direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oostwal 2 Tuitjenhorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPTHN2010Oostwal2-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Het voormalige gemeentehuis Harenkarspel aan de Oostwal 2 in Tuitjenhorn is door de gemeente verkocht en in gebruik genomen als bedrijfsverzamelgebouw.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan is naast dienstverlening ook woningbouw en detailhandel mogelijk. Deze functies zijn op deze locaties niet meer wenselijk. Met de voorliggende planherziening vervallen deze functies.

Tevens zullen bedrijfsfuncties in categorie 1 en 2 mogelijk worden gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Oostwal 2 in Tuitjenhorn.

In figuur 1.1. is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPTHN2010Oostwal2-VA01_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging plangebied.

1.3 Leeswijzer

De toelichting op het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd.

Hoofdstuk 2 beschrijft de locatie en het plangebied en gaat in op de keuze van de bestemmingen.

Hoofdstuk 3 bevat een opsomming van de relevante beleidskaders.

Hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan en Hoofdstuk 5 beschrijft de planprocedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving locatie/plangebied

2.1 Geldende bestemming

Het perceel ligt in het geldende bestemmingsplan "Tuitjenhorn", vastgesteld op 25 september 2012 en heeft daarin de bestemming "Gemengd". Op grond van die bestemming zijn gebouwen en overkappingen toegestaan ten behoeve van:

- wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroep-of bedrijfsactiviteit aan huis of mantelzorg;

- maatschappelijke voorzieningen, categorieën 1 en 2 volgens bijlage 2;

- dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;

- detailhandel,

met daaraan ondergeschikt: groenvoorzieningen; verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en openbare nutsvoorzieningen, met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Het perceel heeft tevens de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 3".

Met het oog op het voorliggende bestemmingsplan heeft de raad op 4 juli 2017 voor de locatie een voorbereidingsbesluit vastgesteld. Het besluit is ook op die datum in werking getreden.

Het perceel bevat een bouwvlak dat grotendeels overeenkomt met de huidige bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPTHN2010Oostwal2-VA01_0002.png"

Figuur 2.1 Fragment verbeelding bestemmingsplan perceel Oostwal 2.

Kader is begrenzing voorbereidingsbesluit.

2.2 Huidige situatie

Op het perceel bevindt zich een kantoorgebouw in twee bouwlagen. De bebouwing is omringd door groen (grasgebied). Het groengebied bevat verharde paden en parkeerplaatsen. Aan de oostzijde loopt een waterpartij. Ontsluiting van het gebouw vindt plaats aan de oostzijde (hoofdentree) vanaf de Oostwal en aan de westzijde aan de achterzijde van het gebouw via een toegang vanaf de Delftweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPTHN2010Oostwal2-VA01_0003.png"

Figuur 2.2 Luchtfoto locatie Oostwal 2

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPTHN2010Oostwal2-VA01_0004.png"

Figuur 2.3. Luchtfoto (vogelvlucht) Oostwal 2

2.3 Gewenste herbestemming

Het gebouw op het perceel is in gebruik als een bedrijfsverzamelgebouw. Bij de verkoop van het pand is overeengekomen om het perceel opnieuw een gemengde bestemming te geven waarin de volgende functies worden toegestaan:

a. bedrijven categorie 1 + 2;

b. bedrijfsgebonden kantoren tot maximaal 50% van het bruto vloeroppervlak per bedrijfsvestiging met een maximum van 2000 m² bruto vloeroppervlak;

c. solitaire kantoren tot een maximum van 750 m2 per gebruiker, geschakeld;

d. copyshops;

e. datacenter;

f. dienstverlening;

g. horeca; - ondersteunende horeca categorie 1 en 2;

h. sportvoorzieningen, waaronder fitness, personal training etc.

i. maatschappelijke voorzieningen;

j. onderwijs - volwassenen-, universitair- en hoger beroepsonderwijs in niet klassikale vorm;

k. culturele en ontspannende voorzieningen;

met de daarbij behorende:

n. tuinen, erven en terreinen;

o. ontsluitingswegen, voet- en fietspaden;

p. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;

q. nutsvoorzieningen;

r. groenvoorzieningen;

s. bouwwerken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld.
In deze structuurvisie staan alle plannen voor ruimte en mobiliteit voor de komende decennia. Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen.


Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het Rijk wil inzetten op topsectoren zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei en -krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit.


Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke
    en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Het Rijk benoemt de rijksdoelstellingen gericht op een goed werkende woningmarkt
in Nederland: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Bij het voorzien in de woningbehoefte is van belang dat het aanbod ook in kwalitatieve zin aansluit op de vraag.


Het onderhavige plan houdt rekening met deze aspecten zoals hierna ook verder
wordt gemotiveerd.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.


Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en per 1 oktober 2012 met enkele onderwerpen aangevuld. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.


Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Dit is geformalisererd in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.


Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.


Het ruimtebeslag neemt als gevolg van de functiewijziging niet toe. De bouwmogelijkheden die in het geldende bestemmingsplan zitten worden binnen de kaders van het

geldende bestemmingsplan ingevuld. Hiermee is de functiewijziging niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 - Kwaliteit door veelzijdigheid

Op 22 juni 2010 is door Provinciale Staten van Noord-Holland de structuurvisie Noord-Holland 2040 ‘Kwaliteit door veelzijdigheid’ vastgesteld. Op 3 november 2010 is deze in werking getreden. In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar moet worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, thans genaamd Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.


Uitgangspunt voor 2040 is ‘kwaliteit door veelzijdigheid’. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap.


Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie.


afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPTHN2010Oostwal2-VA01_0005.png"

Figuur 3.2 Schema hoofddoelstelling ruimtelijk beleid (bron: provincie Noord-Holland)


De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten
en burgers. Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie Noord-Holland de Provinciale Ruimtelijke Verordening opgesteld. Hierin wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

Bedrijvigheid dient (in principe) plaats te vinden binnen bestaand bebouwd gebied.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is de doorwerking van de Structuurvisie
Noord-Holland 2040 in bestemmingsplannen nader uitgewerkt. Deze verordening
is gelijktijdig met de structuurvisie vastgesteld en in werking getreden.


In de verordening zijn verschillende regels opgenomen. Er zijn regels die gelden in zowel het bestaand bebouwd gebied als het landelijk gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied. Op verschillende regels die van belang zijn voor het plangebied wordt in het navolgende ingegaan.


Binnen de provinciale verordening wordt onderscheid gemaakt in de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het bestaand bebouwd gebied (BBG) en het landelijk gebied. Nieuwe functies als wonen, bedrijven en kantoren mogen alleen worden gerealiseerd binnen het BBG. In het landelijk gebied zijn deze niet toegestaan om onnodige verstedelijking te voorkomen. Wanneer er wel sprake is van verstedelijking in het landelijk gebied moet rekening gehouden worden met de volgende aspecten met het oog op de ruimtelijke kwaliteit:

  • de kernkwaliteiten van de landschapstypen en aardkundige waarden;
  • de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
  • de openheid van het landschap;
  • de historische structuurlijnen;
  • cultuurhistorische objecten.

De locatie valt onder Bestaand Bebouwd Gebied. Dit betekent dat de planherziening getoetst wordt aan de regels voor het gehele provinciale grondgebied (Hoofdstuk 2). Uit de toetsing kan worden geconcludeerd dat de planherziening niet in strijd is met de PRV.

3.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente heeft geen specifiek beleid voor het ontwikkelen van kleinschalige bedrijvigheid buiten de aangewezen bedrijventerreinen en het detailhandelsbeleid.

In het collegeakkoord staat angegeven dat werkgelegenheid cruciaal is voor de toekomst van onze gemeente en de regio. Er is een bewustzijn van de rijkdom die de gemeente heeft door het ondernemerschap dat bloeit binnen de gemeente. Plannen van ondernemers om uit te breiden betekenen voor de gemeente een directe verbetering van de werkgelegenheid. Met werkgelegenheid wordt bevolkingskrimp voorkomen en bloeien gemeenschappen op. Werknemers van de lokale bedrijven kopen hier vaak een woning en worden onderdeel van de gemeenschap. Daarmee stimuleren bedrijven de lokale economie, scholen en het verenigingsleven. Daarom worden ondernemers die willen groeien dan ook met een positieve grondhouding benaderd en ondersteund om hun groeiambities waar te maken.

