren en te ondersteunen. In de nota is tevens vastgelegd hoe ruimtelijke ontwikkelingen worden verenigd met dit behoudsdoel.
Toetsing
Archeologie
Volgens de Beleidskaart Cultuurhistorie, die onderdeel vormt van de Nota, geldt voor de gronden van het plangebied een zone met een lage archeologische verwachting. In dit gebied moet rekening worden gehouden met archeologische waarden bij een planomvang groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm. Bij voorgenomen ontwikkeling vinden geen grondroerende werkzaamheden plaats, waardoor eventuele archeologische waarden niet worden aangetast.
Cultuurhistorie
Volgens de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig in of nabij het plangebied. Daarnaast worden er met het planvoornemen geen wijzigingen in het landschap voorzien.
Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag wat betreft erfgoed (archeologie en cultuurhistorie) uitvoerbaar worden geacht.
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Nieuwbouwplannen, zo ook het planvoornemen van dit bestemmingsplan, bieden kansen voor duurzaamheid.
Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden. De plaatsing van zonnecollectoren en fotovoltaïsche cellen op daken in het plangebied is gewoon mogelijk binnen de regels van dit bestemmingsplan.
Het gemeentebestuur van Schagen heeft zich in het gemeentelijke duurzaamheidsprogramma uitgesproken voor een energiezuinige en duurzaam gebouwde omgeving. Doelen zijn 16% energiebesparing en 24% duurzame energie in 2020 en energieneutraal en klimaatbestendig in 2040-2050.
Rekening moet worden gehouden met de ontwikkeling om het gebruik van aardgas voor woningen uit te faseren. De overheden (landelijk, provinciaal en lokaal) zijn zich aan het oriënteren hoe de omschakeling naar aardgasvrije woonwijken moet worden aangepakt. Het is daarom ook niet gewenst om meer woningen te bouwen die gebruik gaan maken van aardgas. Een investering in een aardgas afhankelijke warmtevoorziening voor nieuwbouwwoningen wordt daardoor niet als duurzaam beschouwd. Belangrijk is dat er geen nieuwe voorraad woningen ontstaat die op termijn weer aangepast moeten worden naar een aardgasloze situatie. Dit brengt voor toekomstige eigenaren later onnodige kosten met zich mee. De nieuwbouw zal daardoor voorzien moeten worden van zeer hoge isolatiewaarden met de voorkeur voor een lage temperatuur verwarmingssysteem. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de mogelijkheden om zelf energie op te wekken door middel van zonnepanelen en/of zonneboiler.
Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland Noord tegenwoordig kosteloos voor advies bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Schagen participeert hier in.
Toetsing
Met voorliggend initiatief worden geen (ver)bouwwerkzaamheden verricht. Voorliggend bestemmingsplan staat eventuele duurzame initiatieven toe.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).
Toetsing
Volgens de Risicokaart zijn in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen of transportroutes met gevaarlijke stoffen aanwezig die van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling. De dichtstbijzijnde inrichting ligt op ca. 750 meter en de dichtstbijzijnde transportroute op ca. 2,5 km. Het plangebied ligt daarmee ruim buiten het invloedsgebied en werkingsgebied.
Figuur 7 Uitsnede Risicokaart
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In het plangebied kan sprake zijn van nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom.
In en direct rondom het plangebied zijn echter geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering voor het planvoornemen zouden kunnen opleveren.
De gemeente hanteert De nota Parkeernormen Schagen 2016. De nota is gebaseerd op de CROW-richtlijnen. Voor situaties waar de nota geen uitsluitsel over geeft, wordt de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' gehanteerd.
Uit de nota valt af te leiden dat het plangebied behoort tot 'weinig stedelijk gebied' en dat het gebied valt onder 'rest bebouwde kom'. Voor een vrijstaande woning geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Gezien het een bestaande woning betreft is reeds voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Voor een activiteit uit bijlage C geldt een directe m.e.r.-plicht. Voor een activiteit uit Bijlage D geldt een plan m.e.r- plicht als de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als de activiteit kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Toetsing
De voorgenomen activiteit valt niet onder categorie 11.2 van de D-lijst; "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". Volgens jurisprudentie (ABRvS 18 april 2018; ECLI:NL:RVS:2018:1297) wordt een bestemmingswijziging niet gezien als wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject als het gaat om een kleinschalige ontwikkeling, welke gelegen is in het bestaand stedelijk gebied en/of waarbij de oorspronkelijke gebruik behouden blijft. De voorgenomen activiteit betreft de omzetting van een bedrijfswoning naar burgerwoning binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij de huidige woonfunctie behouden blijft.
