direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Delftweg 16 te Tuitjenhorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPTHNDELFTWEG16-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gevormd door gronden aan de Delftweg 16 en 16a te Tuitjenhorn. Het gaat om de kadastrale percelen genummerd 533, 2109 en 4856 (sectie I, kadastrale gemeentecode HRK00). De kadastrale grootte van de percelen is 770 m2, 785 m2 respectievelijk 3.308 m2 (in totaal een oppervlakte van 4.863 m2).

De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan. De in onderstaande figuur opgenomen luchtfoto geeft tevens een concrete indruk van het plangebied en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPTHNDELFTWEG16-VA01_0001.jpg"

Figuur 1. Luchtfoto van plangebied met kadastrale informatie (bron: PDOK-viewer, 2017)

1.2 Aanleiding en doelstelling

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om het ter plaatse geldend juridisch-planologisch kader zodanig te herzien dat vier nieuwe woningen ter vervanging van het bestaande agrarisch bedrijf (bloembollen) in het plangebied mogelijk gemaakt kan worden. Een functiewijziging is aan de orde omdat het bloembollenbedrijf op de planlocatie geen verdere mogelijkheden tot uitbreiding meer heeft. Het bedrijf verhuist dan ook naar een andere plek.

1.2.1 Geldend juridisch-planologisch kader

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Tuitjenhorn dat op 25-02-2014 door de raad van de toenmalige gemeente Harenkarspel is vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn de gronden van het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch-Bedrijf' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Ten behoeve van de agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel zijn twee bouwvlakken opgenomen. Voor het grootste bouwvlak ten behoeve van de schuur- en loodsbebouwing is een maatvoering van maximaal 5 m goothoogte en maximaal 10 m bouwhoogte vastgelegd. Voor de als zodanig aangeduide bedrijfswoning in het kleinste bouwvlak geldt een maatvoering met een maximum van 3 m goot- respectievelijk 6 m bouwhoogte. Onderstaande figuur toont het kaartfragment van het geldende bestemmingsplan voor de hiervoor omschreven bestemde situatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPTHNDELFTWEG16-VA01_0002.jpg"

Figuur 2. Kaartfragment van geldend bestemmingsplan Tuitjenhorn (2014)

1.2.2 Planvoornemen

Het planvoornemen van dit bestemmingsplan betreft de sloop van de huidige agrarische bedrijfsbebouwing in het plangebied en het verwijderen van de bijbehorende erfverharding (ter plaatse van het perceel Delftweg 16a), het handhaven van de bestaande agrarische bedrijfswoning (ter plaatse van Delftweg 16) en het realiseren van nieuwbouw van vier woningen. Het agrarisch bedrijf is zodoende uitgeplaatst naar een nieuwe locatie.

De te slopen bedrijfsloodsen dateren van 1995 en beslaan een oppervlakte van circa 1.800 m2. De te behouden agrarische bedrijfswoning is van 1980 en heeft een oppervlakte van ongeveer 200 m2.

Voor het onderhavige project werd al uitgegaan van compenserende woningnieuwbouw ten behoeve van de sloop van de storende agrarische bedrijfsbebouwing, aangezien hiertoe een wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan Tuitjenhorn uit 2014 is opgenomen. Voor het saneren van het agrarisch bedrijf en de realisatie van de woningnieuwbouw ter plaatse wordt aan de hand van voorliggend bestemmingsplan desalniettemin een aparte bestemmingsprocedure doorlopen waarmee het toekomstige juridisch-planologisch kader duidelijk wordt vastgelegd.

1.3 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 nader op het plan ingegaan. Relevant overheidsbeleid is daaropvolgend in hoofdstuk 3 uiteengezet. Een omschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn verder enkele bijlagen opgenomen waarnaar in deze toelichting wordt verwezen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Voor het planvoornemen is een document "Inrichtingsplan en beeldkwaliteit: Inpassing 4 nieuwe woningen Delftweg 16 te Tuitjenhorn", 13 november 2017, opgesteld. Hierin is ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, ordeningsprincipes in het landschap, bebouwingskarakteristiek, inpassing in de wijdere omgeving en bestaande kwaliteiten versus mogelijke negatieve effecten van de nieuwe ontwikkeling. De gemeentelijke reisgids voor ruimtelijke kwaliteit schrijft voor dat op een locatie voor woningnieuwbouw een beeldkwaliteitsplan vereist is.

Het document is vanwege de verbindend voorgeschreven landschappelijke inpassing in Bijlage 2 van de regels opgenomen. In navolgende zijn voor deze toelichting relevante passages uit het document overgenomen.

2.1 Ontstaan en ontwikkeling

In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland is benoemd dat het plangebied behoort tot het 'Oude Zeekleilandschap'. De oorsprong van het oude zeekleilandschap ligt in de invloed die de zee jarenlang uitoefende. In het Pleistoceen bestonden grote delen van Noord-Holland uit wadvlakten die doorsneden waren met kreken. Vanaf 5.000 tot 3.000 jaar geleden heeft in dit voormalige getijdengebied opslibbing van zand en klei uit zee plaatsgevonden. Op de kleibodem ontwikkelde zich vervolgens een omvangrijk veenpakket. Om het zeewater buiten te sluiten werd het gebied in de 11de en 12de eeuw omdijkt. Aan het begin van de 13de eeuw is de dijkring gesloten en was de Westfriese Omringdijk een feit.

Door ontginning door de mens en zee-inbraken verdween het veen in de loop van de Middeleeuwen weer. Doordat het gebied is ontgonnen als veengebied, ontstond een ruimtelijke structuur met langgerekte lintdorpen, een (regelmatige) opstrekkende verkaveling en veel sloten, vaarten en tochten om het water af te voeren en op te slaan.

Door ruilverkaveling is de oorspronkelijke structuur van het landschap ingrijpend veranderd en is op de meeste plekken een veel grootschaliger structuur ontstaan. Hierdoor is een voor de omgeving van het plangebied kenmerkende contrast tussen de rechte ruilverkavelingswegen met een strakke blokverkaveling en de meer kronkelende oude bebouwingslinten met een grillige bebouwings- en verkavelingsstructuur ontstaan.

2.2 Inrichtingsplan en beeldkwaliteit

2.2.1 Bestaande situatie

Ordeningsprincipes in het landschap

Het plangebied is een bedrijfserf dat door de situering onderdeel is van de rafelige westelijk dorpsrand van Tuitjenhorn. Het plangebied is onderdeel van de polder Geestmerambacht en ligt aan een rechte ruilverkavelingsweg (de Delftweg) en grenst aan de eerste planmatige uitbreiding van Tuitjenhorn (de Bogtmanweg).