Het pand Oostwal 2 wordt volgens een specifiek concept ingevuld als een bedrijfsverzamelgebouw. Hierbij kunnen jonge ondernemingen elkaar inspireren en laten groeien. Door verbinding te leggen tussen jonge bedrijven onderling en tussen bedrijven en kennisinstellingen stimuleert dit innovaties. Het concept stuit het vertrek van talent naar de Randstad door het aanstekelijke enthousiasme, de kansen die het biedt voor jonge ondernemers en de drang naar nieuwe dienstverlening en producten. Het concept versterkt de economische structuur en daarmee de kracht van Schagen.

 

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van de verkeerswegen Oostwal en Delftweg.


Ten opzichte van het huidige planologische regime vervalt de mogelijkheid voor woningbouw en detailhandel en wordt vestiging van bedrijven in categorie 1 en 2 toegevoegd.

Voor wat betreft wegverkeerslawaai levert de gewijzigde bestemming geen belemmeringen op.

4.2 Bedrijven en milieuhinder

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting.

Het plangebied ligt in een lintbebouwing met gemengde bebouwing, maar voornamelijk woningen. Er is sprake van een gemengd gebied.

In de nieuwe bestemming "Gemengd" zijn bedrijven in categorie 1 en 2 toegelaten, zoals genoemd in de Bedrijvenlijst bij de planregels. Als richtafstand bij categorie 2 bedrijven geldt bij een omgevingstype 'gemengd' een richtafstand van 10 meter. Hieraan wordt voldaan.

4.3 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;

woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;

kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;

kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot vestiging van bedrijven in de categorie 1 en 2. Hierbij zullen naar verwachting niet meer verkeersbewegingen ontstaan ten opzichte van de huidige bestemming.

Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

4.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt. Voor die transporten gelden naast het Bevi het Besluit transportroutes externe veiligheid (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling exterene veiligheid buisleidingen.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. De in het bestemmingsplan opgenomen bedrijfsbestemming laat ook geen bedrijvigheid toe die onder de werkingssfeer van het Bevi vallen.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

4.5 Bodem, water en natuur

Het bestemmingsplan voorziet niet in ingrepen in de bodem, de waterhuishouding en de natuur. Deze aspecten zijn derhalve niet aan de orde.

4.6 Archeologie, cultuurhistorische en aardkundige waarden

In het plangebied kunnen archeologische waarden voorkomen.

Hiervoor is in de planregels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen waarin voor bepaalde ingrepen een vergunningplicht geldt.

Deze regeling is gelijk aan die van het geldende bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 5 De bestemmingsregels

5.1 Opzet bestemmingsplan

Verbeelding
Het perceel wordt op de verbeelding in één bestemming "Gemengd" aangeduid. Ook de onbebouwde gronden krijgen dezelfde bestemming.

Regels

Het perceel krijgt de bestemming "Gemengd", met een bouwvlak overeenkomstig het geldende bestemmingsplan.

Ook de bestaande dubbelbestemming "Waarde Archeologie 3" komt in deze planherziening terug.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijk

De eigenaar van het perceel is op de hoogte van de planherziening en kan daarmee instemmen.

6.2 Financieel

De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.


De enige kosten die uit dit plan zouden kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Indien het kosten zijn die rechtstreeks voorvloeien uit het plan, komen de planschadekosten voor rekening van de gemeente.

Met de koper van het pand is bij de koopovereenkomst overeengekomen dat koper geen planschadeclaims als gevolg van voorliggende planherziening zal indienen.

Hoofdstuk 7 Procedure bestemmingsplan

Het bestemmingsplan doorloopt de gewone bestemmingsplanprocedure. Het vooroverleg met wettelijke overlegpartners blijft achterwege omdat deze herziening geen relevante belangen raakt die bij het vooroverleg aan de orde zijn.

De herziening is ook niet in strijd met rijks- of provinciaal beleid.

Het ontwerpbestemmingsplan ligt zes weken ter inzage voor het indienen van zienswijzen. Vervolgens stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan vast en ligt het plan zes weken ter inzage voor het instellen van beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.