direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Valkkogerweg 52A te Sint Maarten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPLGVALKKOGWEG52A-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Valkkogerweg 52A in Sint Maarten staat een (bedrijfs)woning. De gronden zijn in de huidige situatie nog bestemd voor 'Agrarisch met Waarden' maar zijn al geruime tijd niet meer als zodanig in gebruik. Verzocht is om, overeenkomstig het huidige gebruik, de (bedrijfs)woning los te koppelen van de bedrijfsvoering op de naastgelegen percelen. Het gebruiken van de woning als burgerwoning is binnen de geldende bestemming niet toegestaan.

1.2 Plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden behorende bij het perceel aan de Valkkogerweg 52A in Sint Maarten (kadastrale perceelnummers 592, 812, en 854 sectie D, gemeentecode MTN00). De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van het bestemmingsplan. Navolgende figuur geeft een indicatie van de ligging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPLGVALKKOGWEG52A-VA01_0001.png"

Figuur 1. Weergave plangebied

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Harenkarspel', vastgesteld op 18 december 2012. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor 'Agrarisch met waarden', 'Waarde - Archeologie 3' en hebben een bouwvlak. Daarnaast ligt het plangebied in de vrijwaringszone van een molenbiotoop en maakt het onderdeel uit van cultuurhistorisch waardevolle verkaveling. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPLGVALKKOGWEG52A-VA01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede bestemmingsplan 'Woongebied Kern Schagen' (2013)

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere aangewezen voor de uitoefening van agrarische bedrijven met grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, bedrijfswonen, productiegerichte paardenhouderijen en behoud en versterking van aanwezige cultuurhistorische waarden. Het gebruiken van de woning als burgerwoning is binnen de huidige bestemming niet mogelijk.

In het bestemmingsplan is geen wijziging- of afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het gebruiken van de gronden ten behoeve van alleen wonen alsnog mogelijk te maken. Door middel van voorliggend nieuw bestemmingsplan kan alsnog het juiste planologisch-juridisch kader worden geboden voor het toekomstige gebruik.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 uitgewerkt. Een omschrijving van de planologisch en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied aan de Valkkogerweg is momenteel in gebruik als woning. Het plangebied is gelegen in de kern Sint Maarten, ten zuidwesten van Schagen. In de directe nabijheid staan diverse woningen en is een agrarisch bloembollenbedrijf gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPLGVALKKOGWEG52A-VA01_0003.png"

Figuur 3. Weergave huidige situatie plangebied

2.2 Toekomstige situatie

De toekomstige situatie van het plangebied blijft feitelijk hetzelfde als de huidige situatie. Het enige dat verandert is het gebruik van de woning. Tot voor kort behoorde de bedrijfswoning nog tot het naastgelegen agrarisch bedrijf aan de Groenveldsdijk 20. Inmiddels zijn de aandelen in het bedrijf verkocht en wensen de eigenaren de bedrijfswoning als burgerwoning te gebruiken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze structuurvisie staan alle plannen voor ruimte en mobiliteit voor de komende decennia. Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk wil inzetten op topsectoren zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei- en krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit.

Het Rijk formuleert de drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt de rijksdoelstellingen gericht op een goed werkende woningmarkt in Nederland: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Bij het voorzien in de woningbehoefte is van belang dat het aanbod ook in kwalitatieve zin aansluit op de vraag.

Conclusie

Het onderhavige plan houdt rekening met deze aspecten zoals hierna ook verder wordt gemotiveerd.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het projectgebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Conclusie

Zoals hierna gemotiveerd voldoet het planvoornemen aan het Barro.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6. lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.

De tekst uit het Bro luidt als volgt: ''De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Hiervoor kan gekeken worden naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Er is in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Met het planvoornemen vindt een wijziging van de planologisch-juridische situatie plaats. Een bedrijfswoning wordt gewijzigd in een burgerwoning. Het feitelijk aantal aanwezige woningen neemt met het planvoornemen niet toe. Er is dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Nadere motivatie van de ladder is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft de ladder uitvoerbaar.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.