De omgeving wordt gekenmerkt door het contrast tussen een relatief grootschalige blokvormige verkaveling (waar het plangebied en de directe omgeving onderdeel van zijn), de planmatige opgezette dorpsbebouwing en de meer historische lintbebouwing (zoals deze onder andere aan de nabijgelegen Oostwal voorkomt). De Delftweg vormt door het relatief brede profiel (door de plaatsing van woningen op afstand van de weg) een zichtlijn (op de duinen) in westelijke richting.


De relatieve openheid van de directe omgeving, de schaal van de omgeving, de stevig beplante Delftweg met zicht op de duinen in westelijke richting en de lintbebouwing zijn kwaliteiten van de omgeving.

Bebouwingskarakteristiek

De bebouwing in de omgeving is zeer divers in maat, schaal en karakteristiek. De omgeving wordt vooral gedomineerd door enkele grote inpassingen met forse bebouwing zoals de kwekerij ten zuiden van de Delftweg, Blankendaal Cold Stores, het voormalige gemeentehuis en agrarische bebouwing aan de westzijde. Ten noorden van het plangebied ligt de bebouwing van het Blanckendaell Park en ten oosten van het plangebied is sprake van projectmatige bebouwing aan de Bogtmanweg. Daarnaast wordt de omgeving gekenmerkt door lintbebouwing (o.a. Delftweg en de Oostwal).


De bebouwing van het Blanckendaell Park is vooral historiserend (kleinschalig en regionale karakteristieken). De projectmatige bebouwing aan de Bogtmanweg wordt gekenmerkt door traditionele rijenbouw van twee bouwlagen met een kap en een uniforme vormgeving. De linten in de directe omgeving worden overwegend gekenmerkt door individuele vrijstaande woningen van één bouwlaag met een duidelijke kap. De architectuur is gevarieerd, traditioneel vormgegeven en vaak rijk/bijzonder gedetailleerd.


De woningen op de agrarische erven zijn overwegend op ruime afstand van de weg gesitueerd. In gebieden met rechthoekige ruilverkavelingen zijn de woningen veelal haaks op de weg gesitueerd (o.a. aan de Delftweg). Op plekken waar de ruilverkaveling raakt aan oudere en/of meer organische gegroeide structuren zijn meer verschillen in situering te zien; haaks of evenwijdig aan de wegen, of juist een meer schuine hoek ten opzichte van de weg als gevolg van de onderliggende oudere verkaveling, zoals aan de Bogtmanweg het geval is.

Inpassing in de wijdere omgeving

Bij de inpassing van de ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met:

  • de relatieve openheid van de directe omgeving;
  • de rechtlijnige structuur van de polder;
  • het brede profiel van de Delfweg;
  • het zicht op de duinen in westelijke richting;
  • de wegbeplanting die aangelegd is bij de ruilverkaveling;
  • dorpse maat/schaal en landelijke bebouwingskarakteristiek;
  • de rafelige dorpsrand.

Bestaande kwaliteiten versus mogelijke negatieve effecten van de nieuwe ontwikkeling

In het buitengebied is een duidelijke trend herkenbaar van schaalvergroting in de agrarische sector en daarmee samenhangend bedrijfsverplaatsingen en herontwikkeling van vrijkomende bedrijfspercelen met woningbouw. Voorliggend plan voorziet in een kwalitatieve afronding van een deels uitgevoerde bedrijfsverplaatsing. De herontwikkeling van het perceel moet leiden tot een opwaardering van het plangebied. Een goede landschappelijke inpassing van de woningbouw en de bijbehorende erven is dan ook van groot belang.

2.2.2 De toekomstige inrichting

Het plan zoals weergegeven in onderstaande figuur gaat uit van de sloop van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing en de bijbehorende verharding, handhaving van de bestaande bedrijfswoning (B) en de nieuwbouw van vier woningen (N1 t/m N4). In Bijlage 1 van deze toelichting is op schaal een maatvaste situatietekening van de inpassing van het plan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPTHNDELFTWEG16-VA01_0003.png"

Figuur 3. Kaart van het voorgenomen plan (bron: document Inrichtingsplan en beeldkwaliteit, 2018)

Het plangebied is (in de huidige situatie) onderdeel van het ruilverkavelde buitengebied. In het buitengebied zijn woningen doorgaans op ruime afstand van de weg gesitueerd. In gebieden met overwegend rechthoekige ruilverkavelingen zijn de woningen veelal haaks op de weg gesitueerd. Op plekken waar de ruilverkaveling raakt aan oudere en/of meer organisch gegroeide structuren zijn meer verschillen in situering te zien; haaks of evenwijdig aan de wegen, of juist een meer schuine hoek ten opzichte van de weg als gevolg van de onderliggende oudere verkaveling. De situering van de nieuwe woningen is afgestemd op deze karakteristiek.

Aan de Bogtmanweg wordt de aldaar voorziene nieuwe woning (N1) op ruime afstand van de weg gesitueerd. De voorgevelrooilijn en de bouwrichting zijn afgestemd op de bestaande agrarische bedrijfswoning. Aan de Delftweg wordt minimaal de bestaande voorgevelrooilijn van de bestaande woning aangehouden. De twee meest westelijke woningen liggen circa 5 meter terug ten opzichte van de rooilijn van de Delftweg. Hiermee worden alle voorerven gelijk in grootte en wordt een gevarieerde positionering van de woningen, passend bij landelijke linten in de omgeving, gerealiseerd. De teruggeschoven ligging draagt tevens bij aan de ruimtelijke kwaliteit/beleving van de omgeving doordat het zicht op de duinen in westelijke richting gerespecteerd.


Het plangebied is onderdeel van de rafelige, groene dorpsrand van Tuitjenhorn en ligt op de rand van een met bebouwing en groene elementen begrensd open perceel. De nieuwe woningen worden ingepast door de toepassing van lage goothoogten, beplante, bebouwingsvrije randen en open groene voortuinen. Met deze invulling wordt het plangebied meer onderdeel van de rafelige, groene dorpsrand. Tevens verandert het ruimtetype niet en wordt de mate van openheid gehandhaafd doordat het plan ontwikkeld is binnen de bestaande perceelsgrenzen.

Conclusie

Het plan respecteert de kernwaarden, de ambities en ontwikkelprincipes voor het ensemble West-Friesland doordat de ontwikkeling zorgvuldig is ingepast in het bestaande overwegend rechtlijnige ruilverkavelde landschap en de mate van openheid en het ruimtetype onveranderd blijven. De ervaring van openheid blijft bestaan door behoud van het zicht op de duinen. Door de toepassing van kleinschalige bebouwing en groene randen, sluit de bebouwing aan bij bebouwingslinten in de omgeving, wordt het plangebied onderdeel van de dorpsrand en ontstaat een verbetering ten opzichte van de huidige, veel meer verharde en bebouwde situatie.