Conclusie
De activiteit die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt valt niet onder de C of D lijst van het Besluit m.e.r. De beoogde activiteit hoeft dan ook niet worden beoordeeld in het kader van het Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01 januari 2010 van kracht zijn.
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.
De hoofdstukindeling van de regels is op een standaardwijze opgesteld, namelijk:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 staan de inleidende bepalingen van de regels beschreven.
Artikel 1: Begrippen
Artikel 1 geeft de betekenis aan een aantal in de regels voorkomende begrippen. Hierdoor wordt de interpretatie van de begrippen vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot.
Artikel 2: Wijze van meten
Het tweede artikel geeft aan hoe bepaalde maten dienen te worden berekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Deze artikelen bevatten de regels welke direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Per bestemming en per artikel geldt in de meeste gevallen het volgende stramien:
Artikel 3: Cultuur en ontspanning
De gronden waar de uitbreiding van het dierenpark is voorzien, zijn bestemd met de bestemming Cultuur en ontspanning. In het binnengebied is een groot bouwvlak opgenomen waarbinnen ruimte wordt geboden aan een maximale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen van 1.500 m2. Buiten het bouwvlak is ruimte geboden aan een gezamenlijke oppervlakte van 500 m2.
Artikel 4: Wonen
De bestemming 'Wonen' heeft betrekking op het woonperceel van de voormalige bedrijfswoning. De woonbestemming is voor zover mogelijk afgestemd met geldende regelingen voor woningen in de omgeving.
De woonfunctie kan verder bij recht worden gecombineerd met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Het betreft bedrijvigheid die in een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en gericht is op het verlenen van diensten. Deze beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden aanvaardbaar geacht in woongebieden. In Bijlage 1 bij de regels is een lijst opgenomen met daarin de beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn toegestaan bij de woonfunctie. Hiervoor kan maximaal 40% van de vloeroppervlakte van een woning worden aangewend.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Deze artikelen bevatten algemene regels die op de bestemmingen van toepassing zijn. De diverse artikelen zullen hieronder kort worden toegelicht.
Artikel 5: Anti-dubbeltelbepaling
Op grond van de anti-dubbeltelbepaling is bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft (artikel 3.2.4 Bro). Deze bepaling voorkomt dat er meer kan worden gebouwd dan er wenselijk is indien een kavel wordt gesplitst en op grond daarvan een nieuw bouwperceel ontstaat. Elk bouwperceel heeft immers in principe recht op een bepaalde hoeveelheid bebouwing.
Artikel 6: Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen ten aanzien van de overschrijding van bestaande maatvoeringen, kelders en een regeling ten aanzien van parkeervoorzieningen.
Artikel 7: Algemene gebruiksregels
In de algemene procedureregels wordt het gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan en wat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen weergegeven. Ook is een regeling opgenomen ten aanzien van parkeervoorzieningen.
Artikel 8: Algemene afwijkingsregels
In de algemene gebruiksregels is geregeld welk gebruik in ieder geval tot strijdig gebruik met de in het plan opgenomen bestemmingen wordt gerekend.
Artikel 9: Algemene wijzigingsregels
De algemene wijzigingsregels bieden de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om de in het plangebied opgenomen bestemming onder voorwaarden te wijzigen ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur.
Artikel 10: Overige regels
Overige regels zien er op toe dat er een juiste afstemming aanwezig is tussen het bestemmingsplan en wettelijke regelingen zoals die bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan van kracht zijn.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat de laatste bepalingen van de bestemmingsregels. Hieronder worden de verschillende artikelen toegelicht.
Artikel 11: Overgangsrecht
Het overgangsrecht is tweeledig en heeft betrekking op bouwwerken en gebruik. Hierin is geregeld dat bestaande bouwwerken mogen worden gehandhaafd en bestaand gebruik mag worden voortgezet.
Artikel 12: Slotregel
Dit artikel geeft de naam van het bestemmingsplan aan.
Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als een vastgesteld- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van andere overheden. De gemeente geeft een reactie op mogelijke overlegreacties die, voor zover noodzakelijk, worden verwerkt in de regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, het Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging neemt de gemeenteraad een besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan. Dit wordt gedaan binnen een periode van ten hoogste 12 weken.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:
Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling.
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Dit bestemmingsplan ziet toe op de bestemmingswijziging van een bedrijfswoning naar burgerwoning en betreft daarmee geen bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro onder a: "de bouw van één of meer woningen". Een exploitatieplan is daarom niet nodig.
De plankosten worden door de ontwikkelende partij gedragen. De kosten voor de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en worden verhaald door middel van leges.
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt dit bestemmingsplan aan verschillende overheids- en maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid worden gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter visie gelegd. Binnen de termijn van tervisielegging kan eenieder zienswijzen op het plan naar voren brengen.