In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:

  • Noord-Holland in beweging, op weg naar een economisch en duurzame toekomst;
  • dynamisch schiereiland, benutten van een unieke ligging;
  • metropool in ontwikkeling, vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem;
  • sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio's vitaal;
  • nieuwe energie, economische kansen benutten van energietransitie;
  • natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agri-foodsector.

Conclusie

Het planvoornemen betreft de ontwikkeling van een locatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied. Het planvoornemen sluit dan ook aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.

De provinciale verordening gaat voor het bepalen van het bestaand stedelijk gebied niet uit van een kaart met duidelijke begrenzing maar doet dit op basis van een begripsomschrijving. Het bestaand stedelijk gebied zoals dit in de provinciale verordening wordt gedefinieerd komt overeen met de begripsbepaling van het Bro. Het bestaand stedelijk gebied is: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' De definitie bepaalt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. De kwalificatie bestaand stedelijk gebied hangt daarbij af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.

Het plangebied ligt op de grens van de (diverse) bebouwing aan de Valkkogerweg en het landelijk gebied. Naast diverse agrarische bedrijven bevinden zich op korte afstand enkele woningen. Het plangebied zelf is bebouwd met een voormalige bedrijfswoning. Gezien de aanwezigheid van bebouwing in het plangebied maar ook de aard van de directe omgeving (bebouwing), kan het plangebied beschouwd worden als bestaand stedelijk gebied. Binnen het plangebied zijn geen nieuwbouw of verbouwplannen beoogd. Van verdere verstedelijking is geen sprake.

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling ligt in de PRV de nadruk op regionale afspraken. De gemeenten in de regio moeten het gezamenlijk eens worden over de gemeentegrens overschrijdende nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid en de afwegingsruimte liggen bij de regio. Zoals in voorgaande paragraaf besproken is met het planvoornemen geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Nadere afstemming met de regio is dan ook niet noodzakelijk. Daarnaast is met het planvoornemen geen sprake van een nieuw beslag op de ruimte, de ontwikkeling vindt in het bestaand stedelijk gebied plaats.

Voor het overige is het  planvoornemen in overeenstemming met de PRV.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft de provinciale verordening uitvoerbaar.

3.2.3 Provinciale woonvisie 2010 - 2020

In de provinciale woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland' is de ambitie opgenomen dat der in 2020 voldoende woningen van de juiste kwaliteit zijn in Noord-Holland. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod, het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners, en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving. Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's. In de hiernavolgende paragraaf wordt hier in op ingegaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Reisgids voor Ruimtelijke ontwikkelingen

De gemeente Schagen heeft een 'reisgids' opgesteld waarbinnen ingewikkelde afwegingen bij ruimtelijke plannen overzichtelijk worden gemaakt. De gids bevat een overzicht en een korte toelichting op regelgeving/procedures van hogere overheden. De gids kan gebruikt worden als naslagwerk bij het ontwikkelen van plannen en is onderverdeeld in drie hoofdthema's:

  • Wonen;
  • Werken, en;
  • Recreëren.

Voor het thema Wonen worden de vragen gesteld: Is de locatie kansrijk? Is het plan passend in de Lokale woonvisie? Is er een regionale behoefte? Is voldoende rekening gehouden met overige omgevingsaspecten? Is het antwoord op deze vragen ja? Dan kan het plan ingepast worden in het nieuwe woonprogramma.

Met voorliggend planvoornemen wordt de bestemming van een bedrijfswoning gewijzigd in een burgerwoning. Feitelijk verandert er niets. De wijziging gebeurt op verzoek van de bewoners er is hiermee een directe behoefte naar de wijziging. Het planvoornemen sluit dan ook aan bij de Reisgids voor Ruimtelijke ontwikkelingen.