2.2.3 Beeldkwaliteitseisen

Ten aanzien van plaatsing, massa, detaillering, materiaal/kleur en de terreininrichting zijn in het document "Inrichtingsplan en beeldkwaliteit" vereisten geformuleerd.

Met het opnemen van een bouwvlak op de verbeelding van het bestemmingsplan en de daaraan gekoppelde regeling voor het bouwen van hoofdgebouwen en een bijgebouwenregeling is gestuurd op de voorgeschreven plaatsing van de gebouwen.

In het plangebied wordt ruimte geboden voor het bouwen van vrijstaande woningen van maximaal één bouwlaag met een kap. De maximale goothoogte van 4 meter en een dakhelling van minimaal 30 en maximaal 60 graden sluiten aan bij het de maatvoering die geldt voor de aangrenzende straten/linten (Bestemming 'Wonen 3'). In deze aangrenzende gebieden is de bouwhoogte niet gelimiteerd. In voorliggend plan is de bouwhoogte gelimiteerd tot maximaal 9 meter. Deze bouwhoogte houdt rekening met de huidige bouwnormen, waarbij voor elke woning een onderlaag met een tweelaagse kap mogelijk is. Daarnaast komt de bouwhoogte voort vanuit het uitgangspunt om in het plangebied een gevarieerd, landelijk bebouwingsbeeld te realiseren dat aansluit bij het bestaande gevarieerde bebouwingsbeeld in de linten. De goothoogte van maximaal 4 meter in combinatie met de bouwhoogte van maximaal 9 meter bieden voldoende speelruimte om een gevarieerd beeld mogelijk te maken.

Elke woning (het hoofdgebouw) heeft daarnaast een oppervlakte van ten hoogste 225 m2.

Wat betreft het terrein wordt grenzend aan de openbare ruimte van een open en groene terreininrichting uitgegaan. In het plangebied wordt aan de westzijde (ca. 85 m lengte) en noordzijde (ca. 125 m lengte) een zone van 7 m breedte (incl. greppel/slootje) aangehouden die vrij van bebouwing en gebouwde erfafscheidingen moet blijven. In deze zone is ruimte voor waterberging en wordt een strook van 3 tot 4 m breedte ingevuld met struiken en bomen ten behoeve van de landschappelijke inpassing. Passende inheemse boomsoorten betreffen es, iep, wilg, esdoorn en els, waarbij een gevarieerde plantafstand van minimaal 8 m en maximaal 12 m kan worden gehanteerd. De minimale hoogte in volgroeide toestand is 10 m. Passende inheemse struiksoorten zijn hazelaar, kamperfoelie, meidoorn, veldesdoorn en sleedoorn, waarbij een gevarieerde plantafstand van minimaal 3 m en maximaal 6 m kan worden gehanteerd. De inritten worden paarsgewijs gecombineerd en bij de nieuwe woningen vormgeven met duikers.

2.2.4 Welstandstoetsing en borging van ruimtelijke kwaliteit

Hoofdstuk 4 (Beeldkwaliteitseisen) van het document "Inrichtingsplan en beeldkwaliteit: Inpassing 4 nieuwe woningen Delftweg 16 te Tuitjenhorn", 13 november 2017, moet afzonderlijk worden vastgesteld door de gemeenteraad om als uitgangspunt voor de welstandstoetsing van het planvoornemen te kunnen dienen. Bij toekomstige aanvragen om omgevingsvergunning in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan wordt dan aan de opgestelde vereisten van beeldkwaliteit getoetst.

De uitvoering van de met het document "Inrichtingsplan en beeldkwaliteit" voorgestane ruimtelijke kwaliteit is geborgd door het opnemen van voorwaardelijke bepalingen in de regels van dit bestemmingsplan en is daarom als Bijlage 2 daarbij opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde ladder van toepassing.

Voor dit bestemmingsplan relevante wijzigingen in de nieuwe ladder ten opzichte van de oude zijn de volgende:

  • De definities zijn niet gewijzigd, waardoor de uitgezette lijn in de jurisprudentie in stand blijft;
  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' (behoefte) zijn geschrapt.
  • De nieuwe ladder bevat geen treden meer. Treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.

De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak [ABRvS 8 april 2015, nr. 201401119/1/R1 (Tubbergen)] blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat kleinschalige woningbouw (tot ongeveer negen woningen) geen stedelijke ontwikkeling betreft. In dat kader is met voorliggend planvoornemen voor ten hoogste vier nieuw te bouwen woningen dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder is dan ook verder niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 21-06-2010) zijn de uitgangspunten en de sturingsfilosofie uit het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord, het voorheen geldende streekplan, overgenomen. Uitgangspunt voor de structuurvisie is ‘kwaliteit door veelzijdigheid’. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen (ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2017)

Provinciale Staten hebben op 12-12-2016 een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld die per 01-03-2017 van kracht is geworden. In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking. Woningbouw in het landelijk gebiec is in principe niet toegestaan. Wel zijn nieuwe woningen mogelijk wanneer sprake is van functiewijziging of bij toepassing van een 'Ruimte voor Ruimte'-regeling.

De volgende artikelen uit de PRV zijn op het plangebied en planvoornemen van toepassing.

Artikel 5a: Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder voor duurzame verstedelijking is doorvertaald in artikel 5a van de PRV. Van belang is of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Als betoogd in 3.1 is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en dus ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Artikel 5c: Kleinschalige ontwikkeling

Aangezien het plan niet aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Een dergelijke ontwikkeling is buiten bestaand stedelijk gebied alleen mogelijk binnen een bestaand bouwblok dat al voorziet in een stedelijke functie waarbij het aantal woningen niet toeneemt (lid 1). In afwijking hiervan is bebouwing buiten een bestaand bouwvlak wel mogelijk als het bebouwd oppervlak niet wordt vergroot (lid 2). Beide regels zijn niet toepasbaar op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Van het eerste lid kan worden afgeweken als de kleinschalige ontwikkeling op basis van een ander artikel van de PRV wel is toegestaan.

Artikel 15: Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het landelijk gebied

Op grond van artikel 15 van de PRV kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied, indien voldaan wordt aan de ruimtelijke kwaliteitseisen.

Belangrijk onderdeel hierbij zijn de kernkwaliteiten van het landschap. Door de wijziging van de bestemming zullen de kernkwaliteiten van het landschap niet worden aangetast. Om te voldoen aan de ruimtelijke kwaliteitseis is een beeldkwaliteitsplan voor het planvoornemen opgesteld. Hierin is ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken en de inpassing van het plangebied in de wijdere omgeving. Dit heeft geresulteerd in het benoemen van specifieke criteria voor de planlocatie voor plaatsing, massa, detaillering, materiaal en kleur en terreininrichting.

Artikel 33: Energie en duurzaam bouwen

Bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen. Nieuwe ontwikkelingen bieden kansen voor duurzaamheid. Er bestaat echter geen wettelijke verplichting om duurzaamheid in ruimtelijke plannen vast te leggen. In paragraaf 4.9.2. is nader op het duurzaamheidsthema voor dit bestemmingsplan ingegaan.

3.2.3 Provinciale woonvisie 2010-2020

In september 2010 is de Provinciale woonvisie 2010-2020: Goed wonen in Noord-Holland vastgesteld. Hiermee kiest de provincie wat betreft woningbouw voor een nadruk op de kwaliteit, naast de aantallen woningen. Doelstelling van de visie is dat de inwoners van Noord-Holland in 2020 beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit in een aantrekkelijk woonmilieu. In de woonvisie zijn drie opgaven benoemd waarvoor de provincie zich gesteld weet:

  • 1. De demografische ontwikkelingen vergrijzing, ontgroening en afnemende groei zijn trends die zich in de gehele provincie voordoen. Tegelijkertijd is een belangrijk kenmerk van die trends dat ze zich overal op een andere manier of snelheid voordoen. Dit maakt afstemmen en beleidsvorming op regionaal niveau des te belangrijker.
  • 2. Een combinatie van maatschappelijke ontwikkelingen: individualisering en differentiatie van consumentenbehoeften, extramuralisering in de zorg en bewustwording van klimaatproblematiek.
  • 3. Economische ontwikkelingen en de effecten daarvan op de woningmarkt. De betaalbaarheid en financieringsmogelijkheden staan onder druk, terwijl tegelijkertijd sprake is van vraaguitval en waardedaling in bestaand vastgoed. De precieze consequenties hiervan op de woningmarkt laten zich moeilijk aanzien.

Op basis van vorengaande opgaven en de ambities zijn drie speerpunten van beleid opgesteld. Dit betreft het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten (en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning), het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving. Deze speerpunten zijn geconcretiseerd in opgaven voor de periode 2010-2020 die door de provincie en de regio’s moeten worden vertaald in afspraken in de Regionale Actie Programma’s (RAP’s).

3.2.4 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun (kern)waarden te benutten bij ruimtelijke ontwikkelingen. In de Leidraad is af te lezen dat het plangebied behoort tot het ensemble ‘West-Friesland West’. De volgende kernwaarden zijn relevant:

  • de karakteristieken van het ruilverkaveld landschap binnen het Oude Zeekleilandschap;
  • de bebouwingslinten als dragers in het open Westfriese landschap;
  • de mate van openheid (gesloten tot matig open ter plaatse van het plangebied);
  • het ruimtetype (alzijdig begrensde ruimte ter plaatse van het plangebied).


De volgende ambities en ontwikkelprincipes zijn relevant:

  • het Westfriese landschap is aantrekkelijk en gevarieerd. Het zit vol met bijzondere cultuurhistorische elementen en structuren. De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij het behouden van het open en kleinschalige terpen- en lintenlandschap. Het landschap met herkenbare historische structuren is vertrekpunt. Het gaat om de langgerekte linten, smalle wegen, stolpenreeksen, erven, terpen, dijken en kreekruggen (reliëfverschillen), waterstructuren en de karakteristieke dorpen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden zorgvuldig ingepast en voegen zich in het bestaande landschap, zowel in de linten als in het landelijk gebied.

De leidraad is bij de totstandkoming van het document Inrichtingsplan en beeldkwaliteit behorende bij dit bestemmingsplan betrokken.

3.2.5 Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018

Op 15-12-2014 is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Hierin zijn de milieudoelen van de provincie opgetekend en staat beschreven hoe deze moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Het milieubeleidsplan vormt voor de provincie de basis voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-taken) en om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen. De basis van het milieubeleidsplan is het nakomen van wettelijke regels en normen. Daarnaast wil de provincie inzetten op meer duurzame, gezonde en veilige ontwikkelingen en het stimuleren van innovatieve oplossingen voor milieuopgaven. De VTH-taken worden door de regionale uitvoeringsdiensten uitgevoerd. Dit bestemmingsplan wordt ter toetsing en advisering aan de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD NHN) voorgelegd.

3.2.6 Provinciale Milieuverordening (2015)

In de Provinciale Milieuverordening (PMV) staan specifieke milieuregels voor de provincie Noord-Holland opgenomen. De PMV is gebaseerd op de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet bodembescherming (Wbb) en is op 14-12-2015 voor het laatst herzien. In de PMV zijn geen specifieke regels gesteld voor het plangebied van dit bestemmingsplan, zoals de aanwezigheid van milieubeschermingsgebieden (een stiltegebied of grondwaterbeschermingsgebied), aardkundige monumenten of geluidzones voor industrielawaai.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal convenant woningbouw regio Kop van Noord-Holland (2015)

Met het Regionaal convenant woningbouw regio Kop van Noord-Holland dat op 28-10-2015 is ondertekend, beogen partijen een actieve regionale samenwerking te voeren ten behoeve van een optimale ruimtelijke ontwikkeling van de woningmarkt. Hiervoor hebben de partijen afspraken gemaakt over het verminderen van de geprogrammeerde woningaantallen en het verbeteren van de kwaliteit van woningbouwlocaties en productmarktcombinaties aansluitend bij de vraag naar nieuwbouwwoningen en woningtypen in de regio Kop van Noord-Holland. Regiogemeenten hebben daarbij een nadere uitwerking gemaakt van de nog te ontwikkelen woningbouwlocaties, uitgaande van de situatie dat in de periode van 2014 tot 2020 maximaal 2.750 woningen worden toegevoegd in de Kop van Noord-Holland. Eén en ander heeft geresulteerd in een gezamenlijk en dynamisch overzicht van woningbouwplannen tot 2020 en na 2020. Met de ondertekening hebben regiogemeenten zich ertoe verplicht om woningbouwplannen te ontwikkelen die in het programma zijn opgenomen, dit onder voorbehoud van instemming door de gemeenteraden.

KWALITATIEF WONINGBOUWPROGRAMMA VAN DE KOP

De regiogemeenten hebben zich middels ondertekening verder verbonden aan het hanteren van het regionale afwegingskader (Afwegingskader Kwalitatief Woningbouwprogramma van de Kop). Regiogemeenten streven er verder naar om, in eerste instantie binnen de eigen gemeente, samen met betrokken ontwikkelaars en woningbouwcorporaties te komen tot het afvoeren van de geschrapte woningbouwplannen die niet passen in het Kwalitatief Woningbouwprogramma van de Kop (KWK). Voorliggend planvoornemen is kleinschalig en beleidsmatig onvoorzien zodat deze niet als concreet project staat opgenomen in het woningbouwprogramma tot 2020.Het planvoornemen vergt dan ook de inzet van de beschikbare vrije ruimte aan woningcontingent.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Harenkarspel (2009)

Voor het grondgebied van de voormalige gemeente Harenkarspel is op 15-12-2009 door de toenmalige gemeenteraad de Structuurvisie Harenkarspel vastgesteld. In deze structuurvisie is naast algemeen beleid ook gebiedsgericht beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur beschreven.