3.3.2 Welstandsbeleid, Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit

De gemeente Schagen hanteert voor haar welstandsbeleid de ‘Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit’. Het voorliggende bestemmingsplan richt zich niet op nieuwbouw van de woning. Het geldende welstandskader blijft van kracht.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Erfgoed

Wet- en regelgeving

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

De voormalige gemeente Harenkarspel heeft de ‘Beleidsnota cultuurhistorie gemeente Harenkarspel’ opgesteld waarin voor het hele grondgebied van de gemeente de cultuurhistorische waarden zijn geïnventariseerd. Deze beleidsnota maakt inzichtelijk welk belang de gemeente Harenkarspel hecht aan het behoud van cultuurhistorie. Dit behoud wil de gemeente realiseren door de cultuurhistorische elementen te beschermen, in stand te houden, goed beheer te stimuleren en te ondersteunen. Het gaat hierbij om gebouwde monumenten, cultuurlandschappen en archeologie. Dit document is op 17 juli 2012 (bekendmaking 1 augustus 2012) vastgesteld. Bij de beleidsnota behoort een beleidskaart met verschillende archeologische regimes.

Deze regimes zijn doorvertaald naar de verbeelding van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel'. Dit houdt in dat voor de verschillende deelgebieden een minimale oppervlakte is bepaald vanaf welke er nagegaan moet worden of er archeologische waarden geschaad zouden kunnen worden als gevolg van werkzaamheden of de bouw van bouwwerken.

In het plangebied is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Voor deze gebieden geldt dat bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm archeologisch onderzoek vereist is. Met het planvoornemen vinden geen bodemingrepen plaats, de feitelijke situatie blijft hetzelfde. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Hierbij geldt wel dat mocht er tijdens eventuele bouwwerkzaamheden toch onverhoopt archeologische resten aan het licht komen, er overeenkomstig de Erfgoedwet het bevoegde gezag hiervan onmiddellijk op de hoogte gesteld dient te worden.

Het planvoornemen mag op grond van voorgaande ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.

4.1.2 Cultuurhistorie

Zoals hiervoor genoemd heeft de voormalige gemeente Harenkarspel in 2012 de Beleidsnota Cultuurhistorie gemeente Harenkarspel vastgesteld. In 2012 is een verdiepingsslag op deze nota uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de nota 'Verdieping Beleidsnota cultuurhistorie gemeente Schagen'. De beleidsnota geeft aan welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en hoe met deze waarden omgegaan moet worden. Gebouwde monumenten zijn niet betrokken in de nota. Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangewezen als een cultuurhistorisch waardevol gebied in de vorm van waardevolle bestaande verkavelingspatronen. De sloten en andere waterlopen die bepalend zijn voor deze verkaveling zijn binnen de regels van het bestemmingsplan beschermd. Met het planvoornemen verandert niets aan de bebouwing en/of verkaveling van het perceel. Daarnaast liggen in of direct naast het plangebied geen sloten of waterlopen.

Het planvoornemen mag op grond van het voorgaande ten aanzien van het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar worden geacht.

4.1.3 Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft de aspecten archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.2 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Voor de bodeminformatie ter plaatse is het Bodemloket geraadpleegd. De kaart van het Bodemloket geeft voor het perceel geen bodeminformatie weer. In dit stadium is alleen globaal iets over de geschiktheid van de bodem voor het voorgenomen gebruik te zeggen. Dit wordt gedaan op basis van de bodemkwaliteitskaart, in de omgeving uitgevoerde onderzoeken en eventuele historische verdachte activiteiten op of in de omgeving van de locatie.

De locatie valt op basis van de bodemkwaliteitskaart in de kwaliteitsklasse 'wonen'. Deze kwaliteit is geschikt voor de beoogde functie. Omdat het gebruik van de woning en daarmee de gevoeligheid van de beoogde functie niet wijzigt kan op basis van de geldende regelgeving een bodemonderzoek niet worden afgedwongen. Bij toekomstige sloop of nieuwbouw van de woning kan in het kader van de omgevingsvergunning bouwen wel een bodemonderzoek worden gevraagd.

4.2.1 Conclusie

Wat betreft het aspect bodem is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.3 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming, Structuuvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de provinciale ruimtelijke verordening.