Wat betreft het thema landbouw is gesteld dat Harenkarspel van oudsher een agrarische gemeente is en dat deze functie medebepalend is voor het tegenwoordige landelijke beeld en daarmee van bovengemeentelijke betekenis wordt geacht. Het aantal agrarische ondernemers zal naar verwachting afnemen. Bij niet-agrarische ontwikkelingen moet steeds de afweging worden gemaakt of bestaande agrarische bedrijven hier onder lijden.

Voor wat betreft het thema wonen geldt dat Harenkarspel aantrekkelijk is als vestigingsplaats, op korte afstand van steden en van de kust maar toch met een landelijk karakter en een dorpse wijze van bouwen. Op deze kwaliteit wordt voortgebouwd. Gebouwd kan worden voor het midden en duurdere segment, in een dorpse schaal.

Naast algemene hoofdlijnen geldt tevens een visie per thema en per kern waarbij deelgebieden zijn onderscheiden. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan ligt in deelgebied 4: Woonuitbreiding Tuitjenhorn West. De woonuitbreiding aan deze zijde van Tuitjenhorn is bedoeld ter afronding van het dorp. Daarbij moet rekening worden gehouden met de milieuzonering van de aan de Veilingweg gesitueerde bedrijvigheid. Verder zijn in de structuurvisie instructies opgenomen voor de inpassing met betrekking tot de overgangen naar het dorp en het landschap, alsmede schaal en massa van de bebouwing. Hieraan wordt met voorliggend planvoornemen voldaan.

Uit het kaartfragment van de structuurvisie Harenkarspel in onderstaande kan worden opgemaakt dat het plangebied als 'bestaand woongebied' is ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPTHNDELFTWEG16-VA01_0004.jpg"

Figuur 4. Kaartfragment structuurvisie Harenkarspel (2009), planlocatie is aangepijld

3.4.2 Welstandsbeleid Schagen: Reisgids voor ruimteljke kwaliteit

In het geldende welstandsbeleid voor Schagen, als vastgelegd in de Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit (van 9 februari 2016), valt het plangebied onder het welstandsgebied 'Buitengebied'. Ter plaatse van het plangebied geldt een regulier welstandsniveau. Dit bestemmingsplan voorziet op de planlocatie in een functiewijziging naar wonen waarbij vier nieuwe woningen worden gerealiseerd. Hiermee is sprake van ruimtelijke ontwikkeling waarvoor in het gemeentelijk welstandsbleid een bijzonder welstandsniveau wordt voorgeschreven. Voor ontwikkelingen geldt bijzondere aandacht voor ruimtelijke kwaliteit. Hierom moet een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld. Dit heeft plaatsgevonden in het Inrichtingsplan en beeldkwaliteit zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels. Dit document dient als toetsingskader door de raad te worden vastgesteld. Vanwege de voorgeschreven landschappelijke inpassing is het inrichtingsplan / beeldkwaliteitsdocument aan de regels van dit bestemmingsplan verbonden en opgenomen als bijlage bij de regels.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een planvoornemen blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden voortkomend uit de omgevingsaspecten voor het plangebied beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het planvoornemen.

4.1 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.

Toetsing

Omdat de woonfunctie een voor bodemverontreiniging gevoelige functie betreft, is inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit van een plangebied dan ook vereist. Op de bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat is in dat kader zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem in Nederland. Dit zogeheten bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en –saneringen die in het verleden zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar ‘verdachte’ werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Ook voor onverdachte terreinen geldt overigens dat bodemverontreiniging kan worden aangetroffen, omdat altijd activiteiten kunnen hebben plaatsgevonden die tot verontreiniging van de bodem hebben geleid en die thans niet bekend zijn.

Bij het bodemloket is voor een gedeelte van het plangebied informatie met betrekking tot de bodem bekend. Het gaat hierbij om de gronden behorende bij de huidige agrarische bedrijfswoning aan Delftweg 16 waar in 2001 bodemonderzoek is uitgevoerd (verkennend onderzoek NVN 5740, nummer 226100, datum 28-03-2001). Voor de gronden is geconcludeerd dat de resultaten aantonen dat de (voormalige) activiteiten en/of de onderzoekslocatie voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wbb.

Vorengenoemd bodemonderzoek is inmiddels gedateerd. Er is verder geen recenter informatie over uitgevoerde bodemonderzoeken en/of bodemsaneringen voor de gronden in het plangebied bekend. Daarnaast wordt ook geen melding gemaakt van nadien ondernomen activiteiten met betrekking tot bodemverdachte werkzaamheden ter plaatse. Er is derhalve geen verdenking van bodemverontreiniging voor het plangebied. Een karterend bodemonderzoek is hierom niet noodzakelijk in het kader van de ruimtelijke procedure van het bestemmingsplan. Planologisch bestaan er geen bodemkundige bezwaren tegen het voorgenomen plan voor het toestaan van de woonfunctie en het realiseren van nieuwe woningen in het plangebied.

In het kader van het verkrijgen van omgevingsvergunning dient bij de aanvraag evenwel een actueel verkennend bodemonderzoek aan het bevoegd gezag te worden overlegd waaruit daadwerkelijk een voldoende milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voor de nieuwe woonfunctie blijkt.

Conclusie

Er bestaan uit planologisch oogpunt geen beperkingen ten aanzien van dit bestemmingsplan ten behoeve van de voorgenomen woningnieuwbouw op de locatie.

4.2 Erfgoed

Normstelling en beleid

De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Onderzoek

ARCHEOLOGIE

Het plangebied kent in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', inhoudende dat bij voorgenomen ingrepen met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 0,50 m archeologisch onderzoek dient plaats te vinden. De oppervlakte van de te roeren gronden is met het planvoornemen groter dan de aangegeven onderzoeksgrens van 500 m2. Hierdoor is het uitvoeren van archeologisch onderzoek voor het planvoornemen in beginsel noodzakelijk gesteld.

Het planvoornemen voorziet in het roeren en bebouwen van goeddeels met agrarische bedrijfsloodsen bebouwd en met betonplaten verhard terrein. Mogelijk zijn de gronden in het verleden reeds dusdanig verstoord dat geen archeologische verwachtingswaarde voor het perceel meer van toepassing is.

Volgens de beleidsnota cultuurhistorie van de gemeente Schagen ligt het plangebied in een zone waar vanaf de prehistorie gewoond kan zijn. Op basis van het raadplegen van diverse bronnen is vast komen te staan dat de bovengrond van het plangebied verstoord is. Op een diepte van 80-100 cm beneden maaiveld kunnen zich resten uit de periode Bronstijd t/m Vroege Middeleeuwen bevinden. De resten uit de Bronstijd bevinden zich op goed gerijpte afzettingen van het Laagpakket van Wormer. Aangezien er in de direct omgeving geen veen meer is aangetroffen, is de kans op archeologische waarden uit de Romeinse tijd tot en met de Vroege Middeleeuwen klein. De bouw van woningen zal waarschijnlijk geen onevenredige schade toebrengen aan het bodemarchief.

CULTUURHISTORIE

Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie is de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar. Voor het planvoornemen is deze informatie geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de waterstructuur - voor zover nog aanwezig in het plangebied en omgeving - een zekere cultuurhistorische waarde heeft. Er worden met het planvoornemen van dit bestemmingsplan ten opzichte van de bestaande situatie echter geen ingrijpende wijzigingen in de waterlopen in het plangebied voorzien. In de directe omgeving zijn verder geen cultuurhistorische aspecten aanwezig die mogelijkerwijs zouden moeten worden beschermd met dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag wat betreft erfgoed (archeologie en cultuurhistorie) uitvoerbaar worden geacht.

NOTA BENE

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag (gemeente Schagen).

4.3 Water

Wet- en regelgeving

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema’s waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

WATERWET

De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.

Normstelling en beleid

HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER

De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 03-11-2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016-2021 beschreven met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Dit is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, gericht op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen.

Onderzoek/Wateradvies

DIGITALE WATERTOETS

Bij het HHNK is het planvoornemen op 15-08-2017 via de digitale watertoets aangemeld voor advies. Op basis van de aangeleverde gegevens is met de digitale watertoets geconstateerd dat het planvoornemen een beperkte invloed op de waterhuishouding heeft en met een 'korte procedure' voor de watertoets kan worden volstaan. Er is vanwege het planvoornemen geen sprake van een verhardingstoename. Er hoeven daarom geen compenserende maatregelen te worden uitgevoerd. Eventuele beperkte invloeden van het plan op de waterhuishouding kunnen met standaard maatregelen worden ondervangen. Hiervoor wordt verwezen naar het advies uit de watertoets die in Bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen. Door het HHNK is geadviseerd een gescheiden rioolstelsel aan te leggen en het gebruik van uitloogbare materialen te voorkomen.

Conclusie

Uit oogpunt van water gelden geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. De advisering van het HHNK wordt bij de verdere uitwerking van het planvoornemen betrokken.

4.4 Ecologie

Normstelling en beleid

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb).

Onderzoek

Om na te gaan welke effecten het planvoornemen heeft op de aanwezige natuurwaarden is een ecologische inventarisatie uitgevoerd. De verslaglegging hiervan is in Bijlage 3 van deze toelichting opgenomen. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek vanwege de soortenbescherming en de gebiedsbescherming niet noodzakelijk is.

De locatie ligt op een afstand van 5 kilometer van Natura 2000-gebieden en op 4 kilometer van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). De Natura 2000-gebieden hebben een externe werking en het NNN heeft een 'indirecte' externe werking. Gezien de omvang van het plan (vier nieuwe woningen op een bestaande bedrijfslocatie) en de afstand van beschermde gebieden worden negatieve effecten niet verwacht. Met inachtneming van het broedseizoen voor vogels is een ontheffing van de Wnb voor de uitvoering op voorhand niet nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de PRV.

Conclusie

Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag ten aanzien van het ecologische aspect uitvoerbaar worden geacht.

4.5 Geluid

Wet- en regelgeving

De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.

Aangezien in de omgeving van het plangebied verder geen sprake is van spoorweglawaai en geluidzones ten behoeve van industrielawaai, afkomstig van een aangewezen gezoneerd industrieterrein, is hierop verder niet ingegaan.

Onderzoek

In het kader van voorliggend planvoornemen is de geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai nader onderzocht. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de rapportage van het akoestisch onderzoek die als Bijlage 4 bij deze toelichting is opgenomen.

Uit het verrichte akoestisch onderzoek blijkt de geluidsbelasting op de voorgenomen locaties van de nieuw te realiseren woningen onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te blijven. Daarmee voldoet het plan aan de eisen van de Wgh.

Conclusie

Dit bestemmingsplan mag ten aanzien van het aspect geluidhinder uitvoerbaar worden geacht.

4.6 Luchtkwaliteit en verkeersgeneratie

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarde in 2017).

PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing

Het planvoornemen leidt tot de toevoeging van maximaal vier woningen. Hiermee valt het plan in de bovenstaande eerstgenoemde vrijstellingscategorie. Verder geldt dat een reguliere woning doorgaans leidt tot een verkeersaantrekkende werking van circa 7 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In totaal zal de toevoeging van woningnieuwbouw aan het plangebied dan ook dagelijks maximaal 28 motorvoertuigbewegingen betreffen. De omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning kan buiten beschouwing worden gelaten, omdat hier geen wijzigingen in verkeersgeneratie hoeven te worden verwacht (de feitelijke functie blijft namelijk gelijk).

Daarnaast kan worden opgemerkt dat het plangebied in de bestaande situatie ook al een zekere verkeersaantrekkende werking (van auto- en zwaar landbouwverkeer) heeft. Vanwege de omzetting van de agrarische functie naar een woonfunctie hoeft slechts van een beperkte toename van de verkeersgeneratie te worden uitgegaan. Het planvoornemen leidt bij lange niet tot een hoeveelheid verkeer groter dan de geldende grenswaarden, zoals genoemd in de tweede vrijstellingscategorie. Het planvoornemen kan daarom worden beschouwd als nibm-plan.

Conclusie

Dit bestemmingsplan wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd. Er is geen sprake van een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn. Het voornemen moet worden beschouwd als een nibm-plan.

4.7 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).

Toetsing

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Hieruit is gebleken dat in het plangebied en in de wijde omgeving hiervan geen risicobronnen aanwezig zijn. De meest nabijgelegen risicobron betreft een risicovolle inrichting op circa 1.750 m afstand van het plangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Normstelling en beleid

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.

Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtastand met één afstandsstap worden verkleind.

Toetsing

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Het kaartfragment hiervan is in figuur 2 getoond. Op basis van het geldende bestemmingsplan en die in de directe omgeving van het plangebied kan in planologisch-juridische zin worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten. Daarnaast ligt het plangebied aan de rand van Tuitjenhorn, in een gebied waar sprake is van functiemenging. Hierdoor kan zo nodig een verkleinde richtafstand tussen de bestaande hinderveroorzakende bedrijvigheid/voorzieningen in de omgeving en de nieuwe te realiseren hindergevoelige woningen worden gehanteerd. Afstanden worden daarbij gemeten ten opzichte van de bestemmingsgrens van de hinderveroorzakende functie tot de meest nabijgelegen nieuwe mogelijkheid van een gevel van een hindergevoelige functie (dus de opgenomen bouwvlakken in de nieuwe woonbestemming).