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied dat in het kader van de Wet natuurbescherming is beschermd. Het dichtsbijzijnde Natura 2000 gebied ligt op een afstand van circa 6 km. Ook liggen in de omgeving van het plangebied geen beschermde gebieden noch maakt het plangebied onderdeel uit van gebieden die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland. Met het planvoornemen is geen sprake van werkzaamheden waarbij mogelijk sprake kan zijn van externe werking op voor verzuring gevoelige natuurgebieden.

De wet bepaalt dat bij ruimtelijke projecten rekeing moet worden gehouden met beschermde plant- en diersoorten. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een functiewijziging mogelijk gemaakt zonder dat die tot ruimtelijke ingrepen leidt. De functiewijziging van dit plan zal dan ook geen invloed hebben op eventueel aanwezige plant- of diersoorten op het perceel.

4.3.1 Conclusie

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico’s in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

Het voornemen betreft een functiewijziging waarmee niets verandert in de omvang van het aantal personen dat zich in het plangebied bevindt. Hiermee vinden er geen veranderingen plaats ten aanzien van het aspect externe veiligheid. Daarnaast bevinden zich in en in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen in de vorm van inrichtingen of transport.

4.4.1 Conclusie

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.5 Geluidhinder

In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB. die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.

De Valkkogerweg waaraan het plangebied grenst, is een weg waarop een maximumsnelheid van 50 km/uur is toegestaan. De geluidskaart van het RIVM geeft voor het plangebied een belasting van 60-65 dB aan en overschrijdt hiermee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Met de functiewijziging van 'bedrijf' naar 'wonen' verandert er feitelijk niets, er vinden geen bouw of sloopwerkzaamheden plaats. Met deze reden kunnen geen maatregelen worden afgedwongen om de geluidbelasting op de woning te verlagen. De hogere geluidbelasting valt hiermee onder de verantwoordelijkheid van de bewoners. Omdat er feitelijk niets verandert, wordt de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet door wegverkeerslawaai belemmerd.

4.5.1 Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluidhinder uitvoerbaar.

4.6 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

Op 8 oktober 2018 is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geïnformeerd over het voorliggende bestemmingsplan via een digitale watertoets. Hiermee is bepaald dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding. Verder overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is dan ook niet noodzakelijk. Het Hoogheemraadschap geeft een positief wateradvies. Het wateradvies is als bijlage aan dit plan toegevoegd.

4.6.1 Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.7 Hinder van bedrijven

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.

Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Onderzoek

Het plangebied ligt in het buitengebied van de voormalige gemeente Harenkarspel. Een woning kan beschouwd worden als een hindergevoelige functie. Dat geldt ook voor een bedrijfswoning.

De naastgelegen bedrijvigheid betreft een bloembollenbedrijf gericht op het op- en overslaan van bloembollen en het verwerken daarvan. Het be- en verwerken van bloembollen valt volgens de VNG-publicatie onder bedrijven categorie 2, SBI-2008 code 0163. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 30 m voor geur en geluid. De omgeving van het plangebied kan, vanwege de verscheidenheid aan woningen en bedrijven, beschouwd worden als gemengd gebied. Voor gemengde gebieden geldt een geluidsnorm van 50 dB volgens de VNG-richtlijnen.

Opgemerkt kan worden, dat mits gemotiveerd, afgeweken mag worden van de genoemde richtafstand. De motivatie kan hierbij bestaan uit het feit dat vergunningvoorschriften wellicht strenger zijn dan de richtafstanden of dat sprake is van een werkelijke geluidsuitstraling die een kortere afstand rechtvaardigd. In dat laatste geval dient één en ander door akoestisch onderzoek te worden onderbouwd.

Voor het planvoornemen is akoestisch onderzoek naar de bedrijfshinder uitgevoerd, zie Bijlage 2. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de geluidbelasting van het bedrijf ter plaatse van de woning aan de Valkkogerweg 52A voldoet aan de richtwaarde van 50 dB zoals gesteld in de VNG-publicatie. Alleen in het hoogseizoen is sprake van een hogere geluidbelasting. Dit kan gezien worden als een acceptabel woon- en leefklimaat omdat de overschrijding slechts plaatsvindt in een kleine periode van het jaar.