De situatie ten aanzien van bedrijven- en milieuzonering in de nabijheid van het plangebied is als volgt:

  • Recht tegenover het plangebied ligt aan Oostwal 2 kantoorbebouwing met de bestemming 'Gemengd' en de mogelijkheid van bedrijvigheid en voorzieningen van milieucategorie 1 en 2. Dit leidt tot een aan te houden afstand van 30 m in geval van functiescheiding. Aan de aan te houden afstand in geval van functiescheiding wordt met het planvoornemen reeds voldaan.
  • Westelijk van de kantoorbebouwing en schuin tegenover het plangebied is aan Delftweg 15 op minimaal 70 m een zaadveredelingsbedrijf (SBI-code 011, 012, 013-1/3: Tuinbouw - Bedrijfsgebouwen/Kassen met gasverwarming, milieucategorie 2 o.b.v. geluid) gesitueerd, met de bestemming 'Bedrijf' en eveneens de mogelijkheid van overige bedrijvigheid van milieucategorie 1 en 2. Ook hier wordt met de aan te houden afstand in geval van functiescheiding voldaan.
  • Ten zuidoosten van de kantoorbebouwing staat een sporthal (SBI-code 931-A, milieucategorie 3.1 o.b.v. geluid) met de bestemming 'Sport'. Dit leidt tot een aan te houden afstand van 50 m waar met het planvoornemen op een afstand van meer dan 125 m ruimschoots aan wordt voldaan.
  • Tot slot ligt aan de noord- en westzijde van het plangebied het dierenpark Van Blanckendaell Park (SBI-code 91041: Dierentuinen, milieucategorie 3.2 o.b.v. geur), met de bestemming 'Cultuur en ontspanning'. Een minimale richtafstand van 100 m is hierop van toepassing. Daaraan wordt alleen met de meest westelijk geprojecteerde woning net niet voldaan (afstand van meest nabijgelegen woongevel aan de westkant tot aan de bestemmingsgrens bedraagt ongeveer 95 m). Aangezien het om mogelijke geurhinder gaat, is de mogelijkheid van het oprichten van dierenverblijven in het dierenpark leidend. Deze liggen op grotere afstand dan direct op de bestemmingsgrens. De dierenverblijven kunnen ook niet dichterbij worden geplaatst. Ook is in het geldende bestemmingsplan voor het dierenpark aangegeven dat mest van de dierenverblijven wordt verplaatst naar containers bij de ingang aan de Veilingweg en meerdere malen in de week worden afgevoerd naar een nabijgelegen biovergistingsinstallatie. De komst van de woningen zal, op het gebied van geur, geen gevolgen hebben voor het Van Blanckendaell Park. Voor het aspect geluid wordt voor een dierentuin overigens een minimale richtafstand van 50 m gehanteerd. Hieraan wordt met het planvoornemen ruimschoots voldaan.

Conclusie

De herinvulling van het plangebied met woningnieuwbouw mag wat betreft bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar worden geacht.

4.9 Overig

4.9.1 Kabels en leidingen

In het plangebied kan sprake zijn van nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom. In en direct rondom het plangebied zijn echter geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering voor het planvoornemen zouden kunnen opleveren.

4.9.2 Parkeren en verkeerseffecten

Nota Parkeernormen Schagen 2016

De nota Parkeernormen Schagen 2016 is gebaseerd op de CROW-richtlijnen. Voor situaties waar de nota geen uitsluitsel over geeft, wordt de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' gehanteerd.

Uit de nota valt af te leiden dat het plangebied behoort tot 'weinig stedelijk gebied en dat het gebied valt onder 'rest bebouwde kom'. Bij woningen dient het gedeelte van de bezoekersnorm in het openbaar gebied gerealiseerd te worden. Bij de realisatie van woningbouwlocaties geldt dat het parkeren op het eigen erf de voorkeur heeft. Uiteraard maken deze parkeerplaatsen onderdeel uit van de parkeernorm. Parkeerplaatsen op het eigen terrein worden in de praktijk niet altijd volledig benut. Voor de functie 'wonen' wordt daarom in de berekening van het aantal parkeerplaatsen een correctiefactor toegepast. Zie onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPTHNDELFTWEG16-VA01_0005.png"

Een parkeerplaats wordt in de parkeerbalans pas meegerekend als deze qua maatvoering voldoet aan de voorkeursmaatvoering van het CROW (ASVV 2012).

Parkeerberekening

In het plan moeten parkeerplaatsen worden voorzien voor 4 nieuwe woningen. Voor de bestaande woning mag aangenomen worden dat reeds voorzien is in voldoende parkeerplaatsen. Voor de 4 nieuwe woningen geldt een parkeerbehoefte van 4 x 2,3 = 9,2 parkeerplaatsen. Hiervan moet 4 x 0,3 = 1,2 parkeerplaats voor bezoekers in de openbare ruimte worden voorzien.

In het plan wordt voor de vier nieuwe woningen uitgegaan van 'een dubbele oprit met garage'. Dit betekent dat 4 x 1,8 = 7,2 parkeerplaatsen zijn voorzien op het erf. In de openbare ruimte zijn 2 parkeerplaatsen voorzien langs het fietspad aan de Delftweg. Hiermee zijn in het plan in totaal 9,2 parkeerplaatsen voorzien. Het plan voorziet daarmee in de eigen parkeerbehoefte.

4.9.3 M.e.r.-verantwoording

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan geldt daarom geen plan-MER. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is verder niet aan de orde, aangezien sprake is van een beperkte ontwikkeling. Bovendien zijn de milieueffecten in voorgaande paragrafen al voldoende onderzocht. Op grond hiervan kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen onaanvaardbare gevolgen voor het milieu zullen hebben.

4.9.4 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Nieuwbouwplannen, zo ook het planvoornemen van dit bestemmingsplan, bieden kansen voor duurzaamheid.

Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden. De plaatsing van zonnecollectoren en fotovoltaïsche cellen op daken in het plangebied is gewoon mogelijk binnen de regels van dit bestemmingsplan.

DUURZAAMHEIDSPROGRAMMA 2014-2018

Het gemeentebestuur van Schagen heeft zich in het gemeentelijke duurzaamheidsprogramma 2014-2018 uitgesproken voor een energiezuinige en duurzaam gebouwde omgeving. Doelen zijn 16% energiebesparing en 24% duurzame energie in 2020 en energieneutraal en klimaatbestendig in 2040-2050.