Anderzijds werkt een burgerwoning beperkend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen bedrijvigheid. De afstand tot de bedrijvigheid is klein maar in de korte nabijheid zijn diverse burgerwoningen reeds aanwezig (Valkkogerweg 54, 58, 60, Groenveldsdijk 18, 22, 24, en 26). Deze burgerwoningen werken al beperkend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf. De nu voorliggende wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen' verandert de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf feitelijk niet.

Op basis van het voorgaande is er dan ook geen belemmering om de bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning.

4.7.1 Conclusie

Wat betref het aspect hinder van bedrijven is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.8 Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers. Daarnaast heeft de gemeente Schagen haar eigen parkeerbeleid 'Nota Parkeernormen Schagen 2016'. De parkeernormennota van de gemeente Schagen gaat uit van het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers (afgerond naar boven).

Bij het in kaart brengen van de verkeerseffecten is er van uitgegaan dat het plangebied in 'niet stedelijk gebied' ligt en in een zone die kan worden aangemerkt als 'buitengebied'. De ritproductie per weekdagetmaal en parkeerkencijfers, behorende bij de in het plangebied te realiseren woonfunctie is in tabel 2 inzichtelijk gemaakt.

Niet stedelijk gebied/ buitengebied   Verkeersgeneratie (mvt) gemiddeld (CROW)   Parkeerkencijfers (pp)
gemiddeld (nota Schagen)  
koop, vrijstaand
 
8,2
 
2,4  

Tabel 2. Verkeersgeneratie en parkeerkencijfers

*In de weergegeven cijfers is rekening gehouden met bezoekers voor zowel de verkeersgeneratie als het bezoekersparkeren. Voor het parkeren is dit aandeel 0,3 pp per woning

Feitelijk verandert niets in het plangebied. De verkeersgeneratie en parkeerbehoefte zoals hiervoor weergegeven is dan ook van toepassing voor zowel de huidige als toekomstige situatie. In de huidige situatie worden hier geen problemen op ervaren. Aangenomen kan worden dat ook in toekomstige situatie zich geen problemen voordoen.

4.8.1 Conclusie

Wat betreft verkeer en parkeren is het planvoornemen dan ook uitvoerbaar.

4.9 Luchtkwaliteit

Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen overigens sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 (Grenswaarde in 2017 is 1.241 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal).

De voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouwprojecten is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Daarnaast leidt het planvoornemen niet tot een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn zoals hierboven in de paragraaf verkeer en parkeren is beschreven.

4.9.1 Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.10 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.

De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord heeft samen met de gemeenten in deze regio een brochure ontwikkeld over duurzaam bouwen en wonen. In 2020 mogen alleen nog energieneutrale of energieopwekkende woningen worden gebouwd. Middels deze brochure wordt inspiratie geboden hoe hiermee om kan worden gegaan.

Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland Noord tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Schagen participeert hier in.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Het planvoornemen komt niet voor in de D-list van het het Besluit milieueffectrapportage. Nadere analyse van de milieugevolgen is dan ook niet noodzakelijk.

4.11.1 Conclusie

Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro.

Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:

  • een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
  • bestemmingen die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
  • regels die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
  • voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings- en afwijkingsregels.

Daarnaast dient een dergelijk plan vergezeld te gaan van een toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de uitkomsten van het overleg zijn vermeld.

De invoering van de nieuwe Wro en het nieuwe (Bro) heeft op 1 juli 2008 plaatsgevonden. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is de geldende wet- en regelgeving toegepast.

Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:

  • Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012);
  • Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012);
  • Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (2012).

Het voorliggende bestemmingsplan is zo opgesteld dat het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat:

  • alle verschillende onderdelen van de kaart een zogenoemde IMRO2012-code hebben;
  • de digitale kaart is opgesteld volgens de standaardtechniek voor uitwisseling GML;
  • de regels overeenkomstig de SVBP2012 zijn opgesteld;
  • de toelichting en regels digitaal aan de kaart zijn gekoppeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo.

Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningstrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning, etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een gebruik dat op grond van een bestemmingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk.

5.2 Bestemmingplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase

De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voor-ontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.

Terinzageleggingsfase

Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis aan huisblad en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase

Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie Leefomgeving en Transport, wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

5.3 Bestemmingen

In deze paragraaf is een korte toelichting op de juridische regels behorende bij het plan gegeven. Er is voor een zo eenvoudig mogelijke planologische regeling gekozen die voorziet in een helder stelsel van regels en de nodige flexibiliteit biedt. Aan de hand van de bestemmingsregels kan het planvoornemen worden gerealiseerd. In de toekomst kan de gerealiseerde situatie vervolgens worden gehandhaafd.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

BEGRIPPEN

In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.

WIJZE VAN METEN

De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is voor een belangrijk deel voorgeschreven in de SVBP2012. Deze regels zijn overgenomen in artikel 2 van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welke gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitbepalingen opgenomen. De toekenning van bestemmingen tot een bepaald perceel is gebaseerd op het gewenste gebruik en een verantwoorde inpassing.

Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

WONEN

De woning in het plangebied heeft deze bestemming gekregen. Bij de woningen zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan, hieraan zijn in de regels wel voorwaarden verbonden. Voor het bouwen van woningen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn in lid 3.2 bouwregels opgenomen.

Onder de totale oppervlakte van het hoofdgebouw wordt tevens verstaan de architectonisch gelijkwaardige aangebouwde bijgebouwen en aanbouwen. Het maximaal oppervlak is 225 m². De regeling van bijgebouwen ziet op ondergeschikte bijgebouwen. Verder zijn gebruiksregels opgenomen waarin wordt aangegeven wat binnen de bestemming is toegestaan.

WAARDE - ARCHEOLOGIE 3

Deze bestemming heeft als doel het behoud van de in- of op de grond aanwezige archeologische waarden te beschermen. Voor ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,50 m beneden het maaiveld is aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk. Op basis van dit onderzoek kan wel of niet een omgevingsvergunning worden verleend om eventuele grondroerende werkzaamheden uit te mogen voeren.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

ANTI-DUBBELTELREGEL

De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

In de algemene gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval strijdig is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijvingen.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
OVERGANGSRECHT

De in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht is opgenomen in deze regels.

In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven. Voorliggend bestemmingsplan is geen bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro.

Doel van een grondexploitatieregeling is het aantonen van de financiële haalbaarheid, het verzekeren van het kostenverhaal en het bieden van aanvullende sturingsmogelijkheden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In beide gevallen kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Het plan wordt door een private partij ontwikkeld. Wat betreft de ontwikkeling zal er voor de vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst zijn gesloten waarin het verplicht kostenverhaal is afgedekt. De exploitatie ligt geheel in handen van en is voor risico van de ontwikkelende partij. Deze partij draagt alle kosten van de realisatie van het plan.

De kosten voor het voorliggende bestemmingsplan en de daarbij behorende noodzakelijke onderzoeken worden deels door de initiatiefnemer gedragen. De betaling van de kosten die de gemeente heeft gemaakt is verzekerd in de anterieure overeenkomst en/of via leges.

Door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden bestaat de mogelijkheid dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1. Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade worden door de initiatiefnemer gedragen. De vergoeding van eventuele planschade is geregeld in de anterieure overeenkomst.

Op basis van deze overwegingen mag het plan economisch uitvoerbaar worden geacht. Dit betekent dat de uitvoering van het voorliggende plan niet door een onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overlegreacties

Het bestemmingsplan is voor overleg aangeboden aan de reguliere bestuurlijke overlegpartners.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 2 mei 2020 tot en met 13 juni 2020 ter inzage gelegen. Een ieder is daarmee in de gelegenheid gesteld om te reageren op het planvoornemen. Op het plan zijn geen zienswijzen ingekomen. Het bestemmingsplan is dan ook op 15 december 2020 ongewijzigd vastgesteld.