Rekening moet worden gehouden met de ontwikkeling om het gebruik van aardgas voor woningen uit te faseren. De overheden (landelijk, provinciaal en lokaal) zijn zich aan het oriënteren hoe de omschakeling naar aardgasvrije woonwijken moet worden aangepakt. Het is daarom ook niet gewenst om meer woningen te bouwen die gebruik gaan maken van aardgas. Een investering in een aardgas afhankelijke warmtevoorziening voor nieuwbouwwoningen wordt daardoor niet als duurzaam beschouwd. Belangrijk is dat er geen nieuwe voorraad woningen ontstaat die op termijn weer aangepast moeten worden naar een aardgasloze situatie. Dit brengt voor toekomstige eigenaren later onnodige kosten met zich mee. De nieuwbouw zal daardoor voorzien moeten worden van zeer hoge isolatiewaarden met de voorkeur voor een lage temperatuur verwarmingssysteem. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de mogelijkheden om zelf energie op te wekken door middel van zonnepanelen en/of zonneboiler.

DUURZAAM BOUWLOKET

Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland Noord tegenwoordig kosteloos voor advies bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Schagen participeert hier in. Initiatiefnemer van voorliggend plan wordt geadviseerd hiervan gebruik te maken. Op basis van de inrichtingschets voor de toekomstige situatie kan worden uitgerekend of voldoende zonne-energie kan worden opgewekt in het plangebied om zelfvoorzienend te worden.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.

De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

5.2 Toelichting op de regels

De hoofdstukindeling van de regels is op een standaardwijze opgesteld, namelijk:

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels betreffen de inleidende regels.

Artikel 1: Begrippen

In artikel 1 van de regels zijn waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.

Artikel 2: Wijze van meten

De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels zijn de bestemmingsregels die betrekking hebben op de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen en artikelsgewijs in de regels zijn opgenomen. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen de bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan.

  • Bouwregels:

De bouwregels bieden het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden voor hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen dan wel het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.

  • Nadere eisen:

Met het opnemen van nadere eisen kan het bevoegd gezag uit oogpunt van diverse belangwekkende zaken aanvullende voorwaarden stellen aan bebouwing.

  • Afwijken van de bouwregels:

Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.

  • Specifieke gebruiksregels:

Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.

  • Afwijken van de gebruiksregels:

Met het afwijken van de gebruiksregels bestaat voor het bevoegd gezag de mogelijkheid om van de specifieke gebruiksregels af te wijken.

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Hiermee wordt geregeld dat met omgevingsvergunning toestemming dient te worden gekregen om bepaalde werkzaamheden in gebieden met een onderkende waarde (uit bijvoorbeeld een landschappelijk of cultuurhistorisch oogpunt) uit te voeren.

  • Wijzigingsbevoegdheid

Met een wijzigingsbevoegdheid bestaat de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om gronden te wijzigen in een andere bestemming.

Met dit bestemmingsplan is sprake van het toepassen van één basisbestemming, te weten de woonbestemming, en een archeologische dubbelbestemming.

ARTIKEL 3: WONEN

De bestemming 'Wonen' heeft betrekking op het gehele plangebied van dit bestemmingsplan waarmee de eerdere agrarische bedrijfsbestemming ter plaatse wordt omgezet in een woonbestemming. De woonbestemming is voor zover mogelijk afgestemd met geldende regelingen voor woningen in de omgeving. Verder is maatwerk geboden om het planvoornemen juridisch vast te leggen.

In het plangebied is het mogelijk om vrijstaande woningen van één bouwlaag met kap te realiseren. Op de verbeelding is hiertoe middels de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" een goot- en bouwhoogte van maximaal 4 m respectievelijk 9 m vastgelegd. De oppervlakte per hoofdgebouw (de woning) is ten hoogste 225 m2, waarbij de totale oppervlakte van het hoofdgebouw met bijbehorende erfbebouwing per bouwkavel nooit meer dan 300 m2 bedraagt. Op de verbeelding is verder het maximum toegestane aantal wooneenheden in het plangebied van 5 woningen aangeduid (dit is inclusief de bestaande agrarische bedrijfswoning).

De woonfunctie kan verder bij recht worden gecombineerd met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Het betreft bedrijvigheid die in een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en gericht is op het verlenen van diensten. Deze beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden aanvaardbaar geacht in woongebieden. In Bijlage 1 bij de regels is een lijst opgenomen met daarin de beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn toegestaan bij de woonfunctie. Hiervoor kan maximaal 40% van de vloeroppervlakte van een woning worden aangewend.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvatten de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.

Artikel 4: Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Artikel 5: Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen ten aanzien van de overschrijding van bestaande maatvoeringen, kelders en een regeling ten aanzien van parkeervoorzieningen.

Artikel 6: Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is geregeld welk gebruik in ieder geval tot strijdig gebruik met de in het plan opgenomen bestemmingen wordt gerekend.

Artikel 7: Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Artikel 8: Algemene wijzigingsregels

De algemene wijzigingsregels bieden de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om de in het plangebied opgenomen bestemming onder voorwaarden te wijzigen ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur.

Artikel 9: Overige regels

Overige regels zien er op toe dat er een juiste afstemming aanwezig is tussen het bestemmingsplan en wettelijke regelingen zoals die bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan van kracht zijn.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofstuk 4 zijn de afsluitende regels van het bestemmingsplan neergelegd. Het gaat hierbij om:

Artikelen 10 en 11: Overgangsrecht en slotregel

Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen van de regels opgenomen.

5.3 Overige aspecten

5.3.1 Additionele voorzieningen

In de regels van dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke.

5.3.2 Handhaving

Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

5.4 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase

De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook kan de gemeente aan belangstellenden de mogelijkheid bieden om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. In dit geval is er voor gekozen voor het plan geen inspraakprocedure te volgen. De gemeente geeft een reactie op mogelijke overlegreacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.

Terinzageleggingsfase

Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, het Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase

Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Dit bestemmingsplan ziet toe op het realiseren van woningnieuwbouw van vier woningen ter plaatse van een agrarisch bedrijf en betreft daarmee een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro onder a: "de bouw van één of meer woningen".

Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiele haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

6.1.2 Onderzoeks- en plankosten

De kosten voor de bouw, alsook de kosten voor de noodzakelijke onderzoeken, vanwege voorliggend bestemmingsplan worden door de ontwikkelende partij gedragen. De kosten voor de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding.

6.1.3 Planschade

Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

6.1.4 Conclusie

Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, zal worden geregeld in een tussen de gemeente en initiatiefnemer te ondertekenen afzonderlijke exploitatieovereenkomst. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk.Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex. art. 3.1.1 Bro en inspraak

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is dit bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Daarnaast is het bestemmingsplan conform de gemeentelijke inspraakverordening voor iedereen ter inzage gelegd voor het kunnen indienen van inspraakreacties. Dit heeft niet geleid tot het naar voren brengen van negatieve reacties.

6.2.2 Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan is ter visie gelegd. Binnen de termijn van tervisielegging konden belanghebbenden zienswijzen op het plan naar voren brengen. Op het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ontvangen.